2

Het regende zachtjes maar dat was niet onprettig. Dagenlang was het droog en warm geweest en het was alsof de nacht verfrissend en harmonieus wilde beginnen. Ergens in de verte gierde een tram die naar het haastige geluid te oordelen op weg was naar de remise.

Hij bleef staan, luisterde en hoorde hoe de tram snerpend door de stad sneed. Uit een van de zijstraten kwam een meisje op de fiets dat met het lichaam voorover gebogen, het hoofd niet ver boven het stuur linea recta naar huis, haard en bed scheen te koersen. Haar banden zoefden gejaagd over het natte asfalt. Verrassend snel kwam het schimmige figuurtje dichterbij en toen ze hem in een oogwenk passeerde, hoorde hij dat haar dynamo af en toe langs de band slipte, waardoor het monotone, ritmische zoef-zoef geluid steeds even werd onderbroken. Het meisje sloeg een hoek om en verdween.

De tram snerpte opnieuw en het klonk al minder veraf. Hij stond daar nog steeds, gevangen in een lichte verbazing over de haast en de snelheid van het onbekende meisje op de fiets, maar toch drong het geluid van de tram tot hem door. Hij hief zijn hoofd scherp luisterend,

afstand schattend, een tikje omhoog. Meteen voelde hij wat verwaaide spatjes regen op zijn gezicht vallen, die hem het vreemde, maar tevens intieme idee gaven dat ook hij tot de grote stad behoorde. Huizen, straten, pleinen, lantarenpalen, banken, alles werd nat, en hij ook, hij hoorde erbij! Doordat de regen en de wind zijn gezicht en voorhoofd afkoelden leek het dat hij helderder kon denken. Zo helder dat hij buiten zichzelf kon treden en waarnemen. Hij zag zichzelf in het grote geheel van de stad en daardoor wist hij dat kleine vermoedens wisse zekerheden zouden worden. De tram kwam steeds sneller dichterbij, en de bestuurder zou stoppen en hem meenemen. Hij voelde het, dus was het zo. Deze avond zou belangrijk worden voor heel zijn verdere leven. De voortekens waren aanwezig.

Boven de stad hing een duistere grijsbruine lucht die alles wat daarin thuishoorde veilig had onder gestopt. Een besloten duisternis zonder verten, geen heldere twinkelende sterren op duizenden of zelfs wel miljoenen lichtjaren afstand, nee een begrenzing die de stad voor bespieden behoedde en alles anoniem maakte. De stad en hij konden onmogelijk gezien worden. Het licht daarboven was uit. Hij moest aan vroeger denken, aan zijn donkere kamer, als zijn ouders de lamp uitdeden omdat hij moest slapen. Hij zag zichzelf als kind, als klein jongetje in bed liggen. Vader en moeder hadden één voor één de sterren in het huis gedoofd en sliepen. Maar hij … hij was nog wakker. Hij keek zijn kamer rond die steeds vertrouwder werd. Hij leerde het meubilair van alle kanten kennen en de kamer werd steeds meer zijn kamer. Schimmen, silhouetten, duistere vlekken en lange slagschaduwen maakten meer sfeer dan overdag het nuchtere licht.

Zijn kamer … en de stad met wat daarbij hoorde … Hij zag geen noemenswaardig verschil. De stad en vooral de nachtelijke duistere . stad zoals hij haar kende, daarmee was hij even vertrouwd, als vroeger met zijn kamer in het ouderlijk huis.

Hij hoorde dat de tram ieder moment om de hoek kon komen en hoewel hij het verwachtte, verraste het hem toch ineens de verlichte nachtrups te zien. Hij liep impulsief tot bijna het midden van de straat en bleef vlak voor de rails wachten. De trambestuurder zag hem staan en minderde aarzelend vaart, voordat hij te kennen gaf dat hij mee wilde. Het was alsof de inhoudende tram vroeg, moet je nog mee, stadgenoot? Hij stak gedecideerd zijn hand uit en de tram kwam kreunend tot stilstand. De deur voorin opende zich met een lange hydraulische zucht. Met een lenig stapje was hij binnen.

‘We zijn al buiten dienst,’ begroette de bestuurder hem, ‘maar u kunt

)

er nog wel bij. ‘t Is anders slecht weer, niet?’

‘Ja,’ mompelde hij, ‘het is beter geweest.’

Hij liep, het gesprek afkappend, verder de tram in en merkte tot zijn verrassing dat er nog een handjevol passagiers was. Meestal was de remise-tram leeg. Er waren een paar al wat oudere mannen en een vrouw die hij zo van achter bezien niet kon taxeren. Hij passeerde ze zwijgend en ging helemaal achterin de tram zitten zodat hij een goed overzicht kreeg. Het eerste wat hij deed was naar de vrouw kijken. Ze viel mee, zelfs heel erg mee. Ze was charmant en leek niet ouder dan ergens achter in de twintig. Mooie handen en benen had ze, het was bijna opvallend.

De tram huilde zonder aankondiging verder door de nacht en scheen blindelings op goed geluk straten en grachten te kruisen. Het ging goed, er was nauwelijks enig verkeer. Wel liepen er hier en daar vreemde gedrongen figuren met doelloze pas. Mensen die duidelijk op weg waren naar niets dat hen bond. Halve daklozen.

Hij liet zijn ogen op de handen van de vrouw rusten, ze peuterde aan de gesp van haar tasje dat ze op haar schoot hield. Hij keek nog eens goed, zoekend naar de details, die deze vrouw zo aantrekkelijk maakten. Hij vond haar heel bijzonder, maar waarom?

De vrouw die merkte dat ze werd geobserveerd en hem ook een ogenblik met een vreemde mengeling van interesse en terughoudendheid aankeek, verlegde snel haar blik naar buiten, waar de tram in het glimmende asfalt een lichtend spoor met zich meetrok. Hij merkte dat ze zich onbehaaglijk begon te voelen onder zijn onderzoekende blik en daarom keek hij de andere kant op naar buiten. De tram had inmiddels het centrum achter zich en reed in het begin van de buitenwijken. Dat maakte het beeld buiten er niet aantrekkelijker op. De nacht leek werkelijk inktzwart. Er was vrijwel niets te zien, behalve als hij het scherptepunt van zijn blik in de ruit terugdwong, dan zag hij haar in de weerspiegeling van de ruit zitten. Haar figuur, van de andere kant bekeken, leek nog aantrekkelijker. Ze heeft iets bijzonders, concludeerde hij opnieuw.

