|
10 |
Het noordoosten en oosten valt grofweg in twee delen uiteen. De provincies Kompong Cham, Kratie en Stung Treng liggen aan de rivier de Mekong en het landschap bestaat er uit plantages en rijstvelden. Behalve voor irrigatiedoeleinden is de Mekong ook van belang als vervoersader en vormt de verbinding tussen de hoofdstad en de grens van Laos in het noorden. Het gebied langs de rivier is vrij dichtbevolkt en vergeleken met de rest van het noordoosten tamelijk welvarend. Met goede wegen in het zuiden en riviertransport in het noorden is dit gedeelte redelijk goed ontsloten.
De provincies Ratanakiri in het uiterste noordoosten en Mondulkiri in het oosten, aan de grens met Vietnam, zijn een ander verhaal. Kenmerkend voor de natuur in deze afgelegen en dunbevolkte provincies zijn beboste heuvels, waar nog tijgers en luipaarden ronddolen. Het gebied is uitgesproken arm, met zwerflandbouw als voornaamste middel van bestaan, terwijl de opbrengsten uit de illegale houtkap vooral verdwijnen in de zakken van politici en rijke ondernemers. Dit deel van het land is afgelegen en moeilijk toegankelijk – vooral in de regentijd – en trekt nog slechts een handjevol bezoekers. Doorzetters die het weinig comfortabele reizen op de koop toe nemen, wacht als beloning een grotendeels ongerepte samenleving en natuur.
Aan de hoofdweg van Phnom Penh richting noordoosten ligt Skuon, culinaire halteplaats voor de Cambodjanen, waar geroosterde reuzenspinnen te koop zijn. Het lieflijke plaatsje Kompong Cham heeft koloniale architectuur, een landelijke omgeving en is springplank voor de doorreis naar het noorden en noordoosten. Het stadje Kratie biedt onovertroffen zonsondergangen over de Mekong, maar dankt zijn faam voornamelijk aan de zeldzame zoetwaterdolfijnen in de rivier.
De provincie Ratanakiri heeft een weergaloze natuur. Met mistige en beboste heuvels, een vulkanisch meer, watervallen in de jungle en etnische minderheden – voor wie de tijd lijkt te hebben stilgestaan – heeft de streek avontuurlijk ingestelde reizigers veel te bieden. Voeg er de mooie bootreizen en tochten per olifant aan toe en het beeld is compleet.
Het vervoer door het noordoosten stelt de nodige eisen aan reizigers. De weg van Phnom Penh naar Kompong Cham is uitstekend. Ook de bootreizen naar Kratie en Stung Treng zijn goed te doen. Maar het laatste stuk over de weg naar Banlung, de hoofdstad van de provincie Ratanakiri, is abominabel en geldt als een van de slechtste wegen van het land. Wie Ratanakiri wil bezoeken en opziet tegen het verkeer over de weg, kan vanuit Phnom Penh het vliegtuig naar Banlung nemen.
Aan het eeuwenlange isolement van het noordoosten en oosten kwam aan het eind van de jaren zestig van de vorige eeuw abrupt een einde. Met de stilzwijgende toestemming van koning Sihanouk gebruikten de Noord-Vietnamezen de regio als een onderdeel van de Ho Chi Minh-route, de aanvoerlijn van het noorden van Vietnam via Laos en Cambodja naar eenheden van de Viet Cong in Zuid-Vietnam. De Verenigde Staten antwoordden daarop met massale bombardementen op de route, waarbij honderdduizenden Cambodjanen het leven lieten en waardoor het gebied werd betrokken bij de oorlog in Vietnam.
Tussen 1970 en 1975 brak een strijd uit tussen de troepen van de regering-Lon Nol en de Rode Khmer. In korte tijd veroverden de guerrilla’s grote delen van het noordoosten. De Rode Khmer waren intern echter hopeloos verdeeld tussen de facties in het oosten – die op de Vietnamezen steunden en een gematigder politiek voorstonden – en aanhangers van Pol Pot in het centrum en het westen van het land die een radicale koers propageerden. Na de Vietnamese inval aan het eind van 1978 trokken de Rode Khmer zich terug in het westen en brak voor het oosten een periode van betrekkelijke rust aan.
