10

Er brak een gelukkige tijd aan voor Femske de Boer en Robert Puls. Ze leefden met elkaar als man en vrouw. Hoewel hij zijn kamer in het grote grachtenhuis nog aanhield, kwam hij er nooit. Hij was en voelde zich bij Femske thuis. Wat hij vroeger van anderen nooit had begrepen

en hem zelfs had benauwd, deed hij nu zelf. Direct na zijn werk spoedde hij zich in zijn auto naar huis, waar de nooit met woorden gemaakte afspraak gold dat wie het eerst thuis kwam voor het eten moest zorgen.

Een taak waarvan hij zich, als dat zo uitkwam, consciëntieus kweet. Hij hield van lekker eten en wilde daar ook Femske deelgenoot van maken. Langer dan soms strikt noodzakelijk was bracht hij zijn tijd in de keuken door. Hij stoofde paling, maakte gepocheerde eieren, bakte naar oud Zeeuws recept mosselen, kookte forel, liet runderlapjes sudderen en wist culinaire mislukkingen te redden door er allerlei fantasienamen voor te bedenken. Als hij enigszins gedempt vertelde dat het ditmaal biefstuk a la studio 3, een Mexicaanse hamburgerschotel of spaghetti uit de losse heup zou worden, wist Femske wel wat haar ongeveer te wachten stond. Na de maaltijd, als ze samen de vaat deden, wisselden ze hun belevenissen van die dag aan elkaar uit.

Na de vaat viel er in huize De Boer-Puls op doordeweekse avonden meestal een harmonieuze stilte. Ieder had zijn eigen werkzaamheden. Femske schreef en corrigeerde artikelen voor religieuze bladen en hij was vrijwel altijd in de weer met nieuwe ideeën voor tv-programma’s. De bron die hij dankzij Femske en zijn geloof in zich had aangeboord was overvloedig. Het kwam voor dat hij de uitwerking van een idee moest onderbreken om een nieuw dat zich spontaan aankondigde te noteren.

Vaak ook deed hij alsof hij met de kin in de handen leunend op iets zat te broeden, maar zijn ogen observeerden ongemerkt Femske. Hij besefte dat hij steeds meer van haar ging houden. Ze werd hem zo innig vertrouwd: de moedervlekjes op haar rug en binnenkant van haar dijen, de lichtbruine streep die vanuit haar navel naar haar dotje liep en die hij met zijn vinger volgde onder het mom van treintje spelen met vele stops onderweg. De wijze waarop haar lippen schenen te krullen voordat ze haar tanden bloot lachte. De manier waarop haar ogen fonkelden als hij haar plaagde door hard door het huis te rennen, rauwe kreten slakend, ‘strijdkreet, strijdkreet!’ Ook dan hield hij van haar en zelfs als Femske kwaad werd, stoof hij op haar af, trotseerde de klappen die ze wilde uitdelen en knuffelde haar. Hij hield van de manier waarop Femske, Femske was. Hij had zijn partner gevonden.

Hoewel ze geestelijk steeds meer op elkaar ingespeeld raakten, bleef de lichamelijke liefde toch een wezenlijke pijler van hun samenzijn. Het had ook onmiskenbaar zijn invloed op Femske. Ze ging er steeds beter uitzien. Heel haar wezen werd vrouwelijker en iedere beweging

die ze maakte verraadde haar gemoedsrust. Haar huid straalde van gezondheid. Haar borsten waren voller dan ooit te voren.

‘Wie met jou vrijt, moet wel grote borsten krijgen,’ had ze eens gekscherend gezegd. Ze had er zelf geen idee van hoeveel waarheid erin haar woorden school, het was zo! De manier waarop hij haar lichaam bespeelde zette haar in bloei. Hij vrijde haar hormonen op dreef.

In de weekends kwamen er vaak vrienden en bekenden, of zij bezochten hen. Ze gingen naar films, cabaret of samen eten en drinken bij Leo’tje in De Kabouter. Zijn vrienden en kennissen waren eraan gewend geraakt, de een wat sneller dan de ander, dat hij niet meer naar vrouwen keek en zich slechts bij hoge uitzondering alleen in De Kabouter vertoonde. Hij paste zo goed bij Fèmske dat men snel aan hen als koppel vertrouwd raakte en accepteerde. In korte tijd wist men niet beter. Er was ook niemand die een oogje aan Femske waagde. Men wist en voelde dat ze bij Robert Puls hoorde en dat ontwapende zelfs de meest fervente amoureuze avonturier.

Inmiddels waren twee afleveringen van de documentaireserie uitgezonden en door publiek en recensenten goed ontvangen. De tv-ru-brieken stonden er vol van en attendeerden regelmatig op de uitzendingen die nog zouden volgen. De kijkdichtheid lag helaas wel iets onder de waardering, maar de jubelende perskritieken en de kijktips gaven goede moed.

Puls was er zelf van overtuigd dat de derde aflevering, ondanks de hoge kwaliteit van de andere delen, de beste zou zijn. Deze aflevering was de spil waarom het onderwerp draaide. Het gesprek met Femske had hij verschillende malen bekeken en onverkort in zijn programma gehandhaafd. Aanvankelijk had hij zijn twijfels, hij vroeg zich af of hij wel objectief over haar kon oordelen. Tenslotte was hij tot over zijn oren op haar verliefd. Hij vroeg collega’s in wie hij vertrouwen had de verband van het programma te bekijken en hun oordeel te geven. Zonder meer werd Femske getipt. ‘Dat meisje van het Leger des Heils, dat heit de palen onder je programma,’ zei zelfs iemand.

Hij antwoordde niet, wachtte op meer reacties en wat hij hoopte gebeurde. De vaklieden, de televisiemakers, vergaten over het programma te discussiëren en gingen over geloof en ongeloof praten. Het programma werkte! Femske bracht iets in het programma, dat niet te verfilmen was, ze bleef er onverkort in!

