7

Mensen observeren elkaar doorgaans slecht en dat was de voornaamste reden dat de collega’s pas na weken begonnen te merken dat Robert Puls een totale verandering had ondergaan. Hij was het trieste kwijt geraakt en maakte een opgewekte indruk. Hij wist door een ongekend doeltreffend optreden de meest ingewikkelde zaken in korte tijd tot ieders genoegen te regelen. Met belangstelling nam hij deel aan de stafbesprekingen waarin de vorm en inhoud van allerhande programma’s werden bepaald. Zijn ideeën waren verkwikkend, zijn adviezen glashelder. Men begon Robert Puls weer als vanouds te bewonderen.

De formule voor de nieuwe kwis die hij op papier had gezet was veelbelovend. Het idee dat hem te binnen was geschoten toen hij zich schoor had hij aangepakt en uitgewerkt. Zelfs de meest terughoudende scepticus gaf zich gewonnen na het lezen van het script. Binnen een maand nadat hij het plan te berde had gebracht, werd besloten het eerste proefprogramma te realiseren. Tot ieders verbazing weigerde Puls als kwismaster op te treden. Hij wilde als brain achter de schermen fungeren en slechts als adviseur aan de kwis verbonden zijn.

Er waren meer vreemde dingen gaande met Robert Puls. De collega’s zagen dat zijn bovenmatige belangstelling voor het vrouwelijk geslacht was afgenomen. Hij had alleen maar belangstelling voor zijn werk en het vak. Hij werkte hele dagen óf op de omroep óf op zijn kamer. In de kroeg kwam hij nog maar zelden. Een enkele keer als de hele ploeg na een geslaagde uitzending naar Leo’tje in De Kabouter ging, wilde hij wel mee. De Kabouter beschouwde hij niet als een gewoon café maar meer als een gezellige sociëteit, waar het met de collega’s, ook die van de andere secties, goed toeven was.

Om één uur, als Leo’tje onverbiddelijk sloot, reed hij linea recta naar huis waar hij tot diep in de nacht aan zijn nog geheime opzet voor een grote documentaireserie werkte. Het idee om op een eigentijdse manier aan de hand van de jongste technologische ontwikkelingen de bijbel en het geloof te interpreteren liet hem niet los. Stond de levensloop van de mens al vast bij de geboorte? Zou men God kunnen voorstellen als een schimmige figuur die met behulp van magneetbanden en elektronische impulsen grote geesten visioenen liet beleven en

hen zodoende leidde?

Misschien niet, misschien ook wel. Het was toch een manier om het geloof op een heel andere manier ter discussie te stellen. De menselijke ziel was wellicht, net als de magneetband steeds andere nieuwe beelden en geluiden kon bevatten, de drager van voortdurend veranderend en vernieuwend leven. Na de dood vulde God de ledige ziel met nieuw leven. Het leven stierf, de ziel bleef bestaan. Een vorm van reïncarnatie.

Wellicht school er waarheid in de vermoedens van oosterse theologen die reïncarnatie een Goddelijk proces noemden. De opstanding van Jezus wees in die richting. God spoelde de band terug en schakelde op weergeven, inplaats van opnemen.

Hij bereidde zich ter dege voor op het nieuwe onderwerp dat hem zo ongekend heftig aansprak. Hij las de bijbel als een schriftgeleerde en ploos in de bibliotheken tientallen boeken na van oosterse wijsgeren en westerse zielkundigen. Reële bewijsvoeringen voor de onsterfelijkheid van de ziel kon hij niet vinden, maar toch maakten de meeste schrijvers gewag van de mysterieuze eigenschappen van de menselijke geest. Vrijwel allen erkenden dat de wetenschap nooit het antwoord op de laatste levensvragen zou kunnen geven. De twijfel in de mens kon alleen worden weggenomen door innerlijke zielerust.

Die laatste zin had hij vele malen gelezen. Iedere keer als hij de zin herlas leek de betekenis helderder tot hem door te dringen. Een ziel in rust was niet iets wat de mens als het eind van een leven moest beschouwen. Een ziel in rust was een ziel in balans. Een ziel die zocht vond geen rust. Een zoekende was een zielig mens. Hij dacht terug aan het leven dat hij had geleid. Zinloos had hij achter een niet wezenlijke begeerte aangehold … Gonnie. Nuchter beschouwd was ze zomaar een vrouw, hij kende in feite alleen maar haar lichaam. Een lichaam dat vleselijke verlangens opriep die een geestelijk leven in de weg stonden. Duidelijk, vlijmscherp zag hij hoe verkeerd hij had geleefd. Maar even scherp zag hij hoe ontembaar sterk het kwade kon zijn. Hij had het ver geschopt met duistere krachten. Gonnie met haar verraderlijke dui-velslichaam had hem betoverd en hem tot een weerzinwekkend menselijk wrak gemaakt dat slechts even leek op te bloeien in het profane licht van de tv-spots.

God zij dank, hij was tot inkeer gekomen. Hij zag zichzelf in zijn kamer zitten, wat had hij méér dan voorheen? Ogenschijnlijk niets. Maar schijn, en zekere duister schijn, bedriegt. Hij had méér! Hij had rust, gemoedsrust. Zielerust in een bijna mislukt mensenleven.

Er waren momenten dat zijn geluk hem te uitzinnig scheen en hij

zich er met moeite van kon weerhouden om niet als de zoveelste zieleprediker anderen van hun ongeloof te genezen. Natuurlijk, die Waarlijk Goddelijke Rust, moest aan anderen worden overgedragen, dat was zijn plicht, maar het moest per se niet gebeuren op de manier waarop dominees het van hun kansel afschreeuwden. Hij herinnerde zich hoe een Jehova’s getuige zijn voet tussen de deur plaatste en hem hevig agressief maakte. Mensen kon men niet met geweld of met pure redenatie overtuigen en bekeren. Integendeel! De zogenaamde heilige oorlogen waren oorlogen die hun bron vonden in een verkeerde bekeringsdrang. De mens kon geen bekering worden opgedrongen. Hij moest aan het gedrag van de ander merken dat God er was. De verbondenheid met de Goddelijke Macht moest als een zaadje dat ontkiemt in de geest van de ander groeien, en niet door een noest en overtuigd gelovige met de schop in zijn ziel worden geplant.

Hij schreef deze stelling op een groot vel papier en prikte het aan de muur. Deze filosofie moest merkbaar door zijn programma-opzet lopen. Wetenschap moet beoefend worden, geloof beleden.

Hij zag dat zijn vingers op de schrijfmachinetoetsen begonnen te slaan. De hamertjes kletterden op het papier en de titel voor zijn documentaire stond vast: ‘Geloof is geen wetenschap.’ Hij onderstreepte de titel en keek met het hoofd steunend in zijn handen naar de vier magische woorden. Vier woorden die samen een zin vormden met de totaal-formule. Laat de mensen thuis in de huiskamer voelen dat er meer is dan het vluchtige aardse leven dat ze leiden, maar dring die gedachte niet bij ze op. Ze moeten het zélf ontdekken.

Het zouden geen zwaarwichtige programma’s mogen worden, integendeel. Het moesten menselijke documenten worden, irreëel beginnend en langzaam zou de realiteit de overhand krijgen. Hij legde zijn handen op de toetsen van de schrijfmachine, klaar om iedere bruikbare gedachte zwart op wit neer te hameren.

Hij begon te typen. Het eerste deel zou zich afspelen tegen de achtergrond van een elektronisch biochemisch laboratorium. Figuren in witte gewaden roerden in een borrelend modderkleurig bad. De camera zoomde uiterst langzaam over de borrelende brij heen en kwam close op een bord waarop stond, diachromeoxide. Een tweede camera hoog op een dolly maakte een crossfade mogelijk naar een overzichtshot van het hele laboratorium. Diep beneden lag het bassin met de borrelende wroetende magneet-emulsie. Laboranten lieten buizen in de brij zakken die de substantie opzogen en naar andere machines transporteerden. De camera volgde de loop van zo’n buis en

kwam in een stillere afdeling waar grote borden aan de wand prijkten, waarop stond geschreven ‘sssttt … hier worden zieltapes vervaardigd. Herrie en onrust kunnen de nog niet gemoduleerde geest verminken. Draag uw pasje duidelijk zichtbaar op de borst. Geef de duivel geen kans.’

Op een computerachtig paneel flitsten getallen. Het woord ‘man’ of ‘vrouw’ lichtte regelmatig op. De camera dwaalde langs de machines en ontmoette om de paar meter witte schildwachten die met een kruis in de aanslag paraat stonden. God liet de ziel al beschermen tegen het kwade voordat die was gevormd. Uit honderden gleuven spuwden de machines magneetlint dat automatisch op spoel werd gewikkeld en in kokers geschoven. Het laboratorium schiep leven aan de lopende magneetband.

Hij zuchtte achter de schrijfmachine. Het begin was goed en relativeerde het geloof. Uiteraard was dit onzin, maar het zette de mensen wel aan het denken. Tenslotte kwam er dagelijks nieuw leven op aarde en dat leven moest ergens vandaan komen. Schiep de natuur het zelf? Het was mogelijk! Maar wie leidde de natuur? Waarom deed de natuur enerzijds wonderen en vervaardigde anderzijds lichamelijke en geestelijke gedrochten? Hoe viel dit te verklaren? Vragen, vragen en nog eens vragen.

In het laboratorium klonk een oorverdovend gerinkel. Op alle plaatsen begonnen alarmschellen te rinkelen en sirenes te loeien. Dwars door de wanden heen kwamen in zwarte kledij gehulde figuren die zich op de machines en computers wierpen. De schildwachten schoten als razenden met hun kruisen. Vuurstralen spoten door de lucht. Zwarte figuren werden getroffen en gingen in rook op. Witte figuren zegen ineen. Een machine werd door een duistere schim beschoten en de magneetbanden tolden over en door elkaar tot een onontwarbare kluwen. De zwarte schim die het had veroorzaakt werd uit drie richtingen door vuurstralen getroffen, lichtte op tot een vuurbol en verteerde.

Van alle kanten kwamen met kruisen bewapende witte gedaanten het laboratorium ingerend en mengden zich in de strijd tegen de zwarte indringers. De meeste zwarte figuren werden uitgeschakeld, maar enkelen slaagden erin het hart van de grote levensmachine te bereiken. Ze haalden uit hun gewaden kleine bommen en wierpen die in de machine. De bommen explodeerden vrijwel onmiddellijk. Witte bewakers schreeuwden en sleepten met poederblussers. Anderen vuurden op de zwarte schimmen die zich na het succes van de aanval wilden terugtrekken. Een zwarte figuur vloog krijsend in brand en stierf kronkelend, daarna pas loste het verkoolde overblijfsel op. Anderen explodeerden

doordat de bommen die ze tussen hun gewaden droegen door kruisvuur werden geraakt. De laatste zwarte schim stierf met gebalde vuisten.

Uit de andere hoek van het laboratorium kwamen witte gedaanten met elektronische meet-en regelapparaten aangerend om de schade op te nemen. Kleine witte figuurtjes begonnen weggeslingerde spoelen met tape bijeen te zoeken. Anderen begonnen aan de hopeloze taak de kluwen magneetband te ontwarren. Een witte monteur keek op een monitor waarop kronkelige lijnen voorbij schoten. Vreemde bogen die door hun grilligheid geen vorm en patroon meer kenden. ‘Tienduizenden geesten blijvend vervormd,’ zei hij verslagen. ‘Ze zijn al levensvatbaar, we kunnen ze niet terugnemen.’ Hij zuchtte, op aarde zouden ze kwaad verspreiden. Witte figuren begonnen te huilen en zochten troost bij elkaar.

