11

Het was een klare zaak. De documentaireserie ‘Geloof is geen wetenschap’ was met nog twee afleveringen in het vooruitzicht al een stuk televisie-historie. De meisjes van de postafdeling sleepten dagenlang iedere morgen zakken vol post naar Puls’ afdeling. Het bleken te veel brieven om allemaal persoonlijk te beantwoorden. De brieven die lovend waren en dankten voor de uitzending werden met een gestencild schrijven beantwoord. De mensen die in hun brieven over problemen repten, antwoordde hij zo gericht mogelijk.

Ook de tv-recensenten bleken bij machte om hun voorgaande pu-blikaties in lofuitingen aan zijn adres te overtreffen. Pagina’s vol werden aan de documentaire gewijd. Hij las hier en daar fragmenten uit de stapel artikelen die de mensen van de knipseldienst op zijn bureau hadden gedeponeerd. ‘In deze documentaire werd niet alleen het onzichtbare zichtbaar, maar ook het ontastbare tastbaar.’ ‘Puls weet dimensies van het menselijk bestaan te comprimeren tot een twee dimensionaal vlak.’ ‘Een documentaire die de ogen opent zonder te verblinden.’ ‘Het heelal aanschouwelijk gemaakt, de oneindigheid in tv-beelden gevangen.’

Hij legde de kranteknipsels opzij en nam een paar willekeurige

brieven uit de stapels. Een huisvrouw, moeder van drie kinderen, bedankte hem, hij had haar weer moed gegeven om verder te gaan. Een onderwijzer schreef dat de kinderen in zijn klas na de uitzending alleen maar over het programma konden praten. Een geestelijke schreef hem zijn persoonlijke waardering.

Het duizelde hem. Hij was van vroeger tijden wel iets gewend, maar dit … Iedere brief drukte ontroering en dankbaarheid uit. Hoe komt deee serie ooit uit mijn hoofd? dacht hij. Hoe kom ik hiervan los? Hij zou veertien dagen vakantie kunnen nemen met Femske. Wellicht was dat het beste. Als Femske dan maar mee zou kunnen. Nee, dat ging waarschijnlijk niet. Ze kon moeilijk de school de school laten. Ze was wel gebonden aan de officiële vakantietijden. Alleen op vakantie? Nee, dat nooit!

Hij haalde het dicteerapparaat naar zich toe om de door zijn assistente geselecteerde brieven te beantwoorden. Hij had zich voorgenomen om iedere dag niet langer dan anderhalf uur te besteden aan deze werkzaamheden. Hij moest, koste wat het kost, zich ook concentreren op zijn nieuwste programma dat ‘VerPulveren’ ging heten en dat ‘Het verschijnsel mens’ onder de loep zou nemen.

Hij hoorde dat bij Annelies de telefoon ging. ‘Nee mevrouw, meneer Puls kan niet worden gestoord … Mevrouw u moet echt willen begrijpen dat het niet kan. Iedere minuut bellen er wel mensen voor meneer Puls. Als we alles zouden doorverbinden zou hij dag en nacht worden gestoord.’

Annelies keek hem aan en maakte een wanhopig gebaar. Hij zwaaide vriendelijk terug. ‘Ik zal het zeggen, mevrouw, een ogenblik.’

Ze drukte een knop op haar toestel in en zei: ‘Ik heb een vrouw aan de telefoon die zegt dat ze Gonnie heet en je per se wil spreken.’ ‘Wat!’

Hij liet de microfoon van het dicteerapparaat uit zijn handen vallen. Een stapel post viel met een doffe dreun van zijn bureaublad op de vloer. Gonnie! Hij dacht dat hij stikte. Het was alsof honderden handen uit de muren kwamen en hem vastgrepen. Wurghandjes knelden om zijn strottehoofd. Blinde vogeltjes vlogen tegen de muren. De ramen klingelden. De telefoon sprong als een kikker op het bureau van Annelies heen en weer.

Gonnie aan de telefoon! dacht hij. Ik moet zien dat ik helder kan denken. Mijn God, wat moet ik doen? Waarom doet U me dit aan? Hij stond op en moest zich aan het bureaublad vasthouden maar wankelde toch. Heer in de hemel, waarom nu? De beste jaren van m’n leven heb

J

ik doorgebracht met de hoop dat ze eens zou bellen, en nu, nu het niet meer nodig is, nu laat U het gebeuren! Ik kan U niet volgen.

‘Robert! Kan ik je die mevrouw geven?’

Hij greep zich nog krampachtiger aan het bureaublad vast en stootte weer een stapel post op de grond. Overal in het kantoor lagen verwaaide neergezeilde brieven. De pamfletten van Femske kwamen opnieuw tot leven. De reddelozen en de radelozen waren van het papier gekomen, hadden zich verzameld en wilden zich op hem werpen. Hij zou zich moeten verdedigen. Maar hoe? Een kort moment wilde hij de resterende stapel post van zijn bureau grissen en uit het raam gooien. Dan was hij daar vanaf, dat gevaar was in de kiem gesmoord. Voordat de reddelozen, radelozen en uitzichtlozen zich voor hun aanval konden verenigen waren ze al vernietigd. Hij begreep dat hij dergelijke panische gedachten moest onderdrukken. Zou hij daar aan toegeven dan zou hij wellicht waanzinnig worden en in een psychiatrische inrichting terecht komen. Hij moest kalm blijven. Gonnie, de verloren gewaande Gonnie, de tekenlerares was aan de lijn. Verrezen uit het niets.

‘Hé, Robert! Hoehoe! Kan ik je dat mens geven?’

Hij knikte houterig en strompelde naar de uitgang van de kamer.

Op zijn bureau rinkelde de telefoon. ‘Hé, pak haar dan, halve gare!’ Annelies keek hem uit haar doen gebracht aan.

Hij wankelde terug, nam de hoorn van het apparaat. Dit zou het grandioze moment moeten zijn waarop hij jarenlang had gehoopt. Een paar maanden geleden had hij voor deze gebeurtenis wel een moord willen plegen. Nu was hij ontredderd. Ik spreek, dacht hij. Iemand haalt een lage streek met me uit. De duivel is in het spel. Niet ik, hij spreekt in me. ‘Met Robert Puls, hier!’

In de telefoon hoorde hij haar stem. Het was ongelofelijk dat haar stem zo bekend klonk. Hij herkende haar alsof ze gisteren nog met hem had gesproken. Een list van de duivel, schalde het in zijn hoofd.

Gonnies stem was werkelijk niets veranderd, hetzelfde warme timbre voerde de boventoon.

‘Robert… Je bent me er eentje, zeg! Je bent tot duizelingwekkende hoogte gestegen. Zelfs je vroegere lerares tekenen wil je niet spreken.’

Automatisch sprak hij de zin uit die hij al jaren voor deze gelegenheid van buiten had geleerd. ‘Ja, ik heb de mensen op mijn afdeling geïnstrueerd, je wordt hier voortdurend opgebeld.’

‘Allemaal vrouwen?’ Hij hoorde duidelijk dat tikje ironie, dat ze vroeger ook in haar stem had als ze hem na het vrijen aan het tekenen zette. Allebei waren ze tot in hun nerven bevredigd en genoten na,

door elkaar te bekijken: zij als de lerares naar de leerling, hij als de leerling naar z’n lerares.

Hij vervolgde de ingestudeerde les. ‘Ja, meestal gescheiden vrouwen van midden dertig die iets belangrijks denken te vertellen.’

‘Jeetje, Robert! Hoe weet jij dat? Het klopt! Ik ben gescheiden.’