Hij betrapte zich erop dat hij zijn hoofd naar haar had toegedraaid en haar schaamteloos aangaapte. De vrouw geneerde zich zichtbaar en ging herhaaldelijk vluchtig verzitten omdat ze geen raad wist met zijn openlijke brutale manier van observeren. Aan ieder gebaar dat ze maakte was te zien dat ze zich onzeker voelde en dat het met de seconde erger werd. Met nerveuze korte handbewegingen veegde ze herhaaldelijk een lok uit haar gezicht die echter steeds op exact dezelfde plaats

terugsprong. Zijn blik dwaalde omlaag en de vrouw die het merkte trok snel haar regenjas verder over haar knieën. Zodra ze de jas losliet kroop de stof weer terug.

Ineens besefte hij wat hem zo ongemeen boeide in deze vrouw. Ze had een bijna frappante gelijkenis met Gonnie. Gonnie de tekenlerares van school! Dat was het!

‘Gonnie! … mijn lerares tekenen!’

Hij merkte verschrikt dat hij zijn gedachten hardop had uitgesproken. Twee mannen keken hem een ogenblik onderzoekend aan maar de vrouw zelf reageerde niet. Ze hield haar blik strak naar buiten gericht waar niets anders was te zien dan de verlichte straatstenen onder de lantarenpalen. Ze wist zich in deze situatie totaal geen houding te geven. Haar grootste angst leek wel dat hij een glimpje van haar knieën zou kunnen zien. Ze hield voor alle zekerheid de punten van haar regenjas vast, zodat ze bedekt bleven.

Hij dacht: het zijn haar knieën, de ronding ervan en ook de wijze waarop ze haar benen tegen elkaar sluit, haar slanke handen met rose nagellak … en ja … de manier waarop ze er uiterlijk zo kuis bij zit. Gonnie kon zich ook zo kuis voordoen. Wat kon ze goed spelen!

Altijd als hij de klas inkwam om met haar te vrijen deed ze zich éérst voor als de kuisheid zelve, wetend dat hem dat buitenzinnig opwond. Dan, als hij het niet meer had, gaf ze toe als een maagd die struikelde. Gonnie … ze was wel de vrouw voor hem geweest… maar ze was te vroeg in zijn leven gekomen. Vrijwel dagelijks dacht hij aan haar terug, hoewel de scherpte van zijn herinneringen gelukkig was vervaagd. Hij had geleerd om zonder Gonnie te leven, maar wat hij nooit had geleerd was vrijen zonder haar er op de een of andere manier in te betrekken.

Vroeger, toen de eerste vrouwen na haar kwamen en hij met ze naar bed ging, ging hij in gedachten toch met Gonnie naar bed. Hij vrijde met iedereen die hem wilde hebben en die hij op zijn beurt acceptabel vond, maar in feite deed hij niets anders dan het lichaam van een vrouw gebruiken om aan Gonnie te denken. In enkele vrouwen had hij de illusie een nieuwe Gonnie terug te vinden, het bleef daarbij. Er waren vrouwen en meisjes geweest die absoluut niet preuts waren, die hun best deden en wel wilden ook, maar het waren eenvoudig geen Gonnies. Gonnie die altijd anders was, en toch iedere keer identiek, ze was niet te vervangen.

De klank van hun stem, het timbre, de manier waarop ze iets zeiden óf half iets zeiden, de vorm van hun benen, de rondingen van de knieën, de geur, de smaak of de vorm van hun vagina, het was altijd anders,

minder … niet van Gonnie. Een enkele keer trof hij wel eens vrouwen die veel met Gonnie gemeen schenen te hebben. Ze geurden lekker, opwindend, ze vrijden fijn met geraffineerde variaties en hadden ook iets kameraadschappelijks, maar toch … die vertrouwde sfeer die hij wel met Gonnie bereikte kwam er nooit. Er was altijd iets storends. Als hij zich liet gaan omdat de hartstocht hem te pakken had en hij afkoeling zocht door zijn verhitte gezicht tegen hun doordrenkte tuintjes te duwen, verstarden ze en vonden hem vreemd. Anderen vonden het minder vreemd, lekker juist en duwden ongevraagd hun poesje tegen zijn wang, kin en mond. Maar hun geur was niet die van Gonnie. Hij liet ze begaan, wilde geen spelbreker zijn; zodra hij alleen was, waste hij zijn gezicht talloze malen, poetste zijn tanden tot het tandvlees bloedde en gorgelde met water waarin hij lepels zout had opgelost. Wat bij Gonftie het heerlijkste van het heerlijkste was, vond hij bij anderen vies. Onhygiënisch.

‘Gonnie, mijn lief!’

Weer keken een paar mannen. Het was zonneklaar, na zoveel lange jaren was hij nog steeds niet van Gonnie bevrijd. Die vrouw was de vrouw. Bij haar, bij haar alleen, waren zijn erotische fantasieën gekweekt, bij haar alleen hadden ze gestalte gekregen in werkelijke ervaringen.

Hij keek bewust en daarom tersluiks naar de benen van de vrouw. Ze had de knieën nog steeds zedelijk tegen elkaar gedrukt op de ‘Gon-nie-wijze’. Zo deed Gonnie het als ze het gedaan hadden. Ze wilde dan haar moe gevreeën katje voor zichzelf hebben en sloot de toegang af door haar benen dicht bijeen te houden. Na een paar minuten kwam ze weer langzaam tot leven en liet zich openknuffelen. Wel probeerde ze hem soms te foppen door haar handen voor het hofje te houden maar als hij haar vingers een voor een kuste en met zijn tong ertussen door glipte werd ze herneembaar.

De vrouw trok haar jas en rok nog eens extra ver over de knieën en stond abrupt op. Ze deed het met zoveel kracht en vaart, kennelijk was ze blij dat ze de tram uit kon, dat jas en rok meteen optrokken en in een flits zag hij — of meende hij het te zien? — iets van een slipje met bloemetjes. Precies zo’n slipje als Gonnie soms droeg … Hij kon een diepe zucht niet binnen houden en voelde terstond een geweldige erektie verrijzen, zo woest dat hij snel die plek met zijn handen moest camoufleren. De vrouw keek hem schuw aan en liep naar de uitgang voor in de tram. De bestuurder die haar in zijn spiegel door het middenpad zag lopen stopte de tram gedienstig.