Met bijna twee miljoen inwoners is Kompong Cham de dichtstbevolkte provincie van het land. De inwoners leven van de landbouw en de visserij op de Mekong. Tabak en rubber, de voornaamste agrarische producten in de koloniale tijd, waren lange tijd op hun retour, maar zijn weer in opkomst en veel rubberplantages krijgen een doorstart. Het weven van zijde en katoen – de beste krama’s van Cambodja komen volgens kenners uit Kompong Cham – is de voornaamste huisnijverheid.
Skuon
Vanuit Phnom Penh rijden taxi’s en comfortabele bussen over een uitstekende weg naar de provinciehoofdstad Kompong Cham. Onderweg wordt gestopt in Skuon, een stadje bij de splitsing van hoofdweg nr. 6 naar Siem Reap en nr. 7 naar Kompong Cham.
Voor buitenlanders is Skuon een onbeduidend stadje zonder attracties, maar Cambodjanen beschouwen dit als de beste plek voor het kopen van tarantula’s: harige, zwarte spinnen met acht poten die gelden als delicatesse. Overal langs de kant van de weg lopen vrouwen en meisjes met schalen, opgetast met spinnen zo groot als de palm van een hand. Krokant geroosterd, gefrituurd of gebakken met knoflook en zout zijn ze een favoriete snack. De pootjes schijnen het lekkerst te zijn. Wie dit allemaal iets teveel van het goede vindt, kan beter de andere plaatselijke lekkernij proberen: bamboekokers gevuld met een mengsel van kleefrijst, zwarte bonen en kokos.
Over de vraag waarom spinnen een culinaire traktatie zijn, is nogal gespeculeerd. Tijdens het bewind van de Rode Khmer aten de uitgehongerde Cambodjanen alles wat enigszins eetbaar was, van muizen tot krekels, kevers en larven. Waarschijnlijk ontdekten ze zo de spinnen, die goed smaakten en ook nog de nodige eiwitten bevatten. De spinnen worden gevangen in de jungle, door de nesten in de grond met een stok op te porren tot de dieren naar buiten komen.
Kompong Cham
De hoofdstad van de provincie Kompong Cham is in grootte de vierde stad van het land. In de koloniale periode was de plaats dankzij de ligging aan de oever van de Mekong een welvarende handelspost. Hiervandaan werden rubber en tabak verscheept, de twee pijlers van de voorspoed van de provincie. Ook nu toont Kompong Cham een zekere welstand, volgens critici voornamelijk vanwege de gunstige bejegening door premier Hun Sen, een voormalig inwoner van de stad. Door de ligging aan de hoofdweg nr. 7 en de rivier is de stad een verkeersknooppunt en door de bouw van de door Japan gefinancierde brug over de Mekong zal het belang alleen maar toenemen.
In de stad
Kompong Cham is ondanks de grootte een vredig plaatsje met brede straten met bomen, waaraan het de bijnaam tuinstad te danken heeft. Er is weinig te zien, maar het is aardig om de sfeer van een provinciestadje te proeven. Dat kan uitstekend tijdens een wandeling langs de koloniale winkelhuizen en kade met de Japanse Brug of met een drankje aan de oever van de Mekong. Kompong Cham heeft een levendige markt, een paar stoepa’s en een pastorale omgeving. De stad is compact genoeg om te voet te doorkruisen. Voor een tocht in de omgeving is de motortaxi het ideale vervoermiddel.
Op de overdekte markt in het centrum gonst het van de activiteit. De winkeltjes zijn goed voorzien van artikelen. Dit is dé plek voor het aanschaffen van een krama, de traditionele hoofdbedekking. De katoenen krama’s van Kompong Cham zijn van superieure kwaliteit – met unieke kleuren en patronen – en genieten bekendheid in het hele land.
Bezienswaardigheden buiten de stad
Zo’n 2 km ten westen van de stad en een klein stukje van de weg naar Phnom Penh ligt Wat Nokor, de bekendste bezienswaardigheid van Kompong Cham. De tempel van zandsteen uit de 13de eeuw ligt op het terrein van een moderne pagode en verkeert in een redelijke staat. In een nieuw gebouw ten zuiden van de tempel bevindt zich het beeld van een grote rustende Boeddha.