Archieffilm: Ierland, een drukke winkelstraat. Langs de rand van het trottoir staan geparkeerde auto’s. Een lichtflits, gevolgd door een verscheurende knal. Een auto wordt dwars over de straat geslingerd. Mensen vallen neer, sommigen blijven roerloos liggen, anderen schokken hun ziel uit het stervende lichaam. Kinderen krijsen en graaien wanhopig in het gezicht van hun stervende moeder. Een vrouw tracht zich nog even op te richten maar valt neer en beweegt niet meer. Ze lijkt op een poppetje waarvan het mechaniek het begeeft. Het is afgelopen. Een agent komt aangerend en trekt zijn jas uit die hij om de armstomp van een man wikkelt. De hand ligt meters verderop. De benzinetank van de auto is in brand gevlogen en explodeert. De gewonden die nog te redden waren zijn door het vuur onbereikbaar en verbranden.

Aan het eind van de straat nadert een brandweerauto met loeiende sirene. De wagen wordt door een sluipschutter beschoten maar rijdt door. Vlak achter de brandweerauto rijdt een gepantserd legervoertuig. De achterdeur gaat open en lijkbleke militairen met automatische wapens grendelen de straat af. De sluipschutter wordt even gezien maar weet te ontsnappen.

Hij schraapte zijn keel en keek verbaasd naar de vele getypte vellen die naast de schrijfmachine lagen. Ierland, oorlog tussen christenen en katholieken, terwijl God vermoedelijk noch christelijk noch katholiek was. Mensen maakten van godsdienst waanzin.

Een kerk. Op de kansel staat een dominee en zijn stem schalt en echoot

de haat in de harten van de mensen die hun troost komen zoeken in het evangelie. Hij praat over hun doden en gewonden, en voorspelt dat iedere dode die bij hen zal vallen, twéé doden bij de anderen tot gevolg zal hebben. De menigte staat op en gaat in gebed.

Een paar straten verder loopt een weeklagende menigte in optocht door de stad. Voorop lopen katholieke geestelijken, de handen devoot voor de borst ineengeslagen. Met hun zwarte pijen hebben ze veel overeenkomst njet de zwarte schimmen die Gods natuur teisterden en zijn schepping vervormden. Hun gezichten tonen geen enkel spoor van emotie, in hun hersens gonst de haat. Zij zijn de leiders van de massa. Straks op de kerkhoven als zij de doden begraven zullen zij geen troost maar nieuwe haat in de harten pompen.

De witte monteur sloot met een zucht de beschermkap over het computerpaneel. Wat te herstellen was, had hij hersteld. Wat verminkt was, was een toekomstig leven lang verminkt. De machines begonnen te draaien en nieuwe gave magneetbanden bespeelbaar voor alle nodige levensinformatie rolden feilloos op de spoelen. Het goede scheen niet te stuiten. Het kwade wel?

Schildwachten namen hun plaats weer in. Het waren er nu meer dan ooit. Dat de zwarte schimmen zouden terugkomen was een zekerheid. Ze moesten onschadelijk gemaakt worden voordat ze de essentiële computercentra konden bereiken. Zelfs het heilig vuur uit de loop van hun kruisen was daar geen waarborg voor.

Het kwisprogramma op basis van de door Puls uitgedachte en uitgewerkte formule werd een geweldig succes. Zijn superieuren liepen met verheerlijkte gezichten door de wandelgangen van het omroepge-bouw. De kijk-en waarderingscijfers lagen ver boven het gemiddelde en voor het eerst in jaren werd er door zijn omroep weer ledenwinst geboekt. Collega’s met maar een beetje functie waren hem dankbaar. Voor de komende tijd had hij hun baantje gered. De A-status kon gehandhaafd blijven.

Televisie-recensenten schreven hun schrijfmachinelint aan flarden. De een probeerde nog lovender te schrijven dan de ander, wat een hele toer was. Een recensent schreef: ‘Puls is weggeweest en we realiseren ons pas nu wat een tv-verschraling dit met zich heeft meegebracht.’ Een ander schreef: ‘Ook al was de verheven meester dan helaas niet lijfelijk aanwezig in deze wervelende kwis, die eerder een kostelijke show ge-roeping gebruiken, maar toch hebt u, neem ik aan, heel bewust en weloverwogen voor dit niet zo voor de hand liggende vak gekozen?’

‘Inderdaad, meneer Puls,’ blablablabla en nog eens blablablabla.

Daarna kwam die belabberde ouderling aan het woord die, met de schuwe oogopslag alsof hij geld pikte uit ‘t kerkezakje, nog minder wist te overtuigen.

‘s Middags kwam die mallotige priester die wis en waarachtig zeker wist dat God in van die’kleine heilige houten huisjes woonde, alsof daarnaast geen ruimte was.

De rabbi was helemaal het einde. De mensheid zou dichter bij God komen als zij geen varkensvlees meer at.

‘Godverdomme!’ Hij hoorde het zichzelf zeggen en schrok van de verwensing die hij uitsprak. Wat deed hij nu? Het ging even mis met de produktie en hij begon God te vervloeken. Vroeger als er iets was misgegaan, ging hij de fout analyseren en ontdekte in de meeste gevallen wat de oorzaak was geweest. Waarom deed hij dit nu niet? Waarom vloekte hij alleen maar?

Hij schonk het glas van het koffiezetapparaat vol water en plaatste het in de machine. Welke fout had hij vandaag gemaakt? Vier mensen die de boel belazerden. Vier! Hij had de verkéérde mensen gekozen, dat leed geen twijfel.

‘En waarom heb je dat gedaan?’ vroeg hij aan zichzelf.

‘Ik zal je het antwoord maar geven. Je inzet is verslapt. Het ging te gemakkelijk met het eerste deel van de produktie. Jij dacht, God doet het werk wel voor je. Maar zo is het niet, Puls! God heeft jou gekozen en bezield omdat jij talent hebt voor dit werk en ook de nodige vakkennis. Daarom gebruikt hij Robert Puls. Jij moet het doen voor God. En God niet voor Robert Puls.’

Hij zonk op de knieën en bad: ‘Heer, uit de bijbel blijkt dat de profeten en zelfs de discipelen van Jezus hun inzinkingen hadden. Mag Robert Puls die ook hebben en U vergeving vragen?’

Hij staakte zijn gebed omdat het koffieapparaat luid begon te pruttelen. De koffie was klaar. Hij kwam overeind, schonk zich een kop koffie in en liep ermee naar de tafel. Hij moest nadenken. Waarom maakte hij fouten? Hij sloeg zijn script op en begon te bladeren. Hij geloofde in dit script. Het was goed, waarom deugde het dan niet in de praktijk? Hield hij zich wel aan het script?

‘Jawel, dat doe ik.’

‘Dat kan niet. Een goed script verwijst naar de juiste mensen, het wijst op zijn minst in de goede richting.’

‘Alle mensen!’ Hij zag ineens de levensgrote fout die hij had gemaakt. In het script stond duidelijk welke mensen hij net niet moest hebben, en die had hij gekozen! Daar stond het. Hij las het hardop: ‘Op de kansel staat een dominee en zijn stem schalt en echoot de haat in de harten van de mensen die troost komen zoeken.’ En over katholieke geestelijken las hij de passage: ‘Straks op de kerkhoven als zij de doden begraven zal hij geen troost maar nieuwe haat in de harten pompen.’ %

Hij had de representanten gekozen van mensen die in het script verfoeid werden. Ziedaar, de fout!

Hij stond op, liep naar de telefoon en koos gehaast een nummer.

‘Ja, met Puls. Dat filmmateriaal van “Geloof is geen wetenschap” hoeft niet ontwikkeld te worden … Wat? … Ja, ongezien weggooien… . Ja, weggooien … Waarin? Weet ik veel. De eerste de beste grote prullenmand die je ziet … Hè? … Nee, ik ben niet dronken. Goeienavond.’

Hij hing op en dronk staande zijn koffie. ‘Puls,’ zei hij zwaar peinzend, ‘waarom wil jij met mensen praten over het geloof als jij niet in mensen gelooft? En waarom schrijf jij toch in je script gesprekken met gelovigen?’

‘Wie heeft jou op dat idee gebracht, Puls?’

‘Femske!’

Hij hijgde en de kamer begon te draaien. Het koffieapparaat bewoog, de tafel schoof heen en weer. De vloer zakte onder zijn voeten weg. Buiten stond de gracht verticaal in de lucht. Lantarenpalen stonden horizontaal, de lichten knipperden.

Hij liet zich op de stoel vallen en keek verbijsterd naar het script. ‘Het lijdt geen twijfel, Femske is het geweest.’

Hij sprak zonder dat hij het wilde. Zijn gedachten en zijn stem gebruikten hem als een instrument, als middel om zich te uiten.

‘Natuurlijk! Femske is een prachtige jonge gezonde meid. De wereld ligt voor haar open en wat doet ze? Ze trekt een zwart apepakje aan van het Leger des Heils en gaat de straat op om van haar geloof in God te getuigen.’

‘Femske!’

Hij zag haar vlijmscherp voor zijn geest opdoemen. Hij had haar als een enge viezerik in de tram aangestaard, haar op straat gevolgd en onbeschaamd aangesproken. En zij, ze gaf toe aan zijn op onzedelijke motieven gebaseerde verzoek tot kennismaking. Alleen omdat ze hem herkende als een radeloze en uitzichtloze en hem de weg wilde

wijzen naar het enige waardevolle, het reddende geloof.

Toen al, toen zijn geest nog ziek en bedorven was, was het goede dat in haar huisde bij hem overgekomen, de weerslag daarvan had hij onbewust in het script verwerkt. Zijn gesprekken met gelovigen waren op haar geïnspireerd. Femske had daarvoor model gestaan.

Het was een klare zaak. Hij moest een gesprek met Femske in de studio hebben. Morgen al! Morgen had hij nog studiofaciliteiten.

Hij keek op zijn horloge. Even voor half tien. Het kon nog! Hij greep het kleine zwarte diplomatenkoffertje, zocht de pagina’s van het script bijeen, stopte de bundel papier erin, en ging op weg. De straat waar Femske woonde wist hij wel te herinneren. Als hij daar eenmaal was, zou hij zeker haar huisdeur herkennen.

De vraag was wel of ze hem wilde spreken, na die vuile schuttingtaai die hij had uitgebraakt. De kans leek niet groot.

Hij startte het autootje en reed de gracht af. Aan het eind draaide hij, net als een paar weken daarvoor de politieauto die hem voor het verhoor naar het bureau bracht, de brug op. Het was toen even donker als op dit moment. Ook toen trokken schimmige huizen en de nauwe lichtkegels van de lantarenpalen voorbij. Alleen waren de bomen aanmerkelijk kaler geworden. De takken staken grillig in de lucht. De herfst was net als de komende dood niet tegen te houden.

Nog vaak dacht hij terug aan het wonderbaarlijke verloop van dat verhoor. Waarom dat meisje hem vergiffenis schonk, hij zou het wel nooit te weten komen. Vermoedelijk had een hogere macht haar op het kritieke moment beïnvloed. Misschien had het meisje zijn radeloosheid gezien, en begrepen dat hij zich nooit meer aan een vrouw zou vergrijpen, dat straf dus zinloos zou zijn. Ze had daarin nuchter beschouwd gelijk, maar was dat een reden om een gerechtvaardigde straf te ontlopen?