‘Gonnie! Ik ga met je mee!’

Hij schrok van zichzelf. Weer had hij buiten zijn wil om hardop gepraat. De mannen in de tram keken naar hem en sommigen lachten veelbetekenend naar elkaar. Iemand mompelde iets onverstaanbaars. De vrouw was al bij de deur en had de stang bij de uitgang omklemd. Ze stond met het ene been iets voor het andere, klaar om als de tram tot stilstand kwam meteen uit te stappen. De deur zuchtte en schoof open voordat de tram volledig tot stilstand was gekomen. Ze keek gejaagd over haar schouder, wenste de bestuurder goedenacht en stapte uit.

Hij had het helemaal achterin de tram gehoord … haar stem. Dat was ook Gonnies stem! Hij sprong overeind en hield onhandig zijn hand voor de uitstulping in zijn broek en snelde de tram door naar de uitgang.

‘Wat een haast ineens!’ zei de bestuurder.

Hij gaf geen antwoord en zonder groet stapte hij uit de tram. Vrijwel meteen zoefden de deuren achter hem dicht en begon de tram te rijden. De vrouw was inmiddels razendsnel overgestoken en liep al op het trottoir. Hij keek om zich heen en was meteen volledig gedesoriënteerd. Alles tot de wegrijdende tram toe leek vertekend. De stad, de straat, de huizenrijen verderop, alles was vervormd alsof het in een decor stond met onwerkelijke maten. De straat voor en achter hem toonde wel lang en breed, maar dat was schijn, dat zag hij aan het te snel slinkende perspectief. Met een tiental flinke stappen kon je aan het eind zijn, zo leek het. Het was een decor voor wijdhoeklenzen. Iemand, een talent dat wel, had maten en verhoudingen kunstig door elkaar gehutseld en een schijnwereld gecreëerd voor verlaten stedelingen.

‘Gonnie!’ riep hij, en nog eens: ‘Gonnie!’

Hij hoorde hoe zijn stem over ds straat schalde maar geen enkel effect sorteerde. De vrouw liep snel door en ook waren er geen mensen op straat die lachend of zelfs maar meewarig naar hem keken. Zijn roepen had geen enkel effect. Hij stond daar in dat stuk decor dat stad heette, speelde zijn rol en voelde zich oneindig eenzaam. Daar liep een vrouw … een Gonnie-achtige vrouw en ze was onbereikbaar.

Een ogenblik meende hij dat hij voor de zoveelste maal van haar droomde, maar ineens drong het tot hem door dat de miezerige motregen nog steeds niet was opgehouden en dat zijn gezicht en haar nat begonnen te worden. Het regende in de stad … het was écht, géén decor! Vrijwel meteen zag hij de contouren van de stad zich wijzigen en herstellen. Trottoirbanden leken hoger te worden en minder smal en lang. Huizen geportretteerd door groothoeklenzen die iedere vertekening aandikten, corrigeerden hun vervorming. De stad schoof, boog en kromp zichzelf weer in orde. Alles werd weer normaal en hij stond op straat en zijn verstand was helder. Veertig, vijftig meter verder liep een vrouw … ze móést zijn Gonnie worden, al was het maar voor één avond … voor één enkel moment. Maar hoe?

Hoe kon hij haar aan het verstand brengen, wie ze was, en wie ze kon vervangen? Hoe kwam hij met haar in contact en hoe kon hij haar uitleggen, dat wat hij wilde, ook voor haar fijn zou kunnen zijn. Wat kon hij doen? Hij voelde zich radeloos worden. Over enkele ogenblikken zou ze de een of andere hoek omslaan en voor goed uit zijn leven zijn. Hij had even een Gonnie mogen zien, die niet van hem was en dat ook niet zou worden. Van schrik begon zijn erektie te slinken. Die vrouw zou verdwijnen, precies zoals in zijn dromen. Morgen als hij wakker werd zou hij aan deze realiteit even weinig hebben als op trieste ochtenden zijn dromen waard waren … niets!

‘Je moet… je moet!’ Met een panische wanhoop begon hij zichzelf moed in te spreken. ‘Ik moet iets doen, ik moet het tenminste proberen. Ik kan haar fatsoenlijk aanspreken en het tot een gesprek zien te brengen, een dialoog. Als ik mijn verstand maar bij elkaar weet te houden, m’n gevoelens weet te beheersen. Vooral niet laten merken hoe begeerlijk ze voor me is. Niet overduidelijk hunkeren, maar haar neutraal benaderen. Kom!!’

Hij zette er snel de pas in en merkte dat hij haar langzaam maar zeker begon in te halen. De afstand slonk geleidelijk. De frontlijn naderde. Maar dan, als hij haar had bereikt en naast haar liep, wat dan? Hoe moest hij het gesprek openen? Gewoon zeggen: Jammer dat we elkaar niet kennen, is daar iets aan te doen?

Hij was haar tot op hooguit twee meter genaderd. Hij had de vrouw in een veel te hoog tempo achtervolgd. In plaats van haar haastig maar onschuldig te benaderen was hij als een bliksemschicht op haar toegevlogen. Dat zou z’n consequenties wel hebben … het moest dan maar gebeuren zoals de situatie was gegroeid.

De vrouw keek om, schrok en versnelde meteen haar pas. Hij volgde haar automatisch en moest bijna rennen om met haar op gelijke hoogte te blijven. Het kón niet goed gaan, hij zag wat hij ging doen. Zo benader je geen vrouw. Zijn ogen registreerden verbaasd dat zijn hand de vrouw bij de arm greep en haar tot stoppen dwong.

Hier ben ik niet volmaakt schuldig aan, dacht hij. Iets van me, doet hier niet aan mee, is buiten mijn lichaam getreden en heeft zich als waarnemer opgesteld. Dat gebeurde in feite al voordat ik in de tram

stapte. De motregen op mijn gezicht heeft die ander wakker gemaakt. Die ander laat koel en nuchter zien wat ik doe.

