9

‘Als we je over-shoulder aanschieten en verder in close, merkt niemand iets,’ zei de floormanager. ‘De instelling is niet eens zo gek. Je zit als

gebeiteld in die fauteuil.’

Puls zuchtte onmerkbaar, trok voorzichtig zijn been een stukje naar zich toe en leunde verder achterover tegen de stapel kussens in zijn rug. Hij voelde duidelijk zijn bil kloppen.

De floormanager had met veel praten van de afdeling rekwisieten een mandje vol kussens gekregen waarmee Puls in de fauteuil werd gestut. Zo, kunstig met kussens ingebed, wist hij een deel van zijn gewicht met zijn rug en schouders op te vangen, zodat zijn gewonde achterwerk minder had te lijden.

De belichter hanteerde op het lichtpaneel een serie knopjes waardoor het laatste opvullende licht aanfloepte. Spotjes trokken zonnige strepen over het decor. Microfoonhengels werden in de set gereden. De came-ralieden achter hun camera’s kregen een attentere houding. Het ging gebeuren! Voor Puls was dit een onontbeerlijk moment, zijn lichaam en geest werden sensibel, gespitst op de start.

De floormanager nam een stap naar voren tot in het hart van de set, hief zijn arm op met dwingend gestrekte wijsvinger. ‘Ampex starten!’ — ‘Ampex loopt!’ Door de afwachtende stilte in de studio was het antwoord in zijn oorschelp hoorbaar. De floormanager liep terug tot aan de rand van de set en riep: ‘Attentie! … vijf tellen na nu …’ Hij zwaaide losjes uit de pols. ‘Kjóé!’

Over Femskes schouder zag Puls op de monitors het laatste shot van de filminlassen, het beeld vloeide langzaam over naar de studio. Hij timede geroutineerd op de crossfade en keek recht in de lens.

‘Dames en heren … “Geloof is geen wetenschap.” De opnamen die u zojuist zag, komen voort uit de menselijke fantasie en verbeeldingskracht. Het idee dat de Schepper de bouwer en de beheerder van een levensmachine zou zijn, die door duivels in zijn goede werking wordt bedreigd, is uiteraard fantasie, aangepast aan ons gebrekkig bevattingsvermogen. Niemand zal het getoonde letterlijk nemen, toch zal menigeen van ons denken dat het zo zou kunnen zijn. Het verklaart waarom onze wereld, ons leven, zo onvolmaakt lijkt. Wij zien te veel onvolmaakte dingen, te veel verkeerde dingen, te veel leed om ons heen, en zoeken daar een verklaring voor.

Wij willen weten, hoe kan dat? Wij willen begrijpen! Wij willen van ons geloof, een wetenschap maken. We zijn daarmee wellicht op de verkeerde weg. Wij moeten het geloof niet alleen met ons beperkte verstand benaderen, maar met alles wat ons mens maakt, met alles wat wij hebben om mens te zijn. Ons gevoel, onze liefde, onze intuïtie, ons vertrouwen en wellicht ook onze twijfels. Zo zou ik nog heel wat

kunnen opsommen, maar het zal iedereen duidelijk zijn, als we al deze facetten van ons menszijn uitschakelen en alleen het nuchtere verstand intact laten, dat God de mens niet meer kan bereiken. Wij sluiten ons voor Hem af. Omdat wij alles wat onbegrijpelijk lijkt willen doorgronden, krijgt de duivel in ons kansen.

Vandaar dat we, in dit programma-onderdeel “gesprekken met gelovigen”, geen theologen in de studio hebben gevraagd. We willen niet over het geloof praten als beleving van binnenuit.

Wij hebben vanavond in de studio juffrouw Femske de Boer, oud zevenentwintig jaar en heilsoldate.’

Op de monitors zag hij een close-shot van Femske. Hij was buiten beeld en kon voorzichtig gaan verzitten. Goddank!

‘Juffrouw De Boer,’ welkom in de studio.’

‘Dank u wel, meneer Puls.’

Na een nerveuze repetitie waarin hij haar voortdurend moed moest inspreken leek Femske nu het erop aankwam, de kalmte zelf. Ze zat sereen in een laag fauteuiltje en keek onbevangen naar de vragensteller. Ze had, zoals ze kennelijk graag deed, haar benen vanaf de enkels tegen elkaar geplaatst. Er kon geen vlieg tussen. De stugge zwarte stof van haar rok trok een vroom nonnenkapje over haar ovale knieën. Ze had haar slanke elegante handen rustig in haar schoot liggen.