In de woonkamer naast de Friese staartklok had hij een vel papier waarop hij kruisjes had gezet tegen de muur geplakt. Iedere morgen schrapte hij met een dik geel montagepotlood een kruisje door, de

derde uitzending van het programma ‘Geloof is geen wetenschap’ was weer een dag dichterbij.

Hij had een fles prima cognac gekocht en hield die achter z’n rug. Femske was al thuis en in de keuken aan het werk. Snel frommelde hij de fles tussen de bloembakken en liep de keuken in. Femske die hem door het geluid van de ruisende geiser niet hoorde, roerde aandachtig in een pan. Hij sloop voorzichtig naar haar toe en stak zijn hand pardoes onder haar rok, hoog tussen haar benen. Ze gaf een gil en liet de schuimspaan op het fornuis kletteren.

Voordat ze zich kon verzetten snoerde hij zijn andere hand om haar middel zodat ze niet weg kon.

‘Robert, smeerlap!’ Ze hijgde bijna meteen.

In een ommezien had hij zijn hand in haar slipje gestoken en wist door zijn vingers met kennis van zaken langs het gleufje te laten roetsen het inritje te vinden.

Hoewel in de officiële wetenschappelijke literatuur wordt beweerd dat het onmogelijk is, voelde hij Femske binnen de seconde nat worden. Hij had zich al vaker verwonderd afgevraagd waar de heren die dergelijke boeken schrijven hun kennis en ervaring vandaan halen. De enkele keer dat er een foto van de medicus-schrijver op de achterkant van zo’n boek staat, doet de afbeelding sterk vermoeden dat de man op sexueel gebied nog een eerstejaars is die slechts oefenmateriaal uit het mortuarium krijgt toegewezen. Vandaar de lange tijdsduur die dit soort auteurs noodzakelijk achten voor de ‘Opwarmperiode’ van de vrouw. Kennelijk gingen zij op hun eigen ervaringen af en werd de vrouw onder hen alleen maar warm en nat door henzelf.

Hij trok zijn vingers terug en wreef ze onder zijn neus aan het snotgeultje vlak boven de lip af.

‘Nu heb ik je geur de hele avond bij me.’

‘Viezerd, veeg af. Zo krijg je geen zoen.’

‘Dan geef ik hem jou.’ Hij klemde Femske tegen zich aan en kuste haar op de mond.

‘Hm, je smaakt lekker,’ zei ze.

‘Dat komt door jou.’

Hij stak zijn vingers in de mond en zoog ze met een verlekkerd gezicht af. ‘Zalig ben je.’

‘Nou, viezerd, ga de tafel dekken.’

‘Vooruit dan maar, omdat jij het vraagt.’

Hij trok de la van de keukentafel open, greep de rieten matjes voor de

borden en het bestek en legde ze tegenover elkaar op het tafelblad. Bestek lag in dezelfde la, borden stonden in de hangkasten boven de tafel. Het waren handelingen die hij gedachteloos verrichtte. Hij had het automatisme van de mens die thuis is in zijn eigen vertrouwde omgeving.

Ze aten, omdat het een feestdag was, hun lievelingsgerecht, mixture a la Gangpad. Het recept was ontstaan uit een mislukking, maar het gerecht was onvergetelijk geworden door het moment en de wijze waarop de mislukking tot stand kwam. Terwijl hij aan het kokkerellen was kwam Femske thuis. Hij snelde haar tegemoet en in de gang achter de nauwelijks gesloten buitendeur vierden ze zo hartstochtelijk hun samen zijn, dat van het oorspronkelijke gerecht niet veel te herkennen was. Alleen de tuinbonen konden worden geïdentificeerd en de smaak van gesmolten kaas, ham en asperges in pittige kruidensaus bleef gehandhaafd.

Kort nadat hij had gedekt, serveerde Femske mixture a la Gangpad. Hij ontkurkte een fles rosé; de lang tegëmoet geziene avond waarop de derde aflevering van de serie ‘Geloof is geen wetenschap’ zou worden uitgezonden, was aangebroken.

Ze deden de vaat in record tempo, waarbij de fles met een zeker niet te verwaarlozen restant rosé van het aanrecht viel en op de keukenvloer uit elkaar spatte. Femske had al vele malen voor een dergelijk ongeluk gewaarschuwd, die avond gebeurde het dan. Toen hij weer eens geen weerstand kon bieden aan de bevallige houdingen die ze bij het afwassen placht aan te nemen en hij onverwacht tot haar intieme plekje wilde doordringen, sloeg ze in een reflexbeweging naar zijn handen, maar miste en raakte de fles.

De straf was alleen de keukenvloer aandweilen.

Terwijl hij zich van die taak kweet en al dweilend op handen en voeten over de vloer kroop zag Femske haar kans schoon. Ze wachtte tot hij met zijn hoofd onder de keukentafel verdween, op dat moment sloeg ze toe en greep hem van achter in het kruis. De verrassing was volledig.

Hij veerde als door een adder gebeten overeind en sloeg met een daverende slag met zijn achterhoofd tegen de ondërkant van het tafelblad dat bijna loswipte. De kopjes en schotels die er nog op stonden rammelden als bij een aardschok.

Het eerste moment wist hij niet wat er gebeurde. Pas toen hij zich realiseerde dat het Femskes wraak was ondernam hij een tegenzet. Hij overdreef het effect van haar onverhoedse aanval, wat niet zo moeilijk

was, want de plotselinge hoofdpijn was echt. Hij bleef met de handen pijnlijk om zijn achterschedel geslagen ineengekrompen onder de tafel zitten. Femske, het incident met het gebroken cognacglas nog altijd in het geheugen, trok wit weg. De harde bonk was zeer overtuigend.

Ze hurkte snel naast hem neer en probeerde zijn handen van zijn achterhoofd weg te trekken om de kwetsuur te bekijken. Dat was het moment waarop hij had gewacht. Hij stoof op, wierp zich op haar, rukte haar rok omhoog, bevrijdde zijn lid, en worstelde zich in haar.