Heel scherp zag hij de vrouw en zichzelf staan in een verlaten schimmige stad waar de regen niet verder kwam dan een natte bestrating. Hij zag haar ogen, de mond met tamelijk volle lippen, glad voorhoofd met daarover sluik en soepel vallend haar, dan de vrouw in haar geheel … een Gonnie in volle glorie!

Hij hijgde, het spreken ging moeizaam en gesmoord. De waarnemer buiten zijn lichaam hoorde het onverstoorbaar aan. ‘Je lijkt op Gonnie! … Ik zal het u uitleggen. Gonnie was mijn tekenlerares op de middelbare school. Ik ben erg verliefd op haar geweest en zij ook op mij, geloof ik … Toch is het niets geworden, ze is met een ander getrouwd. Ik was veel te jong voor haar, zei ze. Te weinig volwassen, begrijpt u? U … ziet u … u lijkt zoveel op haar … op Gonnie. In de tram zag ik het al.’

‘Wilt u me loslaten, alstublieft!’

Verbouwereerd volgde hij haar kalm maar nadrukkelijk beklemtoonde verzoek op. Hij liet haar los. Ze had een toon gevonden die een onverwachte moed uitdrukte. Ze begreep dat ze in een onaangename situatie was beland die ze het hoofd moest bieden. Desondanks was ze onmiskenbaar bang, doodsbenauwd zelfs en toch had ze zich een flair aangemeten, die ze heel vreemd in de tram niet had gedemonstreerd. Nu ze werkelijk in gevaar scheen te komen, leek ze er een dimensie bij te krijgen. Van een schuw wezen had ze zich ontpopt tot een strijdbare vrouw, die niet bereid scheen tot concessies en zich geducht zou weren. Ze had iets in haar gezicht gekregen dat Gonnie vroeger ook kon hebben als de klas te woelig en te opstandig werd.

Juist op zulke momenten moest hij Gonnie bijna wanhopig bewonderen. Zoals zij de moeilijke en soms vijandige klas naar haar hand wist te zetten, dat was groots. Duidelijk voelde hij toen dat Gonnie niet zomaar een willekeurige vrouw was. Ze was heel bijzonder en hij had een diep respect voor haar. Een bewondering en respect die hij niet goed wist te uiten en omzette in een seksuele geladenheid die, als ze hem ontving, zijn weerga niet kende.

‘Wat wilt u van me?’

‘Alleen maar met u kennismaken. Alstublieft!’ Hij hoorde zichzelf spreken en constateerde dat het een smeekbede was. ‘Ik wil u echt niets doen,’ zei zijn stem.

‘Op welke manier wilt u met me kennismaken? Hoe had u zich dat wel voorgesteld?’

‘… Misschien mag ik een stukje met u meelopen. Misschien zou ik u thuis kunnen brengen. Daar neem ik al graag genoegen mee.’

De vrouw keek hem voor het eerst rustig in de ogen. Ze peilde blijkbaar zijn bedoelingen. Hij zag dat ze tegen de dertig moest lopen. Ze had een zusje van Gonnie kunnen zijn.

‘Ik begrijp u niet.’

‘Fijn, dat u met me wilt praten. Ik ben niet gek, maar dat denkt u ook niet, merk ik. Ik zou werkelijk heel graag met u willen kennismaken. Ik wil u beter leren kennen. Wilt u dat ook niet? Wilt u mij niet beter leren kennen?’

‘Ik weet niet wie u bent.’

Hij hoorde aan de klank van haar stem dat ze iets van haar zelfverzekerdheid had prijsgegeven. Kennelijk had ze andere dingen verwacht dan alleen een verzoek, een soort smeekbede tot kennismaking. Glimlachte ze nu? Of verbeeldde hij zich dat?

‘Nee, u kent me niet. Dat klopt, we hebben elkaar nooit eerder gezien. Dat is het nu juist.’

Hij dacht, praten en nog eens praten en haar aan de praat zien te houden. Dan went ze aan me en wordt ze minder schuw en wil ze me misschien leren kennen. Er is een klein kansje, het is niet langer totaal hopeloos.

Hij vervolgde: ‘Weet u, ik heb u al verteld, ik was helemaal kapot van mijn tekenlerares op school. U bent haar evenbeeld. Tekent u ook? Kunt u ook zo met een paar losse bewegingen uit de pols een wereld op papier zetten.’ Praten, praten, dacht hij. ‘Maakt u schetsen, pentekeningen, portretstudies, landschappen? Kunt u kleuren mengen? Zij was daar fantastisch in. Met geel en bruin maakte ze de herfst.’

Ze nam een stapje terug en duwde haar tasje stevig tegen het lichaam. Vermoedelijk bedacht ze zich ineens dat hij haar mogelijk wilde beroven. De duistere straat was er een uitstekend decor voor.

Hij zag het en haakte snel in. ‘U hoeft niet bang te zijn. Ik doe u echt niets. Geld heb ik niet nodig.’

‘Wat wilt u dan van me?’

‘U leren kennen.’

‘Hebt u gedronken?’

Hij was stom verbaasd. Het idee, dronken achter een vrouw op straat aan te rennen en door politiemensen verbaliseerd te worden. Hij dronk wel, maar werd zelden écht dronken. Ze kon dat niet weten.

‘Was ik maar dronken.’ Hij zei het naar waarheid en het klonk oprecht. ‘Als ik dronken was, zou ik vannacht m’n roes uitsla—

pen en morgen weer vrolijk verder gaan. Wat mij de moed geeft om u zomaar op straat aan te spreken is meer. Ik besef heel goed wat ik doe, en hoe u zich moet voelen. Ik doe het omdat er wezenlijke belangen op het spel staan. Het is noodzakelijk om u aan te spreken. Als ik het niet doe, verdwijnt u uit mijn leven. Ik zou dat vreselijk vinden … Ik ben niet gelukkig en zoekende … Misschien kan ik bij u geluk vinden en u misschien wel bij mij. We kunnen samen …’

Ze onderbrak hem. ‘Zet die ideeën maar uit uw hoofd.’ Ze keek hem vastberaden aan en leek op het punt te staan zelfs een stap dichter in zijn richting te nemen om zodoende haar betoog kracht bij te zetten. ‘Ik begin niets met iemand die me in de tram ongegeneerd aangaapt en op straat aanspreekt. Wat denkt u wel?’