Ze moeten een totaal plaatje geven, dacht hij. Dit mogen ze niet missen. Vrijwel njeteen zag hij het rode licht boven camera 3 aanfloepen en versprong Femske van close naar medium op de monitors. Zijn assistent-regisseur had hem haarfijn aangevoeld.

‘Juffrouw De Boer, allereerst, hoe lang bent u al heilsoldate?’

‘Negen jaar, meneer Puls.’

‘Dat brengt me bij mijn tweede vraag, u bent al zeer jong bij het leger ingetreden, wist u toen wel wat u deed?’

Tussen die heerlijke knieën ben ik vannacht geweest, dacht hij. Wat ben ik toch een zeldzame geluksvogel.

‘… Nee … ik wist toen niet goed wat ik deed … maar ik moet daar onmiddellijk aan toevoegen, ik weet dat nu nog niet. Ik ben er lang niet zeker van dat hetgeen ik in mij voel en als geloof ervaar, door mij op de juiste wijze wordt verwerkt en uitgedragen.’

‘U hebt uw twijfels?’

‘Ja, heel erg zelfs.’

‘Kunt u die twijfels wat nader omschrijven?’

‘Ik zal het proberen. Ik vraag me soms heel sterk af, moet ik nu wel in dat zwarte uniform de straat op. Ik start vaak al verkeerd doordat

de mensen denken dat ik hen benader vanuit mijn eigen zekerheden. Nu, dat is het laatste wat ik heb.’

‘U bedoelt, u bent er niet zeker van dat de wijze waarop u het geloof onder de mensen tracht te brengen, de juiste is?’

‘Daar ben ik inderdaad niet zeker van. Ik ben er zelfs niet zeker van dat ik echt geloof.’

‘Dat moet u toch indien mogelijk even nader verklaren.’

Femske ging verzitten, heel even kwam er wat ruimte tussen de knieën die de vteg naar het begeerlijke blokkeerden. Als ik haar maar niet te zeer in het nauw drijf, dacht hij.

‘Gelóven … betekent volgens mij, léven in de overtuiging die dat geloof met zich meebrengt. Persoonlijk heb ik het daar erg moeilijk mee. Iedereen zondigt en dat is op zichzelf niet zo erg. God zal, denk ik, graag willen vergeven. Maar willens en wetens zondigen tegen je geloof in, omdat je het niet wilt laten, is veel erger. Ik denk dat iedereen die meent te geloven het daar wel erg moeilijk mee zal hebben.’

Hij knikte. ‘Een voorbeeld?’

Femske aarzelde. Hij stak zijn hand uit alsof zijn arm sliep en hij die wilde verleggen. Zijn assistent in de regiekamer begreep het gebaar, onmiddellijk nam hij het zeer close shot van camera 2 terug.

‘God heeft man en vrouw zo geschapen dat ze aantrekkingskracht op elkaar kunnen uitoefenen. Dat is goed, God heeft dat welbewust, zeer overwogen gedaan. Maar wij kunnen die aantrekkingskracht ook verkeerd hanteren en daardoor vervormen.’

‘U wilt zeggen dat man en vrouw in feite alleen maar samen mogen zijn, met als doel de voortplanting?’ vroeg hij.

‘O nee! God heeft de mensen in staat gesteld vreugde en plezier aan elkaar te beleven, dat is een heel positief iets en rechtvaardigt het samenzijn met dit als doel volkomen.’

‘Dat is uw interpretatie?’

‘Natuurlijk. Ik kan alleen voor mezelf spreken. Ik trek voor mezelf grenzen vanuit m’n geloof. Pas als ik meen te merken dat ik in gedachten of in daden, de door God gegeven sexualiteit verkeerd hanteer en ik kan of wil daaraan geen weerstand bieden, dan pas kom ik in conflict met m’n geloof. Wat ik wil, is op dat moment blijkbaar sterker dan het geloof van me eist. Als het geloof verliest, vraag ik me af, of ik wel echt geloof.’

‘En dat geldt in het algemeen?’

‘Ja, met alles!’

‘Samenvattend, u treedt de mensen tegemoet, in het uniform van het

Leger des Heils waardoor u zich afvraagt of u juist daardoor de mensen niet verkeerd benadert, bovendien twijfelt u aan de waarde en kwaliteit van uw geloof. Kunt u onder deze omstandigheden wel iets voor de mensen doen?’