Hij wist het niet. God wilde het kennelijk zo. Niet hij, maar de duivel in hem, was de schuldige. En, dat wist hij zeker, die duivel was lamgelegd, vermorzeld. Zijn hele leven had hij begerig naar vrouwen gekeken en het lijfelijk contact niet geschuwd. Zijn ogen kleedden vrouwen op straat uit, zijn geest ging met ze naar bed. Dat was allemaal voorbij. Zijn gedachten waren zuiverder geworden. Sinds die wonderbaarlijke dag had hij geen erektie meer gehad. Zelfs geen onschuldige ochtenderektie door een volle blaas. Hij was een andere man geworden.

Het autootje had de kern van de stad al achter zich liggen en reed

langs de eerste reeksen flatgebouwen die de overgang vormden naar de buitenwijken. Wat zou hij tegen Femske zeggen als ze opendeed en hem voor de deur zag staan?

Vermoedelijk zou ze schrikken en met een knal de deur dichtsmijten. Wat zou hij in dat geval kunnen doen? Hij kon toch moeilijk zijn schoen tussen de deur wringen. Opnieuw aanbellen zou ook weinig zin hebben, ze zou niet meer opendoen.

Hij had nu bijna de straat bereikt waar ze woonde en voelde zich steeds nerveuzer worden. Het was nogal iets wat hij ging doen. Op de brug, toen hij de pamfletten die ze hem had gegeven in de lucht had geslingerd, waren zijn laatste woorden geweest: ‘Ik wil je naaien’, of iets van gelijke strekking. Niet de juiste introductie om hem geloofwaardig te maken als religieus programmamaker.

Hij liet de auto zo geruisloos mogelijk stoppen en zette voorzichtig de motor af. Hij was er! Daar, die deur daar … dat was de deur waarachter ze woonde en waar hij moest aanbellen. Wat zou ze zeggen als ze opendeed?

Hij sloot de ogen, vouwde de handen samen en zei slechts: ‘Heer, help me.’ Hij greep het zwarte koffertje van de bank, kwam de auto uit, sloot de portieren zorgvuldig af en liep naar Femskes huis en belde aan.

Ergens in het huis ver achter de deur hoorde hij de bel dringend overgaan. Er verliepen een paar seconden die akelig reëel waren. De tijd nam de tijd, en voegde in enkele momenten diverse kleine gebeurtenissen tezamen. Er passeerde een auto die met de lichten breedstra-lend zoekend rondreed. Een kat snelde schichtig de straat over. Bladeren op de grond waaiden ritselend uiteen. Een lantaarnpaal bromde dwingend. Iedere seconde leefde en rekte de tijd.

Diep in huis hoorde hij deuren openen en plotseling klonken er voetstappen, eerst nauwelijks hoorbaar, maar allengs sterker wordend en dichter in zijn richting komend. Ze was thuis!

Hij hoorde het slot omdraaien en de deur, die blijkbaar klemde, piepend over de drempel schuiven. De deur ging open en Femske stond voor hem. Ze had haar hand nog aan de deur en in die houding stond ze verstild als een pop uit de collectie van een wassenbeelden museum.

Hij zag dat ze hem herkende, maar sprakeloos was. Tientallen gedachten vlogen door zijn hoofd, maar het waren niet te vangen vogels, ze fladderden weg voordat zijn veel te trage handen ze konden vangen. Hij dacht, ik moet iets zeggen. Het was een gedachte die alle andere gedachten begon te overheersen en tenslotte verdreef. Hij kon zo niet blijven staan. Hij moest de reden van zijn komst vertellen en beginnen

met haar te begroeten.

Hij sprak, maar het was de stem van een ander, van een vreemde. Kan je zelf eerst horen watje zegt? dacht hij door hetgeen hij zei heen. Normaal komt eerst de gedachte en daarna de verwoording van die gedachte. Bij mij gaat het nu andersom. Ik spreek, mijn oren horen en mijn hersens registreren en begrijpen wat ik zeg.

‘Femske, ik zie dat je me herkent. Weet je mijn naam nog? Robert Puls. Het spijt me van die dag toen … ik was fout! Ik heb me misdragen … ik geloof ook niet dat ik dat goed kan maken.’

Hij zweeg, merkte dat hij niet meer sprak en zocht naar nieuwe woorden.

Femske haalde haar hand van het slot en trok de deur wijder open. ‘Kom binnen, Robert! Ik ben heel blij datje bent teruggekomen. Héél blij. Ik heb veel aan je gedacht … en gehoopt dat je eens weer zou komen.’

‘Femske toch!’ zei hij.

‘Ik heb zelfs met de telefoon in m’n hand gestaan om je op je werk te bellen. Ik durfde niet.’

‘Je wilde me bellen? Had je me dan herkend?’

‘Pas later, toen ik die foto’s in de krant zag na dat incident met die twee rechercheurs. Ze dachten datje een meisje had aangerand.’

Hij had het gevoel of hij van zijn tenen tot aan zijn haarwortels toe bloosde. Er was iets in haar stem waardoor hij het idee kreeg dat ze zijn geest voor een röntgenscherm hield en de zieke rotte plekken zag zitten.

‘Ik werd daar inderdaad van verdacht.’ Hij sprak zacht, en kuchte nerveus.

‘Gelukkig dat het niet echt zo was … Wil je niet binnenkomen?’

‘Als dat mag, graag, Femske.’

Ze lachte en hij zag wat hij bijna was vergeten, ze was sprekend Gonnie. Niet alleen haar gezicht, haar hele lijf, haar manier van bewegen, alles. Het was als twee druppels water. Ze knipte een licht aan en zei: ‘Kijk niet zo beteuterd, kom binnen. Wat let je?’

Hij stapte de gang in die zich na enkele meters verwijdde tot een halletje. Femske sloot de deur. Hij was bij haar in huis! Schaapachtig bleef hij staan maar Femske duwde hem zacht in de rug.

‘Kom, Robert, niet zo bescheiden, zo ken ik je niet van de vorige keer.’

‘Ik ben ook veranderd.’

‘Als het maar in je voordeel is!’

Ze passeerde hem en opende de deur die naar een ruim woonvertrek leidde. ‘Maak het je gezellig, Robert. Als je een plaatje wilt draaien, daar liggen ze, ga je gang. Ik ga even iets aan mezelf doen. Ik zie er zo afschuwelijk uit.’

Hij wilde protesteren, maar ze was al weg, hij stond alleen in de kamer. Ergens in huis hoorde hij haar een deur openen en sluiten. Hij keek de kamer rond en verbaasde zich over de smaakvolle inrichting. Ze had uiterst moderne meubelen kunstig gecombineerd met antiek. Een Friese staartklok hing boven een eivormig zitelement. Boven een uitnodigende zitkuil hingen barnstenen lampkelkjes. De vloer was bedekt met een hoogpolige ruwe wollen bijna witte vloerbedekking. Het plafond was diep blauw gekleurd en maakte de kamer ruimer dan die vermoedelijk was. Een wand was vrijwel geheel overwoekerd door klimplanten waarvan enkele zelfs het plafond overstaken. Aan de muren hingen gouaches die hem deden denken aan het werk van de naïeven rond de vijftiger jaren. Op een diep bruine poef lag een poes vredig uitgestrekt te spinnen. Helemaal aan het eind van de kamer hing een poster waarop met schrijfletters stond waar gaat Gij heen, Heer? Daaronder in kleinere blokletters, legendarische woorden van Petrus tot Jezus.

Hij zuchtte en koos plaats in de leefkuil vlak bij een platenspeler en cassetterecorder. In het rek zag hij platen van Neil Young, Bob Dylan en Todd Rungren.

Dit was een kamer die iedereen moest beïnvloeden, die rust uitstraalde. Femske had er nadrukkelijk haar stempel op gezet, door de manier waarop ze het had ingericht. Alles ademde haar sfeer, zelfs de manier waarop ze schijnbaar achteloos tijdschriften op een kastje had gelegd. Als hij ze maar een paar centimeter zou verschuiven, zou alles anders lijken. Ik ben te diep onder de indruk, dacht hij, dit moet ik nuchter bekijken. Het lijkt wel afgoderij.

De deur ging open, Femske was er. ‘Heeft het lang geduurd?’

‘O nee, ik heb genoten van je kamer.’

Hij wilde meer zeggen, maar de woorden bleven in zijn keel steken. Was dit Femske van het Leger des Heils? Hij wist dat ze het moest zijn, maar hij kon z’n ogen bijna niet geloven. Ze zag eruit als een sexy covergirl op de een of andere filmperiodiek. Ongelofelijk! Ze droeg een nauwsluitend laag uitgesneden jurkje, eenvoudig van snit, dat haar lichaamsvormen heel geraffineerd accentueerde. Daaronder een paar kittige laarsjes. Ze had haar haar uitgekamd en loshangen, het reikte bijna tot haar schouders. Een plaatje!

Ze lachte innemend. ‘Ik vind het zo fijn dat je bent teruggekomen, Robert.’

Hij staarde haar glazig aan en knikte.

‘Wil je iets drinken?’

‘Als je koffie hebt, Femske.’

‘Ach toe nou, Robert! Wil je niet een cognacje? Ik heb heerlijke zachte cognac in huis. We moeten dit toch vieren?’

Zonder zijn antwoord af te wachten liep ze naar een kabinet, deed de met glas ingelegde deuren open en haalde een onaangebroken fles cognac te voorschijn. Ze stopte hem de fles in de handen met een kurketrekker. ‘Hier, maak jij maar open, dat vind ik echt mannenwerk.’ Zelf greep ze twee cognacglazen met sierlijke hoge voetjes en zette die dicht naast elkaar op het lage tafelblad. Overrompeld door haar optreden begon hij de fles te ontkurken.

‘Schenk ook maar in.’

Hij deed het.

‘Niet zo scheutig, zeg. Dat is geen inschenken, jij maakt de glazen alleen maar vochtig.’

Gedwee deed hij nog wat cognac in de glazen.

‘Dat is beter, dat past meer bij ons weerzien.’

Ze ging naast hem zitten met haar lichaam naar hem toegewend. Het glas had ze al in de hand en hief het toostend in zijn richting.

‘Op je succes als tv-maker, Robert!’

Ze nam een teug uit het glas, hij bevochtigde voorzichtig zijn lippen.

‘Dank je, Femske … Femske, ik ben een script aan het realiseren, ik denk dat ik je medewerking daarvoor nodig heb.’

‘Robert Puls! Versier jij zó je meisjes? Door ze een rolletje aan te bieden!’

Hij gooide van schrik zijn glas bijna over zijn broek. Onthutst zocht hij naar woorden. ‘Het spijt me, het ligt voor de hand dat je me zo beoordeelt. Ik heb het daar de vorige keer ook wel naar gemaakt.’

Femske zette haar glas gedecideerd neer, stond op, liep naar de cassetterecorder, aarzelde even en koos een cassette, die ze in het apparaat schoof. Bob Dylan zong gedempt:

Oh sister, when I come to lie in your arms you should not treat me like a stranger

Ze kwam rustig overeind en ging naast hem zitten. Hij had de neiging om op te schuiven, want voor zijn gevoel had ze de afstand tussen hen

merkbaar verkleind. Ze nam het cognacglas van tafel en hield het tussen haar handen alsof ze de cognac wilde verwarmen.

Hij keek naar haar en zweeg want de juiste woorden wilden hem niet te binnen schieten. Ook Femske zweeg. Ze zat devoot met de knieën knus tegen elkaar. De poes sprong van de poef af en kwam kopjes geven tegen het leer van haar laarzen. Bob Dylan scheen de sfeer haarfijn aan te voelen en zong zo mogelijk nog warmer en gedempter. Hij keek om

zich heen, was dit een droom?

