3

Hij werd wakker met de zon in zijn kamer en het feestelijke verwachtingsvolle gevoel van een kind dat weet dat het die dag jarig is. Een paar minuten bleef hij genietend van dit bijna vergeten geluksgevoel in bed liggen met het hoofd stevig in het grote kussen weggedrukt. Vanaf nu zou alles anders zijn! Hij opende het oog dat juist over het kussen kon heengluren en zag dat de kamer er al anders uitzag. Het was nog wel dezelfde kamer, maar toch was er iets gebeurd. Straks zou hij opstaan en ook anders zijn! De periode waarin fijne en opwindende dingen voor hem verboden waren, omdat hij er nog niet aan toe was, zou definitief voorbij zijn. Vanaf dit moment hoorde hij er weer bij en stond het leven klaar om intenser geleefd te worden. Hij opende zijn andere oog en richtte zich op. Zondag, nauwelijks acht uur. Hij rekende snel uit dat hij slechts vijf uur had geslapen. Wonderlijk hoe fit hij was. Hij sliep soms wel eens tien uur of langer en was dan lam. Hij sprong uit zijn bed, rekte zich helemaal uit en liet een kostelijke zangerige wind. Dat was lang niet gek, een redelijke dagopening.

Vanaf de plaats waar hij stond kon hij over de autoloze gracht kijken en voor het eerst in zijn leven vond hij de stad mooi. Dat de stad mooi kon zijn had hij daarvoor alleen maar in toeristische foldertjes gelezen. Zonlicht dat door het water werd gereflecteerd speelde op de kademuren en wisselde onophoudelijk van patroon. De huisjes met de trapge-veltjes gaven het uitzicht een popperige aanblik. De wereld daarbuiten scheen hem ineens klein en, als je er de weg wist, heel eenvoudig.

Hij liep naar de scheerspiegel en aarzelde tussen het elektrische apparaat en het scheermes. Hij koos het mes. Op zo’n feestelijke dag kon een goed uitgeschoren gezicht het geluksgevoel alleen maar verhogen. Hij draaide de warmwaterkraan open en warempel, er was warm water! Normaliter als hij op zondagen wakker werd was het al

ver in de middag en was de boiler van het huis uitgeput. In de andere hoek van het huis woonden een paar al wat oudere dames die God weet allemaal niet wat op zondagen te wassen hadden. Als hij de kraan opendraaide kwam er een miezerig straaltje nauwelijks lauw water uit.

Hij zeepte zich in en begon te zingen. Het leven was lang niet slecht. Natuurlijk, er waren minder fijne dagen, zelfs minder fijne jaren, zeg maar gerust rotjaren. Nou, die had hij dan hopelijk gehad. Hij trok zijn wang omhoog en keek in de spiegel en merkte dat hij daar automatisch zijn mond bij opendeed. Hij liet de wang los, zijn mond flapte dicht.

Je zou mensen die zich scheren ongemerkt moeten filmen, dacht hij. Verdomme, was dat geen idee voor het nieuwe winterprogramma? Natuurlijk was dat een idee! Hij legde de scheerkwast neer en liep naar de la in de tafel waar hij tussen messen, vorken en lepels een potlood vond. Met trefzekere hand schreef hij: Ideeën. Daaronder Nummer 1 en daarachter, mensen bekijken zichzelf in spiegels, candid.

Een prima ideetje was hem toch zo maar te binnen geschoten. Zo zag men maar weer, de juiste vrouw in een man zijn leven, maakt zijn leven. Hoe lang was het niet geleden dat hij voor het laatst een bruikbaar idee had ingebracht. Hij wist het zelf niet meer. Zijn collega’s lieten hem steeds meer produktiewerk verrichten, omdat er op zuiver creatief gebied vrijwel niets meer uit zijn handen kwam. Uiteraard, hij deed zijn best, en de collega’s die geen onmensen waren, voelden ook wel dat het geen luiheid was. Vaak als hij niet op de afdeling was werd er over hem gepraat en meestal sprak men berustend over zijn snel teruggelopen creatief vermogen. Er was zelfs een collega geweest die ijverig lezend in een script terloops opmerkte dat hij ongetwijfeld nog steeds als in eerdere jaren een groot televisiemaker zou kunnen zijn, maar dat hij geen wezenlijke interesse meer had. Als je hem ziet, ging hij voort, is het net een snelle vis die doelloos zwemt in een aquarium waarin hij is uitgekeken. Er moet iets komen dat hem opnieuw kan inspireren, dan zul je nog wat met hem meemaken. De kwaliteiten heeft hij nog. De anderen hadden geknikt, maar de juistheid van die woorden was toch niet in voldoende mate tot hen doorgedrongen.

Zelf tobde hij ook met zijn teruggelopen prestaties en irriteerde zich mateloos aan zijn wezenlijk gebrek aan eerzucht. Wat was dat toch? Enerzijds wilde hij dolgraag weer schitteren, anderzijds vroeg hij zich steeds af, waarom en bovenal voor wie? Wat had hij aan succes, zonder evenwicht in zijn leven? Vroeger toen hij programma’s maakte waar half Nederland voor thuis bleef en zich met kaas in het vuistje voor het buisje schaarde, was er een doel geweest. Hij wilde er iets mee bereiken.

Het was de kans om Gonnie terug te krijgen. Hij had vaak gefantaseerd hoe het zou gaan. Zijn naam, groot op de aftiteling van de programma’s, de koppen in de kranten, de interviews in de tv-rubrieken. Zijn naam zou een magische klank krijgen, Robert Puls! Gonnie zou weer van hem horen en aan vroeger denken. En dan … op een dag zou ze contact met hem opnemen. Ze zou zijn omroep bellen en naar hem vragen.

Een van de meisjes van zijn afdeling zou zeggen er is een mevrouw aan de telefoori’die u per se persoonlijk wil spreken. Hij zou dan vragen of ze haar naam wilde noemen en het meisje zou na eèn korte vraag in de hoorn antwoorden: ‘Ze zegt dat ze Gonnie heet!’

Hij fantaseerde: ‘Geef maar hier dat gesprek. Ja, hallo met Puls!’ Hij zou de klemtoon op Puls leggen en neutraal en zakelijk spreken.

‘Dag … Robert … ken je me nog, Gonnie.’

‘Gonnie?’… Nadenkend. ‘Gonnie? … Ja wacht even, niks zeggen … Gonnie. Je bedoelt Gonnie van vroeger, van school?’

‘Ja, weetje het weer?’

Hij zou dan even niets zeggen waardoor zij de indruk kreeg dat hij bezig was zijn geheugen op te frissen. Wel zou hij snel die stilte getimed te niet doen door terloops aan een voorbij snellende scriptgirl te vragen of die ampex-opname met die playbackscène in studio vijf was geregeld. Dan zou hij het gesprek weer opvatten en zeggen:’ ‘Ja, nu herinner ik me je weer scherp. Gonnie, lerares tekenen. Klas 3b Lokaal D bovenin aan het einde van de doodlopende gang in de aanbouw.’

Hij zou daarna zwijgen waardoor zij het gesprek instand moest houden.

Ze zou merken dat de rollen waren omgedraaid. De schuchtere leerling Robert Puls bestond niet meer. Aan de andere kant van de lijn was een geslaagd televisiemaker die meer aan zijn hoofd had dan vriendelijke gesprekjes voeren met een van zijn vroegere onderwijzeressen. Ze nam nu tijd en aandacht in beslag van een man die slechts met zijn vingers hoefde te knippen om camera 4 actual te maken, waardoor camera 2 op de dolly bliksemsnel in stelling kon worden gebracht voor een getrokken hoog shot. Ze sprak met de man die het had gemaakt. Met mister tievie zoals een krant hem noemde.

Als ze niet onmiddellijk zei waarom ze belde, zou hij na een seconde of drie, vier even kuchen om te laten merken dat hij nog aan de lijn was en ook wel bereid om te luisteren maar niet zo erg veel tijd had.

Ze zou zeggen: ‘Robert, ik bel je eigenlijk zomaar …’

‘Leuk!’ zou hij reageren.

‘Weet je, ik lees en hoor zoveel van je, je bent een hele beroemdheid geworden.’

Even een stilte, want hij luisterde en zij moest moed scheppen om door te gaan, ze moest opnieuw moeite doen om het gesprek op gang te houden.

‘Ik … eh … neem me al maandenlang voor om je eens te bellen en je stem weer te horen. Dat is toch heel iets anders dan je stem uit dat kastje. Ik dacht vandaag, ik doe het nu!’

‘Leuk datje het hebt gedaan. Ik vind overigens jouw stem helemaal niet veranderd. Je had je naam niet moeten noemen en me laten raden. Ik denk dat ik had geweten wie je was.’

‘Dat wilde ik ook. Maar ik moest m’n naam wel noemen, je assistente wilde anders niet doorverbinden.’

‘Dat klopt, dat mag ook niet van me. Als ik dat niet zou doen zou ik hier gek worden. Om de vijf minuten is er wel de een of andere malloot aan de telefoon die denkt dat de televisiewereld om hem of haar staat te springen. Het zijn meestal meisjes van zo’n jaar of twintig of gescheiden vrouwen van midden dertig, ze vragen altijd, bijna altijd, naar mij.’