Wat Nokor is erg in trek bij de grote Chinese minderheid van Kompong Cham. Volgens een legende zou een jongetje in de Mekong zijn verzwolgen door een reuzenvis. De vis werd gevangen voor de kust van China en het kind werd levend in de maag aangetroffen. Als jongeman keerde hij terug naar zijn geboortestreek, waar hij een oudere vrouw huwde die achteraf zijn moeder bleek te zijn. Om de bloedschande uit te wissen, liet het echtpaar een tempel bouwen.
Koh Paen is een langgerekt eiland dat wordt omringd door de armen van de Mekong, 750 m ten zuiden van de Japanse Brug. Het eiland is in de droge tijd met de oever verbonden door een lange bamboetolbrug over een zandbank. In het regenseizoen zet een veerbootje passagiers en motoren over.
Het 10 km lange eiland is puur platteland – dorpjes met tempels en scholen verscholen in het groen, velden met sesamzaad en pinda’s en een bijzonder vriendelijke bevolking. Het vervoer op de smalle zandpaden bestaat uit fietsen, paardenkarren en motoren. De moslimminderheid van de Cham leeft van de opbrengsten van de visvangst en weefkunst; de rest van de bevolking is grotendeels afhankelijk van de verbouw van tabak. Kinderen rijgen de tabaksbladeren aan bamboepennen, waarna ze drie dagen te drogen worden gehangen in hoge, houtgestookte ovens van klei.
KOH PAEN. Er is een standplaats voor motortaxi’s even ten
zuiden van de Japanse Brug, bij het begin van de bamboebrug naar
het eiland. Reken ongeveer twee uur voor een tocht over het
eiland.
Langs de weg naar Phnom Penh, 8 km ten westen van Kompong Cham, liggen de heuvels Phnom Pros en Phnom Srei. Die namen, respectievelijk Mannenheuvel en Vrouwenheuvel, danken ze aan een legende. Tijdens een nachtelijke wedstrijd moest een team van mannen en vrouwen uitmaken wie als eerste op hun eigen heuvel een stoepa kon bouwen. Onder het motto ‘wie niet sterk is, moet slim zijn’ ontstaken de vrouwen ’s nachts een reusachtig vuur. De mannen hielden dit voor de opkomende zon en gaven de strijd op. De vrouwen bouwden hun pagode af en kwamen als winnaars uit de bus.
Phnom Pros is de lagere heuvel, met op de top een aantal moderne tempels. De heuvel is het domein van een kolonie apen, die vooral leeft van de bananen die worden verkocht in de fruitstalletjes in de buurt. De kleine stoepa’s aan de voet van de heuvel zijn opgericht door familieleden van slachtoffers van de Rode Khmer. Vanaf hier loopt een pad naar de voet van Phnom Srei en voert een steile trap naar de top met goede vergezichten.
PHNOM PROS EN PHNOM SREI. De heuvels zijn per motortaxi te
bereiken, eventueel in combinatie met een bezoek aan Wat
Nokor.
De meeste inwoners van de afgelegen provincie Kratie wonen langs de oever van de rivier de Mekong. De rest van deze bosrijke provincie is dunbevolkt. Kratie viel al in het begin van de jaren zeventig van de vorige eeuw in handen van de Rode Khmer en was een van de eerste provincies die tijdens de Vietnamese invasie in december 1978 werd bevrijd van dat schrikbewind.
Het aantal bezienswaardigheden in de regio is dun gezaaid. De provinciehoofdstad Kratie – spreek uit: Krotsjèh – is een sfeervol plaatsje en een tussenstop op weg naar het noorden of noordoosten. Net buiten de stad ligt de heuvelpagode Phnom Sambok, maar de grootste attractie zijn toch de bijzondere Irrawaddy-dolfijnen van Kampi. Sambor, een nederzetting uit de tijd vóór Angkor, is vooral bekend vanwege de Pagode van de 100 Zuilen.
Kratie
Het havenplaatsje Kratie, 120 km ten noorden van Kompong Cham, heeft een fantastische ligging op de oostelijke oever van de Mekong. In de droge periode torent de stad hoog uit boven de rivier en biedt uitzicht op de zandbanken aan de oevers. De zonsondergangen over de rivier zijn onovertroffen.