‘Toe nou, Robert! De vloer is nog nat van de rosé,’ protesteerde ze.

Hij reageerde niet, schoof zijn handen onder haar bloes, wipte aan de onderzijde haar beha in en kneedde juist even voor de pijngrens haar borsten. Hij voelde haar tepels groot en hard worden en hoorde haar ademhaling versnellen. Ze sloeg haar armen om zijn nek. Op het ritme waarmee hij haar borsten liefkoosde bewoog hij in haar lichaam. Femske kronkelde zich tegen hem aan en gaf zich gewonnen. Dat was zijn moment.

‘Zo, nu hou ik op. Dat is jouw straf!’ Hij trok zich terug.

‘Dat zal je berouwen!’ Femskes ogen vlamden precies als bij zijn plagerijtjes over de strijdkreet. ‘Nóóit mag je meer! Wat denk jij wel?’

Hij wilde haar overeind helpen, maar ze sloeg zijn handen weg. Ze hees met een forse zwaai haar broekje op en liep stampvoetend de keuken uit. Ze knalde de deur achter zich dicht. De kopjes en schotels op de tafel rammelden opnieuw. Hij bleef een tikje aangeslagen achter en merkte dat hij niet eens zo erg had overdreven, zijn hoofd deed werkelijk erg zeer.

Femske kennend liet hij haar maar ergens in huis betijen. De fles cognac die hij voor deze avond had meegenomen, zou straks haar boze bui moeten verdrijven. Hij hoopte het, maar was er niet zeker van.

Hij zette de emmer met de dweil onder de bak van het aanrecht. Vreemd, dacht hij, dat vrouwen emmers met dweilen altijd in de kastjes onder de gootsteen zetten. Hij moest toch eens aan Femske vragen waarom dat was. Bedremmeld liep hij de keuken uit naar de badkamer om zijn tanden te poetsen.

Hij kwam de kamer binnen en zag dat de schade was te overzien. Femske had de kleine draagbare tv op een paar boeken gezet en de vloer met kussens bedekt. Ze zat op een paar kussens met haar rug tegen de zitbank geleund. Het was hun geliefkoosde manier van televisie kijken. Met een omweg kwam hij bij de planten, haalde er ongemerkt de fles cognac weg en verborg die achter zijn rug. Hij ging voor

Femske staan en boog.

‘Een kleine attentie om de avond te vieren en iets goed te maken.’ Hij hield haar de fles voor.

Ze keek hem verrast aan en lachte beteuterd. ‘Als je glazen pakt, nootjes en pinda’s, zal ik je alles vergeven en in genade ontvangen.’

Hij gaf haar de fles en liep naar het kabinet om aan haar verzoek te voldoen. Daarna wilde hij gaan zitten, maar Femske hield hem tegen. ‘Eerst het grote licht uit.’

Hij deed het. ‘Nog iets van uw orders, madam?’

‘Ja, lief zijn en naast me komen zitten.’

‘Er bestaat geen groter genoegen,’ zei hij vormelijk.

Hij zonk naast haar neer en zag de laatste beelden van de sterreclame. Een gezin met enge kinderen met treiterkoppies reed op een opvallend stille en stoplichtloze autoweg in een karakterloos autootje. Een donkere mannenstem beweerde dat dit de auto was voor het gezin van nu en morgen. Daarna kwam er een komiekerige debiel die met een fles tomatenketchup worstelde en die tenslotte boven zijn oog hield om te zien of er nog wat inzat. Er zat wat in! De ster stierf af. De omroepster verscheen op het scherm. Ze moesten nog een half uur geduld hebben.

‘Schenk maar vast in,’ zei Femske.

‘Ja! Dacht ik het niet? Ik wist dat ik iets vergat.’

Hij stond op, en haalde de kurketrekker. Met een plof liet hij zich naast Femske neervallen.

‘Au! Wat is dat nou weer?’ In het kussen waarop hij terecht kwam zat een keiharde bult. Hij trok het opzij en zag precies dezelfde fles cognac liggen als hij had gekocht.

‘We hebben er twee,’ zei Femske laconiek. ‘Twee zielen, één gedachte. Ik dacht, laat ik hem eens verrassen.’

‘Je bent een schat!’ Hij kuste haar op het voorhoofd.

‘Als de avond niks wordt, komt het in ieder geval niet door gebrek aan drank.’

‘Zo is dat.’

‘Je moet dan wel inschenken!’

‘Ik ben al bezig, drankorgel.’ Hij ontkurkte de fles en schonk de cognac in de glazen.

‘Op deze avond, Robert.’

‘Op jou, Femske!’

Ze namen een slok en staarden naar de tv, de beelden drongen niet tot hen door. Ze waren te zeer met hun gedachten bij het programma dat zou komen. Hij keek naar de klok, nog zeventien minuten. Die

moesten ze toch kunnen doorkomen, hoewel, de tijd leek stil te staan.

Hij greep de avondkrant en begon erin te bladeren. Op de tv-pagi-na’s stond weer een groot stuk over het programma. Hij las alleen de kop en een vet ingekaderd stukje. Hij kon het niet meer lezen. Het programma moest geboren worden en dan zoals met tv-programma’s gebruikelijk is meteen verleden tijd zijn. Het moest uit zijn gedachten. Pas als het de lucht in was en vervlogen, kon hij zich werkelijk geestelijk bevrijd voelen, en in staat zijn om een van zijn ideeën en ontwerpen te realiseren.

Hij smeet de krant weg en begon met zijn vingers over de warme plekjes boven Femskes wenkbrauwen te spelen. Femske sloot genietend haar ogen en liet haar hoofd tegen zijn schouder rusten. De poes die al een geoefend oog voor deze situaties had gekregen kwam aanlopen en nestelde zich tussen hen in. Zij hoorde er ook bij.

‘Als jij het geluid van de tv wegdraait, zal ik een cassettebandje opzetten,’ zei Femske. ‘Wat wil je horen?’