‘Dan heb je hier weer zo iemand die in die categorie past. Ik ben zevenendertig ondertussen, inderdaad gescheiden en heb een kind, een meisje. Maar ik heb niet het idee dat de televisie op mij zit te wachten. Ik heb best aardig werk. Sinds een jaar geef ik weer tekenles, parttime op een scholengemeenschap.’

‘Goh, wat leuk … van dat werk dan!’

‘Ja, ‘t was natuurlijk wel even wennen. Ik had ruim tien jaar geen les meer gegeven en de kinderen zijn ook zo anders dan vroeger. Maar ik heb nu echt het idee dat het goed gaat.’

‘En nu kom je me vertellen dat je een zekere Robert Puls in de klas mist?’ Hij lachte zo spontaan mogelijk. Een lach die hij voor die gelegenheid had ingestudeerd. Zij zou zeggen dat een mensenleven nu eenmaal uit bepaalde episodes bestaat, die hoewel definitief afgesloten in de herinnering kunnen blijven voortleven. Hij zou dan weer zeggen dat hij zo nu en dan aan de schooltijd en aan haar terugdacht.

Tenslotte zei hij met iets van haast in zijn stem: ‘Erg leuk om je warme geluid weer eens gehoord te hebben. Als je zelf even weinig bent veranderd als je stem dan ben je nog steeds okay. Maar ik moet nu afbreken, ik had al op een decorbespreking moeten zijn.’

‘Nu, Robert, ik vond het ook erg leuk om je even te spreken. Erg jammer dat ik op zo’n ongëlegen moment schijn te bellen. Ik heb het geluk niet mee. Ik zal het maar niet meer proberen.’

‘Nou weetje, eigenlijk ben ik altijd druk als je me in m’n werk belt,

maar ik zou het best leuk vinden om je weer eens te ontmoeten en wat herinneringen op te halen. Zullen we een keer bij Mauser gaan eten in Amsterdam? Dan gaan we vooraf ergens een borrel halen.’

‘Heb je daar dan tijd voor?’

‘Voor jou altijd!’ zou hij grappen. ‘Even m’n agenda raadplegen, wacht even.’ Hij legde de hoorn op zijn bureau, zodat Gonnie zijn stem toch zou kunnen horen en riep: ‘Annelies, geef es effe de agenda!’ Annelies gaf de agenda en hij nam de hoorn aan zijn oor en klemde die met zijn arm vast. Met zijn twee vrije handen ritselde hij duidelijk hoorbaar door de agenda, dan kwam het: ‘Gonnie … ik zit werkelijk boordevol. We zitten ook midden in de voorbereiding van het nieuwe seizoen.’ Een zucht, weer enig geritsel en dan: ‘Alleen vanavond zou het kunnen, anders zeker de eerste weken niet. Vanavond, Gonnie? Kun jij?’

‘O ja, ik wel. Ik heb niet zo’n druk bezet leven zoals jij. M’n dochtertje breng ik wel naar m’n moeder, dat is geen probleem.,

‘Dat is dan afgesproken. Waar zie ik je? … Weet je wat, zeg maar waar je woont. Ik rij wel even langs je huis en haal je af.’

Hij noteerde haar adres en zei verstrooid: ‘Ergens tussen zes en acht uur zie je me. Ik kan niet op de minuut precies afspreken, na die decorbespreking moet ik nog even een introotje filmen voor ons amusementsprogramma voor zaterdag. Zoiets kan soms uitlopen.’

‘Maar je komt wel, hè?’ Het klonk een tikje angstig aan de andere kant van de lijn. ‘Je laat me niet zitten, hè Róbert?’

‘Nee, natuurlijk niet. Afspraak is afspraak.’ Hij zei het duidelijk met zijn hoofd al bij andere zaken.

‘Nou dag dan, tot straks Robert.’

‘Tot -straks…’

Hij wierp snel de hoorn op het toestel en bracht met bevende vingers een sigaret naar zijn lippen. Gonnie! Het was gelukt, jaren van keihard werken, opofferingen, onwaarschijnlijke hoogtepunten en minstens even grote dieptepunten met hun depressies, gingen nu vrucht afwerpen. Het was gelukt, de televisie, de magazines, de kranten hadden hem bij Gonnie in de huiskamer gebracht en zo weer in haar en zijn leven. Gonnie was rijp om bestormd en veroverd te worden! Het jongetje van 3b was veranderd in een tv-prins!

Hij greep een van de interne telefoons en zegde de werkbespreking die hij die avond zou leiden af. ‘Ik moet delegeren,’ zei hij tegen de protesterende produktiemensen. ‘Jullie kennen mijn standpunt en wensen. Dat gesprek dat ik met Shirly heb moet tegen een midden—

blauwe achtergrond die naar boven wegloopt in donkerblauw. Tussen ons en het decor moet minstens zeven meter zijn zodat ze die danspassen kan demonstreren. Hou daar vooral aan vast, zeg dat ik er op sta.’ Hij luisterde nog nauwelijks naar hun verontrust gesputter, haakte af en rende naar het toilet waar hij zich in de spiegel ging bekijken. Hij zag er prima uit. Misschien iets minder gladjes en zorgeloos dan op de buis, maar zeker niet ouder.

Dit was jarenlang zijn grote droom geweest, maar onder de honderden dames die zich telefonisch bij hem meldden was er nooit een die zich als Gonnie liet introduceren. Gonnie scheen lak te hebben aan zijn beroemdheid. Gonnie lag naast een andere kerel in bed, wat heet, lag eronder, en had hem niet nodig met zijn vlotte babbels op de tv of zijn originele regievondsten. Gonnie was weg, en bleef weg, daar hielp geen moedertjelief aan. Toen hij zich dat eenmaal begon te realiseren kwam de ineenstorting. Het doel, het bijna heilige doel, ontbrak. Vroeger, als hij in de uitzending was, bleef op de achtergrond altijd de gedachte dat de kans bestond dat Gonnie naar hem keek. Het idee wond hem op, fascineerde hem zo hevig, dat hij boven zichzelf uitgroeide en bij vlagen fenomenaal was. Woordspelingen, snedige opmerkingen, adremme reacties, hij knalde ze eruit. De levenskracht en hoopvolle blijheid die hij uitstraalde kwam bij de tv-kijker over. Tv-recensenten werden lyrisch. Gonnie maakte hem; op een dag zou ze toch in zijn leven moeten terugkomen. Hij kon zich niet met een illusie blijven voeden. En het was een illusie, dat was zo waar als een koe in het natte Hollandse gras.

Op het laatst moest hij onder ogen zien dat er geen reden was om ook maar enige hoop te koesteren. Gonnie was een verloren liefde …

Hij bezoop zich, bescheet zijn nest en stond drie tot vier maal in de nacht op om zich boven de plee leeg te kotsen, ‘s Morgens nam hij een douche, een paar stevige koppen zwarte koffie met twee aspirientjes en probeerde aan de dag te denken zoals die voor hem lag. Meestal waren er belangrijke werkzaamheden te verrichten. Hij moest de regie van een amusementsprogramma voeren, of hij liep zelf als een rode draad door het programma, de onderdelen losjes aan elkaar babbelend. De eerste tijd ging dat nog redelijk. Hij draaide op zijn routine en naam. Pas na enkele maanden kwamen de eerste terughoudende recensies. Zijn eigen programma’s werden nog wel aardig genoemd, maar hadden hun hoogtepunt overschreden. De programma’s die hij regisseerde leunden op doordachte camera-instellingen en gladde beeldwisselingen, vakwerk zonder verrassingen.

Een recensent naderde de kern toen hij schreef dat zijn programma’s wellicht te gedegen waren om verkenningen naar nieuwe vondsten ruimte en kansen te geven. Hij pleitte om aankomend talent dat al jaren tevergeefs stond te trappelen een kans te geven. Andere recensenten vielen de gangmaker bij en toen was het hek van de dam. Zijn ster was niet dalende, maar kletterde zonder meer naar beneden. Zo snel als hij was opgeklommen, zo snel verdween hij ook. Zijn Robert imPulsiefshow haalde met de hakken over de sloot het natuurlijke eind van het winterseizoen om niet meer op de buis terug te keren.

In een interview vertelde hij dat de jaren van televisie maken hem niet in de kouwe kleren waren gaan zitten en dat hij in overleg met zijn omroep had besloten zich voor een jaar niet op het scherm te vertonen. Slechts wat kleine informatieve programma’s zou hij nog maken, zodat de accu weer bijgeladen kon worden.

Als hij de volgende morgen de ochtendbladen las en zichzelf dergelijke oudbakken waarheden hoorde beweren, vroeg hij zich radeloos af hoe hij in hemelsnaam die accu, die hij zelf was, moest zien bij te laden. De spanningsbron liet het afweten. Gonnie zou het kunnen, zei hij tegen zichzelf en hij had moeite om niet te janken.