Als jongen had hij ‘s nachts wakker gelegen en zich zo bij Gonnie gezien. Gonnie, zijn ideaal! Nu begreep hij waarom hij zich zo thuis voelde in deze kamer. Het was de kamer die hij al honderden malen in zijn jongensdromen had gezien. Een kamer als een veilige haven, waar je kon binnenvaren als de zee te woelig werd. Een kamer met een vrouw die je boeide, ook sexueel.

Hij nam een slokje van de cognac en speelde die genietend door zijn mond. In geen weken had hij drank aangeraakt, er ook geen behoefte aan gehad, misschien vandaar de sensatie van de prikkelende smaak in zijn mond. Hij voelde zich van binnen warm worden en prettig kalm. Hij wist dat Femske hem zijn schandalige houding had vergeven. Femske was een Gonnie, een vrouw met begrip.

Hij keek minder schuw naar haar, minder verborgen, minder in het geniep. Zoals ze daar zat, zo zat ze die avond in de tram, zo zat Gonnie voor de klas. Een vrouw in oervorm.

Kon God het je kwalijk nemen als je zo’n vrouw begeerde? Als je het niet deed wees je in feite zijn schepping af. Adam had nog nooit een vrouw gezien, toch begeerde hij een vrouw. Het ontbrak aan zijn geluk in het paradijs, God erkende dat gemis en schiep Eva. Het was duizenden jaren geleden gebeurd, maar nog steeds schiep God Eva’s. Iedere dag werden ze ergens op de wereld geboren. Pure Eva’s ook al heetten ze dan Gonnie of Femske. Als je er niet blind voor was, zag je ze.

Hij lachte naar Femske en zei: ‘Ik voel me prettig bij je.’

Femske kleurde diep en tuurde naar de cognac in haar glas. Het was een klein intiem moment waarop eigenlijk geen reactie nodig was. Ze zweeg maar hij voelde dat ze straks zou gaan praten. Het verbaasde hem niet toen ze begon.

‘Robert, zeg eens eerlijk, ben je de vorige keer niet vreselijk op me afgeknapt?’ Ze gaf meteen zelf antwoord. ‘Het moet haast wel. Het is allemaal zo anders gelopen dan ik me had voorgesteld. Ik heb het zo fout gedaan.’

‘Je hebt het niet fout gedaan. Ik had bewondering moeten hebben

voor jouw moed. Je draaide er niet omheen, maar liet zien wie je was.’

‘Dat heb je inderdaad goed aangevoeld, ik wilde je confronteren met mijn overtuiging en met mijn werk. Dat was wel goed, maar ik begrijp nog steeds niet waarom ik die dag zo truttig tegen je moest doen.’

Hoor ik dat goed? dacht hij, zegt ze truttig?

‘Na de dienst had ik me willen verkleden, een gezellige dag en als het had gekund een gezellige avond met je willen hebben. Je had volkomen gelijk dat je het niet pikte. Ik leek wel gek om meteen zo’n stapel pamfletten in je handen te duwen. Ik zag dat het fout was, maar ik kon niet meer stoppen, ik kon niet meer terug. Ik zie nog dat woeste gezicht van je. Weetje nog watje zei?’

Van schrik nam hij een te grote slok cognac en verslikte zich bijna. Heer, dacht hij, kan ik onder de vloerbedekking wegkruipen?

‘Ik hoor het je nog zeggen, Robert. Ik moest er de hele nacht aan denken, ik heb geen oog dicht gedaan. Het kwam zo gemeend, zo spontaan recht uitje hart. Je zei: “weetje wat ik nodig heb, een lekker wijf dat met me wil naaien!” ‘

Zijn glas viel om en het voetje brak onder de ballon. Uit een naad van de bank trok Femske een zakdoekje te voorschijn en veegde zowaar een traan weg. Ze snikte: ‘Robert, ik was er net zo aan toe als jij! Ik had me voortdurend voorgesteld hoe fijn we het zouden kunnen hebben. En dan gebeurt zoiets.’

Als een debiel drukte hij het voetje tegen de ballon zodat het glas hersteld leek. Hij wist met de situatie geen raad. Dat kwam niet alleen door Femske, maar ook door hemzelf. Met hem gebeurde iets dat nog onwaarschijnlijker leek dan een inval van de Belgen in ons land. Hij voelde dat hij voor het eerst sinds weken een erektie begon te krijgen.

‘Robert, zeg toch eens wat!’

Uit het blauwe plafond zakten zwarte kwaadaardige schimmen naar beneden. De duivels waren er! De wanden schoven open en horden duistere figuren veroverden de kamer. Waar bleven nu de witte engelen? Ze waren er niet. De duivels hadden vrijspel!

‘Robert!’ Femske huilde weer bijna. ‘Je zegt helemaal niets terug. Je bent echt op me afgeknapt, ik merk het.’

Hij keek haar overrompeld aan en wist geen woord uit te brengen. Het enige wat hij deed was krampachtig de twee delen van het gebroken glas tegen elkaar duwen.

‘Robert!’ Femske huilde nu echt. ‘Begrijp het toch! … Ik wilde het ook! Ik wilde ook naaien! Ik was net zo geil als jij! Geiler nog!’

Het glas viel voor de tweede keer uit zijn handen maar nu op het

kleed. Hij wilde opstaan om het van de grond te rapen maar durfde niet overeind te komen. Zelfs als hij zat was zijn ontstellend groot geworden lid zichtbaar in zijn broek. Hij had gewoon een ouderwetse erektie. Hij zag het en Femske zag het. Er was niets aan te doen.

‘Het kan niet!’ Hij zei het luid voor zich heen. ‘Het kan niet, jij bent Femske van de tamboerijn, van de rinkelbom!’

Femske sprong abrupt overeind. De poes aan haar voeten nam een dwaze sprong van schrik en rende miauwend naar het andere eind van de kamer. ‘Het”kan wel! Er is nu geen Femske met een rinkelbom.’ Ze stampvoette met haar laarzen driftig op de wollen vloerbedekking.

‘Ik ben Femske, je hebt nog nooit een geëmancipeerde vrouw meegemaakt, die zegt wat ze denkt! Als jij zegt dat je wilt naaien, mag ik dat óók zeggen … Ja ik wil het!’

Ze stond voor hem, trok hem overeind en sloeg haar armen om zijn nek. Ze drukte haar natte behuilde gezicht tegen zijn hals en snikte. Vanzelf, het was een meer dan natuurlijke beweging, sloeg hij zijn armen om haar lichaam en liet haar alle emoties uitschokken. Dwars door de stof van haar nauwe jurk heen voelde hij haar zachte maar toch stevige lijf. Hij sidderde van begeerte.

‘Ik begrijp het niet,’ zei hij. ‘Het ziet hier zwart van de duivels en toch ben ik in de hemel. Het script klopt weer niet.’

Femske scheen het niet te horen, nestelde zich behaaglijk in zijn armen en snoerde onverwacht zijn lichaam tegen het hare aan. Ze moest hem voelen. Zijn te hevig verlangen verraadde hem zonder meer …

‘Femske,’ fluisterde hij, ‘ik kan er niets aan doen. Het gaat vanzelf. Ik schaam me. Het was niet mijn bedoeling. God is mijn getuige!’

‘Amen!’ zei Femske. Ze liet hem los en trok zijn hoofd naar beneden zodat hij haar moest aankijken. In haar ogen lag een opgewonden schittering. ‘Robert, doe het … doe het nu met me … alsjeblieft! Het geeft niet hoe je het doet, waar je het doet … als het maar gebeurt. Ik ben er zo vreselijk aan toe …’.

‘Femske, wil je niet eerst het script lezen?’

‘Nee Robert,’ ze piepte. ‘Nee, pak me nou, in godsnaam.’

‘Maar Femske…..hoe moet ik dat hier doen?’

Hij zei het alsof hij voor het eerst in zijn leven een vrouw zou krijgen. Waar en hoe moest hij beginnen? Hij had geen idee.

‘Het kan en mag hier overal.’

Hij greep voorzichtig haar jurk beneden bij de zoom vast en stroopte die omhoog. Hij deed het langzaam, en behoedzaam, als een geroutineerde natuurvorser die met ingehouden adem plotseling een veld vol bloemen met exotische vlinders en zich onbespied wanende dieren ontdekt. Eén te gretige beweging, en alles zou wegvluchten en voorbij zijn. Eerst zag hij haar stevige knieën net boven de laarzen, dan de typisch vrouwelijke ronde dijen en als een ongekende verrassing het piepkleine driehoekje dat haar vrouwelijkheid nauwelijks bedekte. Als een beer die dol wordt van de honinglucht, trok hij haar jurk tot aan haar borsten toe omhoog, stak zijn hand achter het driehoekje, ritste zichzelf vrij en zonk in haar weg.

‘Robert!’ gilde Femske. Ze plantte haar nagels in zijn rug en verraste hem met ingenieuze tegenstoten. Ze had de waarheid gesproken, ze was er op een vreselijke manier aan toe.

Zwarte duivels gooiden zijn script door de kamer, overal fladderden vellen betypt schrijfmachinepapier. De reddelozen en de radelozen dwarrelden rond. De geschiedenis herhaalde zich.

Hij sloeg zijn handen onder haar billen en trok haar doordat hij groter was tegen zich op, waardoor Femske bijna van de grond werd getild en op haar tenen nog maar net steun kon vinden. Dit is een gevecht in de hemelpoort, dacht hij. De hemelwachters zijn de controle over de toegangspoort kwijt. Goed en slecht worstelen om een plaatsje in het paradijs. Wie sterk is kan zich een plaats veroveren. Wie eenmaal binnen is, hoeft er nooit meer uit. God is te goed om iemand die de heerlijkheid van het paradijs heeft ondervonden te verstoten. Erin! Dieper het paradijs in!

Femske gaf zich helemaal over, haar gewicht in zijn handen nam toe. Bij iedere beweging die hij maakte, knikte ze dieper door de knieën en gaf hem juist daardoor beter toegang. De natuur is soms verbazend effectief. Hij worstelde verwoed in de paradijspoort en won terrein. Hij voelde hoe in Femskes lichaam en geest de spanning schoksgewijs naar een hoogtepunt werd gevoerd. Ze maakte wilde ongecontroleerde bewegingen met haar hoofd tegen zijn schouders. Vlak voor zijn ogen zag hij haar haar verwoed op en neer dansen. Ze had haar handen nog steeds om zijn achterhoofd en probeerde hem te kussen wat mislukte. Toch moest ze haar emoties kwijt.

Ze wordt gek, dacht hij. Ze wordt werkelijk stapelgek. Femske begon over heel haar lichaam te sidderen en verstijfde vrijwel van het ene op het andere moment. Haar lichaam werd zo hard als een plank en hij had de grootste moeite een balanspunt te vinden om zichzelf en haar overeind te houden. Slechts af en toe raakten de teenpunten van haar laarzen de grond. Iedere beweging die hij maakte, zelfs de meest

)

minimale voelde hij in extenso door haar lichaam golven, steeds sneller, steeds driftiger, waardoor de pauzes steeds korter werden. Femske slaakte een lange schrille kreet, waar hij omdat het geluid zo dicht in de nabijheid van zijn oor werd geproduceerd even van schrok. De kreet ging over in een verheerlijkt gekreun, gevolgd door hoge piepgeluidjes. Iedere directe beweging lokte een nieuwe serie hoge geluiden uit.

Even moest hij denken aan het jankende gekerm van een jong hondje dat tegen alle voorschriften in op de roltrap in een warenhuis was meegenomen qn met zijn pootje was klemgeraakt. Het dier jankte hoog piepend en hartverscheurend, het hele warenhuis stond erdoor op zijn kop. Onwetend imiteerde Femske het diertje heel aardig. Hij raakte er bijna door uit zijn concentratie, wat Femske blijkbaar aanvoelde en haar wanhopig in het offensief deed gaan. Ze schokte, kronkelde, schoof en bewoog heen en weer, huilde, gilde, piepte.