Femske ging opnieuw verzitten, ze weifelde. Hij zag tot zijn schrik dat ze aangeslagen was, dat was niet zijn bedoeling geweest. Hij wilde haar slechts prikkelen tot een indringend weerwoord.

‘Die vraag houdt mij al jaren bezig, meneer Puls. In de praktijk blijkt toch dat ik onder deze omstandigheden wel iets voor de mensen kan doen en betekenen. Als wij met de kerstviering eenzame mensen weten over te halen om de kerst met anderen bij ons te komen doorbrengen en er zijn mensen die soms maanden later vertellen, dat juist dit kerstfeest voor hen onvergetelijk is geweest, dat ze er nog jaren op kunnen teren, is het alsof God opnieuw bij je binnenkomt en je geloof onder handen neemt en sterkt. Het is alsof je Hem in je werk ontmoet ondanks alle twijfels. Ja, ik geloof dat Hij alle twijfels zelfs op de koop toeneemt.’

Dat is geweldig gezegd, dacht hij. Ze raakt de kern. Ze heeft me schaakmat gezet. Ik zal iets anders moeten vragen. Hij zweeg en dacht koortsachtig na.

Later schreven kranten: ‘Puls wist op het juiste moment te zwijgen, hetgeen de kijker in staat stelde^e volle betekenis van deze woorden tot zich te laten doordringen.’

Hij zwaaide opnieuw met zijn arm, hij wilde een shot van zichzelf op de monitor hebben. Hij kreeg het.

‘Juffrouw De Boer, geef ik u juist weer als ik stel dat u meent dat men het geloof niet kan belijden, maar slechts kan beoefenen?’

‘U geeft mijn mening juist weer.’

‘Juffrouw De Boer …’

Het windt me op haar juffrouw De Boer te noemen, dacht hij. Wat is dit voor een afwijking? Zou dat soms komen omdat ze zo vroom in de studio zit met mijn zaad nog in haar lichaam? Juffrouw De Boer, hoe zit dat in de studio met mijn zaad nog in uw buik?

‘U twijfelt aan uzelf, u twijfelt aan uw geloof, betekent dit twijfelen aan het bestaan van God?’

Femske schoof met haar benen en knieën nog steeds aanééngesloten heen en weer. Hij wist dat hij haar het vuur na aan de schenen legde.

‘Als u een “ja” of “nee” van mij verwacht, meneer Puls, kan ik u geen antwoord geven. Ja en nee zijn begrippen die men hanteert in de wetenschap. Uw programma heet “Geloof is geen wetenschap”.’

Hij knikte. Ze redt zich voortreffelijk, dacht hij. Ik hou van d’r.

‘Met gemak kan ik me achter de titel van uw programma verschuilen. Ik zal dat niet doen. Ja … vaak twijfel ik aan Zijn bestaan. Maar als ik voor zover het menselijke verstand dit toelaat nadenk, moet ik meteen zeggen, het is nog veel twijfelachtiger dat God niet zou bestaan. Het aantal keren dat je Hem in je leven ontmoet, is vele malen groter dan het aantal keren dat Hij verstek laat gaan.’

‘Kunt u dat met voorbeelden staven?’

‘O jar Natuurlijk kan ik me staande houden, door brandende vragen zoals: hoe kan God dingen toelaten als massale hongerdood, harteloze misdaad, corruptie, onrecht, zinloze bloedvergietende oorlogen te beantwoorden met de wedervraag: hóé verklaren we de schoonheid van de aarde, de vruchtbare akkers, het vermogen om lief te hebben, het leven zelf?

Dat is gemeenplaats tegenover gemeenplaats stellen. Daarin ontmoet en herken ik God niet. Ik herken en ontmoet God in anderen en mezelf. Als ik iets onhebbelijks doe of zeg en dat zit me achteraf dwars, het vreet aan me, dan is God in mij aan het werk. Als ik het kan opbrengen om naar die ander toe te stappen en te zeggen “ik had het mis, het spijt me,” dan heb ik God niet alleen herkend, maar ook in mezelf ontmoet!’

‘U bedoelt, God begint in de mens zelf?’

‘Ja, in de bijbel staat, God woont in de mens, dat lijkt me de waarheid.’

‘Ja … Toch valt het me op, u houdt steeds een slag om de arm. U zegt nu ook weer, dat lijkt me de waarheid. U zegt niet, het is de waarheid.’