Er brak voor de tweede maal in zijn leven een tijd aan waarin hij tientallen vrouwen probeerde. Het was voor hem niet moeilijk, al was hij niet meer de grote Robert Puls, hij was nog steeds een belangrijke tv-persoonlijkheid, die maar met een vinger behoefde te knippen om aan iedere zijde een aantrekkelijke vrouw te krijgen.

Met een paar vrouwen haalde hij uit wat er maar uit te halen viel, het kon soms niet gekker. Hij bevredigde zich buiten alle proporties, vooral kwantitatief, maar de accu laadde niet op. Integendeel, sex zonder liefde maakte hem afschuwelijk eenzaam.

Zijn kamer werd op de spaarzame avonden dat hij thuis was meedogenloos een kamer. De stoelen werden dingen en de twee lampjes aan de wand die sfeer moesten brengen brachten eenzelfde meedogenloze vervreemding. Ieder meubelstuk werd een naakt voorwerp dat eenzaamheid verspreidde. Hij voelde zich gevonnist tot een levenslang zinloos bestaan.

Van nature was hij een vechter en hij besloot dat hij koste wat het kost terug moest komen in de schijnwerpers, dan maar zonder Gonnie, op eigen kracht. Hij wierp zich met een onvoorstelbaar fanatisme op zijn werk en compenseerde zijn gebrek aan creativiteit met een ziekelijke werklust waarin hij anderen trachtte mee te slepen. In plaats van werken om te leven, leefde hij om te werken en zolang hij werkte, leefde

hij voort, verdoofd door allerlei vaktechnische beslommeringen.

Doordat hij zich hardnekkig vastbeet op ieder niet ter zake doend detail en zo een blok aan het been werd voor het team creatieve televisiemakers, werd hij langzaam maar zeker geweerd. Van hogerhand kwamen andere werkopdrachten en uiteindelijk deed hij vrijwel alleen nog maar produktiewerk in samenwerking met een stel oude uitgebluste mensen. Doordat hij een generatie jonger was werd hem het leeuwendeel van het werk toegeschoven. Hij zorgde ervoor dat de boel organisatorisch marcheerde. Het monster televisie zoog hem even consciëntieus uit als hij ziekelijk consciëntieus was. Hij wist het drommels goed, maar was machteloos.

Glunderend keek hij naar het stukje papier waarop hij zijn eerste goede en bruikbare idee sinds jaren had genoteerd. Het keerpunt was bereikt, de weg omhoog kwam in zicht. Morgen, maandag al, zouden ze het merken. Er zou een andere, een geheel nieuwe Robert Puls verschijnen. De creatieve televisiemaker, de tv-persoonlijkheid leefde weer! En dat alles dankzij Femske, de nieuwe Gonnie. Zij was de spanningsbron die de accu laadde. Feiten waren feiten. Femske werkte als een snellader.

Hij merkte dat hij in gedachten verzonken zijn gezicht aan één kant had schoongeschoren en juist het scheermes naar de andere zijde van zijn gezicht bracht, vlak naast zijn oor. Het mesje gleed moeiteloos over zijn huid en liet een van zeep ontdaan spoor achter. Vlak onder zijn oog liep een krab, maar het drong niet tot hem door want hij kreeg ineens een beter en meer uitgewerkt idee. Het typische raspende geluid dat het scheermes over zijn gezicht maakte hoorde als een dooier bij een ei. Maar zou men dit herkennen als het beeld er niet bij was?

Snel smeet hij het scheermes in het bekertje water en rende naar de tafel om het tweede idee vast te leggen. Hij schreef: nieuwe kwis! Mensen candid filmen in diverse alledaagse overbekende maar toch koddige situaties. Bijvoorbeeld, zich scherend of lippenstiftend voor spiegels (gekke bekken), krankzinnige laarzen passend met idiote hakken in schoenenwinkels, proeflopen voor de passpiegels, mensen berustend wachtend in files, voor stoplichten met uitgedoofde gezichten, mensen in gedachten verzonken in de tram, bus of trein, mensen met verwrongen smoelen op voetbaltribunes of turend naar de dobber in het water, lachend om een komische film, enzovoort. Eerst vlot gemonteerd als kijkspel brengen, dan de bijbehorende geluiden dooreen gehutseld laten horen en de mensen thuis en in de studio het juiste geluid bij het juiste beeld laten kiezen.

Voldaan herlas hij zijn notitie, een prima kwis kon dat worden. Succes verzekerd! Iemand die zich onbespied waant en een haring door het keelgat laat glijden, daarna met stinkende vingers op zoek gaat naar iets om die vingers schoon te wrijven en dat niet vindt en radeloos naar een andere oplossing zoekt, daar moet wel om gelachen worden.

Hij liep terug naar de scheerspiegel om zich af te scheren en zag dat lachplooien zijn gezicht hadden doorweven. Het was alsof hij in de montagekamer was geweest en op de viewers het eerste geschoten beeldmateriaal had geselecteerd.

‘Femske, we gaan het maken. Jij en ik,’ zei hij tegen zichzelf in de spiegel. ‘Jij wordt mijn vrouw en bedprinses.’

Hij droogde zijn gezicht af en deed water en koffie in het elektrische koffiezetapparaat. In de tijd die het apparaat nodig had, kon hij een douche nemen. Wonderlijk hoe energiek hij zich voelde, hoe allés anders was. Terwijl het water langs zijn lichaam ruiste zette de koffie-geur de kamer in een typisch zondags aroma. Hij waste zich grondig, vooral op de plaatsen die er het meest voor in aanmerking kwamen. Met kracht wreef hij het stukje zeep tussen zijn billen zodat zijn anus begon te prikkelen. Daarna stroopte hij zijn velletje terug en zag dat de kop niet ongeschonden uit de strijd was gekomen. Hij was rood en ruw en vol kleine eczeemachtige vlekjes. Dat meisje was voordat hij er spuug aan smeerde ook zo droog als gort geweest. De boel moest er wel op kapot gaan.

Hoe was het toch mogelijk dat zo’n wonderlijke samenloop van omstandigheden op één avond kon passeren? Femske in de tram ontmoeten, een meisje op de fiets in zo’n grote stad twee keer tegenkomen en allebei hadden ze zo’n klein hitsig Gonnie-slipje aan met bloempjes.

Hij herinnerde zich dat hij het stukgetrokken kruisje van haar slipje in een van zijn zakken had bewaard. Straks bij het ontbijt kon hij daar lekker aan ruiken. Hij keek omlaag en zag hoe zijn pik met schokjes overeind kwam en vechtlustig als de lans van een krijger in de lucht priemde.

‘Kalm, jij hè!’ zei hij. ‘Nu geen gelazer, wie weet watje vandaag nog te wachten staat. Koest! spaar je krachten.’

Het was niet voor het eerst dat hij een spontane dialoog met dit lichaamsdeel had. Het had zich zo vaak aan zijn wilskracht ontworsteld en zo autonoom opgesteld dat een tweespraak niet kon uitblijven. Woord en wederwoord, zo hoorde het.

‘Voorlopig heb je geen kans.’

Hij hief vermanend zijn vinger op, sloot de douchekraan en begon

zich af te drogen. In de kamer zag hij even later dat het bijna negen uur was. Nog twee uur en Femske zou een realiteit in zijn leven zijn. Twee uur! Hoe kwam hij die door?

Langzaam en zorgvuldig begon hij ontbijt klaar te maken. Brood rustig smeren, koffie bedaard inschenken, radio aan. Voor het eerst was zijn kamer niet ongezellig.

‘Femske,’ mompelde hij, ‘we zullen hopelijk vaak samen ontbijten.’

Hij kneep in zijn pik. ‘We zullen het gezellig hebben.’

Na het ontbijt doodde hij de tijd door alles, ook het vuile bestek van dagen geleden, zorgvuldig af te wassen. Het tijdsein van tien uur klonk uit de radio. Drie tuutjes … nog één uur, en het zou zover zijn. Hij schakelde de tuner van zijn stereo-installatie uit en de platenspeler in. Verrast merkte hij hoe de nocturne van Chopin paste bij de vroege dag. De langzame dromerige pianoklanken lieten zijn geest, de kamer en de stille gracht buiten, samenvloeien tot een harmonisch geheel. In ieder paartje dat langs kwam zag hij zichzelf met Femske. Ze hadden de armen om eikaars middel geslagen en genoten door slechts bij elkaar te zijn. De atmosfeer was vredig en zuiver.

Hij zuchtte en kon zijn gevoelens niet analyseren. Enerzijds had hij extreme erotische fantasieën, maar anderzijds had hij die toch altijd in relatie tot één en dezelfde vrouw. Hij stak verward een sigaret op, trachtte zich weer op Chopin te concentreren en dwong zichzelf de plaat af te luisteren en niet naar de klok te kijken. Zo bracht hij het tot half elf. Nog twintig minuten, dan kon hij gaan. Natuurlijk, een omweggetje langs de grachten was mogelijk en nog gezond ook. Blij met dit idee trok hij zijn laarzen aan, gooide zijn haar achteloos in de war, snoof even genietend aan het Aardje slip, deed het als een heilig relikwie in zijn broekzak en ging het huis uit.