‘Wat ik wel denk? … U beseft niet wat iemand die radeloos is soms doet. Ik heb toch geen andere keus dan óf u aanspreken en heel misschien met u een afspraak maken, óf u niet aanspreken en nooit meer terugzien. De situatie dwingt me hiertoe. Als ik u als volkomen onbekende op een feestje had ontmoet of bij gemeenschappelijke kennissen had u wel met me willen praten. Nu ik het op straat probeer, in wat minder gangbare omstandigheden, wijst u een nadere kennismaking van de hand.’

Ze lachte — verdomme, ze lachte! Ze lachte zelfs als Gonnie, dacht hij en hij vond de moed om zijn hand een kort moment op haar arm te leggen. ‘Ja, zien we elkaar terug?’

‘Ga nu naar huis en laat me met rust. Is dat niet het beste?’

‘Ach …’ hij zei het diep teleurgesteld. Zijn hand die even op haar arm mocht liggen leek hem zo’n hoopvol teken.

Ze speelt het ‘Gonniespel’, dacht hij. Dat doet ze! De lust opwekken en naar een hoogtepunt drijven door consequent iedere toenadering te weigeren en dan ineens door een subtiel gebaar te accepteren laten blijken dat er tóch mogelijkheden zijn. Hij probeerde haar in de ogen te zien. Bij Gonnie kon hij daarin veel lezen. Ze wist zich altijd goed te beheersen, alleen wat er in haar ogen vlamde had ze niet onder controle. Hij probeerde haar gemoedstoestand te taxeren maar had het geluk niet mee. Ze stond met haar rug naar een der weinige lantarenpalen, zodat haar gezicht en vooral haar ogen door het tegenlicht wegvielen. Er viel een stilte die, althans zo voelde hij het, nadelig kon gaan werken. Ze kreeg te veel tijd om allerlei burgerfatsoen op te rakelen waarmee ze de mogelijkheid om haar te bereiken kon afgrendelen.

‘Mag ik u naar huis brengen? Geef me voor twee minuten het idee

dat ik uw vriend ben en u naar de deur van uw huis mag brengen. Dan zal ik weggaan … ik zal er tevreden mee moeten zijn.’

‘Echt waar?’

‘Ja!’

‘Nu goed dan.’ Ze zei het aarzelend maar wel doordacht. Ze greep zijn arm heel even vast en trok hem mee. Hij liep in een andere wereld. Hij voelde dat zijn benen gingen lopen en dat er een ongekende kracht in zijn lichaam ontstond. Het was alsof hij een deel van de zwaartekracht had overwonnen en met een klein sprongetje wel een meter omhoog kon veren. Hij voelde zich in staat haar te verdedigen tegen een wilde kudde bisons, een horde waanzinnige Indianen of een groep smerige bandieten.

‘Daar om de hoek, in die straat woon ik,’ hoorde hij haar zeggen. Hij wilde haar antwoord geven, maar ondanks de krachtbron in zijn lichaam ging dat niet. Ieder woord kon de betovering verbreken. Hij liep op straat naast Gonnie en bracht haar thuis. Hoeveel maal had hij dit niet gedroomd en nu maakte hij het in werkelijkheid mee.

‘Ik kan van vreugde geen woord uitbrengen,’ stamelde hij.

‘Hoelang is het geleden datje die vrouw kende die zo op mij leek?’

Hij slikte en wilde antwoorden. De wereld stond op zijn kop. Zij sprak echt met hem! Er was een dialoog. Ze zei iets uit zichzelf. Ze had ook ‘je’ gezegd en geen u. Dit was een historisch moment. Misschien was Gonnie terug.

‘Zeg, hoelang is het geleden datje die vrouw kende die zo op mij leek, die lerares?’

Hij dwong zichzelf een antwoord te geven. Het móést!

‘Bijna elf jaar. Ik heb haar ruim driejaar goed gekend. Toen ik van school ging is het misgegaan. Ze trouwde een jaar later en wilde me toen niet meer hebben.’

‘Was ze veel ouder?’

‘Ja, ruim negen jaar ouder. Ze moet nu zevenendertig zijn.’

‘O … Ik ben pas zevenentwintig.’

‘Zo oud was Gonnie ook toen ik haar kende.’

‘We moeten oversteken.’

Ze trok hem nauwelijks merkbaar mee in de juiste richting en bracht hem in een langgerekte straat. Aan de andere zijde van de straat kwam een volkswagentje met felle lichten aan spetterend in hun richting rijden.

‘Je kunt nu om hulp roepen. Dit is je kans,’ zei hij.

Het woord ‘politie’ stond over de volle breedte van de motorkap. Een

van de inzittenden stak een sigaret op. Hij zag dat het de man naast de chauffeur was. De beide politiemensen keken met actieloze gezichten rond. Twee passanten in de nachtelijke stad. Dat zagen ze wel vaker.

‘Ik zou om hulp kunnen roepen, inderdaad,’ antwoordde ze. ‘Maar je beloofde me datje geen kwaad in de zin had. Het is gek … ik vertrouw

je!’

‘Ik zal je niets doen,’ beloofde hij.

De volkswagen verdween traag uit het gezicht, alleen het sputterende motorgeluid bleef nog even hangen maar verdween tenslotte ook. Alle leven was geweken en zij bleven over.

‘Kijk, daar woon ik. Daar mag je me afleveren.’

Ze wees op een van de vele deuren, nauwelijks zichtbaar in de schimmige huizenrijen. Hij verbaasde zich erover dat achter zo’n alledaagse deur een Gonnievrouw huisde. Het geluk wordt gemaskeerd door simpele dingen, flitste het door hem heen. De voorraad geluk is te klein voor deze wereld, daarom camoufleert het geluk zichzelf en wordt het zo zelden ontdekt. Het voordeel is dat er nog wat geluk over is voor de mensen die er tegen aanlopen.

‘Goed, Gonnie, ik zal je afleveren. Aan wie lever ik je af? …’

‘Aan mezelf.’

‘Niet aan iemand die op je wacht?’

‘Als je daarmee een vriend bedoelt, er is niemand. Niemand in het bijzonder dan.’