‘… Eh . . Bob Dylan.’

‘Het zelfde?’

‘Het zelfde!’

Hij boog zich voorover en kon met zijn hand net bij de volumeknop van het tv-toestel komen. Femske kroop op handen en voeten naar de stereo-installatie, liet haar vinger langs een stapeltje cassettes dwalen, trok er een uit, en klikte die in het cassettedeck.

Bob Dylan was er met:

Oh, sister, when I come to lie in your arms You should not treat me like a stranger

‘Weetje nog, Robert?’

Hij knikte en legde liefkozend zijn hand op haar benen. Hoe lang was hij nu bij Femske? Een paar maanden nog maar. Femske, die zo op Gonnie leek, aan wie hij nooit meer dacht. Vreemd! Vreemd ook dat hij nog steeds zijn kamer niet had opgezegd. Waarom toch niet? Hoe vaak had Femske al niet gezegd dat haar huis ook het zijne was geworden. Misschien had hij die kamer, waar hij zo lang had gewoond, niet durven opzeggen, omdat dat in feite het doorsnijden van de laatste band met het verleden zou zijn. Die kamer was het laatste restant van de Robert Puls die hij de laatste jaren was geweest. Wellicht was die kamer nodig als een tastbare herinnering aan de tijd waarin hij wel had geleefd maar niet gelukkig was geweest. Die kamer was nodig om het schrille contrast nog meer reliëf te geven.

Hij zou van de week eens teruggaan en proberen, al was het maar voor een half uur, zich voor te stellen, hoe het was geweest, hoe hij had geleefd. Een half uur terug naar de cel…

‘Robert!’ Femske stootte hem aan.

Op het scherm verscheen de omroepster die geluidloos het woord nam. Femske kroop snel naar de recorder en drukte de knop om. Hij schoot overeind en voorzag de omroepster van gesproken woord.

‘… ken naar het derde deel in de aflevering van de documentaireserie “Geloof is geen wetenschap”. Centraal in deze aflevering staat het geloof of twijfel aan het geloof.’

De omroepster verbleekte en liet een volmaakt zwart scherm achter.

Uiterst langzaam, bijna onmerkbaar, ontstond ruimtelijke muziek. Schrille vergalmde kreten, al jaren door het heelal snellend op weg naar de oneindigheid. Heel in de verte werden fonkelend kleine stipjes zichtbaar. Sommige werden groter, andere werden kleiner en verdwenen. Enkele stipjes groeiden uit tot vurige bollen ter grootte van een halve maan. Binnen in het hart draaide een kolkende materie. Een bol scheen niet te stuiten in zijn groei en werd groter en groter, maar scheen daardoor de massa niet meer om het middelpunt te kunnen vasthouden en spatte in duizenden lichtjes uiteen. Verschillende lichtjes doofden, andere bleven gloeien, er waren sterren geboren. De muziek zwol aan en ebde weg, borrelde verklankte geboorteweeën. Twee bollen naderden elkaar, trokken elkaar aan, raakten elkaar en vloeiden tot één grote bol samen, die langzamer om het middelpunt ging draaien. Overal, van alle kanten uit het heelal, klonken zoekende geboortekreten. Er was een bol die slechts aan één zijde hel verlicht was, de andere zijde was duister. Hij maakte zich van de andere los en kwam dichterbij. De duistere kant draaide voor. De naderingssnelheid scheen opgevoerd te worden, de muziek gierde, hij kwam zo dichtbij dat het bolvormige voor het oog verloren ging en men de indruk kreeg een vlak gebied te naderen. Een streek met rivieren, bergen, dalen, wouden, maar met volkomen andere afmetingen en verhoudingen dan op aarde. Sommige rivieren schenen het land te verlaten en zich als viaducten en bruggen van de oppervlakte te kunnen verheffen. Bergketens schenen op slechts één pijler te rusten.

De planeet, het moest een planeet zijn, kwam nog steeds dichterbij, of naderde de waarnemer de planeet? Wat was waar? Wie verhoogde de snelheid? Het was niet duidelijk. De omgeving werd gedetailleerder. Een rivier scheen diep in het land te ontspringen en bergopwaarts te stromen. Roze wolken trokken over blauwe korenvelden.

Door de muziek heen klonk plotseling een stem die vertelde dat deze planeet er één was van de triljoenen die het heelal bevatte. Het was een planeet die afweek van alles wat op aarde als regel gold. Toch was deze planeet gekozen om de aardbewoner enig idee van universum en schepping te geven. Ondanks al het vreemde, was dit een planeet die door aardbewoners geobserveerd kon worden. De meeste andere planeten waren dermate afwijkend van structuur en opbouw, dat de mens door de aanblik daarvan zich voor altijd zou verwarren. Andere planeten waren zelfs niet waarneembaar.

Neem een mens die alle zintuigen mist: gezicht, gehoor, smaak, reuk en tast. Hij bestaat wel, maar kan de realiteit niet waarnemen. De aardbewoner heeft van de Schepper slechts vijf zintuigen gekregen, meer is voor de aarde niet nodig. De meer ingenieuze planeten hebben van God even ingenieuze schepselen gekregen. God schiep leefvormen en paste zijn schepselen er bij aan.

Het beeld vervloeide naar wittig schuim dat heftig bewoog, de camera nam afstand en de situering werd duidelijker. Het waren schuimkoppen van aansnellende golven. Het beeld volgde een golf en kwam op spierwit door zon overgoten zand terecht. In het zand verschenen vanuit de beeldgrens een paar voeten, de camera volgde ze en pande omhoog. Robert Puls kwam in beeld.

‘Volgens de geleerden zijn er vele triljoenen planeten in het heelal. Triljoenen … een telwoord in de meervoudsvorm, dat ons niets zegt.’ Puls bukte, greep een handje zand van de grond en liet het uit zijn vuist stromen.