De temperatuur buiten viel tegen, hij huiverde. Het slechte weer van . die nacht had voor een geduchte afkoeling gezorgd, maar toch zag het ernaar uit dat de zon later op de dag wel terrein zou winnen.

Hij kuierde de gracht af en luisterde naar het klokgelui dat mensen de kerk inbeierde. Een enkele kerkganger keek hem met lege ogen aan. Nee, Robert Puls werd vrijwel niet meer herkend. De handtekeningenjagers waren verleden tijd. Ook dat zou terugkomen, hij wist het even zeker als toen hij die nacht zeker wist dat de laatste tram voor hem zou stoppen, al was er geen halte. Aan het eind van de gracht ging hij de brug over en liep langs de andere zijde van het water terug. Een gezonde bezigheid, het had tien minuten geduurd. De ontmoeting met Femske kwam naderbij.

Even kwam de angstige gedachte in hem op dat ze niet zou komen. Hij voelde dat er binnen in zijn lichaam iets gebeurde dat ogenblikkelijk de temperatuur van zijn bloed een paar graden leek op te jutten. Druppels zweet werden uit zijn oksels geperst en liepen als regendruppels langs een ruit zigzaggend langs zijn lijf omlaag.

‘Ik voel het intuïtief, ze is er!’ Hij praatte hardop om zichzelf moed in te spreken. Een grauw echtpaar dat met een hondje wandelde keek hem bevreemd aan. ‘kDrugs,’ meende hij de man tegen de vrouw te horen zeggen.

Hij keek op zijn horloge, als hij kalm liep kon hij precies om elf uur op de hoek van het hoofdpostkantoor zijn. Halverwege de gracht liep hij een zijstraatje in zodat hij een klein omweggetje moest maken, ook dat zou tijd kosten.

Naarmate hij het centrum naderde werd het drukker. Hij verbaasde zich daarover want hij was al jaren niet meer voor drieën op zondag in de stad geweest. Gezinnen die een genoeglijke indruk maakten wandelden door de straten en bekeken etalages. De mannen stonden geduldig te wachten tot de vrouw was uitgekeken. Gevaar om veel geld te verliezen was er niet, want de winkels waren op een enkele uitzondering na gesloten. Honden tilden met de regelmaat van de klok hun poot op tegen iedere pui waar maar even werd stilgehouden. Het zondagmorgenleven in de stad gonsde in alle hevigheid.

Aan de overzijde van het plein zag hij boven de huizen de contouren van het postkantoor opdoemen. Hij wierp een snelle blik op zijn horloge en zag dat het vrijwel elf uur was. Als Femske net zo consequent was als hij, zouden ze bij wijze van spreken op de hoek van het gebouw tegen elkaar moeten botsen. Het mooist zou natuurlijk zijn als zij al een paar minuten stond te wachten. Ze zou eerlijk bekennen dat ze bang was dat hij de afspraak had vergeten, of heel die afspraak niet ernstig had genomen. Glimlachend zou hij haar geruststellen en uitnodigen eerst maar ergens een kop koffie te gaan drinken. Ze zou, net als vannacht, meegaan maar nu ook zijn arm vasthouden. Mensen die ze daarna tegenkwamen zagen hen als een stel dat al vele jaren bij elkaar hoorde. Hij wel ouder dan zij, maar toch goed bij elkaar passend.

Het plein lag achter hem en er was nog zo’n veertig meter straat te lopen. Het uur der waarheid naderde met zijn eigen aarzelende schreden. Dertig seconden en dan … Hij sloeg de laatste hoek om en daar lag het hoofdpostkantoor als een blok stenen werkelijkheid. Vlak voor de ingang was een oploopje, mensen die nauwelijks geïnteresseerd naar iets keken. Sommigen wilden doorlopen, maar anderen die bij hen

hoorden bleven staan en hielden hen tegen.

Hij kwam dichterbij en hoorde muziek schallen en hondjes keffen. Ik heb een afspraak, en dan gebeurt er zoiets. Terwijl die gedachte in hem opkwam, zag hij Femske staan. Ze keken elkaar recht in de ogen. Een kwart seconde, een eeuwigheid? Hij wist het niet en wilde zich aan de eerste de beste burger vastklemmen om niet te vallen.

‘Jezus Christus!’ zei hij luid.

‘Amen!’ riep de groep. ‘Amen!’ riepen ook een paar verspreide omstanders. Meteen begonnen ze te zingen. Femske stond in het midden van het groepje, haar handen met het kleine psalmboekje met gouden lettertjes staken onwerkelijk aftegen haar zwarte uniform. Hij kéék en kéék en zag haar mond en kin, waaronder een zwart lintje spande om haar hoedje vast te houden, bewegen. ‘Leger des Heils’ las hij en het grifte zich in zijn hersens als neonlicht in de nacht. Is dat allemaal waar? Gebeurt dit nu? dacht hij.

Femske zong uit volle borst en ondertussen keek zij hem dwingend aan. Hij stond daar en wist niet wat voor een gezicht hij moest trekken. Trouwens, als hij het had geweten, had hij het toch niet gekund, zijn gelaatszenuwen leken lam gelegd. Vrij snel, of had het toch langer geduurd, hij wist het niet, was het lied geëindigd. Enkele mensen wilden doorlopen maar bleven toch staan toen Femske een paar stappen naar voren deed en de rest van de groep zich in een halve kring om haar heen schaarde. Ze bladerde trefzeker in het kleine boekje met de gouden letters en hief het fier ten hemel. Haar stem klonk merkwaardig kalm en helder:

‘Vandaag wil ik u iets voorlezen uit de zaligsprekingen … God heeft met ons mensen, stuk voor stuk, iets bijzonders voor ogen. Ook met u!’

‘Hallelujah!’ riep de groep.

‘Hallelujah!’ riep Femske.

Verbeeldde hij het zich nu, keek ze hem strak aan? Was dit voor hém bedoeld? Hij kon het zich niet voorstellen. Wachtte ze nu totdat hij haar aankeek? Het scheen welhaast zo, want hij waagde het in haar richting te kijken en ze ging meteen verder. Hij durfde zijn ogen niet neer te slaan en stond daar als een bange schooljongen voor zijn juf. Zo had hij ook voor Gonnie in de klas gestaan, zó stond hij voor Femske, de heilsoldate, in het kringetje op straat. Het was duidelijk, ze sprak tegen hem:

Welzalig de man, die de Here vreest die van harte lust heeft in zijn geboden zijn nakroost zal machtig zijn op aarde

het geslacht der oprechte zal gezegend worden

zijn gerechtigheid houdt voor immer stand

voorspoedig is de man die zich ontfermt

die zijn zaken recht behartigt

want hij zal nimmer wankelen

voor een kwaad gerucht zal hij niet vrezen

zijn hart is gerust, vol vertrouwen op de Here!

 

‘Hallelujah!’ riep de groep en barstte uit in gezang waarbij de tamboerijn als een rinkelbom ritmisch explodeerde. Femske stond met een paar snelle pasjes weer in de groep en zong met volle overgave mee. Haar gezicht straalde van heilige overtuiging.

Hij stond verdoofd tussen de mensen en vroeg zich af of hij mogelijk was ingestort in de een of andere viewingroom. Waren de verwarde beelden die hij registreerde film of écht? Zou iedere dreun op de tamboerijn een snelle beeldwisseling kunnen zijn? Zou hij op de maat kunnen monteren?

De rinkelbom was uitgewerkt en knalde niet meer, het gezang stierf weg en werd zelfs overstemd door een brommer die knetterend voorbij jakkerde. Meteen duwde een meisje in uniform hem De Strijdkreet onder de neus. Automatisch tastte hij in zijn portemonnee en hield een biljet van vijfentwintig gulden tussen de vingers. Hij voelde dat Femske hem verwachtingsvol observeerde en wist niets anders te doen dan De Strijdkreet gretig te aanvaarden en het wisselgeld luchtig weg te wuiven. Het meisje keek de weldoener dankbaar aan en mompelde dat God hem zou zegenen.

Nadat er nog een paar Strijdkreten aan de man waren gebracht, verkondigde Femske aan het publiek dat het beleefd werd uitgenodigd hen te volgen naar het hoofdkwartier; waar de dienst zou worden voortgezet met gezang en gebed. Iedereen was welkom, er zou niet worden gecollecteerd.

Een man zwaaide met een dirigeerstokje perfect getimed in de lucht en meteen waren daar de vrome koperklanken van de muziek. De groep marcheerde als een geroutineerd hecht legertje een paar maten op de plaats en zette zich onder handgeklap en gezang in beweging. Als een daas sloot hij zich aan bij het handjevol kinderen dat huppelend achter de muziek mee marcheerde. Hoewel de volledige tekst niet tot hem doordrong was het refrein meer dan doeltreffend en nestelde zich voor zijn verdere leven in zijn hersencellen.

ook voor jou, zondaar

klap —klap

is de redding nabij,

klap-klap

ook voor jou

klap-klap

ook voor jou!

Tot zijn ergernis merkte hij dat hij onbewust en ongewild in de pas liep met de muziek. Zelfs toen de groep bij het oversteken moest inhouden voor een niets ontziende stadsbus, had hij de grootste moeite de drang om ritmische pasjes op de plaats te maken te onderdrukken.