Ik ga de duivel te lijf, dacht hij, ik ben een witte engel. ‘Ja, en je hebt één kind en sinds kort geef je weer tekenles op een scholengemeenschap, ‘t Was natuurlijk wel even wennen, want de kinderen van tegenwoordig zijn zo anders dan vroeger. Maar je hebt nu echt het idee dat het goed gaat.’

‘Ja, ja.’ De stem van Gonnie klonk merkwaardig helder en kalm. ‘Ga door en nu denk je dat ik je kom vertellen dat ik een zekere Robert Puls in de klas mis.’

Zie je wel? vloog het door zijn brein. Ze kent haar lesje ook! De duivel doet een tegenzet en spreekt via haar. Hij heeft de touwtjes strak in handen. Hij zweeg, dacht gejaagd na, hij wilde wel iets zeggen, maar was bang dat de duivel daarop wachtte en er gebruik van zou maken.

‘Hé, Robert! Ben je er nog?’

‘Ja-‘

‘O, als jij niets zegt, ga ik wel verder. Je veronderstelling is banaal, maar helaas in grote trekken juist. Ik ben niet sinds kort gescheiden maar al vrij lang en ik geef ook al weer jaren les en inderdaad op een scholengemeenschap. Maar dat doet niet terzake, daarom bel ik je niet.’

‘Waarom dan wel, na zoveel jaar?’

‘Robert… Ik heb je programma’s door de jaren heen gevolgd. Maar ik moet je bekennen, dat ik het nooit de moeite waard heb gevonden om je daarover op te bellen of om er ook maar één woord aan te besteden. Je speelde de lolbroek, de vlotte jongen die verstrooiing bracht. Je programma “een pilsje bij Puls” en “De Robert imPulsiefshow” vond ik goedkoop weggooi-amusement. Maar wat je nu doet is geweldig! Jij hebt mij de weg terug gewezen. Je hebt me de horizon weer laten zien … Weet je, Robert, als je zoals ik gescheiden bent, je kind ligt ‘s avonds in bed en slaapt en het is stil in huis, dan bekruipt je de gedachte, waar doe ik dit allemaal voor? Je kwelt je voortdurend met vragen, waarop je geen antwoord hebt. Dankzij jouw programma zie ik weer een doel in m’n leven. Je hebt me daadwerkelijk geholpen. Daarom bel ik je op, om je dit te vertellen.’

‘Gonnie… wat vind ik het fijn om dit uitgesproken uit jóuw mond te horen.’ Hij keek schichtig naar Annelies. Ze begon hard op de schrijfmachine te rammelen en scheen het gesprek niet te volgen. Vanzelf—

sprekend, want er belden de hele dag mensen. ‘Toen je me belde, dacht ik dat het een duivelse list was. Nu begrijp ik dat het een Goddelijke beloning is. Je mag best weten dat ik jaren op jouw telefoontje heb gewacht. Jarenlang, maar het bleef uit. Er waren dagen dat ik bijna zeker wist datje zou bellen, toch gebeurde het niet.’

‘Robert? …’ Het klonk aarzelend. ‘Toen ik me zo eenzaam voelde was ik vaak van plan om je te bellen. Ik denk dat je dat hebt gevoeld. Maar dan dacht ik, hij is niet meer de Robert Puls van vroeger. Als ik naar je programma’s keek stond het huilen me nader dan het lachen. Het leek wel of je maar één doel voor ogen had: populair worden. Je gebruikte de televisie alleen daarvoor. Ik ken je, ik kon het van je gezicht aflezen. Ik dacht, wat moet ik met zo’n man, met zo’n egoïstisch karakter. Dan legde ik de telefoon neer.’

‘Mijn God! Gonneke … Ik werkte me suf alleen maar omdat jij van mij zou horen en naar me zou kijken. Het leek me de enige manier je ooit terug te krijgen. Ik dacht, als m’n naam vet in de kranten staat, dan zal haar dat misschien lokken en bij me terugbrengen.’

‘Het heeft ons uit elkaar gehouden, Robert …’

‘… Ik begrijp het nu, Gonnie … Al die jaren dat ik me kapot heb gewerkt om je terug te krijgen, hebben een averechtse uitwerking gehad. Ik hield je van me weg. Wasje anders écht teruggekomen?’

‘Ik denk het wel. Alleen de aard van je programma’s weerhield me daarvan.’

‘Ik heb jaren van mijn leven verknoeid … weggegooid … Ik merk het nu weer! Je hebt volkomen gelijk, de programma’s die ik maakte, dat was massavoer voor de weekendavonden. Ik heb dat ook ontdekt, daarom ben ik andere programma’s gaan maken. Ik wist alleen niet dat ik met die programma’s juist het tegenovergestelde bereikte. Ik hield je weg, terwijl ik werkelijk heel erge momenten van eenzaamheid heb doorgemaakt. Ik was soms zo alleen dat ik het gevoel had dat m’n kamer erdoor veranderde. Ik verloor niet alleen het contact met de mensen, maar ook met de dingen om me heen. Ik werd soms bang van de ruimte, van de leegte, rond een stoel.’

‘Robert, zeg dat nou niet …’

‘Nee, je hebt gelijk, Gonnie.’

‘Je stem is niet veranderd, Robert, weetje dat? Maar misschien komt dat omdat ik je zo vaak op de tv heb gehoord.’

‘Jouw stem is ook dezelfde gebleven …’

Hij zweeg. Annelies ratelde door. Ze moest wel, alle brieven die hij dicteerde, moest zij verzorgen. Hij zou morgen iets voor haar meenemen.

‘Robert?’

‘Ja, Gonnie.’

‘Kunnen we elkaar … zouden we … Ik wil je graag ontmoeten.’

‘… Gonnie … Ik heb jarenlang naar dit moment verlangd … en nu …’ Hij had moeite om het niet uit te schreeuwen. ‘Nü is er iemand anders.’

‘Een andere vrouw, Robert?’

‘Ja • •

‘Robert … isiiet dat meisje datje interviewde?’

‘Ja! Hoe weetje dat?’

‘Ze lijkt zo op mij, vond ik. Ik zag het direct toen ze in beeld kwam. Ik schrok toen ik haar zag, weet je dat? Ik wist meteen dat zij mijn opvolgster werd. Ik zag het aan je ogen datje dol op haar bent. Ik weet hoe je dan kijkt, ik herkende het.’

‘… Ja … Ik heb haar op straat aangesproken, alleen maar omdat ze zo sprekend op jou lijkt.’

‘Robert … denk je datje toch nog om me geeft?’

‘Je bent alles voor me geweest… maar nu … door Femske ben jij sinds kort uit m’n gedachten geraakt.’

‘Ik begrijp het … Ik had beter niet kunnen bellen …’

‘Ja Gonnie. Je had beter niet kunnen bellen … Je had eerder moeten bellen, je deed het niet. Maar dat lag weer terecht aan mij. Ik maakte walgelijke programma’s, de maker moest wel een walgelijk mens zijn. De fout ligt bij mij.’

‘Robert … er is zonder dat we het wisten zoveel fout gegaan in ons leven. Kunnen we nu niet eens éénmaal bewust iets fout doen? Eenmaal maar! Kom alsjeblieft bij me langs. Ik beloof je, er zal niets gebeuren …’

‘Gonnie … ik … ik …’

‘Robert, we spreken niets af… noteer m’n adres, kom als je wilt en blijf weg als je het niet voor jezelf kunt verantwoorden. Ik ben ‘s avonds altijd thuis. Iedere avond, ik heb een kind en kan niet weg. Denk er over na … Als je niet komt … nou zie maar, Robert.’