‘Ik zou kunnen zeggen, een triljoen is een miljoen maal een miljoen maal een miljoen. Laten we vaststellen dat dit te veel is om te bevatten. Toch kunt u enig idee krijgen wat het wil zeggen, vele triljoenen planeten in het heelal. Het zand dat uit mijn hand stroomt, behoort tot de meest fijnkorrelige soorten. Iedere seconde vallen er tienduizend korrels uit mijn hand.’

De zandstroom uit zijn vuist hield op. De camera ging wijder en Puls hield in zijn andere hand een stopwatch die hij indrukte.

‘Tweeëntwintig seconden lang liep er een fijne straal zand uit mijn hand. Dat betekent dat ik ruim tweehonderdduizend korrels zand in mijn hand had.’

De camera zoomde snel achteruit, een gigantisch strand tot een smalle spleet lopend tot aan de einder werd zichtbaar. Puls was een nog maar nauwelijks zichtbaar zwart stipje. Zijn stem bleef goed verstaanbaar.

‘We denken even aan dat handje zand dat uit mijn vuist stroomde. Ruim tweehonderdduizend zandkorrels. U ziet een strandvlakte zover als het oog reikt. Het is een heldere zonnige dag, het zicht is uitstekend. Al die zandkorrels van dit strand bij elkaar … het zijn er nog geen triljoenen. Er zijn meer hemellichamen in het heelal, dan hier zandkorrels op het strand liggen. Onze aarde is slechts één zandkorrel, u krijgt nu ook enig idee hoe klein de kans is dat er alleen op deze aarde leven voorkomt. Wie even nadenkt moet aannemen dat dit onmogelijk is.

God wordt de schepper van het leven genoemd. Zijn almachtigheid is onvoorstelbaar. Het is zonneklaar, wij kunnen ons de schepper van zoiets machtigs niet voorstellen. Wij kunnen een microbe niet vragen zich een voorstelling te maken van de grootte, omvang, vorm en geest van het menselijk lichaam waarin hij is binnengedrongen. Hij is daar te nietig voor en zijn verstand te beperkt.

Als wij onszelf als microben voorstellen en God als het lichaam, dan krijgen we enig inzicht in de verhoudingen. Betekent dit dat God te groot voor ons is, dat wij Hem niet kunnen waarnemen en Hij ons niet? Het is mogelijk … maar let u wel … de mens is zo vernuftig dat hij wel degelijk microben, zelfs de veel kleinere virussen, kan waarnemen. Zo kunnen we ons voorstellen dat God ons eveneens kan waarnemen, wie dit mogelijk acht … gelooft!

Nu de keerzijde. De microbe heeft er geen idee van dat hij een lichaam binnendringt en zich daarin voortplant. Toch kan dat grote, dat onvoorstelbaar grote lichaam, door microben ziek worden en te gronde gaan. Wij mensen kunnen door ons ongeloof, door ons af te keren van de Goddelijke Macht, wel degelijk invloed uitoefenen op de gezondheid van God.

Als de mens ziek wordt door bacteriën krijgt hij antibiotica toegediend, en de ziekteverwekkers sterven.

Als we doorgaan met onze halsstarrige houding en God niet willen erkennen en Hem dood verklaren, als we doorgaan met onze oorlogvoeringen, onze haat en afgunst, als wij volharden in de koers die we thans varen, een koers tegengesteld aan hetgeen Hij met ons voorheeft, zal God antibiotica moeten gebruiken. Niet als wraak maar uit lijfsbehoud. God kan geen ziekteverwekkers in zijn bestel dulden. Wij kleine bacteriën kunnen de onvoorstelbaar grote God dwingen om ons te vernietigen!’

Puls zweeg. De camera was van het gigantische totaal uiterst langzaam op hem ingezoomd. Aan zijn gezicht was te zien dat hij naar de

juiste woorden, naar de juiste formulering zocht.

‘God is te groot voor het menselijk bevattingsvermogen, daarom moeten we, willen we over Hem kunnen spreken, net als de samenstellers van de bijbel die door de Goddelijke Geest werden geïnspireerd, zoeken naar verhoudingen die we enigszins kunnen bevatten. We kregen enig idee van de eindeloosheid van het heelal; we weten dat er minder zandkorrels op dit strand zijn dan hemellichamen in het heel-al.

U moet dit aanschouwelijk voorbeeld voor ogen houden, als we de camera in het heelal schieten naar de planeet waar God leven schept voor wat wij aarde noemen.’

Het beeld vloeide naar het laboratorium waar de witte engelen Gods levensmachine bedienden.

Femske, die dit onderdeel van het programma minder vaak had gezien als hij, zat geboeid te kijken. Hij had de beelden honderden malen op het scherm van de montagetafel bekeken en op hun waarde beoordeeld. Iedere sequence, iedere beeldovergang kon hij wel dromen. Nu het werd uitgezonden en hij Femske geboeid zag kijken, kreeg het geheel toch een andere dimensie. Zijdelings bestudeerde hij haar gelaatsuitdrukking.

Op het scherm openden de zwarte schimmen de aanval op Gods levensmachine. De strijd laaide op, dubbelbeelden toonden onbarmhartige afschuwelijke gebeurtenissen op aarde. Een huilend kind in Vietnam, de rug verbrand door fosforbommen. Een Ambonese jongen schoot vanuit een trein genadeloos een mens door zijn nek. In een voetbalstadion executeerden militairen negen geblinddoekte mensen.

In het laboratorium waren de zwarte figuren gedood of verdreven. De levensmachine werd hersteld. Er volgden aardse beelden die goed waren. Lachende, wel doorvoede mensen plantten rijstplantjes tegen een licht glooiende heuvelrug. Kinderen speelden in een wei. Een oude man en een klein kind liepen hand in hand, het kind schaterlachte. Gewone alledaagse, maar blije beelden.

Blije beelden, hoe alledaags waren die wel? Wie naar het nieuws van acht uur keek, moest erkennen dat ze schaars waren. Was God nog wel aanwezig in zo’n wereld? Was geloven geen hopeloze zaak?