‘Ik verdom het om nog langer voor joker te lopen. Ik hou er mee op!’ zei hij luid tegen zichzelf, maar de muziek overstemde hem zodat zelfs de kinderen die vlak naast hem liepen niets hoorden. Snel overwoog hij wat de consequenties zouden kunnen zijn als hij zich van de groep afscheidde. De kans dat hij Femske daarmee diep teleurstelde was redelijk groot. Maar anderzijds, ze had hem wel moeten vertellen dat deze afspraak niet bepaald een privé-ontmoeting zou zijn. Ze had hem er in geluisd. Stel je voor dat hij tegen een fotograaf of journalist opliep die hem nog kende. Het was altijd wel een leuke plaat voor zo’n jongen. Hij zag de foto al staan met een geinig onderschrift in de rubriek ‘goed geschoten’.

Hij keek schichtig om zich heen maar zag alleen wat sullig aandoende lieden die in de verste verte niet op gewiekste journalisten en fotografen leken zoals hij ze had meegemaakt in zijn glansperiode. Toch had de angst hem te pakken. Vooral persfotografen veranderden in roofdieren als ze wild roken. Vroeger hadden ze hem soms dagenlang achtervolgd voor een prent met de een of andere omroepster, waar dan een flauwekul verhaaltje bij werd verzonnen.

Hij verminderde langzaam en geleidelijk het rappe wandeltempo zodat hij op een onopvallende r(ianier de aansluiting met de groep zou verliezen. Hij zou zich voor kunnen doen als een toevallige wandelaar die door een groepje zingende en musicerende Leger des Heilsmensen werd gepasseerd. Hij had er geen fluit mee te maken. Bij de brug verderop kon hij stil blijven staan en op de leuning steunend over de gracht turen. Zij zouden doorlopen en hij was uit deze precaire situatie verlost. Na afloop van de dienst was er wellicht een mogelijkheid om Femske te ontmoeten. Het enige probleem was, waar en hóé hij zijn tijd kon doden. Zo’n dienst kon wel een uur of langer duren. Hij keek op

zijn horloge en voelde het bloed naar zijn kaken stromen. De idioot die hij was, hij liep nog steeds met die afschuwelijke Strijdkreet in zijn hand te paraderen.

Op de brug bleef hij staan, volgens plan. Hij was nu redelijk veilig. De groep liep zeker al zo’n dertig of veertig meter voor hem uit, hij had er al niets meer mee te maken. Men kon hem niet meer betrappen. De conciërge kon niets meer doen, hij was hem al gepasseerd. Aan het eind de hoek om en dan kwam het veilige tekenlokaal in zicht. De kale haken zonder kleren op de verveloze latten tegen de muur behoorden al tot zijn terrein. De deur van het lokaal openmaken, de klas insluipen en de schutkleuren van de omgeving aannemen.

Vreemd, dat die brug aan zijn school deed terugdenken. Misschien kwam het door de brugleuning met al het krullige gesmede ijzerwerk. Misschien dat hij zich daardoor veilig waande, net als vroeger bij de krullige kale haken zonder kleren. Hij wilde verlicht ademhalen en De Strijdkreet behoedzaam in de gracht laten glijden, maar de lucht die hij wilde uitademen bleef als een prop in zijn luchtpijp steken. Femske had zich uit de groep losgemaakt en kwam regelrecht op hem af. Uitademen, dacht hij, uitademen, anders stik je! Hij stootte de lucht uit zijn keel en voelde hoe zijn lichaam met zijn verwarde geest overhoop lag. In zijn hals begon een ader krachtig te kloppen, zijn hoofd nam de maat over en dreunde boem-wam, boem-wam. Femske lachte lief en naderde hem als de fiere heldin in een dramatische film, haar loop vertraagd door het tele-effect van de lange lens. Onder haar hoedje straalde een blij devoot gezicht.

‘Dag, Robert Puls. Fijn datje gekomen bent!’

Hij zag alleen De Strijdkreet in zijn hand die hij bijna in de gracht had gesmeten. ‘Ik …’ stamelde hij, ‘ik wist niet … datje … dat jij … Je had het me moeten vertellen.’

‘Jezus handelt vaak anders dan wij denken dat goed voor ons is. Toch heeft hij altijd het beste met ons voor. Jezus was het, die mij ingaf om de afspraak met jou te accepteren. Dat heeft Jezus gedaan!’

‘Toch had je me moeten waarschuwen, ik bedoel voorbereiden.’

Ze keek naar De Strijdkreet in zijn hand. ‘Lief dat je ons werk steunt. Wil je méér voor Jezus doen?’ Femske wachtte zijn antwoord niet af, maar knipte haar stemmige zwarte tas open die aan een solide riem over haar schouder hing. Ze haalde er een stapel pamfletten uit en drukte die in zijn vrije hand. ‘Hier, help ons maar, reik ze uit aan zoekenden!’

Hij zag hoe hij de pamfletten van haar aannam. Hij hield ze in zijn

hand en in de andere had hij De Strijdkreet, nota bene.

‘Hoe is het in Jezus Christus naam mogelijk!’ stamelde hij.

‘Amen!’ zei Femske. ‘Kom je onze dienst bijwonen? Daarna is er wel even tijd om met elkaar te praten. Misschien kan ik je wel aan de overige soldaten en aan de majoor voorstellen.’

‘Ik kom alleen voor jou.’

‘We kunnen alleen maar goede kameraden worden als je óók Jezus in je hart wilt toelaten, Robert. Lees maar wat er in de pamfletten staat. Het is waar!’

Verdomd, ik doe het ook nog, dacht hij. Ik doe verdomme alles wat ze zegt. Hij bekeek de pamfletten en zag dat de zwarte kriebels letters waren die woorden werden en daarna in combinatie met elkaar zinnen vormden. Het was alsof iemand, buiten zijn wil om, zijn ogen als de loep van een microscoop op de tekst scherpstelde. Hij las: Alleen Jezus Christus kan redding brengen. Hij is er voor de hopelozen, de verslaafden, de rustelozen, vreesachtigen, zondaren, zieken, uitzichtlozen, de gefrustreerden, de onmenselijken … Hij is er voor iedereen!

Het was alsof Femske met hem meelas. ‘Ja, Robert! Hij is er werkelijk voor iedereen. Ook voor jou! Het was Jezus die jou naar mij stuurde, zodat ik je de weg kan wijzen. Alleen Hij kan je innerlijk geluk geven.’

Hij voelde dat hij woest begon te worden maar wist zich toch met veel moeite te beheersen. Was hij daarom zo vroeg uit zijn nest gekomen!

‘Robert het was geen toeval dat je mij ontmoette. Het was een ingrijpen van hogerhand. Je keek me aan en ik wist wat er met jou aan de hand was. Ik dacht, de Heer stuurt mij een uitzichtloze, en ik mag hem de weg wijzen.’

Hij voelde dat de duivel in hem wakker begon te worden en ook de weg wist. Voorlopig zei de duivel alleen maar ‘amen’.

‘Amen!’ herhaalde Femske. ‘Fijn, Robert, de redding lijkt nabij. De Heer zij geprezen!’

In de verte begon de tamboerijn te rinkelen, gevolgd door de eerste verwaaide regels van het zoveelste geestelijke lied.

‘Ze zingen “Er ruist langs de wolken”,’ zei Femske die zag dat hij opkeek en luisterde.

‘Ik ken het. Op de lagere school als we catechismus hadden moesten we het ook zingen. We zongen dan steevast: Er suist langs de wolken een man op een flets, hij trapt zich het lazerus, maar het helpt allemaal niets!’ Hij keek Femske aan, hoe zou ze reageren op zijn grove reactie?

‘Ach … je was toen nog een kind. Toen wij, zoals we dat noemden, kattebak hadden, schoten we propjes papier door de klas. Nu hebben jij en ik hersens en kunnen we Jezus op de juiste waarde schatten.’

Hij voelde dat zijn woede en bovenal de teleurstelling over deze in feite al mislukte ontmoeting afgereageerd moest worden. Met dergelijke onlustgevoelens kon hij niet blijven rondlopen. Was dit nu de ontmoeting met het evenbeeld van de onvergetelijke Gonnie? Hij had zich van alles voorgesteld, zelfs de minimale mogelijkheid dat ze even kuis kon zijn als de indruk die ze trachtte te maken. Maar dit, dit was onvoorstelbaar.

‘Kan je nou over niets anders dan over Jezus praten!’

‘Robert toch! Over Jezus, onze Heiland, raak je niet uitgepraat. Zonder Hem gaat het niet. Jezus brengt redding …’

‘Aan de hopelozen, de verslaafden, de reddelozen, de zondaren en weet ik veel aan wie allemaal,’ vulde hij snel aan.