De buren, dacht hij, die moeten haar toch horen. Meteen kwam Femske onbetamelijk klaar. Haar lichaam werd van hout, steen, en meteen slap als een pop, waardoor haar gewicht anders in zijn handen kwam te liggen. Hij hijgde, duizelde en zag dat de wollen vloerbedekking op hem toekwam. Hij gaf een verschrikte kreet, maar het was te laat. Femske had haar benen opgetrokken en om hem heengeslagen maar haar timing was niet perfect. Met haar als een klit aan zijn lijf geplakt stortte hij voorover precies tussen de bank en het tafeltje.

‘Heb je je zeer gedaan?’ vroeg hij bezorgd.

Femske keek hem ver van de reële wereld aan en zei alleen: ‘Wat?’

‘We zijn gevallen … Femske … we zijn gevallen …’

Ze bleef volkomen daas onder hem liggen en zuchtte diep.

‘Femske!’

Hij zette zich met de handen tegen de vloer af en krabbelde overeind. Als een onwerkelijkheid lag Femske aan zijn voeten, haar ogen schitterden. Zonder een woord te zeggen wenkte ze hem als een doofstom meisje. Een onderdeel van een seconde schrok hij, heel even dacht hij dat hij haar in een vlaag van waanzin had aangerand. Maar het was niet zo! Hij herinnerde zich maar al te goed wat er was gebeurd. Zij wilde het, zij had hem verleid, Femske van het Leger des Heils, en De Strijdkreet.

Het was een nauwelijks voorstelbaar tafereel. Femske aan zijn voeten op de grond, haar nauwe jurk tot aan de borsten opgestroopt, het kleine elastische driehoekje was teruggefloept en had zich hersteld. Haar lange heerlijke benen in hippe laarzen.

Ze wenkte hem opnieuw.

Hij liet zich snel door de knieën zakken, ging languit op haar liggen en probeerde met zijn hand opnieuw de weg vrij te maken. Femske hielp hem ongeduldig, sneller dan snel was niet vlug genoeg. Als hij het zelf niet had kunnen voelen, had hij toch aan alles kunnen merken dat hij opnieuw bij haar naar binnengleed. Ze nam hem tot zich, als een spons. Ze sloeg meteen haar armen om hem heen, snoerde hem vast.

‘Ja Robert. Nog een keer! Nog een keer!’

Hij stootte maar voelde dat hij ditmaal haar heerlijkheid niet kon trotseren. Er was iets op weg dat niet meer was te stuiten. Femske veranderde in een grote vagina die hem opnam en koesterde. Heel zijn lichaam, benen, buik, romp, hoofd, alles werd een tintelend geslachtsorgaan, dat in haar wegzonk. De schaamlippen sloten zich boven zijn hoofd. Hij doolde in Femskes gastvrije lichaam.

‘O Heer, o God nog aan toe, vergeef me!’

Hij spoot al.

Hij wilde roepen: Kan het kwaad? maar Femske riep: ‘Doorgaan, doorgaan!’ Hij liet zich los en viel dieper weg. Zijn hart bonkte bijna zijn borstkas uit en joeg zijn zaad bij haar naar binnen. Een wekenlange onthouding werd nu ontladen.

Hij kwam bij zijn positieven toen hij merkte dat Femske met haar hand over zijn achterhoofd streek. Hij trachtte zich op te richten en haar aan te zien, maar zag haar dubbel, in tweevoud, onder zich liggen.

‘Heerlijk hè, Robert,’ zuchtte ze. ‘Ben je weer op aarde met je voetjes?’

Hij knikte en constateerde verbaasd dat hij nog steeds op haar lag. Zijn lid was verslapt en uit haar geglipt.

‘Sta je even op, Robert? Je ligt al een hele tijd zo, je wordt zo zwaar.’

Nog steeds niet helemaal bij de wereld duwde hij zich overeind en ging staan. Nu pas drong tot hem door dat hij zijn broek niet had uitgedaan maar op een kleinigheid na gekleed was. Ook Femske kwam overeind en zocht, toen ze eenmaal stond, aan hem houvast.

‘Weetje datje zeker een minuut of twintig hebt geslapen?’

Hij schudde zijn hoofd. ‘Nee, ik weet wel dat ik even ben weggeweest, maar zolang, daar weet ik niets van.’

‘M’n benen zijn onder jouw gewicht ingeslapen, ze prikkelen.’

‘Hou je maar aan me vast, dan gaan we zitten.’

‘Even wachten, blijf even zo staan.’

Femske hield hem bij de on derarm vast en begon wankelend eerst op het ene, daarna op het andere been haar broekje uit te trekken. Een stroom zaad liep uit haar en werd nog net door het slipje opgevangen.

‘Wat ben je van plan?’

Hij vroeg het angstig, want hij voelde dat hij niet onmiddellijk weer zou kunnen. Het was te goed geweest, voor even was hij totaal ontladen en machteloos.

‘Ik drijf. Dat is zo’n eng gevoel tussen je benen.’

Ze had het driehoekje om de punt van haar laars hangen en wipte het zo over het tafeltje in de hoek van de kamer. Een tactisch boog-balletje over de uitgelopen keeper heen. Femske leidde met 1 — 0. Ze dribbelde terug naar de middenstip, trok haar jurk omlaag en veegde zoveel mogelijk de kreukels eruit.

Als een verbaasde toeschouwer zag hij haar aan. Ze zag het en gaf een speels tikje op het kleine pikkie dat uit zijn gulp bungelde. Hij schrok want hij was het binnenhalen van de was totaal vergeten. Snel maakte hij het verzuim goed.

‘Zullen we nog een cognacje nemen?’

Femske had de cognacfles al in de hand. Hij schoof zwijgend haar glas in haar richting en zocht naar het zijne.

‘Je hebt je glas kapot laten vallen, weetje nog wel?’

Ze liep naar het kabinet, nam een nieuw glas, zette het naast het hare op tafel en vulde de beide glazen met een feestelijk gebaar. Ze zette de fles ernaast, ging zitten, de jurk keurig omlaag, de laarsjes zedig tegen elkaar gedrukt, er leek niets gebeurd. Alleen aan haar gezicht was te zien dat ze flink aan de gang was geweest. Haar make-up en mascara waren dooreengelopen en uitgevloeid. In haar ogen, in heel haar gezicht, lag een bepaalde niet weer te geven uitdrukking, die soms bij kortelings bevredigde en gelukkige vrouwen valt waar te nemen.

Ze nam het glas van tafel, keek hem aan en nipte genietend van de cognac. De Heer had hem een geschenk gegeven. Gonnie kon Hij niet geven, die was van een andere man, maar wel deze vrouw, die Gonnie in alles evenaarde.

‘Robert?’

‘Ja.’

‘Die avond toen je me aansprak, zei je dat ik zo op een andere vrouw leek die je hebt gekend, is dat waar?’

‘Ja, Femske.’

‘Vertel me wat over haar.’

Hij ging verzitten en dacht na. ‘Ze lijkt zoveel op jou dat het net is alsof ik je al heel lang ken … Ik heb door haar het gevoel dat wij al heel lang met elkaar omgaan en vrijen.’

Femske zweeg en keek hem aandachtig aan.

‘Ze was een vrouw met sterke karaktertrekken. Ze was intelligent, artistiek zeer begaafd, ze hield zich aan strenge normen maar was anderzijds op het gebied van de sex volledig ongeremd. Ze heeft me doordat ik jonger was sterk beïnvloed. Ze heeft alles wat ik in me had tot ontwikkeling gebracht. Zij heeft me gemaakt tot de man die ik nu ben. Dat geldt zowel in positieve als in negatieve zin.’

‘Wat is ‘t negatieve?’

Hij probeerde haar recht in de ogen te zien. ‘Ze was in haar liefdes-en sexbeleving zo anders dan andere vrouwen, dat ik aan haar verslaafd raakte. Toen ik haar kwijt was, was ik mezelf kwijt. Wat wij met elkaar deden, probeerde ik later met anderen. Het bleef een imitatie. Ik vond wel bevrediging, maar het was niet meer dan een tijdelijke ontlading van louter perversie die zich in me had opgehoopt. Wat Gonnie en ik ook hadden uitgehaald, de volgende morgen konden we elkaar altijd recht in de ogen zien. Dat was met die anderen nooit. Als ik later met andere vrouwen had gevrijd, ging ik liefst meteen erna weg. Als de dierlijke drift bevredigd was, bleef er niets over. Ja vaak een gevoel van niet te uiten wrevel.’

‘En nu?’

‘Ik voel me bij jou, als bij haar. Jullie lijken zo sterk op elkaar dat jullie samenvloeien tot één vrouw. Gonnie en Femske.’

‘Toch ben ik Femske.’

‘Het liefst zou ik je Gonske noemen.’

‘Gonske?’

Ze stond op, ging tegen hem aanzitten en legde haar arm om zijn schouders. ‘Noem me maar Gonske als we samen zijn, doe je dat?’

‘Ik ben bang dat me dat vreselijk opwindt.’

‘Ik denk dat dat bij mij ook wel zo zal zijn.’

Hij zag dat Femske op een eigenaardige manier met haar stijf tegen elkaar gedrukte knieën bewoog. Ze draaide kleine cirkels. Het was bij haar aan het terugkomen.

Hij legde zijn hand even boven haar knieën, schoof langzaam omhoog, zijn vingers bereikten zonder weerstand en zoeken haar grotje en zakten erin weg. Femske klemde zich aan hem vast en verstarde. Haar ogen staarden de wereld uit. Hij trok zijn vingers iets terug, slipte naar boven en trok steeds kleiner wordende cirkeltjes rond haar kittelaar. Soms versnelde of vertraagde hij het tempo. Als Femske hevig begon te sidderen, probeerde hij haar te temperen door haar nauwelijks, bijna onmerkbaar te beroeren. Als ze terugzonk, voerde hij tempo en druk op tot bijna overlopende hoogte.

‘Robert!’ Ze hijgde. ‘Heb je dat met haar ook gedaan?’

Hij knikte en wreef haar kittelaar tussen duim en wijsvinger.

‘Oocchh! Robert! … ach …’

Femske duwde zijn hand weg en liet zich tegen hem aanvallen. Met kracht sloot ze haar benen zodat hij zijn vingers niet meer kon bewegen. Haar lichaam schokte, trilde onbedaarlijk na.

‘Robert … noem me nog eens Gonske?’

‘Lieve Gonske!’

‘Zeg meer!’

‘Lieve, lieve Gonske!’

‘Méér! Erger, zoals je het tegen haar ook zei.’

‘Gonske … ik wil je naaien! Ik wil m’n pik in je kut zien glippen! Doe je benen open, laatje blote kut zien! Ik wil je schaamlippen uit elkaar neuken … Ik wil m’n zaad bij je zien teruglopen!’

Femske worstelde zich los, trok haar jurk omhoog en deed haar benen uiteen. Hij zag dat hij haar kutje tot een warboel had vertroeteld.

‘Kom erin, Robert! Spuit! Spuit me vol. Doe het!’

Hij stond op, wilde zijn rits opentrekken maar Femske was hem voor en trok haastig zijn rits omlaag. Haar vingers graaiden in zijn broek, vochten met de stof van zijn onderbroek en griste zijn pik naar buiten.

‘Kom voor me!’ hijgde ze. ‘Kom voor me!’

Hij zonk tussen Femskes benen die op het uiterste randje van de bank zat, op zijn knieën. In het krullige dons lag zijn doel.