Ondanks de langdurige bezetting door de Rode Khmer is Kratie redelijk ongeschonden uit de burgeroorlog gekomen. De ambiance is nog een beetje Frans, met koloniale gebouwen waarin nu overheidsinstanties zijn gehuisvest. Hoewel er in de stad weinig te beleven valt, maakt Kratie een gezellige indruk, zeker ’s avonds onder het genot van een hapje of een drankje in een van de stalletjes aan de rivier. De plaats komt vooral tot leven bij aankomst en vertrek van de boten. Er is een aardige markt.
Kratie is een overnachtingsplaats aan de route naar het noorden en Ratanakiri. De boot uit Phnom Penh en Kompong Cham komt rond het middaguur aan en dat biedt de bezoekers voldoende tijd voor een tocht naar Phnom Sambok en de dolfijnen.
Aan de weg van Kratie naar Kampi staan traditionele houten huizen op palen. Halverwege de route ligt Phnom Sambok. Stenen trappen leiden naar de top. De heuvel heeft een paar kleine en niet erg opvallende heiligdommen, maar het uitzicht over de uitgestrekte vlakte en de brede Mekong rechtvaardigt de inspanning van de beklimming.
Kampi
De Irrawaddy-dolfijn is een van de vijf soorten
zoetwaterdolfijnen ter wereld en is uiterst zeldzaam (
pp. 199-200). Er leven naar schatting nog
zo’n 150 exemplaren in de rivier de Mekong, maar hun aantal neemt
snel af. In het natte seizoen verspreiden ze zich over de rivier en
komen voor tot vlak boven Phnom Penh. In de droge tijd concentreren
ze zich in de diepere delen van de rivier ten noorden van Kratie,
tot aan de grens met Laos. In het begin van de jaren zeventig van
de vorige eeuw werden ze nog gesignaleerd in het meer van Tonlé
Sap, maar door intensieve bevissing zijn ze daar verdwenen.
Kampi, een diep deel van de rivier 15 km ten noorden van Kratie, biedt de mogelijkheid de dieren van dichtbij te observeren. Aan de oever zijn boten met bootsman te huur. Ze varen over de rivier langs begroeide zandbanken. Regelmatig laten de dolfijnen zich van dichtbij zien. De beste tijd is aan het eind van de middag als ze voedsel zoeken. Ze springen niet omhoog zoals de uitbundige tuimelaars, maar komen half uit het water om adem te halen, waarbij ze een knorrend geluid uitstoten.
De zeldzame Irrawaddy-dolfijn
Irrawaddy-dolfijnen – Orcaella brevirostris – leven in de diepere delen van de Mekong in Cambodja en Laos en in rivieren in Birma en Bangladesh. Het zoogdier met de ronde kop zonder snuit en kleine driehoekige rugvin lijkt meer op de bruinvis en tandwalvis dan op een zeedolfijn. Irrawaddy-dolfijnen zijn na vijf jaar volwassen en bereiken een lengte van meer dan 2 m en een gewicht van 90 tot 150 kilo. De schuwe dieren zwemmen in groepen van zes of minder. Ze voeden zich met vis, garnalen en rivierkreeftjes.
De Irrawaddy-dolfijn is een van de meest bedreigde dieren ter wereld. Regelmatig worden ze het slachtoffer van vissen met dynamiet of ze raken verstrikt in visnetten en verdrinken. Plannen voor het bouwen van dammen in de rivier de Mekong – waardoor het leefmilieu van de dieren ernstig wordt aangetast – zouden wel eens het doodvonnis voor de dolfijnen kunnen betekenen.
Sambor
Sambor ligt aan de rivier, 38 km ten noorden van Kratie. Onder de naam Sambhupura was het de oude hoofdstad van het rijk van Chenla Land (zie p. 51). Van de bouwwerken uit de 8ste eeuw is geen steen meer over, maar een moderne pagode heeft Sambor enige faam bezorgd. Wat Trasor Muy Roi, de Pagode van 100 Zuilen, dateert uit 1986 en claimt het grootste aantal pilaren van het land te hebben. De tempel is gebouwd op de plaats van een ouder houten heiligdom. De witte stoepa op het terrein is opgedragen aan prinses Nucheat Khatr Vorpheak, die hier in 1834 door een krokodil werd gedood.