‘Precies!’ Femskes glimlach was van haar gezicht verdwenen. Ze keek hem verbeten van onder haar zwarte hoedje aan. ‘Robert, je had gisteren jezelf moeten zien. Je was zó hopeloos, zó uitzichtloos. Wees blij datjezus mij de opdracht gaf om …’

‘Lui godverdomme niet!’ Hij merkte dat het zover was. De woedeuitbarsting was een feit. ‘Weet je wat ik nodig heb? Een lekker wijf, dat met me wil naaien! En niet dat gelul over die Jezus van jou. Ik had vannacht dat kleine broekje met die bloempjes erop van je reet moeten scheuren, trut! Ik had je vol zaad moeten spuiten!’

‘O !!! Robert! Schande, de duivel doet dit met je, het is de duivel die in je spreekt.’

‘Nou, dan zegt hij wel de waarheid. Was hij er gisterenavond maar geweest, dan hadden we nu samen nog in bed gelegen. Ik had als we wakker waren geworden koffie voor je gemaakt en we waren opnieuw begonnen. We waren nu nog bezig geweest. Jouw Jezus zet me hier te kakken met in m’n ene hand De Strijdkreet en in m’n andere een stel van die idiote maffe pamfletten. Hier godverdomme!’

Hij smeet de stapel pamfletten zo hoog mogelijk de lucht in. Vergenoegd zag hij dat de duivel inderdaad aanwezig was en plezier in de situatie scheen te hebben, want de stapel fladderde op groteske wijze uiteen. Overal dwarrelden pamfletten als meeuwen in de zon.

Femskes mond was van schrik opengevallen. Ze keek naar de honderden witte vellen papier waarop het woord Jezus steeds vetter en dieper zwart gedrukt scheen. Ze sloot haar mond, hapte naar lucht en zei: ‘Schoft, vuilak, smeerlap!’

‘Smeerlap? En jij dan, vrome trut? Maak je maar klaar met die Strijdkreet van je.’

‘O, vieze góórling!’ Femske draaide zich om en holde op een dralje weg. Ze hield met een hand haar hoedje vast dat ondanks het lintje om haar kin van haar hoofd dreigde te waaien. Met haar andere hand probeerde ze haar tas tegen haar lichaam te klemmen. Ze rende alsof satan zelf haar op de hielen zat.

Hij keek haar na, ondanks alles was er iets in haar manier van lopen en bewegen, in haar gang, dat haar uitermate vrouwelijk en sexy maakte. Haar billen wiegden koddig maar zeker niet onaantrekkelijk in haar nauwe zwarte Leger des Heilsrok heen en weer. Ze bewoog zich gracieus en lekker, zelfs in deze situatie. Het was toch een klassevrouw! Ze was niet voor niets het evenbeeld van Gonnie! Hij voelde dat hij haar het liefst als een primitieve bruut wilde achtervolgen, tegen de eerste de beste boom duwen, haar zwarte Leger des Heilsrok optillen, haar slipje opzij trekken en nemen. Ze zou om Jezus roepen, en door de vrome knieën knikken.

‘Het kan niet!’ zei hij tegen zichzelf. ‘Het gaat niet, een aanranding op klaarlichte dag zit er niet in.’

Hij stak zijn hand in zijn zak, haalde het stukje veroverde slip te voorschijn en bracht het naar zijn neus. ‘O, godverdomme,’ zuchtte hij, ‘wat moet ik nou? Jezus Christus nog aan toe, wat moet ik nou? Ik ben inderdaad hopeloos en uitzichtloos.’

Ineens besefte hij dat een heel stel mensen aan de overkant van de brug stilstonden en lachend naar hem keken. Bij enkelen kon hij ondanks de grote afstand de verbazing van hun gezichten lezen. Kennelijk hadden ze alles gezien! De pamfletten waaiden nog bij tientallen rond zijn voeten. De hele omgeving, zelfs de gracht wemelde van de vlugschriften waarop het woordjezus overduidelijk prijkte. Jezus redt! Even had hij de impuls om een vuist tegen de omstanders te ballen, maar het ging niet eens. In zijn ene hand had hij nog steeds De Strijdkreet, in de andere als een verfomfaaide trofee het stukje slip met bloempjes.

Ik sta er te lullig bij om me kwaad te maken, dacht hij. Komisch zijn is alleen maar leuk op het scherm, niet in de werkelijkheid.

Hij slenterde langs de gracht die mede door het zonlicht en de vrijwel maagdelijke parkeerstroken een bijna geforceerde zondagse indruk maakte. Op de torenklok was het juist twaalf uur geweest. Een paar meeuwen krijsten luid op zoek naar voedsel. De kale zondag lag voelbaar als een ondeugdelijke kroket die plotseling opspeelde, op zijn maag. Alleen een vinger diep in de keel gestoken kon uitkomst brengen. Waar was een dergelijke vinger te vinden? Een vraag, zonder antwoord.

Hij liep verder en moest met geweld de neiging onderdrukken om een in zichzelf gekeerd kijkend hondje, dat met zichtbare moeite een keutel uit zijn gatje probeerde te persen, geen trap voor zijn reet te geven.

‘Nou ja, dat stomme dier kan het ook niet helpen.’

Hij merkte tot zijn ergernis dat hij weer in zichzelf sprak. Zijn moeder deed dat vroeger ook en het was steeds erger geworden naarmate ze ouder werd. Vanuit de huiskamer luisterde hij vaak stiekem naar de soms best wel amusante gesprekken die ze met zichzelf voerde. Op hoogtijdagen had ze zich naast haar eigen vertrouwde stem, een tweede vreemde stem aangemeten, waardoor ze met een denkbeeldig persoon hele causerieën kon houden. Alle mogelijke problemen kwamen ter sprake, en de vriendin, of was het een stille vriend? gaf goede raad, die ze nooit opvolgde. Praten tegen beter weten in, in optima forma!

‘Ik kan het best naar huis gaan. Wat lezen tot een uur of vijf, zes, wat eten en naar iemand toegaan.’ — ‘Dat wordt dan een avondje oeverloos zwetsen, een stuk in je reet zuipen en morgen met aspirientjes en spawater de dag overleven.’ — ‘Om de donder niet. Thuis liggen twee puntgave programma-ideeën die uitgewerkt moeten worden. Ik zet door. Ik kom terug!’ — ‘Voor wie wil je terugkomen? En als het je lukt, wat moet je ermee? Gonnie kan wel naar Nieuw-Zeeland geëmigreerd zijn. Daar hoor je nooit meer wat van. Die is echt wel verleden tijd. En Femske? … Dat is ook een flop geworden. Voor niemand hoefik terug te komen. Het heeft allemaal geen zin.’ — ‘Toch wel. Bekend zijn is best leuk. Bovendien is het een uitputtende bezigheid. Je moet je blijven waar maken. Het neemt al je tijd in beslag.’ — ‘Is dat zo leuk?’ — ‘Leuk? … Je vergeet datje leeft. Je werk eist alles op.’ — ‘Maar leven is

ook belangrijk. Je leeft toch om te leven?’

Een jongen en een meisje die hem hand in hand tegemoet kwamen, namen hem bevreemd op. Hij zag ze kijken en begreep dat hij de gedachten die door zijn hoofd vlogen steeds hardop uitsprak. Een hinderlijke gewoonte van zichzelf die hem irriteerde. Hij deed het altijd als hij over het een of ander tobde. De jongen wendde bescheiden zijn blik af, maar het meisje, wat brutaler ogend, trotseerde hem en bleef geamuseerd terugkijken. Een vervelende opstandige meid, vermoedelijk. Even wilde hij de minste zijn en een andere kant opkijken, maar hij overwon het beschamende gevoel betrapt te zijn in zijn gedachten-conversatie. Wat dacht die meid wel met haar brutale smoel?

‘Wat doen jullie op straat? Als ik jullie was lag ik nog in bed, lekker warm naast elkaar. Wat lezen en een beetje frutselen, ik wist het wel!’

‘Vieze geile zak!’ zei het meisje.

‘Jij weet wat ik bedoel. Jij bent een slechterik.’

Het meisje wilde lachend doorlopen maar de jongen bleef staan en hield haar tegen. Hij zag spierwit en had een trillende onderlip van plotselinge emotie.

‘U hebt ons beledigd. Ik eis dat u uw excuses aanbiedt.’

‘Laat die kerel toch, die is niet goed snik.’

‘Ik laat niks. Wat denkt hij wel?’

‘Ik meen precies wat ik zei, ik wil het voor alle securiteit nog wel een keer herhalen. Als ik jullie was, als ik jou was, lag ik met zo’n lekkere meid nog in bed te stoeien. Wie loopt er nou in hemelsnaam op dit tijdstip van de dag op straat? Dat zijn daklozen en museumbezoekers.’

De jongen liet de hand van het meisje los en kwam vlak voor hem staan. Zijn gezicht was een ongezond krijtig masker waarin spieren en gelaatszenuwen trillend bewogen. Hij was merkwaardig snel over zijn toeren.

‘U kunt nü nog uw excuses aanbieden, zo niet, dan krijgt u een flink pak slaag van me.’

‘Ben jij nou gek?’ Het meisje nam een stap tussen hen in. Ze keek hem recht in de ogen met een gezicht waarin naast vrees en afkeer van ruzie en geweld toch ook een tikje geamuseerde spot lag, niet alleen om die vreemde rare kerel, maar ook om de jongen. ‘Kom stel je niet aan, laat die kerel gaan.’