‘Je hebt geen speciale vriend?’

Hij hoorde dat zijn stem verheugd klonk. De hoop in zijn stem sprak blijkbaar boekdelen.

‘Ik zal het je maar eerlijk zeggen.’ Ze zweeg een ogenblik tot ze de juiste woorden vond. ‘Ik ben nogal preuts, dat schijnt een belemmering te zijn voor een wat diepere vriendschap. Ik ben nogal karig met bepaalde gunsten, begrijp je?’

Hij voelde dat hij vrijwel meteen opnieuw een kwellende erektie kreeg. Het was alsof hij Gonnie weer hoorde en zag. Dit spelletje speelde ze vroeger vaak. Met een bedillerig stemmetje zei Gonnie dat ze kuis en preuts was. Ondertussen glipte hij haar broekje in, zocht het spleetje dat terstond vochtig werd en speelde zijn vingers naar binnen. Gonnie scheen niet te merken wat hij deed, pas als haar keurig dichtgevouwen poortje open week en toegang gaf tot een heerlijk moerasje waar hij vanzelf in weggleed, viel ze uit haar rol en verloor alle zelfbeheersing. Ze greep hem vast en hielp hem gretig naar haar poeltje dat hunkerde om te ontvangen. Speelde deze Gonnie hetzelfde spelletje?

Het grote Gonniespel met de machtige prijzen! Hij duizelde en trachtte zijn verwarring te overwinnen. Hij slikte, kuchte, slikte opnieuw en zei: ‘Ik respecteer een vrouw als ze niet wil. Het is jouw recht om preuts te zijn, als jij dat wilt.’

Hij hoorde een rommelend geruis in zijn hoofd en besefte dat hij zijn eigen bloedsomloop hoorde. Het begon ook in zijn oren te suizen, zijn bloed moest in een recordtempo door zijn lichaam stromen.

‘Ik kan niet zomaar intiem met een man omgaan, ik heb heus ook wel eens die … eh*… behoefte. Maar ik doe het pas als ik iemand goed ken. Ik heb een andere levensinstelling dan de meeste vrouwen, geloof ik.’

Hij knikte en wist niet waar hij zijn handen moest laten, zijn erektie scheen buiten alle proporties te treden. Dit geraffineerde spel wond hem bovenmatig op, hij kon zich niet herinneren na Gonnie in het klaslokaal, ooit zo vreselijk opgewonden geweest te zijn. Ze wist hem wel te pakken en te provoceren.

‘Gonnie wanneer zie …’

Ze onderbrak hem. ‘Ik heet geen Gonnie. Ik heet Femske.’

‘Femske!’

Weer scheen de wereld zich op de kop te keren. Natuurlijk was deze vrouw Gonnie niet. Ze was wel degelijk een ander. Ineens realiseerde hij zich dat hij haar zodanig met Gonnie had geïdentificeerd, dat ze voor hem alleen maar Gonnie scheen te kunnen heten. De werkelijkheid was anders. Ze heette Femske!

‘Femske,’ zei hij, ‘die naam bevalt me. Een eerlijke Friese naam, als ik het wel heb.’ Hij dacht, wat een heerlijk geraffineerd naampje. Meisjes die Femske heten dragen vast zwart ondergoed met kantjes. Zwarte beha’s waar achter rose tepels schuilen. Heerlijk.

‘En jij, hoe heet jij?’

‘Robert. Robert Puls.’

Ze stak haar hand uit. ‘Robert, ik vond het toch wel leuk om je ontmoet te hebben. Bedankt voor het thuisbrengen, het was echt niet nodig geweest.’

Hij nam haar hand aan en hield die vast. ‘Femske, kunnen we nog wat praten?’

‘Je wilde me alleen maar thuisbrengen, weetje nog wel?’

‘Ja, dat is zo.’ Hij zei het peinzend op zoek naar iets dat als een redelijk argument kon gelden om de kennismaking voort te zetten. Er vloten tientallen gedachten door zijn hoofd, maar geen enkele leek hem bruikbaar.

Ze had haar tasje opengemaakt en haalde er een sleutel uit die ze snel in het slot van de deur stak.

‘Nu, dag hoor!’

‘Kan ik je nog eens ontmoeten, Femske?’

‘Nee, dat gaat niet.’

‘Waarom niet? Je zegt zelf dat je geen vaste vriend hebt. Je zei ook datje geen intimiteiten wil, als je iemand niet goed kent. Ik respecteer dat in je, en juist daarom wil ik je graag leren kennen.’

Ondanks de duisternis zag hij dat ze bloosde en twijfelde. ‘Ik vind het zo vreemd om met iemand een afspraak te maken die ik totaal niet ken. Je zag me voor het eerst in de tram.’

‘Beter dan in de goot,’ probeerde hij te grappen.

‘Daar zit iets waars in.’

‘Dan zijn we het dus daarover eens.’ Hij voelde dat het punt naderde waarop ze definitief uit zijn leven zou kunnen wegglippen en dat maakte hem radeloos, maar ook vasthoudend. Deze Femske leek te zeer op de vrouw die hij niet kon vergeten en die zijn leven en denken zo had beïnvloed. ‘Ik wil je zo graag leren kennen, laat me niet zo smeken, toe geef me een kans?’ Hij sprak snel, te snel en had moeite om niet over de woorden te struikelen. ‘Ik heb niemand … jij ook niet, heb ik de indruk … toe, alsjeblieft …’

Ze gaf geen antwoord en stopte bedachtzaam haar huissleutel in haar tasje terug. Ze scheen nog steeds te wikken en te wegen.

‘Nu?’ vroeg hij hoopvol.

‘Goed dan … Kom morgenochtend om elf uur precies op de hoek van het hoofdpostkantoor. Wees wel op alles voorbereid.’

‘Het hoofdpostkantoor! Elf uur!’ Hij juichte als een kleine jongen. ‘Geweldig Femske, ik zal er zijn, precies op tijd! Lief van je.’

‘Goed, ik hoop datje dat morgen ook nog zegt. Dag, Robert.’