Er liggen grootse plannen op de tekentafel voor het bouwen van dammen in de Mekong, vooral voor het opwekken van hydro-elektrische energie. Een van de meest ambitieuze projecten is het aanleggen van een dam bij Sambor, waardoor een stuwmeer van 800 km2 zal ontstaan en tienduizenden inwoners hun land zullen moeten verlaten.
SAMBOR. Volg de weg vanaf Kampi langs de rivier naar het
noorden. Na 13 km komt er een splitsing. Neem de linker afslag naar
Sambor, 10 km verder. In Kratie zijn motortaxi’s te
huur.
Van Kratie via Stung Treng naar Banlung
De 140 km lange route van Kratie naar Stung Treng in het noorden bij de grens met Laos is één grote gatenkaas, maar er liggen plannen om de weg te verbeteren. Daarmee zou de afgelegen provincie Stung Treng uit het isolement verlost worden en kunnen uitgroeien tot schakel in de handel en het transport tussen Cambodja en Laos. Zolang dat nog niet het geval is, kunnen reizigers beter voor het vervoer over de rivier kiezen. Dagelijks vaart een snelle boot van Kratie naar Stung Treng, een leuke tocht over de Mekong die op sommige plaatsen kilometers breed is – met zandbanken, begroeide eilandjes en bomen half in het water – en op andere plekken smal en met stroomversnellingen.
Stung Treng
De provinciehoofdstad Stung Treng is een handelsstadje aan de oever van de Sekong, op de plaats waar deze rivier samenkomt met de Mekong, 50 km ten zuiden van Laos en aan het begin van de weg naar Ratanakiri.
Over de bezienswaardigheden van de stad valt nauwelijks iets te vermelden. Stung Treng is niet bepaald aantrekkelijk en voor de meeste reizigers is dit alleen maar een halteplaats op weg naar Laos en de provincie Ratanakiri. Wie een paar uurtjes over heeft, kan een boottocht over de Mekong in de richting van de grens met Laos maken, met de kans dolfijnen te zien. In het centrum is een markt met juweliers, geldwisselaars en kleding uit Laos. Er zijn een paar matig interessante tempels, waaronder de Prasat Preah Ko aan de overkant van de rivier.
Van Stung Treng naar Banlung
De 145 km lange hoofdweg van Stung Treng naar Banlung, de hoofdstad van de provincie Ratanakiri, is in 2001 geëgaliseerd en verhard. De weg is op sommige stukken redelijk en op andere delen ronduit slecht, met enorme kuilen door regens en zware vrachtwagens die boomstammen afvoeren. Het landschap wordt na Stung Treng al snel groener, met bos en hier en daar een huisje of gehucht.
VERVOER. Het transport bestaat uit pick-up trucks met
passagiers en vracht of taxi.
De chunchiet
De meerderheid van de bevolking van de provincies Ratanakiri en Mondulkiri bestaat uit etnische groepen die bekendstaan als chunchiet. Ze leven van de zwerflandbouw, waarbij ze delen van de jungle platbranden om in de as gewassen te planten. Om uitputting van de grond te voorkomen, wordt ieder jaar een nieuw stuk jungle als landbouwgrond in gebruik genomen. Door eenzijdige voeding, slechte hygiëne en ziekten is de kindersterfte hoog en de levensverwachting laag. Chunchiet zijn animisten die geloven dat rivieren en bomen de verblijfplaats zijn van geesten. Ze doen aan voorouderverering en geven de overledenen gebruiksvoorwerpen mee, waarmee die zich kunnen redden in het hiernamaals.
Hoewel de chunchiet onderling sterk van elkaar verschillen in taal en gebruiken, is voor de buitenstaander vooral het onderscheid tussen de dorpen opvallend. De Kreung bouwen huizen op de grond, in een cirkel, met in het midden een gemeenschappelijk open terrein. Kenmerkend voor de huizen van de Pnong zijn de ronde rieten daken, die bijna tot op de grond reiken. De paalwoningen van de Tompoun staan in rijen, met afzonderlijke hutjes voor ongetrouwde jongeren.