Puls kwam opnieuw in beeld, sloot de sequence rond de levensmachine af en begon aan een kort statement waarin hij Femske inleidde. Ze verscheen in beeld. Hij zat op de voorgrond, rug camera, Femske keek hem onbevangen aan.

Als kijker zag hij haar zitten, haar rok als een vroom nonnenkapje over de knieën. Uit het tv-toestel klonk haar stem.

‘Ik ben er lang niet zeker van dat hetgeen ik in mij voel en als geloof ervaar, door mij op de juiste wijze wordt verwerkt en uitgedragen.’

Hij had dit interview zoveel maal gehoord dat hij het woord voor woord uit zijn hoofd kende. Iedere aarzeling van Femske kon hij exact aangeven, hij zou haar kunnen playbacken.

Op het scherm ging Femske verzitten. Er kwam wat ruimte tussen de knieën die de weg naar het begeerlijke blokkeerden. Wat toen niet kon, kan nu, dacht hij. Hij legde zijn hand even boven haar knieën en schoof langzaam omhoog. Hij voelde hoe ze gloeide van spanning en emotie. Voorzichtig pinkte hij haar broekje in en nestelde zijn vingers in haar zachte schaamhaar. Dat was nog eens televisie kijken!

Op de tv stak Femske haar wijsvinger onder het lint van haar hoedje dat knelde. Ze zei: ‘Slechts in de wetenschap is men concreet en absoluut. U valt uw eigen programma aan, meneer Puls.’

‘Meneer Puls.’ Het klonk hem zeer opwindend in de oren. Die lekkere bekoorlijke heilsoldate noemde hem ‘meneer Puls’ terwijl hij nota bene in haar broekje zat! Hij had zijn hand op haar warme poesje. Hij maakte onbewust met zijn rechterhand een licht gebaar zoals hij ook in de studio had gedaan. Meteen kwam er een totaalshot van Femske waarin ze heerlijk kuis met haar knietjes tegen elkaar zat. Ze zat daar, in dat tv-toestel, en toch voelde hij haar! Hij hoorde niet meer wat Femske beweerde maar zag haar slechts zitten in dat degelijke uniform van het Leger des Heils, met het strakke zwarte rokje rond haar heerlijke bovenbenen.

Voorzichtig bewoog hij zijn vinger langs het gesloten kiertje en zowaar! Wist Femske wat ze deed, vond ze het onbewust lekker? Ze werd nat!

‘De mensen zijn door de eeuwen heen van God afgedwaald, de weg terug lijkt daardoor vaak onbegaanbaar. Er zijn obstakels. Die moeten genomen worden …’

Zijn vingers gleden naar binnen.

Er voer een schok door Femske. Ze moest merken wat hij met haar deed. Heel voorzichtig, bijna onmerkbaar zo traag, begon hij te spelen. Op het tv-scherm ging ze verzitten. Femske keek star naar het beeld.

‘Als ieder mens beseft dat God wezenlijk in hem aanwezig is, zal hij Hem ontmoeten.’

Kan ik dit wel doen? dacht hij. Ga ik niet te ver?

Hij hield zijn vingers stil, bevroor de beweging en bleef zo zitten. Ademloos wachtte hij de gebeurtenissen af. Wat op het scherm zou komen, dat stond vast; hoe de levende Femske in de huiskamer zou reageren, dat wist hij ditmaal niet.

Haar stem klonk als een complete verrassing; dwars door haar betoog op de televisie heen, zei ze: ‘Waarom ga je niet door. Ik vond het juist zo lekker en spannend!’

Een paar seconden lang kon hij niet praten, in zijn hoofd werd vuurwerk afgeschoten. Een waaier van gekleurde sterren viel in steeds wijder wordende bogen omlaag. Dwars daar doorheen vlogen vuurpijlen die sissend explodeerden in een schitterende sterrenregen. Femske wilde ook, ze was net zoals hij! Ze had dezelfde vreemde gevoelens.

Het onmogelijke van toen, het oerzedelijke gesprek dat ze in de studio hadden, dat was wel echt geweest, ze hadden het absoluut gemeend, maar toch … het was kennelijk allemaal te vroom geweest, er moest nu een duivelse streek uitgehaald worden om de zaak recht te trekken. Alles moest tot de juiste proporties hersteld worden. Het evenwicht was zoek geweest.

Hij kroop over Femske heen, nestelde zich tussen haar benen en trok haar rok omhoog. Als een schuifdeurtje schoof hij het reepje slip tussen haar benen opzij en keek naar haar. Hij boog zijn hoofd en kuste het vlastuintje.

Femske sidderde maar bleef over zijn schouder naar het scherm kijken. Ze legde haar handen op zijn achterhoofd en graaide door zijn haar. Hij begon haar met de punt van zijn tong te beroeren en proefde haar zoutige smaak.

Op de tv was hij nu zelf in het beeld gekomen voor de afsluiting van het gesprek en tevens van het programma-onderdeel. Hij verwees naar de vierde aflevering.

Hij hoorde zichzelf praten terwijl hij haar beroerde. Femske begon heviger te trillen. Haar neusvleugels bewogen.

‘Robert, nu doorgaan! Nu niet meer ophouden, alsjeblieft niet!’

Hij probeerde languit op zijn buik te gaan liggen zonder het contact met haar te verliezen. Toen hij eenmaal goed lag, en wist dat hij het zó lang kon volhouden, vertraagde hij zijn tempo en ritme, om het rustig aan weer op te voeren. Femske verstarde, haar dijen werden als keien zo hard … en toen kwam het. Ze greep hem bij de haren vast alsof er een vreselijke storm woedde die haar dreigde weg te blazen en wreef haar natte kutje in zijn gezicht. Hij voelde hoe zijn mond, wangen, zelfs zijn

neus en voorhoofd nat werden en genoot van de geur die van zijn gezicht kwam. Dit was zijn Femske! Femske waar hij volslagen gek op was.