‘Kijken, Robert! Kijken!’ piepte ze.

Ze liet haar hoofd met de kin op haar borst vallen en zag hoe hij in haar verdween.

‘Robert, noem me Gonske!’

‘Gonske! Gonske! Gonske!’

‘Robert! Robert!!!’

Femske kwam opnieuw klaar en schoof, omdat ze even overgevoelig was met haar onderlichaam terug. Meteen, eigenlijk iets te laat, kwam hij klaar. Onbedaarlijk begon hij te spuiten. Hij zag de straal af en toe flitsend onderbroken tegen haar dijen en schaamhaar spuiten.

‘Robert! Je doet het! Je doet het weer!’

Een dikke straal biggelde langs haar dij en droop op de bank.

‘Robert.’ Femske trok hem naar zich toe en huilde voluit. ‘Robert, ik heb dit altijd zo graag gewild. Heus waar! Ik ben ook een dier … maar ik vond geen enkele man aantrekkelijk, ‘s Nachts in bed fantaseerde ik wel dat ik het deed, maar toch kon ik me geen voorstelling maken van

‘Kom Robert. Niet zo preuts, kleedje uit.’

Femske had zich naakt op de bank geïnstalleerd en keek vol belangstelling toe hoe hij zich uitkleedde. Hij had een pullover aan met daaronder een t-shirt. In één beweging wist hij beide kledingstukken over zijn hoofd te trekken. Daarna roetste hij geroutineerd de gulp open en haalde broek en onderbroek tezamen neer. Met zijn rechtervoet wipte hij de twee kledingstukken op het kleine slipje van Femske dat nietig in de hoek lag.

1 — 1, dacht hij, maar het was niet zo’n juweel van een doelpunt als zij had gemaakt. Ik heb van de scheidsrechter een penalty toegewezen gekregen op dubieuze gronden … een weggevertje, maar goed, hij telt wel.

‘Het is te zien dat jij vrijgezel bent,’ zei Femske. ‘Ik denk dat je het altijd zo doet, en ‘s morgens even aan je boeltje ruikt of je het nog kunt aantrekken.’

‘Heb jij een bol waarin je me begluurt?’

‘Nee, nog niet, maar die ga ik me nu wel aanschaffen.’

Hij lachte en schonk de glazen nog eens in. Femske had de knieën tegen haar buik opgetrokken en nam met een verzaligd gebaar het glas van hem aan. Hij zette zijn glas op tafel, greep zijn zwarte koffertje en ging naast haar zitten.

‘Femske … Weet je dat ik het doel van mijn bezoek bijna was vergeten?’

Hij klapte het koffertje open en nam het script eruit. Vlak boven zijn duim stond in een kapitale typletter ‘Geloof is geen wetenschap’.

‘Ik dacht dat het een smoes was, Robert!’ Femskes stem drukte een en al verbazing uit. ‘Jij bent toch geen religieus-programmamaker?’

‘Ik hoop het te worden, Femske. Het is een vijfdelige serie, om de drie weken een aflevering van vijftig minuten. Het eerste en het tweede deel zijn op een oor na gevild, maar met het derde deel heb ik problemen. Daarom heb ik jou opgezocht.’

‘Mij?’

‘Ja, ik, zou met je willen praten. Ik wil je in de studio hebben. Jij moet op jouw manier aan de mensen vertellen waarom je in God gelooft en waarom je op zondagmorgen de straat opgaat om te preken, zingen en muziek te maken. Je moet het rustig vertellen in alledaagse woorden van mens tot mens, zonder je mening bij de kijkers op te dringen. Ze moeten voelen dat je bezield bent, er moet iets van jouw overtuiging overspringen.’

‘Ik geloof om zulke persoonlijke redenen, Robert.’

‘Dat is nu precies wat ik wil horen. Een pastoor, een dominee, een rabbi, die geloven omdat het hun vak is. Er ligt geen overtuiging in hun geloof. Het loopt als water langs een oliepak. Het heeft geen raakvlak met het leven van alledag. Maar in jouw geval ligt het anders, jij kunt veel mensen de weg wijzen, Femske. Je kunt Gods rechterhand worden.’

‘Ik, Robert?’ ‘Ja, jij!’

‘Ik ben zo’n zondares, Robert. Ik heb zondige gedachten. Wat ik vanavond met jou heb gedaan, dat heb ik in gedachten al vele malen gedaan. Dat is toch zondig?’

‘Nee, want niets is volmaakt. Zelfs Gods grandioze schepping niet! Er zijn natuurrampen, er worden mismaakte kinderen geboren, er is verdriet, er is onrecht op de wereld. Ga zo maar door … en tóch … toch kunnen er van die momenten in je leven zijn dat je ondanks alles zo’n overweldigend geluksgevoel ervaart dat je dankbaar bent dat je leeft. Datje mag leven in deze wereld. Het is alsof God dan in een enkel moment alles rechtzet en goed maakt.’

‘Voel jij dat ook zo, Robert?’

‘Ja, ik denk dat iedereen dat gevoel kent.’

Hij zweeg en ook Femske zweeg. Ze dachten beiden na. In de kamer viel een stilte, alleen de Friese staartklok tikte met een onverdroten regelmaat. Hij zag dat het half drie was. Het was ongemerkt ver na middernacht geworden. De poes, aangetrokken door de stilte, sprong op de bank en begon vlijtig kopjes te geven tegen Femskes benen. Hij aaide het dier zachtjes over de rug. Ze begon het hoogste lied te spinnen. Zonder inleiding zei Femske: ‘Ik wil wel Robert, maar ik ben bang dat ik niet precies kan zeggen wat ik voel.’

‘Ik interview jou. Ik praat met je, en weet wat jij hebt te vertellen. Ik stuur het gesprek in de juiste richting en mocht het zo zijn dat je bedoelingen niet helemaal uit de verf komen, dan vul ik je aan.’

‘En wanneer zou dat moeten?’

‘Morgen al.’

‘Morgen al? Waarom zo overhaast?’

‘Omdat ik morgen nog de beschikking over een studio heb. Ik heb eigenlijk een gesprek met een theoloog op het programma staan, maar die laat ik vallen. Ik wil jou!’

‘Hoe laat moet dat?’

“s Ochtends om negen uur camerarepetitie, als het volgens schema gaat om elf uur warming-up, om half twaalf opname en als het mee—

loopt, kan het er nog voor de lunchpauze opstaan.’

‘Ik denk dat ik er morgen als een lijk uitzie.’

‘Ik ook. Maar daar heeft onze grimeur een doosje voor.’

‘Wat moet ik aantrekken?’

‘Je zwarte uniform natuurlijk, zoals je voor het leger werkt.’

Femske nam het laatste slokje cognac en speelde met het lege glas in haar hand. Peinzend draaide ze het aan de steel tussen de voet en de ballon in het rond.

‘Robert?’ ‘Ja?’

‘Blijf je vannacht bij me slapen?’

‘Graag.’

‘Dan kunnen we van hieruit meteen door naar de studio?’

Ze stond haastig op. ‘Kom dan mee, het is laat geworden.’ De poes keek haar vanaf de bank zielig aan en miauwde klaaglijk. ‘Ik zal je de badkamer wijzen. Je kunt mijn tandenborstel gebruiken, zie maar. Alles ligt klaar. Ik ga even het bed in orde maken.’

Hij volgde Femske naar het halletje. Ze trok de deur van de bad-en slaapkamer open. ‘En daar is de keuken, nu heb je alles gezien.’

Hij ging de badkamer in en keek, zoals zijn gewoonte was, in de spiegel boven de wastafel. Hij zag er ongekend florissant uit. Femske had hem goed gedaan. Op de rand van de wastafel stond een beker met een tandenborstel en tandpasta. Hij greep de tube, drukte een wit lint op de borstel en begon vergenoegd zijn tanden te poetsen. Hij voelde zich boordevol energie. Ergens in de slaapkamer hoorde hij Femske rommelen. Ze zou nog wel bezig zijn. Hij greep zijn pik, hing die over de rand van de wastafel en begon te plassen. Een zalige bezigheid, urineren gecombineerd met een eenvoudige maar nuttige handeling zoals tandenpoetsen of handenwassen. Hij wist dat de meeste vrouwen dit kleine euvel in zijn gedrag ernstiger namen, dan al zijn andere vergrijpen bij elkaar, ‘t Waren zonderlinge wezens, die hun opvattingen van hygiëne lieten prevaleren boven zijn geluk.

Gelukkig bleef Femske lang genoeg weg om heerlijk rustig uit te plassen en de lichtgeel gekleurde naar cognac riekende straal zoekend naar de afvoerronding te zien kronkelen. Er was zelfs tijd om rustig uit te druppelen en daarna met beide handen een kom te vormen, daarin de waterstraal uit de mengkraan op te vangen en de fontein degelijk na te spoelen. Bij een ernstige misdaad mag men nu eenmaal geen sporen achterlaten.

Femske kwam de badkamer in en gaf hem met haar vlakke hand een

dreunende slag op zijn kont. ‘Hier viezerik!’ zei ze. ‘Als je moet plassen, is daar het toilet, twee stappen verder.’

‘Hoe weet jij dat?’ Zijn mond viel open van verbazing.

‘Omdat ik vanuit de slaapkamer via de spiegel van het toilettafeltje en die boven de wasbak jou schaamteloos je gang zag gaan!’

Hij zocht koortsachtig naar verweer maar vond geen enkel zinnig argument.

‘Dat gaat op de duur stinken, weet je dat? Bovendien is het erg onhygiënisch.’

‘Ik weet het Femske, mag ik nog in je bed liggen?’

‘Als je belooft datje het nooit meer doet.’

Hij zuchtte. ‘Ik beloof het.’

‘Nou ga dan maar, maak het bed vast warm voor me.’

Ze hield de deur van de badkamer uitnodigend open en gaf hem een goedaardige trap met haar tenen precies tussen zijn billen. Hij rende het halletje door, stootte zijn knie tegen de deurpost en dook het bed in. Hij rilde met zijn naakte lijf tussen de koude lakens en trok de knieën zo hoog mogelijk op.

In de badkamer hoorde hij Femske tandenpoetsen en niet thuis te brengen handelingen plegen. Uiteindelijk hoorde hij het toilet bruisend overgaan en de deur van de badkamer dichttrekken. Femske zou komen. Hiep, piep, hoera!

Hij sloeg de dekens uitnodigend open en keek naar de deuropening.

‘Alle mensen!’ zei hij. ‘Je hebt je weer helemaal opgedoft.’

‘Wel nee, alleen m’n haar gekamd.’

‘Nou kom er maar gauw in. Anders hoeven we niet meer te gaan slapen. Het is al drie uur geweest.’

‘Als we er pas om acht uur uitmoeten, kunnen we nog vijf uur vrijen,’ spotte Femske.

‘Alle Jezus!’ zei hij.

‘Amen in veelvoud!’ vulde Femske aan.

‘Waarom zegje toch altijd amen?’ vroeg hij.

Femske stapte in bed, trok aan het lichtkoord en nestelde zich in het donker in zijn armen.

‘Ach … het heeft niets te betekenen, het is gewoonte. Iedereen bij het leger zegt het. Je neemt het van elkaar over.’

‘Hoelang ben je al bij het leger?’

‘Vanaf m’n achttiende, al negen jaar.’

‘Mensenlief, wat heb jij kouwe voeten, zeg!’

‘Dat schijnen alle vrouwen te hebben. Tenminste, dat heb ik wel eens

horen zeggen.’

‘Is dat zo?’

‘Wacht maar even, ik weet wel een remedie.’