Opeenvolgende regeringen hebben pogingen gedaan de chunchiet in de Cambodjaanse maatschappij en economie te integreren. Tijdens de koloniale periode werkten ze behalve op hun land op rubberplantages en in de wegenbouw. Na de onafhankelijkheid probeerde de regering zonder veel succes de zwerflandbouw aan banden te leggen en de chunchiet volledig in te zetten als plantagewerkers. Ook verdacht de regering hen ervan strijders van de Rode Khmer onderdak te verlenen, maar de aanvallen van de regeringstroepen op hun dorpen dreven de chunchiet juist in handen van de guerrilla’s.
Hoewel de chunchiet eraan hechten hun traditionele manier van leven in stand te houden, zijn door toegenomen contacten met de buitenwereld de eerste veranderingen al zichtbaar. Alleen de oudere generatie draagt nog traditionele kleding en spreekt de taal van de groep. Jongeren volgen onderwijs, leren Khmer en daardoor dreigen de inheemse talen – die niet op schrift zijn gesteld – te verdwijnen.
De naam Ratanakiri betekent in het Pali, een oude taal uit het zuiden van India waarop het Khmer gebaseerd is, ‘Juwelenbergen’. Dit is een verwijzing naar de natuurlijke schoonheid van de regio of naar de edelstenen die hier gewonnen worden. De bevolking in deze afgelegen provincie aan de grens met Laos en Vietnam bestaat uit Khmer, Chinezen, Laotianen en een aantal etnische groepen die gezamenlijk bekendstaan als Khmer Loeu, de Khmer van het Bovenland, of chunchiet.
In dit onherbergzame deel van het land vestigde Pol Pot in 1963 het hoofdkwartier van de Rode Khmer. Hij bouwde een aanhang op onder de verarmde minderheden en vormde er zijn ideeën over de toekomstige communistische heilstaat van boeren: een samenleving van zuivere Cambodjanen die niet bloot was gesteld aan de verderfelijke invloed van het Westen, zonder geld of materieel bezit en waar het individu totaal ondergeschikt was aan de gemeenschap.
De provincie heeft in het begin van de jaren zeventig van de vorige eeuw zwaar geleden onder de Amerikaanse bombardementen op de Ho Chi Minh-route. Na de Vietnamese inval in 1978 trokken de inwoners die de Rode Khmer gesteund hadden massaal naar het westen, om te eindigen in een van de Thaise vluchtelingenkampen. De meesten van hen zijn gerepatrieerd en wonen weer in hun geboortestreek.
De voornaamste bron van inkomsten is het delven van edelstenen, maar op termijn wordt veel verwacht van het toerisme, vooral ecotoerisme, in de provincie die zo rijkelijk met natuurschoon is gezegend.
De provinciehoofdstad Banlung heeft een interessante markt en is de basis voor tochten in de omgeving. In de buurt van de stad liggen een vulkaanmeer en enkele watervallen. Een fraaie dagtocht gaat naar Voen Sai, inclusief een boottrip over de rivier de Tonlé San naar dorpen van de chunchiet. Virachay Nationaal Park is nog nauwelijks ontsloten, maar dit beschermde gebied met wilde olifanten, tijgers en andere bedreigde diersoorten vormt een belofte voor de toekomst.
Banlung
Banlung is sinds 1979 hoofdstad van de provincie Ratanakiri, nadat de vroegere hoofdstad Lumphat door Amerikaanse B-52 bommenwerpers was platgegooid. De naam van de stad wekt de nodige verwarring. De oorspronkelijke naam is Labansiek, maar de districtsnaam Banlung wordt nu algemeen gebruikt voor de stad.
Banlung is ruim opgezet en ademt met de brede, haaks op elkaar staande zanderige straten zonder noemenswaardig verkeer een beetje de sfeer van het wilde westen. In de droge tijd is Banlung een stoffig stadje, terwijl de zandwegen in de regenperiode in modderstromen veranderen. Afgezien van de markt heeft het plaatsje zelf niet veel te bieden, maar is een goede basis voor tochten door de provincie. Er zijn een paar hotelletjes en guest houses, eethuisjes en winkels.