Femske stak een vinger onder het lint van haar hoedje. Ze had het warm gekregen en het lint knelde onder haar kin.

‘Slechts in de wetenschap is men concreet en absoluut. U valt steeds uw eigen programma aan, meneer Puls.’

Alle mensen, dacht hij, de feeks, ze zet me klem! Ze heeft hersens en weet die te gebruiken ook. Hij had het idee dat de verwarring op zijn gezicht was te lezen en greep snel naar zijn oorlelletje. In de regiekamer werd zijn code ontcijferd en vertaald in een totaalshot waarin hij op zijn rug werd aangeschoten. Vanuit die instelling zoomde de camera langzaam op Femske in, zodat Puls tijd kreeg om zich te herstellen en een nieuwe vraag te formuleren.

‘Juffrouw De Boer, waarin herkent u God het sterkst?’

‘In het leven van alledag.’

‘Verstandelijk of gevoelsmatig?’

‘Beide.’

‘Kunt u nog een voorbeeld geven?’

‘Ik zal het proberen en daarvoor moet ik misschien een wat kinderlijk voorbeeld aanhalen. Ik ben in het dagelijks leven onderwijzeres op een school voor basisonderwijs …’

Van schrik ging hij op zijn gewonde bil zitten en kromp ineen van pijn. Femske zag het en raakte bijna uit haar betoog. Wat vreemd dat hij er geen moment bij stil had gestaan waarmee Femske haar brood verdiende. Femske was onderwijzeres! In alles leek ze op Gonnie! Was dit opnieuw een aanwijzing dat God Zijn hand in zijn leven had? Hij gaf hem Femske, een betere en completere Gonnie.

Femske slikte en ging door. ‘In de klas mogen de kinderen tegenwoordig dieren houden. Deze dieren hebben een veelzijdige functie. Kinderen houden van dieren en vinden het verzorgen ervan prettig. De dieren maken deel uit van de biologielessen. Persoonlijk schakel ik het gedrag van deze dieren ook in bij sexuele voorlichting. De dieren paren, planten zich voort en de kinderen moeten deze gang van zaken in hun eigen woorden weergeven. Er waren een paar kinderen die het gedrag van twee cavia’s tijdens de paringstijd nauwgezet hadden bekeken. Er was ze iets opgevallen dat hen sterk verwonderde. Terwijl de mannelijke cavia het vrouwtje het hof maakte werd het voederbakje gevuld. Beide dieren kwamen direct op het volle bakje af en wilden gaan eten. Het mannetje, dat iets groter was, veroverde zich meteen een betere positie en at het lekkerste voor de neus v’&n het vrouwtje weg. Daarna mocht het vrouwtje iets eten, waarna ze het mannetje weer accepteerde voor het paringspel.

Bij ons mensen is een dergelijke gang van zaken ondenkbaar, of op zijn minst ongepast. Als mensen elkaar het hof maken, is er ook liefde voor elkaar, op zijn minst een diepe genegenheid. De partners willen het eten uit hun mond sparen voor de ander. En daarmee, dacht ik, onderscheidt de mens zich van het dier. De mens heeft méér dan paringsgedrag, hij heeft menselijke gevoelens. Gevoelens die hem in staat stellen bewust te leven.

De mens kan zijn hersens gebruiken om te ervaren en die ervaringen te verwerken waarmee hij diepere gevoelens kan opbouwen. Daarmee onderscheidt hij zich daadwerkelijk van het dier. Hij kreeg van God verstand. Doordat God ons verstand gaf, gaf hij iets van Zichzelf, iets Goddelijks.’

‘De mens is volgens u een bewuste schepping van God?’ onderbrak

Puls haar voorzichtig.

‘Ja, dat dacht ik wel. God gaf ons iets van zijn gelijkenis, dat is iets van zijn geest. In Openbaring 4: 11 en Genesis 2: 16, 17 staat het duidelijk. Als hun levensgever had Jehova God het recht zijn schepselen te besturen. Niettemin liet hij hen vrij kiezen of zij zijn autoriteit wilden aanvaarden of verwerpen.’

Puls voelde dat hij verrast keek. Femske scheen over een uitmuntende bijbelkennis te beschikken. Ze was toch wel een heilsoldate in hart en nieren.