Ze duwde haar steenkoude voetzolen tegen zijn buik. Hij rilde en had moeite om de ijzige kou die uit haar voeten zijn buik introk te weerstaan.

‘De tegelvloer van de badkamer is ook zo koud,’ zei Femske verontschuldigend.

Hij rilde opnieuw. ‘Het eerste wat ik morgen na de opname doe, is een paar slippers voor je kopen. Als dit iedere avond zo moet, wordt het m’n dood.’

‘Je kunt op een ergere manier doodgaan.’

‘Dat is waar. Word je al warmer?’

‘Ja, heerlijk zeg, een man in bed.’

‘Zomaar een man?’

‘Nee, ik bedoel jou!’

Ze trok haar benen terug en nestelde zich opnieuw in hem. Ze vlocht zich, als een liaan rond een boom, om zijn lichaam heen. Ze zuchtte verheerlijkt.

‘Robert?’

‘Ja schat?’

‘Ik ben zo vreselijk blij dat jij ook in de Schepper gelooft.’

‘Ja, sinds kort, Femske.’

‘Hoe is dat gekomen?’

‘Dat is een heel verhaal, jij hebt daar ook mee te maken.’

‘Ik?’

‘Ja, nadat ik jou heb ontmoet is het gekomen. Er gebeurden zoveel wonderbaarlijke dingen. Ik werkte me steeds in de penarie, maar God hielp me eruit. Ik zag steeds duidelijker Zijn beschermende hand. Heel •geleidelijk liet God me inzien dat ik iets kon doen om al die verloren jaren, waarin ik Hem niet heb gediend, goed te maken. Het was alsof Hij me influisterde dat ik het evangelie moest gaan verkondigen met behulp van het medium dat in deze tijd daarvoor het meest geschikt is: de televisie! Het evangelie hoeft niet per se in woord en schrift, maar kan wellicht beter in beelden en geluiden verkondigd worden!’

‘En je denkt dat ik daaraan kan meehelpen?’

‘Ja, absoluut. Ik weet het zeker.’

Stilte …

‘Robert, ik voel me zo gelukkig.’

‘Ik ook Femske. Ik ben bij jou gelukkiger … dan ik zelfs ooit bij

Gonnie ben geweest. Zoiets moet een téken van de Here zijn.’

‘Robert! Ik heb altijd gedacht dat de fantasieën die ik ‘s nachts uitleefde gedachten uit de boze waren … Nu begrijp ik dat God me al voor dat ik jou kende aan je liet wennen.’

‘Ik denk het.’

‘Daarom durf ik nu alles met je te doen. Het is alsof ik je al jaren ken.’

‘Dat heb ik ook.’

‘Oocchh Robert!’ Ze wrong zich uit zijn armen en begon hem hartstochtelijk te kussen. ‘Nu is het geen fantasie meer, nu is het waar, nu is het werkelijkheid. Jij ligt naast me, het gebeurt echt!’

Korte stilte …

‘Wat fantaseerde je dan?’

‘O, heel gek Robert. Ik beeldde me altijd in dat ik me aan het kleden was voor de dienst. M’n uniform had ik meestal al aan, en ook m’n zwarte panty en laarzen. Hier voor de toiletspiegel in m’n slaapkamer kam ik nog even m’n haar en zet m’n hoedje op. Terwijl ik het lintje onder mijn kin vastknoop is het net of ik iets aan de buitendeur hoor rammelen. Net of iemand met een schroevedraaier aan het slot en aan de scharnieren morrelt. Ik doe alsof ik niets hoor, maar het geluid is er wel. Dan hoor ik heel langzaam de buitendeur openschuiven en zijn er voetstappen in de gang. Ik vertel mezelf dat ik het me verbeeld, maar dat zeg ik alleen om me gerust te stellen, want ik weet op dat moment al zeker dat ik het echt heb gehoord.

Ik hoor dat de indringer in het halletje alle deuren opent en sluit. Ik weet dat hij ook de deur van mijn slaapkamer zal openen en me zal zien. Ik begin over heel mijn lichaam te beven van opwinding en ineens gebeurt het. De deurkruk piept en beweegt heel langzaam … de deur gaat open … ik kan bijna niet ademhalen van spanning.

Niet in paniek raken, zeg ik tegen mezelf. Rustig blijven, net doen of je ‘t niet merkt, misschien gebeurt er dan niets. In de spiegel zie ik de slaapkamerdeur helemaal opengaan, in de deuropening staat een man. Er valt geen licht op zijn gezicht, zodat ik geen idee heb hoe hij eruit ziet. Hij ziet me en loopt langzaam en zwijgend op me af. Ik knoop verwoed het strikje van m’n hoedje vast en los en weer vast. Heel stilletjes komt hij achter me staan, ik voel zijn hand tussen m’n benen gaan en dan langs m’n panty naar m’n buik. Ik wil gillen maar vind het ook heerlijk. Zijn hand wipt over de rand van m’n panty heen, kruipt onder m’n broekje en zijn vingers beginnen met me te spelen. Hij slaat zijn andere hand om m’n middel, ik hoor hem in mijn oor hijgen. Zijn vingers en zijn geluiden winden me vreselijk op, maar als ik bijna klaar

kom stopt hij.

Hij keert me om, sjort als een bruut mijn panty met slipje omlaag en pakt me zoals het uitkomt. Ik moest een keer met mijn billen op een kussen gaan liggen terwijl hij zich in mij wrong. Soms ook sleept hij me het hele huis door. Hij pakt me op de trap, voor de spiegel in de badkamer zodat we samen alles kunnen zien, zittend op de poef, staande tegen de muur, laatst moest ik voorover staan en toen wilde hij van achteren …’

Femske woelde zich om maar draaide weer snel op haar oude plek terug. Ze klemde zich aan hem vast. ‘Robert …’ Haar stem sloeg over. ‘Ik vind het zo lekker … Als ik me verbeeld dat hij een paar dagen niet komt, word ik nerveus en kribbig.

Hij is eens bijna een maand weggebleven … ik dacht dat ik gek werd. Toen ik hem op een avond weer aan de buitendeur hoorde rommelen, dacht ik, wacht maar! Nu geef ik eens niet toe. Nu bied ik weerstand. Wat denkt hij wel?

Hij kwam zoals altijd achter me staan maar toen hij zijn hand tussen mijn benen stopte en naar boven wilde dwalen duwde ik zijn hand weg. Hij probeerde het meteen weer, maar ik duwde kordaat opnieuw zijn hand weg, en zei dat ik daar niet meer van gediend was. Ik dacht dat hij gek van kwaadheid werd. Hij stroopte zijn broek omlaag en trapte die zwijgend van zijn voeten. Zo’n grote als die avond, had hij nog nooit gehad. Ik werd bang, rende de kamer uit, maar hij volgde me heel gemakkelijk en kreeg me in de gang te pakken. Ik had niets te vertellen. Hij deed gewoon m’n benen uiteen en zette me op zich. Zo sterk als hij was, deed hij het toch heel voorzichtig en teder. Hij heeft me nog nooit zo intens bevredigd als die avond.’

‘En die man lijkt op mij … of ik op die man?’

‘Ik weet het niet. Jij zou het kunnen zijn. Overdag keek ik soms naar mannen, maar ik zag er niet een met wie ik zou willen. Bij jou wilde ik wel, direct al toen ik je in de tram zag.’

‘Dan denk ik toch dat je op de een of andere manier voor mij bent weggelegd. Het kan bijna niet anders.’

‘Ik denk haast van wel.’

Hij zuchtte diep en voelde dat hij weer een erektie had gekregen. Femskes verhaal had zijn fantasie aan het werk gezet. Voorzichtig liet hij zijn hand langs haar borsten, maag en buik naar het driehoekje tussen haar benen dwalen. Hij zonk weg alsof hij drijfzand betrad. Femske begon meteen te woelen en met haar onderlichaam kleine cirkeltjes te draaien.

‘Robert,’ hijgde ze. ‘Ik weet het geheim te ontsluieren … heus waar! Ik weet een manier om te weten te komen of jij die man was en dus voor mij voorbestemd.’

‘Hoe dan?’

Ze greep hem vast en zuchtte schoksgewijs. ‘Dan moet ik je iets vragen, als het antwoord “ja” is moet je het meteen met me doen. Beloof je dat? Beloof je ook datje me een eerlijk antwoord zult geven?’

‘Ik beloof het bij God!’ zei hij plechtig.

‘Robert … heb jij die avond toen je me aansprak en wij die afspraak maakten … dat meisje aangerand? In de krant stond later dat je onschuldig was … ik heb dat nooit geloofd. Ik wist bijna zeker dat je het wel had gedaan. Je deed het uit radeloosheid omdat je mij niet kon krijgen … is het niet zo?’

Het was alsof zijn lichaam in heet water werd ondergedompeld. In het donker vlak voor zijn ogen, ontstonden uit het niets rode banen die wapperend voorbij trokken. In zijn hoofd begonnen machientjes te zoemen en te gonzen. Het bed kwam van de vloer los en zweefde. De wereld verliet hem. Hij slikte, zijn strottehoofd bewoog op en neer, op ‘en neer, op en neer. Zijn mond ging open, maar geluid kwam er niet uit.

‘Nou?’ vroeg Femske.

Hij perste de woorden eruit. ‘Ja … Femske … het is … zoals je zegt. Ik heb … ik heb … het gedaan…’

Femske begon zacht te huilen en hem met kleine kusjes te overstelpen. Hij voelde zijn gezicht nat worden van haar tranen.

Ze snikte: ‘Zie je wel, Robert! … Zie je wel dat we voor elkaar bestemd zijn. Ik wist dat het zo was. We zijn voor elkaar geschapen, heus! De Heer heeft jou voorbereid door je Gonnie te laten ontmoeten, waardoor je het gevoel hebt datje me al heel lang kent. Hij heeft mij voorbereid door m’n fantasieën waarvoor jij model hebt gestaan. Daarom ook heb ik dat gevoel van herkenning … Kom Robert … laten we samen zijn.’

Ze legde haar handen op zijn schouderbladen en probeerde in zijn ritme te ontvangen om zich zo aan hem ondergeschikt te maken. De ergste driften waren uit haar lichaam gevloeid en de daaronder schuilgaande behoefte om te behagen en lief te zijn brak bij haar door en kreeg de overhand. Dit was voor hem een andere dimensie van vrijen, maar rijker dan hij ooit had meegemaakt. Op deze manier kon het ook. Een innig samenzijn.

Hij voelde hoe haar lichaam gewillig iedere beweging van hem

volgde en hoe ze haar gevoelens op hem concentreerde. Het was alsof Femske meer vrouw werd dan hij ooit voor mogelijk had gehouden. Op deze manier gaf ze meer dan Gonnie ooit had gedaan. Het was alsof zijn lichaam een wonderbaarlijke en ongekende verandering onderging. Het contact werd universeler. De strelingen van haar handen over zijn rug leken rechtstreeks verbonden met zijn zenuwcentrum en vertolkten rechtstreeks haar gevoelens. Hij werd totaal één met haar op een manier die meer met tederheid dan met hartstocht te maken had. De ontlading was een ontmoeting van zijn menszijn, met het hare. Een samensmelting van twee mensen, die de kern van het menszijn raakte. Het maakte hen stil van geluk.

Ze bleven daarna bewegingloos liggen, slechts hun ademhaling was hoorbaar. Zowel Femske als hij hadden geen behoefte zich met woorden te uiten. Er was iets dat voor hen sprak, ieder woord was overbodig en deed vermoedelijk zelfs afbreuk aan hetgeen ze voelden.