Hij trok zijn hoofd terug, liet haar stil liggen, zodat ze heerlijk kon nagenieten en schonk nog wat cognac in haar glas. Femske nam het zwijgend aan en dronk genietend een slokje. Op de tv kwam de omroepster die het volgende programma aankondigde. Hij draaide de knop om en smoorde haar in beeld en geluid.

In de kamer viel een wonderlijke stilte. Alleen de klok tikte en de poes spon het hoogste lied. Ik ben idioot gelukkig, dacht hij. Dit kan een mens maar één keer in zijn leven meemaken. God zij dank besefik het. Je hebt niets aan geluk als je niet beseft dat je gelukkig bent.

‘Hoe voel je je?’ vroeg hij aan Femske.

‘Volmaakt gelukkig,’ zei ze.

‘Ik ook en ik realiseer het me.’

‘Ik wist niet dat vrijen met de man van wie je houdt je zo intens kan bevredigen. Er zijn geen woorden voor. Het geeft je zo’n overweldigend geluksgevoel. Het verandert je hele persoonlijkheid.’

‘Zoals wij vrijen, vrijen maar weinig meniien, wist je dat? Veel mensen zouden ons smerig vinden als ze wisten wat wij deden.’

‘Ja, als ik droomde van de nachtelijke indringer vond ik het wel fijn en opwindend, maar als ik daarna tot mezelf kwam, was er schaamte in me. Wat ik ‘s nachts in mijn fantasie had gedaan, wilde ik mezelf niet bekennen. Met jou is dat allemaal anders, terwijl het echt is. Wat we ook doen, het kan zo gek niet zijn, ik durf je daarna altijd in de ogen te zien.’

‘Zo voel ik het ook. Trouwens, alles van jou is lekker en nooit vies.’

‘Van jou vind ik ook niets vies. Wist je dat ik je zaad lekker vind? Het prikt op m’n tong en smaakt naar noten.’

‘Tast toe!’ zei hij om de ernst van het gesprek enigszins te breken. ‘Daar staat een schaal vol noten.’

Femske lachte, greep een handje noten uit de schaal en liet de helft uit haar hand in zijn schoot vallen. Hij propte de noten in zijn mond en begon smakelijk te kauwen.

‘Zwijn,’ zei Femske. ‘Opgevoed ben je niet.’

Hij wilde haar van repliek dienen maar werd overstemd door het gerinkel van de telefoon. De poes die er vlak naast lag keek geërgerd op.

‘Ja poes, daar zul je aan moeten wennen. Vlak na de uitzending staat de telefoon roodgloeiend. De eerste is voor jou, Femkse.’

Femske nam de hoorn van het toestel: ‘Femske de Boer.’

‘Arnold! … meen je dat echt … Lief van je. Afblijven! … Nee, dat is niet voor jou bedoeld. Robert deed weer iets wat niet mag … Ja, nou ik vind het fijn dat het zo bij jou overkomt … Ja hoor, ik geef het aan Robert door … Dank voor je telefoontje.’

Femske legde neer, meteen rinkelde het toestel opnieuw.

‘Iedereen die ons goed gezind is, begint nu als een razende te bellen,’ zei hij.

‘Is dat altijd zo, na een uitzending?’

‘Ja, als het een goeie is geweest wel. Ik werd soms tot diep in de nacht gebeld. Vaak waren het volslagen onbekenden.’

‘Wat leuk. Dat heb ik nog nooit meegemaakt.’

Hij nam de hoorn. ‘Met Robert Puls … Paul! Een uitstekend idee om te bellen … Dat is een tijd geleden dat we elkaar gesproken hebben … Hè? … Prima vrouw, die heilsoldate? … Ja, dat vind ik ook … Bedankt voor je telefoontje.’

Hij legde de hoorn niet neer, maar hield die in de hand en drukte de toets op het toestel in. ‘Let op,’ zei hij. Meteen rinkelde de telefoon. ‘Met Robert Puls … Henry! … Wat? … Jij bent weer gaan geloven? … dan is het onmogelijke mogelijk geworden …Dank je. Ik zal het aan Femske doorgeven. Tot ziens hè, dag!’

Hij legde de hoorn naast het toestel en drukte opnieuw de toets in. ‘Neem jij er maar een paar voor je rekening. Ze zijn allemaal vol lof over jou.’

De telefoon rinkelde vrijwel meteen. Voordat Femske kon protesteren greep hij de hoorn, drukte die aan haar oor en liet de toets los. Femske moest wel.

‘Femske de Boer … Dag Otto … Je hebt gekeken en vond het het beste dat je ooit hebt gezien? … Ik weet niet wat ik moet zeggen, je maakt me verlegen … Zal ik doen … Dag Otto!’

‘Er is nog een mogelijkheid en dat is deze.’ Hij wipte de schakelaar van de telefoon om. ‘Nu weten we zeker dat we geen telefoontjes meer krijgen. Of wil jij ze laten doorkomen?’

‘Nee hoor. Wie bellen wil, doet dat morgen maar. Laten we deze avond voor onszelf houden.’

‘Je bent niet alleen een vrouw van mijn hart, maar ook van m’n gedachten!’

‘Amen!’ zei Femske lachend.

‘Kom hier bij me zitten, lekkere heilsoldate.’

Hij was op de kussens gaan zitten en trok haar naar zich toe. Ze ging gewillig naast hem zitten. De poes die het van een afstand had bekeken

kreeg weer moed en kwam langzaam aanlopen. In haar ogen lag hoop, ze begon aarzelend te spinnen. Hij trok de fles cognac en de schaal nootjes dichter in het bereik en streelde de poes. Ze begon meteen kopjes te geven.

‘Weet je dat m’n gezicht trekt door jouw vocht? Als kind hebben ze me eens een ijsje in mijn gezicht gewreven, dat was toen ook zo’n vreemd gevoel. Het is net of je huid minder elastisch om je gezicht zit. Het wringt en trekt.’

‘Ga dan even je gezicht wassen.’

‘Ben jij gek? Dat zou zonde zijn!’