‘Ik laat niks gaan. Je denkt toch zeker niet dat ik bang ben voor die vent? Dat denk je toch niet? Ik kan hem gemakkelijk hebben.’

‘Dat weet ik wel. Jij bent voor niemand bang.’

‘Precies!’ De jongen nam de bokshouding aan. ‘Kom op, kerel!’

Hij schatte de jongen snel van top tot teen, hij was groter dan hijzelf, maar toch imponeerde hij niet. Z’n enige voordeel was vermoedelijk z’n lengte en niet te vergeten, z’n trots. Hij moest zich voor zijn meisje waarmaken. Hij kon niet meer terug.

‘Kom op!’

Verdomme, wat moet ik nou? Hoelang is het geleden dat ik voor het laatst heb gemat? Jaren, ik was nauwelijks bij de tv en aangeschoten. Dat was in de tijd dat ik meende dat een carrière in de kroeg begon.

De jongen had, als boksers die op een affiche staan afgebeeld, de vuisten gebald en loerde met spleetogen tussen zijn knuisten door. ‘Nou, wat doe je? Excuus aanbieden, of knokken? Nu … of een kanjer voor je kop.’

‘Snotneus,’ reageerde hij, ‘je doetje handjes zeer.’

Meteen was er een flitsende vuurstoot in zijn hoofd, een ster die uiteenbarstte in kleurige vonken waaruit een crossfade naar een close shot ontstond van tintelende glinsters veroorzaakt door de glitterjurk van een zangeres. De camera reed achteruit en overal was vuurwerk. De zangeres zong hartstochtelijk en bij iedere soepele beweging van haar katachtig lichaam fonkelden nieuwe stervormige stralen in de cameralens. Een uniek effect!

Hij zag de jongen staan, lijkwit, verbeten, klaar om opnieuw uit te halen. Weer een stoot. Flitsend en direct. Maar nu kon hij toch gedeeltelijk pareren. Hij voelde hoe de pezige knokkels van de jongen tegen zijn vuisten ketsten. Die stoot is geblokkeerd, dacht hij, maar nu de rest nog. Hij bokst goed en onstuimig.

De jongen nam een stap terug en keek tussen zijn hooggesloten dekking naar zijn tegenstander. Hij siste kwaadaardig en blies speek-selbelletjes op zijn mondhoeken die spattend uiteensprongen. Af en toe plaatste hij een schijnstoot waarbij hij het geluid maakte van een plotseling leeglopende fietsband.

Het meisje dat eerst afzijdig had toegekeken begon plotseling met een schelle paniekerige stem te schreeuwen. ‘Hou op, Alex! Je vermoordt die man!’

‘Voor altijd zal ik het hem afleren,’ siste de jongen. Hij plaatste meteen een stoot, nog maar net boven de gordel, die hard aankwam maar vreemd genoeg weinig hinder veroorzaakte. Een volgende stoot half tegen zijn wang en oor kwam harder aan en had meer effect.

‘Afmaak ik je. Af!’ De jongen raakte steeds meer opgewonden.

‘Laat die man toch, Alex. Hij heeft al genoeg gehad.’

Ben ik nou Robert Puls? Een van de sterkste en mannelijkste jongens

van de klas? Gonnie valt niet voor niks op mij. Gisteren heeft ze alleen maar mijn lichaam afgetast en moest ik m’n spieren spannen. Ze voelde aan m’n benen, kneep in m’n armen en zei: ‘Heerlijk jong van me. Wat ben je al een man voor je jaren. Gelukkig heb je nog geen harde prikbaard.’

Gisteren … Voor het eerst mocht ik echt op haar liggen.

‘Kom maar, Robert.’

‘Ik durf niet Gonnie. We kunnen nooit zo snel overeind komen.’

‘Het kan wel. De conciërge is vrij. Hij heeft een snipperdag. Ik kijk iedere dag het rooster na.’

Gonnie nam zijn hand en trok hem naar het middenpad tussen de banken. Als ze daar gingen liggen, zou niemand hen kunnen zien. De klas zou bij een vluchtige inspectie leeg lijken.

‘De schoonmaakploeg komt pas tegen vijf uur, Robert. We zijn echt veilig! Op de conciërge na, komt hier nooit iemand na schooltijd.’

Ze hield nog steeds zijn hand vast en ging op de vloer zitten, ze trok hem bij zich. Hij keek angstig over de schoolbanken heen in de richting van de ramen en de deur. Geen spoor van leven. Rust alom op de gang.

‘Kom!’ Ze trok hem nog dichter naar zich toe, trok de rits van zijn gulp los en schoof zijn broek omlaag. Zelf ging ze achterover liggen en deed haar rok omhoog. ‘Kom, Robert!’

Het werd een moment dat hij nooit meer zou vergeten. Hij voelde zich ineens geen jongen meer, maar een man. Gonnie de tekenlerares was plotseling een lief meisje dat hij knuffelde. Hij had, waar kwam dat gevoel vandaan, het idee dat hij haar moest beschermen en liefde geven. Voor het eerst besefte hij, dat hij lichamelijk groter was dan zij. Vreemd dat hem dat nooit eerder was opgevallen. Hij sloeg zijn armen om haar heen en trok haar tegen zijn lijf. Een warm lief meisje met een zacht vrouwenlichaam. Zijn hartstocht, wat een vreemde ervaring was dat, werd erdoor getemperd. Voor het eerst in zijn leven begonnen liefde en genegenheid mee te spelen in de verhouding met een vrouw. Het was een onvergetelijk moment.

Gonnie aaide zijn gezicht en kuste zijn ogen, speelde met zijn haar. Hij beantwoordde haar liefkozingen en zoende haar terug op het voorhoofd, haar oren en hals. Er sprong iets over dat meer was dan ooit tevoren. Hij voelde dat dit moment hem veranderde, een completer mens maakte.

Daarna werd het spel wisselvalliger en bij vlagen onstuimig. Gonnie hield ook van pure sex en bracht hem tot een razernij die ze beiden hijgend uitschokten.

Ze stonden zwijgend op. Gonnie trok haar slipje aan en streek haar rok glad. Hij stond als lulletje rozewater met zijn broek en onderbroek nog op zijn schoenen naar haar te kijken. Hij moest er bespottelijk uitzien.

‘Robert. Je bent een geweldige knul, weet je dat? Je ziet er zo stevig uit. Je moet meer aan sport gaan doen. Je hebt er het lichaam voor. Je kunt best iets bereiken in de een of andere tak van sport.’

Een slag tegen zijn schedel en bomen draaiden. De binnenplaats van de school, gezichten van klasgenoten, alles vertroebeld. Links boven in de mist het raam van Gonnies tekenlokaal. Het gevecht was lang geleden maar trotseert de jaren en moet opnieuw gestreden worden.

Gonnie kijkt uit het raam. Hij ziet het nu. Het verleden holt, rent, vliegt door de jaren heen, en is weer terug. De massa scholieren jubelt. Leraren komen langzaam aangeslenterd en zullen pas ingrijpen als de strijd is beslist. De sterkste moet uit de bus komen.

Er is een venijnige pijn rond zijn neus. Tranen maken de grenzen van zijn gezichtshoeken wazig, alleen het centrum is scherp; het gezicht van zijn vijand. Verliest hij, dan is hij niet langer Gonnies trots!

Gonnie! Hij schreeuwt, of schreeuwde hij, hij weet het niet. Heeft hij al een mep voor z’n kop gekregen, trillen z’n hersens na? Godverdomme, wat een dag. Dit kan het eind van Robert Puls worden. Als minnaar afgedaan, als tv-maker gesloopt, door een snotjong in de goot getrapt. Het definitieve einde op de dag dat Femske nieuwe kansen scheen te bieden. Een paar uur geleden nog waren er nieuwe en goeie ideeën voor een come-back. De laatste opflikkering van de kaars die uitgaat.

Hij krijgt een stoot tegen zijn schouder, met moeite kan hij zijn evenwicht bewaren. Gonnie, boven achter het raam, slaat ontzet haar handen voor het gezicht. Ze kijkt niet. Het geeft hem even de gelegenheid om snel met zijn hand de tranen uit zijn ogen te vegen. Gonnie doet haar handen weg en kijkt weer.

‘Gonnie!’ Hij weet dat hij haar naam heeft uitgeschreeuwd en meteen plaatst hij zijn eerste stoot. Zijn vuist schuurt over die van de jongen heen en treft hem precies tussen de ogen. De jongen knippert verrast en probeert agressief in te komen. De klas joelt. Leraren steken geamuseerd een sigaret op en kijken toe. Ook Gonnie kijkt! …

Hij ziet zijn eigen vuisten voor zijn gezicht draaien en zwenken op zoek naar ruimte om de jongen te treffen. Hij is verbaasd. Vindt dit gevecht nu plaats of wordt het een herhaling van toen? Zijn gedachten worden afgestraft door een voltreffer die zijn hoofd heen en weer doet

schudden. Maar hij heeft een antwoord, in een reflex stoot hij terug en wéér raakt hij de jongen tussen de ogen. Opnieuw knipperen de twee ogen voor hem dicht, iets langer nu dan de eerste maal. Deze keer heeft zijn tegenstander te weinig tijd om goed in te komen. Met zijn andere vuist plaatst hij meteen een stoot op zijn ribben, onmiddellijk gevolgd door een korte stoot op de lip. De jongen laat zijn mond openvallen en hapt naar lucht, zijn dekking zakt. Hij is aangeslagen.