Hij kuchte en voelde zich beroerd. Zwijgend schreef hij de straat, het huisnummer en de naam van het dorp waar ze woonde op een envelop. Ze zei het adres in één adem en herhaalde het niet. Met de auto is het nog geen half uur rijden, het was het eerste wat hij dacht.

‘Dag Robert. Tot ziens … misschien.’

‘Dag Gonnie,’ zei hij, meer niet.

Hij stak de envelop met haar adres in zijn zak en tuurde volkomen

van de wijs gebracht naar het dicteerapparaat. De microfoon die hij uit zijn handen had laten vallen bungelde aan het snoer naast het bureau.

‘Gods wegen zijn ondoorgrondelijk,’ mompelde hij.

‘Zeg dat wel!’ zei Annelies.

Hij keek haar verbaasd aan, maar ze tikte zonder op te zien vlijtig verder. Gonnie heeft gebeld, najaren! Het was het enige dat hij kon denken. Hij merkte niet dat hij naar een van de ramen van het kantoor liep en keek naar het voorbij jakkerende verkeer. Hij merkte zelfs niet dat Annelies opstond en zwijgend de hoorn van zijn telefoon op het toestel legde. Hij stond daar maar en zag honderden auto’s voorbij snellen, mensen die ergens naar toe gingen. Hij zag er geen patroon in, het drong net zo min tot hem door als het gekrioel in een mierennest. Hij was zichzelf kwijt. Zonder iets tegen Annelies te zeggen ging hij naar de kantine, waar hij zonder iemand te groeten aan een tafel ging zitten. Enkele collega’s keken elkaar aan, zou al het huldebetoon hem in zijn bol zijn geslagen? Maar er waren anderen die aan zijn gezicht zagen dat er iets was gebeurd dat hem had ontredderd.

Pas na zeker een kwartier waagde een verontruste collega het om naast hem aan het tafeltje te schuiven. Puls keek hem niet aan en staarde in zichzelf. De man opende voorzichtig het gesprek. ‘Hoe is het, Robert?’

‘Onbegrijpelijk is het,’ antwoordde hij. ‘Gods wegen zijn onbegrijpelijk.’

‘Goh, heb jij daar ook last van?’ vroeg de man.

‘Iedereen ondervindt het. Daarom moet je je ook door Hem laten leiden,’ zei Puls. Zonder groeten stond hij op en liep naar de lift.

Hij kwam op zijn afdeling en was ineens bij zijn positieven. Misschien kwam het door Annelies, die op haar knieën op de grond zat en in een grote kartonnen doos de post zat te verzamelen die over de vloer verspreid lag. Hij was die brieven totaal vergeten en had Annelies ermee laten zitten. Hij zonk naast haar neer en begon het verzuim goed te maken. Hij herinnerde zich ook dat hij in de kantine was geweest en dat Van Kootwijk van amusement iets tegen hem had gezegd en dat hij onzin had uitgekraamd. Beroerd, hij was even flink van de kaart geweest. Het beste was Van Kootwijk straks even te bellen en uitleggen dat hij een black-out had.

Hij voelde zich nu weer heerlijk helder. Hij kon denken. Gonnie had gebeld. Dat was een feit … maar was zij nog wel de vrouw die hij nodig had? Nee, hij had haar nodig, toen hij Femske nog niet kende. Fems-ke, dat had hij al vele malen geconstateerd, had Gonnie niet geëvenaard, maar overtroffen. In de lichamelijke beleving van de liefde verschilden ze niets, maar in totaal was Femske toch een completere vrouw voor hem. Hij wist maar al te goed dat Femske een andere dimensie van vrijen in zijn leven had gebracht. Naast de hartstocht, die er onvoorwaardelijk moet zijn, waren ook andere waarden ontstaan, zoals genegenheid, innigheid, liefde, kameraadschap. Woorden die pas gaan leven als men ze ervaren heeft en die levenslang een begrip zullen blijven.

In zijn relatie met Gonnie waren deze begrippen nog niet tot rijpheid gekomen, met”daaraan onmiddellijk de vraag verbonden of dat ooit zou zijn gebeurd? Bij haar was het vooral de hartstocht, de spanning, het onbekende dat de verhouding in stand hield, en natuurlijk van zijn kant de wens haar eens volledig te bezitten, wat nu eenmaal niet ging. Hij was toen tenslotte nog een schooljongen, en zij een volwassen vrouw!

Het gesprek met Gonnie had in feite geen reële betekenis, wel een emotionele, maar het was achterhaald. Hij leefde in het heden met Femske, en daarmee uit!

Hij greep de dictafoon en zowaar, hij dicteerde een serie goede antwoorden op moeilijke vragen die kijkers hem stelden. Daarna nam hij het ontwerp ‘VerPulveren’ ter hand, het verschijnsel mens. Als hij dit programma eens opende met de geboorte van een baby. Niet zo gek, maar ook geen fonkelnieuw idee. Hij stelde dan wel de mens té centraal, want de strekking van zijn betoog zou zijn dat de meeste mensen niet goed voorbereid zijn op de beslissende momenten in hun leven. Iedereen krijgt kansen in het leven, de meeste blijven onbenut. De kansen gaan verloren omdat men absent is, als men present hoort te zijn. Men moet niet alleen woekeren met de talenten, maar ook met de kansen die men in het leven krijgt.

Hij noteerde: Geboorte van kind vastleggen, maar zodanig dat de baby in geen enkel shot zichtbaar is. Er wordt over het kind gesproken, de voorbereiding en de bevalling komen goed uit de verf, we zien de moeder, de arts, de vader, enzovoort, maar niet de direct betrokkene. De mensen thuis moeten zelf merken dat er kardinale shots weggelaten zijn, waardoor de hele sequence van de bevalling niet deugt. Er was iets absent, dat present behoorde te zijn.

Hij bestudeerde zijn aantekeningen en was tevreden met dit uitgangspunt. Tevreden ook omdat hij merkte dat zijn verstand helder was. Het was Gonnie niet gelukt een bres te slaan in zijn gemoedsrust en zijn verhouding met Femske. Juist op deze dag zou hij zijn verbond met Femske ondubbelzinnig moeten uiten! Hij zou een daad moeten

stellen om iedereen te overtuigen. Hij dacht na. Als hij na het werk eens naar zijn hospita ging, dat mens drie maanden huur gaf en de kamer opzegde. Waarom hield hij die kamer eigenlijk aan? Hoopte hij toch onbewust op de komst van Gonnie. Nee, dat niet! Maar waarom dan toch die kamer; toch niet helemaal zeker?

‘Annelies, wat doe ik vanmiddag?’

Annelies sloeg haar agenda open. ‘Je hebt om twee uur een screentest voor de nieuwe kwis. Om half vier moetje in het filmarchief zijn voor het jaaroverzicht en als het aan jezelf ligt ben je om zes uur thuis.’

Prima, dacht hij, dan ga ik na het archief de kamer opzeggen. Energiek tilde hij Annelies met stoel en al van haar plaats en zei: ‘Ga je mee, een hapje eten in de kantine? Dan gaan er vandaag maar een paar brieven minder de deur uit.’

In de kantine keek het personeel verbaasd naar de metamorfose die hij had ondergaan. In tegenstelling tot die ochtend was hij druk en vrolijk. Hij sprak met iedereen en lachte, maar toch waren er mensen die iets vreemds meenden te bespeuren. Hij was net iets te vrolijk, te opgewekt. Zelf merkte hij niets.