‘Wat ben je toch een viezerd.’

‘Zo, nu ben je even vies als ik.’ Hij gaf haar onverwacht een stevige zoen.

Femske veegde proestend haar mond af. ‘Gauw een slok cognac,’ zei ze plagend.

Hij liet haar begaan maar toen ze haar glas had neergezet, trok hij haar naar zich toe zodat ze met haar achterhoofd in zijn schoot kwam te liggen. Hij keek in Femskes vertrouwde gezicht. Hij liet zijn vinger zachtjes over haar neus en lippen gaan, ging over haar wang naar haar oor, wenkbrauwen en voorhoofd waar lieve kleine rimpeltjes lokten. Met zijn vinger volgde hij de smalle lijntjes die naast elkaar over de lengte van haar voorhoofd tot aan weerszijden van de haarinplant liepen. De dunne nauwelijks ingekerfde groefjes, waren overbekende veilige weggetjes, weggetjes die naar Femske leidden. Femske sloot genietend haar ogen, maar deed ze af en toe open om naar hem te kijken.

Om haar mondhoeken begonnen spiertjes te spelen die haar lippen bewogen waardoor het scheen alsof ze steeds wilde gaan glimlachen maar het bedwong. Dat was de mimiek van Femske als ze het naar haar zin had, als ze een lief vrouwtjesdier was. Dat was Femske, die van hem wilde zijn. Een geweldig, maar ook angstig bezit. Stel dat haar iets zou overkomen. Hij zou gek worden van ellende. Hoe zou hij zonder haar verder moeten?

‘God, Femske, wat hou ik van je,’ zei hij zacht.

Femske sloeg haar ogen op en keek hem aan. Haar mondhoeken trilden.

‘Je bent het liefste wat ik heb, ik ben zo blij met je,’ vulde hij zachtjes aan. *

‘Niet verder gaan,’ zei Femske zo zacht dat hij haar bijna niet verstond. ‘Je maakt me gek op die manier, niet verder gaan.’

Hij legde zijn handen op haar ogen, zodat ze zich kon verschuilen en genoot van het contact met haar gezicht. Onder zijn handen voelde hij haar wimpers trillen. Zo bleef hij een hele tijd stil zitten, met Femske liggend op zijn schoot. De tijd moest stilgezet kunnen worden, dacht hij. Nu is alles volmaakt. Dank u God! Hij trok zijn hand terug omdat er iets aan zijn neus kriebelde en rook aan zijn vingers haar geur. Ik zou haar kunnen opeten, dacht hij, en meteen was daar het plan!

Hij liet zijn handen omlaag glijden en ging onder haar rok. Femske zuchtte toen hij in haar ging. ‘Toe nou, Robert,’ protesteerde ze zwak. Hij merkte hoe sterk ze weer naar hem verlangde en hoe fijn ze het weer zou vinden, maar het plan in zijn hoofd liet hem niet los. Hij speelde haar ontvankelijk en observeerde de uitdrukking op haar gezicht. Ze had de ogen gesloten, haar gelaatszenuwen trokken lichte bevingen over heel haar gezicht. Voorzichtig voerde hij met zijn andere hand wat noten aan en duwde die bij haar naar binnen. De noten zouden met haar vocht doordrongen worden en dat scheen hem het heerlijkste en innigste wat mogelijk was. Haar vocht zou in zijn lichaam komen, door zijn darmen en maag worden opgenomen en van hem worden. Zo zou Femske zich in zijn lichaam kunnen nestelen en van binnenuit deel van hem uitmaken.

Verwonderd vroeg hij zich af of dit soms iets van het verlangen was dat een vrouw kwelde als ze van een man hield en een kind van hem in haar lichaam wilde hebben. Het was een primitief oergevoel, van binnenuit samengaan met degene van wie men volledig en zonder enig voorbehoud hield. Het was de diepste vorm van genegenheid, misschien wel een puur vrouwelijk gevoel van liefde. Wellicht had God daarom juist de vrouw gekozen om kinderen te baren en niet de man. Het moest een Goddelijk Gevoel zijn om iets van de liefste in het lichaam te voelen groeien. Het moest een groot voorrecht zijn te kunnen baren, een geschenk.

‘Wat doe je nu?’ vroeg Femske verbaasd.

Hij had een nootje uit haar gehaald en stak het in zijn mond.

‘Ik eet uitje omdat ik zoveel van je hou.’

Femske zei niets, sloeg de handen voor haar gezicht. Haar lichaam begon bijna onmerkbaar te schokken. Hij liet het nootje in zijn mond spelen, keerde het met de tong om en om. Met de punt duwde hij het naar zijn kiezen en kauwde het stuk. Hij merkte hoe zacht en week het was geworden. Als een papje bleef het aan zijn kiezen kleven. Hij zoog het los en slikte het door. In zijn keel kwam een aangename zachte zoutige smaak.

Voorzichtig haalde hij een nieuw nootje uit haar en legde het op zijn tong. Hij duwde het tussen zijn kiezen en wang en likte zijn vingers af. Het was heerlijk. Met de punt van zijn tong zocht hij het nootje weer op en duwde het naar alle mondhoeken.

Snel haalde hij alles uit haar, verzamelde het tot een hoopje, stak het in zijn mond en genoot. Langzaam kauwend slikte hij Fems-ke in. Door zijn slokdarm kwam ze binnen.

Femske lag nog steeds met de handen voor het gezicht op zijn schoot. Haar lichaam was heftiger gaan schokken. Met ingehouden kracht, niet meer dan nodig was, duwde hij haar handen weg. Hij voelde dat ze weerstand bood, maar ging toch door, hij wilde haar emoties begrijpen en de zijne maken. Haar gezicht was nat behuild, de mascara uitgevloeid.

‘Robert.’ Ze had moeite om niet volledig in huilen uit te barsten. ‘Ik zou zo graag een kind van je willen hebben.’

‘Ik begrijp het,’ zei hij naar waarheid.