Ook verder spraken ze weinig en vielen voor de weinige uren die de nacht nog duurde in een diepe slaap.

Hij werd wakker door het pringelende geluid van een wekkertje. Doorgaans had hij direct na het ontwaken zeker de eerste minuten nodig om die dag opnieuw geboren te worden. Hij vroeg zich dan altijd af wat er aan de hand was, waar hij was en wat men van hem wilde. Maar nu wist hij meteen dat hij de nacht naast Femske had doorgebracht.

Met gesloten ogen tastte hij in haar richting. Ze was weg … Even was er de schrik, zou het niet waar geweest zijn, was het een droom? Maar naast hem voelde hij nog de laatste warmte van haar lichaam, dat stelde hem gerust. Het was allemaal waar gebeurd.

In de hoek van de kamer hoorde hij zachtjes rommelen. Hij draaide zijn hoofd om en zag Femske voor de toiletspiegel zich kleden. Ze had haar zwarte legeruniform aan en maakte, aan haar armbewegingen te zien, de knopen van het getailleerde jasje dicht. Dat was Femske … zijn Femske!

Femske met wie hij al drie maal samen was geweest, waarvan de laatste keer — dat wist hij feitelijk al toen het ging gebeuren — heel zijn leven onvergetelijk zou blijven. Hij merkte dat het geluksgevoel even sterk en onbestendig was als in die nacht.

Ik voel me té gelukkig, dacht hij, ik kan het niet aan. Ik moet het relativeren. Hij sloeg voorzichtig de dekens terug en kroop onhoorbaar uit bed. Tussen zijn benen hing een verfrommeld klein wurmpje dat

meer in zijn buik schuilde dan dat het eruit hing. Hij kon er nog geen baby mee kwaad doen. Voetje voor voetje sloop hij op Femske af, ervoor zorgdragend dat ze hem niet in de spiegel kon zien. Femske knoopte het laatste knoopje bovenaan de jas van haar uniform dicht, greep het zwarte hoedje, zette het op haar hoofd en schikte het zorgvuldig met beide handen. Hier en daar duwde ze wat weerbarstig haar weg, op een andere plaats trok ze het te voorschijn. Hij bleef schuin achter haar staan, ze kon hem onmogelijk in de spiegel zien. Het duurde voor zijrï gevoel minuten voordat ze van het krukje opstond en met haar hals en kin gestrekt het lint begon vast te knopen. Dit was het grote moment!

Hij sloeg zijn armen om haar middel en kuste haar in de nek. ‘Ik ben de vlees geworden indringer!’ zei hij. ‘Dit wordt de grote ochtendknuffel!’

‘Nou malle!’

Femske schrok niet noemenswaardig en lachte.

‘Er valt niets te lachen,’ zei hij kwasi ernstig. ‘Dit wordt vreselijk. De slaapkamer is er te klein voor, ik zal je naar elders in het huis moeten ontvoeren!’

Hij keerde Femske om, zakte snel door de knieën, trok haar voorover, zodat ze over zijn schouder kwam te liggen en tilde haar van de grond.

‘Robert! Idioot! Ben je nou helemaal gek geworden!’ Ze spartelde weerloos in de brandweergreep op zijn schouders.

‘Zelfs de grootste kamer is niet groot genoeg, het wordt behelpen,’ gromde hij.

Hij liep de slaapkamer uit, met Femske spartelend en protesterend op zijn schouder. In het halletje vond hij de deur naar de woonkamer en ging naar binnen.

‘Robert! Hou op! Heel m’n uniform kreukt. Zet me ogenblikkelijk neer! Toe! We zijn al zo laat, we moeten nog eten ook.’

‘Niks eten,’ gromde hij. ‘Ik wil vers vrouwenvlees voor m’n ontbijt.’

Femske begon, nog steeds op haar buik over zijn schouder hangend, met beide handen op zijn billen te slaan. ‘Los idioot!’ riep ze.

Hij liep onverstoorbaar door, tot de plek tussen de bank en de salontafel, daar bleef hij licht hijgend staan.

‘Hier moet het gebeuren!’ Hij trachtte als een boze beer te grommen.

Hij zette Femske voorzichtig van zijn schouder op haar benen, maar gaf haar geen kans tot vluchten door zijn armen om haar heen te slaan. De stugge stof en harde knopen van haar uniform prikten van alle kanten in zijn naakte lijf.

‘Nu laat je je kussen, anders ben je een kind des doods.’ Femske lachte en beantwoordde zijn kussen onmiddellijk.

‘Robert,’ ze hapte naar lucht, ‘laten we nu opschieten. Het is acht uur geweest, over een uur moeten we al in de studio zijn.’

‘Ik vreet je op en neem je zó mee.’

‘Gek, laat me los!’ Ze begon met haar vuisten ingehouden op zijn borst te trommelen.

‘Wat?’ riep hij, ‘nog weerstand bieden ook! Wat zullen we nu hebben?’ Hij maakte een gebaar alsof hij van plan was haar aan te vallen.

‘Weg jij, vieze man!’ speelde Femske mee en gaf hem een forse duw.

In de korte tijd dat hij Femske kende had hij al eerder gemerkt dat haar gevoel voor timing niet helemaal perfect was. Hij stond juist op één been en voelde dat hij zijn evenwicht verloor. Hij zwaaide nog wel wanhopig met zijn armen, maar het hielp niets. Hij kieperde als een blok achterover. Femske gaf een gil en probeerde in een reflexbeweging zijn schouder en arm vast te grijpen, maar ze redde het niet. Hij was al te ver uit balans en trok haar ongewild met zich mee. Met een doffe slag viel hij bijna plat op zijn rug met Femske pal bovenop zich. Hij gaf een kreet van schrik en pijn en dacht dat zijn lichaam aan de grond werd gespietst.

‘Zo zie je maar wat er hier met stoute indringers gebeurt!’

Femske bleef schuddend van het lachen op hem liggen. Ze dacht dat zijn gekerm komedie was.

‘Er is geloof ik iets ergs gebeurd, Femske. Iets met m’n achterwerk.’ Hij streek met zijn hand over zijn billen en zag dat zijn hand dreef van onwaarschijnlijk rood bloed. Femske zag het ook en hield met grote ogen van schrik abrupt op met lachen.

‘Robert! …. Wat is er gebeurd?’

‘Ik kan niet opstaan, Femske. Ik weet het niet!’

Ze wentelde zich van zijn lichaam af en ging op haar knieën naast hem zitten. Hij bleef liggen en kreunde.

‘Wat moet ik doen?’ vroeg ze radeloos.

‘Help me overeind.’

Femske veerde op, nam zijn hand en trok hem met uiterste krachtsinspanning op de been. Langs zijn benen vanuit zijn kruis stroomden dikke stralen bloed. Het kleurde al de vloerbedekking.

‘Keer je om, Robert. Laat kijken!’ Femske was helemaal overstuur.

Hij draaide stuntelig zijn kont naar haar toe en bukte voorover. Hij wist absoluut zeker dat er niets in zijn billen stak maar durfde niet te voelen wat het wel kon zijn.

‘Ach … Robert … je bent met je achterwerk precies in de steel van het gebroken cognacglas gevallen. Oü’ Ze jammerde. ‘Het is zo erg. Het zit er tot het voetje toe in. Wat moet ik nou doen?’

‘Er uittrekken, verdomme!’

‘En dan?’

‘Weet ik veel. Eerst dat stuk glas eruit.’

Femske plantte voorzichtig haar nagels achter het ronde voetje en trok het pijpje glas uit zijn bil. Een straal bloed droop meteen uit het gat. Ze zette het,stuk glas op de tafel en zag dat de steel zeker wel drie centimeter lang was.

‘Een zakdoek!’ kreet hij. ‘Vlug!’

Femske keek radeloos om zich heen, zocht tussen de naden van de bank, maar vond niets. In heel het huis leek geen zakdoek voorhanden.

‘Wacht!’ gilde ze, ‘ik heb een verbanddoos in de badkamer!’

Ze rende de kamer uit en was zelfs voor zijn gevoel snel terug met een verbanddoos waarop first kit stond. Ze sloeg de deksel open en greep een pak noodverband dat ze met trillende vingers uit de verpakking pelde en op de wond duwde.

‘Wat nu?’ Ze was op van de zenuwen.

‘Met leukoplast vasthechten,’ kreunde hij.

‘Hou zelf dat verband even vast.’ Femske trok een rol leukoplast los, knipte er grote stukken af die ze voorzichtig een voor een over het verband heen op zijn bil vastplakte. Het hielp zienderogen, het bloeden werd gestelpt.

‘Wat moeten we nu doen?’ Femske zag het niet meer zitten.

‘Gewoon ons aankleden, naar de studio gaan. Vanmiddag na de opname ga ik wel even naar een dokter. Misschien moet het gehecht worden.’

‘Maar zó kunnen we toch niet naar de studio, Robert?’ Ze kon zich niet beheersen en begon te huilen.

‘Ja, natuurlijk kan dat wel. Ik interview je toch niet in m’n blote kont!’

‘Maar je kan toch niet zitten.’

‘Nee … we praten wel staande.’

‘En hoe komen we er dan, je kunt zo niet autorijden?’

‘O … we zien wel … Bel maar een taxi. Ik zal me wel op de een of andere manier zien aan te kleden.’

‘Laten we het uitstellen, Robert! We zien er allebei vreselijk uit. Iedereen ziet dat ik gehuild heb.’

‘Hoe laat is het?’

Femske keek op haar polshorloge. ‘Half negen al!’

‘Zeg dat die taxi er over een kwartier moet zijn.’

Hij strompelde naar de badkamer. Femske kwam hem snel achterna en wilde hem ondersteunen. Hij duwde goedmoedig haar hand weg, en zei: ‘Bel nu maar een taxi, meiske.’

Femske zei niets. Bij iedere ademtocht sperden haar neusvleugels zich wijd uiteen en werden daarna trillend nauwer.

‘Je lijkt wel het hijgend hert, der jacht ontkomen,’ spotte hij.

‘Barst vent!’ zei Femske. Ze liep naar de telefoon en begon zwijgend een nummer te draaien.

Hij strompelde verder, de hal door, de badkamer in. Gewoontegetrouw keek hij naar zichzelf in de spiegel. Hij herkende zich nauwelijks en zag een asgrauw gezicht met holle ogen. Hij bleef staan, trok een glimlach op zijn gezicht, keek vervolgens ernstig en zei tegen het spiegelbeeld: ‘Dames en heren, in het kader van ons programma “Geloof is geen wetenschap” hebben wij in deze aflevering een gesprek met … verdomd … hoe heet Femske eigenlijk van haar achternaam? Heeft ze dat nooit gezegd?’

Hij schudde zijn hoofd, greep een washandje en begon met moeizame bewegingen het bloed van zijn benen te wassen. De wond in zijn bil ging nu hij over de eerste schrik heen was behoorlijk pijn doen. Hij merkte dat zijn been ging trekken; hij moest zelfs hinken. Kennelijk was er een spier of een pees geraakt.

Ik kan dat gesprek onmogelijk staande voeren en zittend zal het wel niet lukken, dacht hij. Laat ik maar op God vertrouwen dat het goed moge gaan.

Uit de kamer hoorde hij Femske roepen: ‘Er komt een taxi!’

‘De wil van de Here geschiedde!’ riep hij terug.

‘Amen!’ riep Femske.

Het heeft niets te betekenen, dacht hij. Ze zeggen het allemaal bij het Leger des Heils.

Hij hing zijn pik over de rand van de fontein en plaste, hij vertrouwde erop dat Femske hem deze keer niet zou betrappen. Klein geluk moet blijven in het dagelijks leven, dacht hij.