Direct na de screentest, waar hij met zekere hand de mensen aanwees die mogelijkheden boden, reed hij naar het archief waar de blikken film al klaarlagen. Ook daar vlotte het werk goed, de dag vloog om. Hoewel, dat moest hij zichzelf bekennen, de stem van Gonnie hinderlijk in zijn hoofd bleef hangen. Gonnie bestond, en woonde met een kind in een huis, ze was een realiteit en met de auto bereikbaar.

Hij zag dat het bij zessen was. Annelies had niet slecht geschat. Volgens voorschrift schakelde hij de montagetafel stroomloos, borg zijn notities op en liep naar zijn auto. De kamer opzeggen! Eigenlijk was hij wel nieuwsgierig hoe het er op zijn kamer zou uitzien. In maanden was hij er niet geweest. Hij bereikte zijn auto, zocht in de zak van zijn colbert naar de autosleutels en had ineens de envelop in zijn hand. Het adres van Gonnie schreeuwde hem toe.

Geschrokken duwde hij de envelop terug en vond in de andere zak de autosleutels. Haastig opende hij de auto, smeet zijn koffertje op de achterbank en reed snel weg.

Wat moest hij met haar adres doen? Weggooien! Bewaren zou zinloos zijn als hij toch niet het plan had haar op te zoeken. Bovendien zou haar adres hem steeds opnieuw herinneren aan de mogelijkheid haar weer te zien. Opnieuw dezelfde conclusie. Weggooien dus!

Hij zuchtte en stopte voor rood licht. Waarom kon hij die envelop niet versnipperen en in de asbak proppen of beter nog iedere keer een

paar snippers uit de autoraam gooien?

Hij merkte dat hij niet in de richting van zijn kamer reed en ook niet in die van Femske. Wat deed hij in dit deel van de stad?

‘Jij bent op weg naar Gonnie!’ zei hij tegen zichzelf.

Het enige dat hij kon doen was de volgende straat indraaien en even bij De Kabouter binnenwippen. Dan was hij niet op weg geweest naar Gonnie. Met moeite wrong hij de auto de straat in en zag zowaar een parkeerplaatsje. Hij liep met de beste bedoelingen de kroeg in, maar bleef in de deuropening staan. Leo’tje had de spits voor zevenen, moegewerkte mannen die nog even wat alcoholica moesten innemen, alvorens ze zich onder de ogen van hun vrouwen wilden begeven. Ging hij naar binnen, dan moest hij luchtige gesprekjes voeren of over het vak praten, dat kon hij onmogelijk opbrengen. Hij mompelde iets van ‘tas vergeten op mijn bureau, even ophalen’ en was weg.

In de auto draaide hij de achteruitkijkspiegel boven het dashboard omlaag zodat hij zichzelf kon zien. Wie was hij nu eigenlijk? Was hij een gelukkig mens, óf net als vroeger een zoekende?

‘Ik ben een gelukkig mens,’ zei hij tegen het spiegelbeeld.

Hij zweeg, diende zichzelf niet van repliek. De gedachten die door zijn hoofd flitsten waren te snel om in monologen te vangen. Wel was er één gedachte die steeds terugkwam en tenslotte de andere verdrong. Het was de zin die hij die dag in het pre-ontwerp voor ‘VerPulveren’ had geschreven. Men moet niet alleen woekeren met de talenten, maar ook met de kansen die men in het leven krijgt.

Hij sloot de ogen, vouwde de handen samen en bad.

‘Heer, vanmiddag zei Gonnie, er is zoveel fout gegaan in ons leven zonder dat we het wisten. Ik geloof dat ik nu bewust een fout ga maken. Wilt U, als ik dat doe, mij straffen? Wilt U mij niét vergeven? Ik ga bewust zondigen en ga het geluk dat U mij hebt gegeven in de waagschaal stellen. Wilt U dit niet door de vingers zien? Wilt U me laten boeten!’

Hij opende zijn ogen en voelde zich vreemd, maar minder gespannen en verscheurd. Je kon in het leven een heleboel krijgen, maar je moest wel bereid zijn te zijner tijd de rekening te accepteren. Daarvan werd hij akelig scherp doordrongen. Nuchter zag hij het dilemma voor zich; hij ging nu zijn gang en betaalde later. Hij leefde op krediet. Wie gaf hem in hemelsnaam toch vrede met dat gevoel?

Vermoedelijk was hij in een situatie verzeild geraakt die geen andere oplossing bood dan een offer brengen. Sommige mensen kunnen zich als het lot onafwendbaar lijkt ijselijk nuchter gedragen. Er zijn lafaards

die als helden sterven voor een executiepeloton omdat ze beseffen dat er geen keuze is. Het moet gebeuren. Hij kon haar adres verscheuren, maar het was nutteloos, het had zich al in zijn hersens gegrift. De wetenschap dat Gonnie daar en daar woonde en hem verwachtte zou hij zijn levenlang met zich moeten meedragen. Op zijn zwakke momenten zou haar stem luider klinken. Misschien zelfs zou het op de duur de verhouding met Femske vergiftigen.

‘Ik probeer mezelf eruit te praten,’ zei hij. ‘Ik zondig en God zal me straffen.’

Hij startte de auto en reed feilloos naar de randweg van de stad, vanwaar hij kon afslaan en aan één stuk doorrijden tot aan het dorp waar ze woonde. Een geluk was dat hij Femske niet hoefde te bellen om een verzonnen verhaal op te dissen. Ze was gewend dat zijn werkzaamheden mee of tegen konden zitten, zodat hij soms vroeg maar ook zeer laat kon thuiskomen.

Nog voor zevenen passeerde hij de gemeentegrens met het vijftig kilometerbord van Gonnies dorp. Het zoeken naar de straat viel wat tegen, zodat hij toch ruim na zeven uur de straat in reed. Hij zette de motor af en voelde zijn lichaam schokken van de enorme slagen die zijn hart maakte. Daar, tien meter verder, stond Gonnies huis! Het was een eengezinswoning in een rijtje met een tuin aan de voorzijde. Nieuwbouw zag hij, vandaar dat niemand de weg wist te wijzen. Hoe onopvallend was het huis waar de vrouw woonde, die zijn leven zo had beïnvloed en dat plotseling weer deed. Nu,na zoveel jaren, zou hij haar terugzien.

Hij opende het lage houten tuinhekje en belde aan. Hij wist bijna zeker dat God de rekening ging opmaken. In het huis hoorde hij voetstappen, even dacht hij aan de eerste maal dat hij bij Femske had aangebeld, haar voetstappen hoorde en zij hem binnen liet. De eerste indrukken van haar huis en haar sfeervolle kamer kwamen scherp bij hem boven. Hij begon de pijn van Gods rekening al te voelen, en wilde wegsnellen, vluchten.

De kans daartoe werd hem ontnomen. De deur ging open, Gonnie stond voor hem.

‘Robert!’

Hij slikte, keek haar aan, maar kon niets zeggen.

‘Robert!’ herhaalde ze. ‘Je bent toch gekomen! … ‘

‘Ja … Ik ben gekomen …’

Dat was het enige dat hij wist te zeggen en hij struikelde over de drempel zodat hij bij haar binnenviel. Gonnie was absoluut veranderd,

maar net als vroeger op school identiek dezelfde. Hoe kon dat? Wat was er toch met deze wonderlijke vrouw aan de hand?

Hij hoorde haar stem. ‘Robert, je bent wat ouder dan op de tv en ik zie zelfs al wat grijze haren, wat schattig!’

Hij wilde ook iets zeggen, maar het ging niet. Het was alsof zijn lippen door koortsuitslag waren vastgekoekt.