Er klonk een klik en ze had de deur achter zich dichtgetrokken. Ze was weg en hij stond op straat in de een of andere buitenwijk. Hij had er nauwelijks op gelet waar de tram naar toe was gereden. Maar dat deerde niet. Wat maakte het uit, hij kon zo naar Klazienaveen lopen als het moest. Zoveel geluk in één klap, waaraan had hij dit verdiend? Er was een Femske in zijn leven gekomen, een heerlijke preuts aandoende meid, maar ze was het niet. Daar was hij wel zeker van. Hij kende vrouwen en wist instinctief meer dan zijn nuchtere verstand kon vermoeden. Trouwens, één ding was niet helemaal duidelijk. Zei ze niet dat hij op alles voorbereid moest zijn? Nu ja, hij zou wel zien. Voorlopig was dit afspraakje toch maar dik voor elkaar.

Hij huppelde als een dartel kind de straat uit en wist nu waar hij was. Als hij opschoot kon hij in een minuut of twintig weer in de stad zijn en nog een lekker pilsje drinken. Daarna slapen en wachten tot het morgenochtend elf uur zou zijn. Morgen op de hoek van het hoofdpostkantoor kreeg hij zijn vrouw terug. Absoluut, hij wist het zeker!

Femske was een fonkelnieuwe Gonnie. In feite hoefde hij helemaal niet aan haar te wennen. Ze was hem volkomen vertrouwd. Hoe zou hij haar morgen kunnen overhalen als ze niet wilde? Voor haar was hij tenslotte nog eén vreemde.

Hij hield stil, er was een wonder gebeurd en hij had het nauwelijks onderkend. Femske in de tram, ze stond op en hij zag in een verblindend moment haar slipje met bloempjes! Het was Gonnies slipje. Het slipje dat het prettigste om haar billen paste en dat ze aantrok als ze hem eens extra wilde opjutten en verwennen.

Gonnie zat op de verhoging bij het schoolbord. Zijn vinger trok het slipje weg, haar meest intieme plaatsje kwam bloot. Ademloos keek hij toe. Een ovaal gevormd roosje met gekartelde blaadjes, netjes tegen elkaar aangekruld, dat zelfs zonder dat hij het beroerde begon te leven. Het ontvouwde langzaam de blaadjes, het roosje werd boller en boller en opeens kwam vanzelf de plaats vrij waar je naar binnen kon. De bloem lééfde, het hart van de roos zei, kom maar! Geef me jouw zaad maar. Hij drukte zijn neus ertegenaan en snoof de geur op. Met zijn tong probeerde hij binnen te komen, Gonnie kreunde verzaligd. Als het lukte gaf ze een schor kreetje, peuterde begerig zijn gulp open en trok hem in haar smachtende lichaam. Dat was Gonnie!

‘Gonnie … Gonnie … Femske!’ Hij kreunde. ‘Wat moet ik? Femske!’

Hij keek om zich heen, er was niemand op straat … of toch wel? In de verte was een klein lichtje te zien dat langzaam aan en uit gloeide. Het kwam in zijn richting.

‘Grote voorzienigheid, sta mij bij, opnieuw een wonder. Nu mag ik het niet meer voorbij laten gaan. Nu moet ik toeslaan!’

Hij trachtte zich te beheersen en liep zo bedaard mogelijk naar de rand van de stoep. Het kleine lichtje werd langzaam maar zeker groter en werd de koplamp van een fiets. Het was hetzelfde meisje dat hij in de stad zo snel had zien fietsen. Ze trapte nog steeds met het bovenlichaam gebogen voort, het hoofd op en neer bewegend tot soms vlak boven het stuur. Vermoedelijk had ze haast en moest ze op tijd thuis zijn. Ze was natuurlijk veel te laat.

‘Het wapen staat klaar, paraat… Gonnie en óók Femske krijgen

hun welverdiende straf. Dat komt er van als jullie het uitlokken.’

Hij trok met een ritsend geluid zijn gulp open en peuterde zijn onnatuurlijk grote lid naar buiten. Juist op tijd … het meisje was nog maar nauwelijks een paar meter van hem verwijderd. ‘Nu!’ riep hij en zette zich als een panter van de stoeprand af en dook op het meisje dat niets vermoedend wilde voorbij rijden. Ze gaf een gil en kletterde van haar fiets af op straat. Terwijl hij haar vasthield en op haar klauterde zag hij de fiets meters ver doorschuiven onder een zee van olijke spatjes vuur. Een heel eind verder, pas tegen de rand van het trottoir, kwam de fiets tot stilstand. Hij had het verbouwereerde meisje stevig in de greep.

‘Femske! Ik wil je hebben! Nu! Je bent niet kuis, dat is allemaal gelogen. Dat zeg je alleen maar om me op te winden. Waar is dat heerlijke geurende eikelhoije van je?’

Het meisje wilde gillen, hij was haar bliksemsnel voor en duwde zijn hand voor haar mond zodat er alleen een diep gesmoord geluid klonk. Ze keek hem radeloos aan en even moest hij denken aan een dier in doodsnood. Achter zijn hand voelde hij haar krampachtig slikken. Ze trilde over heel haar lijf.

‘Als je heel stil bent, overleef je het, anders niet! Ik meen het! Begrijp je? Geen herrie en het loopt goed met je af!’

Het meisje scheen hem te begrijpen en probeerde haar paniek te beteugelen. Ze staakte het smorende geluid achter zijn hand en keek hem met wild rollende ogen van angst aan.

‘Prima, je bent stil, je bent verstandig. En nu het mooiste van het mooiste zien, je bloempje! Het bloempje zien, en dan besproeien.’

Hij tastte het meisje tussen haar benen en werkte geroutineerd zijn vingers in haar broekje. Ze had een keiharde buik en zacht donzig aanvoelend schaamhaar dat hij ondanks zijn haast toch tussen zijn vingers voelde krullen. Gejaagd tastte hij naar haar spleetje maar vond het niet. Haar vagina scheen een zacht donzig balletje zonder duidelijke gleuf.

‘Doe je benen verder open!’ gromde hij. ‘Kom, snel. Je weet toch wel hoe het moet? Je bent toch voorgelicht?’

Opnieuw en hardhandiger zocht hij met zijn vingers naar de plaats om in haar lichaam te komen. Het meisje drukte wanhopig haar benen tegen elkaar en kromp ineen terwijl ze zijn handen trachtte weg te duwen. Ze deed het met zo’n kracht dat hij zijn hand uit haar broek moest halen om haar in toom te houden.