‘Nu is prediken het laatste wat ik wil doen,’ hoorde hij Femske zeggen. ‘Maar als we nu Prediker 7: 29 en Deuteronomium 32: 5 opslaan lezen we dat de mensen besloten zichzelf te besturen. God heeft de mensen oprecht gemaakt, maar zij zoeken veel bedenkselen. De mensen zélf hebben veel plannen gemaakt. Met andere woorden, de mensen maakten de wereld tot wat ze nu is.’

‘Ja. Ja. Allemaal goed en wel. Maar wat houdt dit in?’

Femske schoof in haar fauteuiltje iets naar voren, het vrome nonnenkapje boven haar knieën veranderde van vorm. Er kwam een kreukel in. Haar benen in de zwarte kousen lokten onweerstaanbaar. Haar nachtelijke indringer heeft smaak, dacht hij. De mensen hebben inderdaad veel plannen zelf gemaakt, Deuteronomium 32: 5 zal wel gelijk hebben, maar ik zal veel plannetjes van die indringer overnemen.

Hij liet zijn arm naast de fauteuil bengelen. Een close-shot van Femske wisselde voor nauw-totaal waarin haar benen in de zwarte kousen duidelijk zichtbaar waren.

‘Dit houdt in, niet God maar wij mensen hebben de wereld gemaakt tot wat die is. Daar mogen we Hem niet aansprakelijk voor stellen.’

‘Is er dan een weg terug?’

‘Ja, ik meen van wel. We moeten terug naar God in onszelf. Als de mens met God vrede sluit, sluit hij vrede met zichzelf. Hoe meer wij in vrede met onszelf leven, hoe meer God in ons aanwezig is. Zolang de mens leeft, is ónze God een lévende God. Als wij beweren dat God dood is, zijn wij zélf dood. Dat wil zeggen verloren voor het leven. Gaan we zo door, dan vernietigt de mensheid zichzelf. Wie dat begrijpt, begrijpt alle ellende op de wereld. Die heeft geen vragen, alles is duidelijk. Alleen als de mens God in zich herontdekt, is er redding te verwachten.’

‘U spreekt zeer overtuigd over het bestaan van God. Toch zei u bij de aanvang van ons gesprek, vaak te twijfelen aan uw geloofsovertuiging en zelfs aan het bestaan van God.’

‘Dat is waar.’ Femske sloeg een kort moment haar ogen neer en

scheen diep na te denken. Ze had het moeilijk met zijn vraag. ‘De mensen zijn door de eeuwen heen van God afgedwaald, de weg terug lijkt daardoor vaak onbegaanbaar. Er zijn obstakels. Die moeten genomen worden en dan blijkt er weer een heel stuk weg intact te zijn. Je voelt dat je God weer nadert en sterker dan ooit bereik je het volgende obstakel, dat inderdaad twijfels kan brengen, maar dat absoluut overwonnen kan worden. Op de momenten dat de weg terug hopeloos schijnt, is het alsof God de hindernissen weliswaar niet voor je wegneemt, maar helpt overwinnen. Als ieder mens beseft dat God wezenlijk in hem aanwezig is, zal hij hem ontmoeten. De mensen kunnen niet buiten de wereld. De wereld kan niet buiten God.’

Vanuit zijn ooghoeken zag Puls de floormanager wenken. Hij begreep dat hij moest afsluiten. De tijd was om. Femske had zich kranig geweerd en klare taal gesproken. Ze had een prima afsluiting gemaakt, die iedereen die niet geestelijk dood was, zou aanspreken. Ze was een pracht vrouw. Hij voelde zich trots op de prestatie die ze had geleverd en die zeker een positieve bijdrage aan de programma-serie betekende. Dat stond duidelijk op zijn gezicht te lezen toen hij het interview in enkele woorden afsloot en haar bedankte voor de komst naar de studio.

Hij hees zich uit de fauteuil overeind en merkte dat niet alleen zijn bil maar heel zijn bovenbeen tot aan de knie pijn deed. Hij trekkebeende op Femske af en kuste haar op beide wangen.

‘Je was geweldig, meiske,’ fluisterde hij.

Femske kleurde diep.

De crew keek elkaar meteen veelbetekenend aan. Puls leek weer helemaal de oude. Zelfs zijn zwak voor het vrouwelijk schoon scheen weer in orde te komen. Erger nog, hij probeerde zelfs de toer te maken met een meisje van het Leger des Heils.

Een fotograaf schoot meteen uit de coulissen en stevende op Femske en Puls af. ‘Kan dat nog een keer voor een prent?’ vroeg hij.

‘Néé,’ zei Puls en hij volhardde in zijn weigering.