‘Kom binnen, joh. Blijf niet op de gang staan!’

Blijf niet op de gang staan!!! Hij hoorde haar stem van verre echoën. De gang!!! De gang met de conciërge. De schuwe lepe lijkenvreter. Ze had ook ‘jóh’ gezegd. Die toon, dat was haar toon van vroeger toen ze nog de tekenlerares was en hij de leerling. Hij hoorde en voelde een windvlaag langs zijn hoofd, hij werd verplaatst, teruggezogen naar het verleden. Er was niets veranderd; hij was weer de schooljongen, zij de volwassen vrouw, die tekenles gaf. Hij moest haar klas binnengaan, het moest, het was een bevel. Hij gehoorzaamde, liep de klas binnen. Ditmaal was de klas niet leeg zoals vroeger, er zat nog een meisje.

‘Dit is Linda, m’n dochter,’ hoorde hij Gonnie zeggen. ‘Linda dit is meneer Puls. Meneer Puls is vroeger bij mama op school geweest.’

Het meisje stond gedwee op en stak haar hand uit die hij automatisch vatte. ‘Dag meneer,’ zei ze.

‘Dag Linda,’ brak zijn stem door.

‘Heb je al gegeten, Robert?’ vroeg Gonnie.

Hij schudde zijn hoofd en bleef als een paal in het water staan.

‘We gaan zo eten. Wil je mee eten?’

De paal knikte.

‘Nou, alsjeblieft, Robert. Ga zitten, blijf niet zo staan.’

Hij schoof in de bank en ging zitten. Voor hem lagen tekenstif-ten, een gradenboog, een passer en een tekenlineaal. Op het bord stond een met krijt opgetrokken kruis. De dwarsbalk van het kruis vormde de arm van een bascule. Aan de ene zijde van de arm zweefde aan een teer uitziende draad een zwaar gewicht, de andere zijde had als tegenwicht een vuist die met kracht de bascule in evenwicht hield.

Hij wist meteen dat hij die krijtschets eerder had gezien. Hij herinnerde zich dat hij over de gang sloop, de conciërge was al genomen, het lokaal van Gonnie was slechts twee stappen ver. Door het raam van de deur zag hij haar schetsen. Ze stond op een verhoging bij het bord, maar kwam desondanks lengte tekort. Zo stond ze; de rechterarm gestrekt en een pijpje krijt tussen de vingers, een tekening, deze tekening uit te werken. Het was de dag dat ze op hem wachtte, ze had om hem te verrassen haar broekje uitgedaan. Hij begreep nu dat het tevens

de dag was waarop God haar gebruikte om Zijn waarschuwing in haar werk te leggen. Het gewicht aan het dunne draadje stelde de duivelse krachten voor. Vergankelijke krachten, gesymboliseerd door de dunne draad waaraan het zweefde. De vuist, die de bascule in evenwicht hield, was de vuist van God. Toen al onderkende God het gevaar dat hij de vrouw die voor hem was weggelegd zou verloochenen door Gonnie.

Hij trachtte bewuster naar het kruis te kijken, maar het verdween en een vreemde huiskamer waarin een vrouw en een kind hem aankeken bleef over. Het was waarneembaar dat beiden iets van hem verwachtten, kennelijk had hij nauwelijks een woord geuit en had zijn zwijgen een verlammende uitwerking. Hij merkte het, maar kon er niets aan veranderen. Hij was machteloos.

Het kind wist iets te zeggen. ‘Meneer Puls, ik heb u wel eens op de televisie gezien.’

‘Ja,’ zei hij, ‘dat is mogelijk.’

‘Linda, dek jij de tafel, dan zal mama snel nog een biefstukje bakken en een blikje groente openmaken. Ik was al in de keuken bezig, Robert. Had ik geweten dat je zou komen, dan had ik je met een feestelijker maaltijd verrast. We moeten ons nu behelpen.’

Hij kuchte en mompelde dat het niets gaf. Gonnie vluchtte naar de keuken, het kind stond op en liep naar de muurkast waaruit ze een wit tafellaken haalde. Hij bleef bijna bewegingloos zitten. Het meisje begon ijselijk precies de tafel te dekken. Eerst de borden, daarna de vorken links en de messen rechts. Ze deed het zorgvuldig, als een popje dat mechanisch werd aangedreven.

Vanuit de fauteuil begon hij de kamer te verkennen. Hij constateerde dat alles wat een huis gezellig kon maken aanwezig was. Gemakkelijke meubelen, een gesepareerde zithoek, een wand vol boeken, planten, een radio en tv en in een hoek een kooi met een cavia. Toch was er iets niet in orde met de kamer. Er ontbrak iets, dat er bij Femske wel was. Hij vroeg zich af waaraan dat kon liggen. Wat was het dat deze kamer zo onnatuurlijk en incompleet maakte? Hij wist het niet, wel viel het op dat alles er keurig uitzag. Een mandje met tijdschriften leek door een nauwgezet bibliothecaris op datum van verschijnen gerangschikt. Het was een kamer waarin mensen verbleven, maar niet lééfden. Zelfs de schilderijen aan de muur, die Gonnie kennelijk zelf had geschilderd en die beslist de moeite waard waren, straalden geen warmte en intimiteit uit, maar hingen als geëxposeerd op een haastig bijgeschoven museumwand. Dit was geen thuis, maar slechts een onderkomen !

Hij schrok van zijn conclusie want de gelijkenis van Gonnies huis met zijn eigen kale kamer drong tot hem door. Gonnie had meer materiële dingen om zich heen verzameld, maar had er niet meer van kunnen maken. Ze waren duidelijk geestverwanten geweest. Mensen die op een dwaalspoor waren geraakt en waarvan de weerslag in hun directe omgeving in alles was terug te vinden. Hij trok zijn benen naar zich toe alsof hij het koud kreeg. Gonnie was niet gelukkig, dat voelde hij van alle kanten op zich afkomen. Haar huis was een huis zonder warmte, waar een kind een houterig bewegend mensje werd, dat stipt de tafel wist te dekken. Zelfs de cavia in zijn hok bewoog zich zorgvuldig zodat hij geen zaagsel uit zijn kooi zou werpen.

Hij zag Gonnie binnenkomen met een blad vol dampende schalen. Het kind begon zwijgend haar moeder te helpen.

‘Je kunt aan tafel, Robert.’

‘Graag.’ Hij stond op en bleef met de punt van zijn schoen aan een kleedje hangen, dat hij een stuk van zijn plaats sleepte. Zonder verdere ongelukken bereikte hij de tafel en nam plaats. Femske zat nu thuis vermoedelijk in haar eentje in de keuken te eten. Hoe kon hij nog een hap door zijn keel krijgen? Hij gluurde op zijn horloge en zag dat het half acht was. Wanneer kon hij met goed fatsoen vertrekken?

‘Eet smakelijk!’ zei Gonnie.

‘Ja, jullie ook.’ Voor het eerst kon hij een paar woorden uiten zonder dat hij hoefde te kuchen of zijn keel te schrapen.

‘Dank u wel, meneer Puls,’ zei het meisje.

‘Kijkje vaak naar de televisie, Linda?’ vroeg hij.

‘Niet zo vaak, meneer Puls. Wel op woensdagmiddag naar Floppie en Truitje.’

‘Vind je dat leuk?’

‘Ja, meneer Puls. Ik vind Floppie zo dom en Truitje altijd zo bezorgd.’

‘Zou je een grote poster van ze willen hebben voor je kamer?’

‘Ja! kan dat?’