‘Ik ben Robert Puls!’ roept hij en plaatst links en rechts stoten op het gezicht van zijn vijand. Links direct, rechts met een forse zwaai. Dan een harde stoot laag van onderen tegen de kin. ‘Een echte uppercut!’ Snel en kundig beukt hij op het gezicht tegenover hem. Een nieuwe opwaartse stoot doet zelfs zijn eigen vuist zeer. Maar het effect is voortreffelijk. De jongen laat zijn hoofd helemaal achterover schieten en dat geeft hem de ruimte om een keiharde dreun op zijn borstkas uit te delen. De jongen slaat vrijwel dubbel en tolt op zijn benen heen en weer. Zijn dekking is weggevallen, hij is rijp voor de slacht. Een duw en hij valt.

Het meisje ziet het en begint te gillen. ‘Niet doen! Ophouden!’ Het schijnt tot de jongen door te dringen en het pept hem op. Het is ongelofelijk wat vrouwen kunnen doen. Hij neemt opnieuw een hoog gesloten dekking aan en sluipt zoekend naar ruimte om hem heen. Het meisje blijft aanhoudend gillen. De leraren duwen de achterste scholieren in de kring opzij. Het gevecht heeft lang genoeg geduurd, ze gaan ingrijpen. Dit is de laatste kans voor Robert Puls.

Hij haalt diep adem en slaat dwars door de verdediging van de jongen heen. Zijn vuist stoot doordat de jongen tracht weg te slippen heel de wenkbrauw open. Een lapje rauw vlees lijkt door een kundig grimeur boven het oog aangebracht. De camera’s zoomen in. Het geteisterde gezicht van de tegenstander wiegt close door het beeld.

‘Nu ga ik een directe plaatsen,’ zegt hij brutaal. Meteen hoort hij zichzelf praten en weer is er de verbazing dat alles in zo’n vreemde tijd plaatsvindt. Verleden en heden wisselen beurtelings, soms heeft hij het idee dat hij zich noch in het verleden, noch in het heden bevindt, maar in de tijd die komt. Het gevecht brengt een vervreemding in de realiteit. Het begon in het heden, ging terug naar de schooltijd en stak dwars door het heden naar de toekomende tijd. Hij vecht niet voor nu, maar voor straks, voor later, hij voelt het, maar begrijpt het niet. Hij weet alleen dat winnen noodzakelijk is om te overleven.

De jongen ziet ditmaal geen kans om gebruik te maken van zijn verslapte concentratie. Hij waggelt op zijn benen, klaar voor de keien.

)

‘Daar komt de beloofde directe!’ Hij plaatst en raakt de jongen op de andere wenkbrauw die ook, hoewel niet zo erg als de ander, openspringt.

‘Dat was een heel goeie, heer Verhoef.’

‘Inderdaad, meneer Theo Huizenaar, een indirecte, als ik het goed heb.’

‘Dat hebt u goed! Het is zoals u zegt, een directe!’

Even lacht hij en ziet een van zijn laatste shows, waarin het boks-commentaar verknipt en hergemonteerd lachsalvo’s in de huiskamers opriep.

De leraar is nu door de heg van scholieren heen en hoeft nog maar een paar passen te nemen om zijn hand op zijn schouder te leggen. Het gevecht moet nu ogenblikkelijk beslist worden.

Snel en doelmatig begint hij met korte stoten op het hoofd van de jongen te beuken. De jongen probeert zich wel te verdedigen, hij is zeker niet laf, maar de aanvaller is superieur. Hij voelt dat zijn vuisten pijn gaan doen van de vele voltreffers die hij weet te plaatsen, een heerlijk pijnlijk gevoel. Een gevoel van macht en victorie! Hij wordt weer langzaam de oude Robert Puls!

‘Ik slacht je af, rotjong!’ Hij sist als een geroutineerd bokser tussen zijn mondbeschermer door. ‘Hier! Anpakken!’ De stoot flitst uit zijn schouder. De jongen valt en blijft liggen. De strijd is gestreden … Gonnie gaat bij het raam weg, de leraar heeft hem bij de schouder en brengt hem naar de lerarenkamer. Wat geeft het? Straks na vieren, naar Gonnie … in haar lokaal, waar ze wacht!

Het meisje was naast haar neergeslagen vriend gehurkt en veegde met haar hand het bloed uit zijn gezicht. Verbijsterd keek ze op, naar de man die dat had aangericht. ‘Ophouden,’ zei ze. Het schelle was uit haar stem verdwenen, ze had plotseling een schor geluid. ‘Ziet u dan niet dat u hem doodslaat. Hij mag helemaal niet vechten, hij is een hartpatiënt!’

‘Dat wist ik niet.’

De jongen begon uit zijn neus te bloeden en het meisje haalde snel een zakdoek te voorschijn waarmee ze zijn neus dichtkneep. Hij opende zijn mond om lucht te krijgen, een bel bloed tussen zijn lippen sprong kapot.

‘Lieve Alex, lieve Lex, kom nou mee … Die kerel is een gemene straatvechter. Een schoft.’

‘Kom joh.’ Hij porde zijn slachtoffer met zijn schoen in de zij. ‘Opstaan! Iedereen verliest zo af en toe een partijtje in zijn leven. Jij

ook. Jij hebt nog een fijne meid om je te troosten. Je hebt meer dan ik, weet je dat?’

‘Rot op, kerel!’ De jongen gilde met een onnatuurlijk hoge stem.

‘Okay, ik ga al. Het beste.’

Hij wilde zich omkeren maar voelde een stevige hand op zijn schouder. Niets vermoedend keek hij een agent in het gezicht.

‘Gaat u mee, naar het bureau?’

‘Dat lijkt me niet nodig. Die jongen begon, ik moest me verdedigen.’

‘Dat is dan wel gelukt. Toch moet u even mee.’

Een tweede agent hielp de jongen overeind krabbelen en loodste hem naar een politieauto die half op de stoep met beide portieren wijd open stond geparkeerd. Hij had niets gemerkt van de aankomst van de politieauto. Bij het instappen duwde het meisje het hoofd van de jongen omlaag, hij was te versuft om op eigen initiatief te bukken.

‘Die is totaal lam geslagen,’ zei de agent die de jongen ondersteunde.

‘Volkomen murw,’ antwoordde zijn collega. Er lag bewondering in zijn stem.

‘Vooruit, met z’n drieën op de achterbank, zij, de deugd, in het midden.’

Voordat hij het zich realiseerde zat hij in de politieauto en keek tegen de nekken en petten van twee politieagenten aan.

‘Het komt allemaal door jou, Femske!’ dacht hij hardop.

De agenten lachten en keken elkaar aan. De bestuurder startte de wagen en reed de auto bonkend de stoep af. Hij zag de huizen vlak naast zich, maar ook aan de overzijde van de gracht, voorbijtrekken. Een bekend beeld, dat toch fascineerde. Er was iets veranderd met de wereld buiten de auto en ook met hem. Er gebeurde te veel in een te kort tijdsbestek.

Er zijn stromingen in een mensenleven, herinnerde hij zich. Ze ontstaan spontaan na een stilstand en dat schijnt nu bij mij het geval te zijn. Ik roei met de stroming mee. Het gaat goed! Ik zet door. Ik word de oude Robert Puls weer. Ik weet het zeker, het is net alsof ik dit allemaal al eens eerder heb meegemaakt. Het vreemde komt me bekend voor.

De auto reed hobbelend door de stad en hij had juist vrede gesloten met het idee dat hij naar het bureau moest, toen er over de radio tussen het geruis en geknetter een nasale stem meldde dat er een ongeval had plaatsgevonden tussen een tram en een autobus. ‘Een aanrijding mét!’

De bijrijder greep de microfoon en riep: ‘Met de twaalf, dat is

begrepen! We gaan.’ De bestuurder zette zonder enige haast de auto aan de kant, draaide zich laconiek om en zei: ‘Het spijt me van de korte rit. We moeten assisteren. Een ongeval mét betekent met lichamelijk letsel. Eruit dus en niet verder knokken. Er zijn hieraan geen kosten verbonden.’ De andere agent lachte en maakte het portier van binnenuit open.

‘Als er iemand behoefte tot aangifte heeft, kan hij of zij naar het hoofdbureau gaan. Goedendag.’

Nog geen halve minuut later liep hij nauwelijks een paar honderd meter van de plaats waar hij in zijn kraag was gevat opnieuw op de gracht te kuieren. In het water dreven tientallen pamfletten. Jezus redt, las hij. De reddelozen, de uitzichtlozen en de lavelozen, vulde hij in gedachten aan. Maar ditmaal sprak hij zijn gedachten niet hardop uit.