‘Nu is het je eigen schuld,’ hij siste met opzet kwaadaardig tussen zijn

tanden. ‘Nu zul je voor je vermeende kuisheid moeten boeten. Extra boeten!’

Hij wrong zijn knie tussen haar benen en duwde ze uiteen, met zijn ene hand duwde hij het meisje tegen de straat en met de andere schoof hij langs de binnenkant van haar dijen opnieuw haar broekje binnen. Het meisje trachtte weg te kronkelen maar het lukte niet. Zijn vingers woelden zoekend door haar schaamhaar en omvatten het kruisje in haar slip. Met een flinke ruk trok hij het hele kruis uit haar broek ën duwde het lapjfe stof dat hij in de hand hield tegen zijn neus. Het kind geurde heerlijk, ze beviel hem.

‘Je hebt een lekkere poezenlucht, weet je dat. Dat verschilt hoor, de een met de ander. Die van jou is goed.’

Hij wreef genietend de stof langs zijn gezicht en inhaleerde de lucht alsof hij voor het eerst in weken een sigaret mocht roken.

‘Het is alsof ik van een lange reis weer thuis kom in mijn eigen huis, weetje dat?’ zei hij. ‘Ik zal dit stukje slip bewaren als aandenken en er thuis aan ruiken. Dan kan ik gemakkelijk aan je terugdenken, begrijp

je?’

Hij hield het stukje stof wat verder van zijn gezicht om het beter te kunnen zien. Hij dacht dat zijn hart stilstond. Hoe was het mogelijk? Een wonder van de duivel of van God? Ze had hetzelfde slipje als Gonnie en Femske droegen.

‘Nu word ik waarlijk gek,’ zei hij. ‘Nu moet ik ook het echte bloempje zien.’ Hij rukte haar rok omhoog en zag het zwarte plekje haar tussen haar benen. ‘Nu ga ik je bloempje plukken!’

‘Nee!’ gilde het meisje. ‘Niet doen!’

‘Ja!’ riep hij, ‘wél doen. Durf nog eens “niet doen” te zeggen. Roep het eens als je durft. Ik bijt meteen hop, dat frummeltje los. Ik kan dat hoor.’

‘Laat me los!’ Het lukte het meisje om verstaanbaar te huilen.

‘Als je huilt word ik echt boos, hoor. Ik hou er niet van om het met huilende meisjes te doen. Dat is niet ontspannend. Maak me dus niet kwaad.’

‘Nee.’ Het meisje probeerde uit angst voor zijn dreigementen haar snikken te bedwingen. Er kwam af en toe wel een snik, maar die was duidelijk ongecontroleerd. Ze kon het niet helpen.

‘Heel verstandig,’ zei hij. ‘Nu kunnen we het doen.’

Hij keek voor alle zekerheid snel om zich heen, maar er was alleen maar duisternis met hier en daar de flauwe lichten van lantarenpalen en hun weerspiegeling in het natte asfalt.

‘Even het juiste plekje vinden, waar is het poortje? Je hebt het goed verstopt tussen al die krulletjes en haartjes. Mijn compliment.’

Hij liet zijn vinger langs het bolletje spelen maar ontdekte geen ingang. Snel stak hij twee vingers in zijn mond, sabbelde ze nat en probeerde het opnieuw. Het ging beter. Ineens voelde hij het verborgen pad naar haar buik en langzaam duwde hij eerst een en daarna twee vingers op verkenningstocht in haar weg. Het meisje verstarde en leek een stenen lichaam te krijgen.

‘Prachtig,’ mompelde hij. ‘Nu proeven. Proeven en keuren.’

Hij stak zijn vingers in zijn mond en zoog die bedachtzaam af.

‘Je bent een heerlijke meid … een Gonnie, een Femske!’

Hij liet zich met zijn volle gewicht op het meisje vallen en schoof zijn arm onder haar lichaam zodat ze wat gemakkelijker kon liggen. Hij bedoelde het niet zo slecht. Met zijn borst wist hij haar in bedwang te houden en door zich met de knieën tegen de bestrating af te zetten en zo zijn onderlichaam omhoog te wippen kon hij bij zijn lid komen en het bij haar binnen brengen. Hij voelde dat hij haar te pakken had. Het meisje kreunde en snikte alsof ze het lekker vond, scheen zich zelfs over te geven, maar zag kans door een onverwachte woedeuitbarsting haar handen vrij te krijgen en hem in het gezicht te krabben.

‘Verdomme, lelijke kat. Je zult je straf krijgen!’

Hij trok zijn arm achter haar hoofd weg, greep haar handen vast en duwde die achter haar hoofd tegen de straatstenen. Veel duidelijker dan voorheen zag hij de ronding van haar borsten door haar kleding bollen.

‘Je bent nu een stuk bekoorlijker, feeks.’

Meteen was daar de ontlading, het was niet meer tegen te houden, zelfs geen seconde uit te stellen om iets langer te genieten. Het was onderweg en moest komen. Zijn lichaam begon hevig te schokken en met krachtige stralen spoot hij al die jaren van onvoldoende bevrediging in haar te pletter.

Uitgeput en krachteloos bleef hij liggen. Hij voelde zich kalm, alsof het een normale vrijage was geweest. Zijn nuchtere verstand, hij had een meisje aangerand, bracht hem toch bij zijn positieven. Hij krabbelde overeind en hield daarbij het meisje zolang mogelijk tegen de grond gedrukt, keek razendsnel om zich heen of de kust nog veilig was en rende als een haas weg. Bij de hoek van de straat keek hij nog eens om en toen pas zag hij het meisje overeind krabbelen. Alsof ze dronken was, zocht ze haar fiets.

Twee of drie straten stevig doorlopen en dan kalm naar huis gaan,

dacht hij. Geen spoor van paniek vertonen. Gewoon doen, geen taxi nemen en in portieken schuilen voor mensen in langskomende auto’s die me mogelijk herkennen. Je wist maar nooit … er was tenminste één voordeel aan zijn geslonken bekendheid. En morgen, morgen zou het zondag zijn. Elf uur! Elf uur, had hij een afspraak op de hoek van het hoofdpostkantoor met Femske. Wat kon een leven in

korte tijd toch drastisch veranderen.