Voor het eerst kwam er wat leven in het kind. Ze keek hem met glinsterende ogen aan. ‘Hebt u die, meneer Puls?’

‘Niet bij me. Ik weet nu je adres en zal je een hele mooie sturen, let maar op als de post komt!’

‘Meneer Puls, kunt u ook in de studio met zo’n grote camera werken?’

Hij lachte. ‘Nee hoor, dat kan ik niet. Dat doen cameramensen, dat is een heel speciaal vak. Er zijn ook mensen die nemen het geluid op. Dat

zijn net als cameramensen technici die ons helpen om een programma te maken.’

Het kind knikte, scheen geen verdere vragen te hebben en at stilletjes door. Dat heb ik gehad, dacht hij, nu nog de conversatie met Gonnie. Wat zal het wezen?

‘Ben je onmiddellijk na de school bij de tv gaan werken?’ vroeg ze.

‘O nee. Ik ben eerst vertegenwoordiger geweest, daarna heb ik twee jaar sociologie gestudeerd maar dat zag ik niet zitten, toen gemeenteambtenaar, daarna reisleider en toen de tv.’

‘Dat is nogal wat!’

‘Ja, maar het lijkt meer dan het is. Het waren allemaal baantjes van enkele maanden. Langer hield ik het niet uit, of zij niet met mij.’

‘Je had toch ook wel aanleg voor tekenen, herinner ik me.’

‘Ja, dat komt me nu wel te pas, als er iets is met decors of zo.’

Ergens in het huis sloeg een klok acht keer. Hij had er al weer een half uur opzitten. Hopelijk liep die klok goed, hij durfde niet voor de tweede keer op zijn horloge te kijken. In ieder geval waren de borden leeg en lag dit achter hem.

Gonnie stond op en zei: ‘Linda, als je mama even helpt de tafel afruimen, hoef je deze keer niet met afdrogen te helpen. Dan mag je nog een halfuurtje op je kamer lezen en dan slapen.’

Hij schoof zijn stoel achteruit en zei dat het eten best lekker was geweest. Gonnie trok een verheugd gezicht en begon de borden en schalen op het dienblad te stapelen. Hij trok zich terug in de fauteuil, stak een sigaret op maar merkte dat er in de hele kamer geen asbak was te vinden. Gonnie rookte dus kennelijk evenals Femske niet, maar Femske had wel asbakken.

Linda kwam bij hem staan, gaf hem een hand. ‘Dag meneer Puls. Ik ga naar m’n kamer.’

‘Dag Linda. Slaap straks maar lekker en ik zal je de poster van Floppie en Truitje sturen, hoor.’

‘Graag meneer Puls, dag!’

Met dezelfde stijve pasjes waarmee ze zich rond de tafel had bewogen liep ze de kamer uit. Op het moment dat het kind de deur opende hoorde hij Gonnie in de keuken rommelen. Voorzichtig tipte hij wat as op zijn hand en blies het de kamer in. Weg was weg. Onder een tafeltje zag hij een omroepgids liggen. Ze was lid van zijn club, ook dat nog! De deur ging open. ‘Wil je iets drinken, Robert?’ vroeg Gonnie.

‘Ja!’ zei hij van harte, ‘een flinke bel jenever.’

Gonnie wipte een kastdeur open en keek. ‘Ja, je boft, ik heb nog wat!

Zelf drink ik nauwelijks. Ik zal maar een sherry nemen.’

Jezus! dacht hij, wat ben jij een trut geworden.

Zijdelings wierp hij een blik op zijn horloge. Het was tien voor half negen geworden. Om negen uur verdwijn ik, nam hij zich voor.

Gonnie zette een onmiskenbaar vol glas voor hem neer en was ook voor zichzelf royaal. Hij nam zijn glas, hief het op en zei ‘Santjes.’

‘Santjes,’ zei Gonnie. Ze was tegenover hem op een tweezitsbank gaan zitten en hief haar glas omhoog, maar dronk niet.

Hij nam een’flinke slok en spoelde de jenever in zijn mond voordat hij het doorslikte. Hij was er hard aan toe.

‘Het valt tegen, hè, de ontmoeting,’ zei Gonnie zonder omwegen. ‘Je had het je heel anders voorgesteld, is het niet?’

‘Ik denk dat ik je heb geïdealiseerd,’ antwoordde hij droog.

‘Ongetwijfeld! Maar het is niet reëel van je om precies dezelfde Gonnie van school te verwachten. De tijd heeft niet stilgestaan.’

‘Toch was je het even, toen ik hier de kamer binnenkwam. Even dacht ik het tekenlokaal weer te zien en jou in de klas. Zelfs de aanwezigheid van de conciërge in het gebouw voelde ik.’

‘Ach jongen, je bent niet wijs!’

Hij bevroor. Dit was Gonnie, de Gonnie van vroeger, van school! Ach jongen, je bent niet wijs! Dat zei ze als hij zijn positie probeerde uit te buiten door zwakjes te protesteren als ze kritiek op zijn werk leverde en hem een laag cijfer gaf. Ach jongen, je bent niet wijs! Probeer het eens met het juiste potlood. Ik heb je nog zó gezegd datje hardheid 4 H moet gebruiken. Met zo’n zacht potlood als jij gebruikt, zou ik het ook niet kunnen!

Nog geen kwartier later, als de klas naar buiten was, spoot hij zijn jongenszaad met kracht in haar lijf.

‘Hé, Robert! Wat kijkje glazig, is er iets?’

‘Nee. Niets bijzonders, of eigenlijk wel. Ik was weer even in de klas en zag ons samen. Die sfeer was er weer. Het gebouw leeg, geen jassen en sjaals aan de haken op de gang.’

‘Ach kom toch, joh …’

‘Je hebt een onvergetelijke indruk op me gemaakt. Ik heb jou steeds met me meegesleept. Ik ben stapelgek op je geweest … Weetje Gonnie, door jou kon ik geen normale verhouding met een vrouw aan. Ik ging je steeds meer op een voetstuk plaatsen. Ik adoreerde je herinnering. Ik denk dat ik té jong, een té volwassen verhouding met je had. Ik kon dat later niet verwerken. Ik vond bij anderen niets van jou terug.’

Gonnie zweeg en staarde naar haar handen. De handen die hem ooit

hadden klaargemaakt. Hij nam een slok jenever en trachtte die zo langzaam mogelijk door te slikken. Gonnie nipte zowaar van haar sherry.

‘Weetje Robert,’ begon ze, ‘het is van meet af aan fout geweest. Jij hebt dat natuurlijk nooit gemerkt, daar wasje nog veel te jong voor. Ik wist het wel, maar zag geen andere oplossing.’

‘Ga verder,’ moedigde hij aan.

‘Uiteraard ben jij ook belangrijk geweest in mijn leven. Echt vergeten ben ik je nooit. Jij was een liefde uit het prille begin. Ik was werkelijk helemaal weg van je. Zoals ik met jou heb gevrijd … dat heb ik later nooit meer gedaan.’

‘Meen je dat? Ook niet in je huwelijk?’

‘Zeker niet in m’n huwelijk!’

‘Waarom … waarom stuurde je me dan weg? Je dankte me af als een … zeg maar, schooljongen. Van de ene dag op de andere was het afgelopen. Er was voor mijn gevoel niets aan de hand …’

‘Er was ook niets met óns aan de hand, Robert. Er was iets met mij aan de hand, en daar stond jij buiten.’

‘Ik begrijp je niet?’

‘Nee, natuurlijk begrijp je dat niet.’ Ze zweeg en nam een redelijke slok sherry, het was alsof ze zich moed wilde indrinken. Hij volgde haar voorbeeld en dronk in één teug zijn glas leeg.

‘Heb je er ooit bij stilgestaan waarom ik als volwassen vrouw met een jongen vrijde? Ik was toen tenslotte al zo’n jaar of zes, zevenentwintig en jij zestien, misschien zeventien. Dat is toch niet normaal?’

‘Ik heb het nooit als abnormaal ervaren. Wat wij deden was heerlijk. Wat fijn is, is niet abnormaal.’

‘Dat bedoel ik niet. Ik bedoel dat ik een schooljongen nodig had.’

‘Nee, daar heb ik nooit bij stilgestaan.’

Ze keek naar zijn lege glas en schonk het zonder te vragen vol. Met een beslist gebaar schoof ze het in zijn richting. Ze was en bleef een schooljuffrouw die precies wist wat ze wilde.

‘Ik dacht dat je met me vrijde omdat jij het ook heerlijk vond. Jij wond mij op en ik jou. Het lag ook aan de situatie. Het feit dat ik het deed met mijn tekenlerares was ongelofelijk opwindend.’

Gonnie lachte, er sprongen pitvormige kuiltjes in haar wangen, precies zoals vroeger. Femske had ze ook als ze lachte. De gelijkenis met Femske werd frappant.

‘Robert … Ik vrijde niet alleen met je omdat je me opwond … maar vooral omdat ik er zo’n behoefte aan had en het niet met volwassen

mannen aandurfde.’

‘Wat?’

‘Ik had voor jou een paar maal met mannen gevrijd, maar ik huiverde van ze. Ze waren zo sterk en groot en behaard. Als ik die ruwe baardstoppels voelde, griezelde ik. Toch had ik behoefte aan vrijen.’

‘Ja?’ Hij had het glas in zijn hand maar dronk niet en luisterde gespannen. Gonnie probeerde zijn ogen te ontwijken.

‘Robert … Jij was nog zo heerlijk zacht. Je had geen baard, je had nog een heel glad gezicht. Je was wel een flinke knaap, maar nog niet zo mannelijk … zo uitgegroeid.’

‘Jezus Christus!’ zei hij.

‘Ik merkte dat ik graag wilde domineren, en dat ging met jou buitengewoon goed. Het wond jou op en daardoor werd jij zo wild datje mij weer opwond. Het was een wisselwerking. Maar ik had alles in de hand. Ik was de baas, ik was de lerares!’

‘Dat hadden we toch zo kunnen houden. Ik was graag bereid geweest mijn levenlang me goed te scheren en desnoods een kort broekie aan te trekken,’ probeerde hij te grappen.

‘Natuurlijk. We kunnen er nu grappig over doen. Maar door mijn afwijking heb ik ook jouw leven beïnvloed. Of heb je overdreven?’

‘Nee, met geen woord!’

‘Ik geloof je. Wij hebben samen wel degelijk iets gehad. Ik kon je evenmin vergeten. Ik kon het zelfs niet nalaten om naar je televisieprogramma’s te kijken. Je bent gelukkig anders dan ik vreesde.’

Hij dronk de laatste slok jenever en keek haar peinzend aan. ‘Toch is er iets dat ik niet begrijp, Gonnie?’

‘En dat is?’

‘Je stuurde me weg omdat je een man had gevonden en trouwde. Ik meen zelfs dat die kerel vijf jaar ouder was dan jij. Dat was toch zeker wel een volwassen man.’

Er kwam een klein lachje om haar mond. ‘Hij was minder kerel, dan een schooljongen van zeventien, Robert! Daarom waagde ik het. Het was een noodsprong!’

‘Een noodsprong? Ik ga er hoe langer hoe minder van begrijpen.’

‘Hij was niet zo groot, hij had nauwelijks baardgroei, was ook helemaal niet behaard, maar zo glad als een kikker. Hij was een lotgenoot. Hij tobde met dezelfde problemen. Hij begreep me.’

‘Wat nou, hij begreep me? Dat had je mij ook kunnen uitleggen. Ik was dol op je en had je zeker kunnen helpen.’

‘Robert … hij was bi-sexueel, net als ik …’

Een klap met een rubberhamer op zijn schedel had niet harder kunnen aankomen. Ondanks dat hij volkomen gelukkig was met Femske leek het alsof zijn wereld totaal ineenstortte. Gonnie, de vrouw die hij zijn leven lang uitzinnig had begeerd, die iedere andere vrouw die hij ontmoette alleen door haar herinnering kansloos maakte, was bi-sexueel! Hij sprong uit de fauteuil en ijsbeerde de kamer rond. Gonnie keek hem na, van links naar rechts, van rechts naar links.

‘Godverdomme!’ riep hij luid. ‘Jezus Christus godverdomme nog aan toe! Bi-sexueel!’

Hij hief zijn arm op en balde een vuist in haar richting. ‘Weetje dat ik bij andere wijven alleen kon klaarkomen als ik ze Gonnie mocht noemen! Ze pikten het van me, anders ging het niet! Weetje dat jij me helemaal hebt gefrustreerd. Weet je dat ik jou altijd in je blote kont voor de klas zag staan als ik neukte. En nou dit!’

Hij was buitenzinnig van woede en trapte een bloembak onderste boven. De aarde viel nog zwarter dan zwart op het kraakheldere tapijt. De planten vlogen met wortel en al uit de potten en kwamen geknakt en zielig tegen het meubilair tot rust. Hij zag het, maar het bracht hem niet tot rede.

‘Ik zou je mee moeten slepen naar m’n kamer. Dan kun je zien hoe ik heb geleefd. Als een dakloze bijna. Door jou! Nooit vond ik rust. Altijd moest ik erop uit om nog harder te werken, nog beroemder te worden en dan maar hopen dat jij me wilde hebben. Ik kon jou niet opzoeken, jij was getrouwd met een man en had kinderen, misschien. Ik bleef godverdomme de dag na de uitzending uren achter m’n bureau zitten, en maar hopen dat jij zou bellen. Als ik dan kapot wegging en ik was zo gelukkig dat ik een vriendin had, kon ik tenminste ergens terecht. Als het een goeie meid was, dan wist ze van mijn Gonnie-complex en speelde als het ware de hoer! Ze hielpen me! Maar als ik niemand had, zeulde ik de hele avond achter allerlei gore sletten aan, terwijl ik doodmoe was maar geen rust kon vinden en niet naar dat hok van een kamer wilde. Jarenlang heb ik achter een hersenschim aangehold. En nou is ze bi-sexueel!’

Hij knalde met zijn vuist op het tafelblad zodat de bloemen die in een vaas op tafel stonden trilden. Ineens … nooit zou hij weten hoe het ging, stond hij met Gonnie in zijn armen. Gonnie die in een onderdeel van een seconde veranderde en daardoor nooit meer zijn heerlijke kuise maar bloedgeile tekenlerares zou kunnen zijn. Dat was voor goed verleden tijd. Hij stond met een huilend schepseltje in zijn armen dat tegen hem aanschokte. Geen opwindende dominerende lerares, maar

een vrouw die ten einde raad was. Ze leek veel kleiner dan hij zich al die jaren had voorgesteld. Nu pas verdween ze écht uit zijn leven. De trotse lerares loste in zijn armen op. Hij voelde zijn woede zakken en probeerde onhandig de tranen uit haar gezicht te wissen.

‘Robert!’ Ze beheerste zich bewonderenswaardig en drong haar tranen terug. ‘Robert … in m’n huwelijk hebben we maar één keer gevrijd … toen kwam Linda al. Meer was niet nodig … Hij trouwde omdat hij zich … nou ja … eigenlijk griezelde hij van me …’

‘Mijn God,»zei hij. ‘Hoe kan een man van jou griezelen, onvoorstelbaar …’

‘We zijn na een paar jaar gescheiden … het ging niet. We hadden geen enkele band. We hadden elkaar aangegrepen als een soort noodoplossing. Maar een dergelijke oplossing blijkt in een huwelijk wel het ergste te zijn wat denkbaar is. Het is vreselijk om elkaar te moeten verdragen als je niet van elkaar houdt. Laat staan als je van elkaar griezelt.’

Hij knikte en hielp Gonnie naar de zitbank terug. Ze moesten om de planten heenlopen die hij door de kamer had geschopt.

‘Ik zal het opruimen,’ zei hij verslagen. ‘Het spijt me. Ik liet me even gaan. Ik kon het niet verwerken.’

‘Laat maar, Robert. Je bent en blijft een schat!’ Ze begon door haar tranen heen te lachen en duwde met een paar routinegebaren haar haar in orde.

‘Waarom ben je niet hertrouwd?’ vroeg hij.

‘Ik durf het niet aan met een man. Ik ben sexueel volkomen verknipt, gefrustreerd. Ik moet er niet aan denken dat er een man in m’n lichaam komt. Ik ga gillen bij het idee alleen al.’

‘Maar je belde mij op en vroeg me te komen,’ zei hij verbaasd.

‘Ja, ik heb al meer met de telefoon in m’n handen gestaan en gedacht, zal ik bellen? Maar dan zag ik weer die programma’s die jij maakte en dacht, die man is zo met zichzelf bezig. Dat is zo’n egotripper, wat kun je van hem verwachten?’

‘En! Wat denk je nu?’

Gonnie keek naar haar schoenpunten en schudde eerst aarzelend daarna heftiger het hoofd. ‘Nee,’ zei ze, ‘met jou kan het ook niet meer. Je bent te veel veranderd, te veel man geworden. Je bent niet meer de leerling Robert Puls.’

Ze zweeg, en ook hij had geen behoefte iets te zeggen. De realiteit had zich voltrokken. Twee mensen die aan elkaar hadden gedacht, zoals ze eens waren geweest. In de herinnering wordt de ander niet

ouder en blijft dezelfde. De werkelijkheid van alledag verandert iedereen, dat is wetmatig.’

‘Ben jij wel gelukkig?’ vroeg Gonnie.

Hij knikte bijna onmerkbaar omdat hij het cru vond het haar te zeggen.

‘Jij hebt je Gonnie terug,’ zei Gonnie. ‘Jij hebt je ideaal kunnen verwezenlijken. Dat meisje … ja, zo ongeveer was ik.’

‘Waarom probeer jij geen verhouding met een jong knulletje. Probeer het! Je ziet er nog geweldig uit, het lukt je best.’

‘Robert … ik geloof dat zelfs dat niet meer gaat … Ik voel me te veel aangetrokken tot vrouwen.’

Hij kuchte, wist dat hij geen antwoord had en verlegen was met de situatie. Wat kon hij voor haar doen? Hij realiseerde zich dat hij nog steeds midden in de kamer stond en wilde naast haar op de bank gaan zitten. Gonnie zag het en sprong haastig overeind.

‘Ik zal stoffer en blik halen … voor de aarde,’ zei ze.

‘Ben je bang dat ik aan je zal komen?’ vroeg hij.

Ze knikte. ‘Ja, Robert … Het is echt allemaal voorbij. Toch heb je me wel geholpen. Je hebt iets voor me gedaan.’

‘Hoe dan?’

‘Met je programma “Geloof is geen wetenschap”. Je hebt mijn ogen geopend. Toen ik besefte hoe klein de mens is in dat grote heelal, begreep ik dat we te nietig zijn om onze weg alleen te bepalen. We moeten ons laten leiden …’

‘Dat houdt in …’

‘Dat houdt in dat ik in ieder geval moet accepteren dat ik met mannen geen sexuele relatie kan hebben. De Heer schijnt dat niet voor mij te hebben weggelegd. Daar moet ik vrede mee krijgen … dan komt de rest wel in orde.’

‘Tja,’ zuchtte hij, ‘dat is ook een interpretatie.’

Gonnie deed een stap in zijn richting. Ze blijft onberekenbaar, dacht hij. Even was ze de kloeke lerares. ‘Robert je moet gaan, het is bijna elf uur. Er wacht iemand op je! Bovendien moet ik morgen weer vroeg op, ik moet lesgeven.’

Blij met deze onverwachte uitkomst stond hij op en liet zich naar de buitendeur brengen. Hij gaf haar een hand, maar toen hij zich voorover boog om haar te kussen draaide ze haar hoofd zo, dat zijn kus niet haar mond maar slechts haar wang raakte.

Hij reed luid en laag brommend, met uitgetrokken choke de straat uit en zag dat alles potdicht zat van de mist. Hij huiverde, voelde zich

onbehaaglijk en dacht aan zijn gebed eerder op de avond waarin hij God vroeg zijn zonde te bestraffen. Hij begon harder te rijden op weg naar Femske die op hem wachtte. Ongelooflijk, wat hield hij van haar.

De auto raasde langs de witte streep die hij voor zover mogelijk goed in het oog hield. Iedere minuut eerder bij Femske zou God wellicht milder stemmen.

Nauwelijks een kwartier later reed hij de stad binnen waar de mist minder dicht was. Het was niet druk, zodat hij besloot niet de rondweg te kiezen, maaf het centrum te doorkruisen. Hij volgde de grote verkeersader en hoorde de tramrails onder zijn banden zoeven. Het stuur trilde in zijn handen. Dit was de plaats waar hij op de tram was gestapt waarin Femske zat. Was dit toeval? … Of liet God hem zien wat hij allemaal had gekregen en niet waard was gebleken … Hij minderde vaart, er was iets dat hem angstig maakte, iets dat in de lucht hing en onvermijdelijk scheen. Een waarschuwing die God al jaren geleden Gonnie in het kruis op het schoolbord had laten schetsen.

God had besloten de straf die hij had verdiend en waarom hij nadrukkelijk had gevraagd te laten plaatsvinden. Even voelde hij een panische angst dat er iets met Femske gebeurd zou zijn en hij begon harder te rijden, maar merkte hoe de auto in een bocht weggleed, bijna slipte en minderde snel vaart.

Dat was ook zijn geluk!

Uit een zijstraat stak een meisje op de fiets, haastig met het hoofd over het stuur gebogen, fel trappend zonder op of om te kijken de weg over. Hij remde uit alle macht en slingerde zijn auto de stoep op. Rakelings scheerde hij langs het meisje en voorkwam daarmee een zeker ongeluk.

Hij hijgde en beefde over heel zijn lichaam, want in de korte tijd dat hij de schim op de fiets had gezien, had hij haar toch herkend. Het was het meisje dat hij had aangerand. Zou God haar gebruiken om hem te straffen?

Hij reed bliksemsnel de auto van het trottoir en gaf gas. In zijn achteruitkijkspiegel zag hij dat het meisje was gestopt en naar hem zwaaide. Ja, hij zag het duidelijk. Ze zwaaide alsof hij een bekende was. Onverantwoord hard reed hij naar huis.

Hij rende de slaapkamer in en zag Femske liggen in diepe slaap. Hij bleef naast haar bed staan, vouwde de handen samen maar sloot de ogen niet en bleef naar haar kijken.

‘God,’ bad hij. ‘Geef dat deze vrouw eeuwig van mij mag blijven.’