De markt ten zuiden van het Onafhankelijkheidsmonument is een van de betere van het land, vanwege de etnische minderheden die er inkopen doen en hun waren verkopen. De moderne markthal is er een van dertien in een dozijn, met winkeltjes die huishoudelijke artikelen, schoenen, kleding en edelstenen te koop aanbieden. Het terrein rond de hal is het domein van de vrouwen van de chunchiet. Ze brengen groente, fruit en bosproducten aan de man – wild, bloemen en geneeskrachtige wortels –, evenals sieraden en handwerk. De oudere vrouwen dragen nog traditionele kleding, roken bamboepijpen of grote sigaren en kauwen betelnoot. De beste tijd voor een bezoek aan de markt is vroeg in de ochtend, wanneer de vrouwen vanuit de dorpen naar de stad trekken, met op hun rug de khapa, een rieten mand met schouderriemen vol handelswaar.
Omgeving van Banlung
Vulkaanmeer van Boeng Yeak Lom
Het volkomen ronde vulkaanmeer van Boeng Yeak Lom is een van de mooiste stukjes natuurschoon van Cambodja. Het meer ligt in een beschermd en ongerept natuurgebied, met hoge bomen en een dichte onderbegroeiing van bamboe en struiken. Voor de lokale bevolking, de Tompoun, is Boeng Yeak Lom heilig en er doen geruchten de ronde over een wezen dat in het meer zou huizen: een plaatselijke variant op het monster van Loch Ness.
In het bezoekerscentrum, 300 m van de ingang, is informatie te vinden over de bevolking van de streek. Verder is er een kleine expositie met traditionele klederdrachten, visgerei en landbouwwerktuigen te zien en er is een souvenirwinkel met kleding en handwerk.
Rond het meer loopt een 2,5 km lang pad door dichte jungle, een wandeling van ongeveer een uur. Bij de ingang en het bezoekerscentrum zijn houten platforms aangelegd voor het nemen van een verfrissend bad, waartoe het schone en heldere water van het 50 m diepe, donkerblauwe meer zeker uitnodigt.
In het gebied rond het meer liggen vijf dorpen van de Tompoun. Ieder dorp vaardigt een man en vrouw af naar een comité dat erop toeziet dat alle entreegelden van het park ten goede komen aan de inheemse bevolking.
BOENG YEAK LOM. Het meer ligt 5 km ten oosten van Banlung.
Volg de weg tot aan het standbeeld van het echtpaar van de
chunchiet. Sla rechtsaf en na 1 km is de entree tot het park. In de
stad zijn motortaxi’s beschikbaar, maar de tocht is uitstekend te
doen per fiets, te huur bij bedrijfjes langs de hoofdstraat in
Banlung.
Watervallen
De omgeving van Banlung is rijk bedeeld met watervallen. Hoewel niet erg spectaculair – zeker niet in de droge tijd– maakt de ligging in de jungle veel goed. De hoogste waterval, Chaa Ong, stort van 30 m hoogte naar beneden en de poel aan de voet is een goede plek om te zwemmen. Ka Chhang ligt te midden van rubberplantages en is met 10 m hoogte niet bepaald indrukwekkend, maar er kan gezwommen worden en dit is een geliefde plek voor een picknick.
WATERVALLEN. De weg naar Stung Treng splitst zich een paar
kilometer buiten Banlung in tweeën. De afslag naar het noordwesten
gaat naar Chaa Ong en de afslag naar het zuiden leidt naar Ka
Chhang.
Olifantentrek
Guest houses organiseren treks per olifant door de jungle. De treks starten gewoonlijk in een dorp van de Preah, een halfuur rijden met de motortaxi vanuit Banlung. Hoewel de dikhuiden nog steeds het zware werk verrichten in de bossen, worden ze in toenemende mate ingeschakeld ten behoeve van het toerisme.
Passagiers zitten in een bakje op de rug van de olifant, achter de berijder. Een gemiddelde trip duurt drie uur. De tocht gaat eerst door verwaarloosde rubberplantages met bomen die alleen nog worden afgetapt voor lokaal gebruik. Via akkers met bananen, cashewnoten en suikerriet en piepkleine dorpjes gaat het landschap over in bos en jungle die op sommige plaatsen bijna ondoordringbaar is. Tijdens de trek steken de olifanten de bovenloop van de waterval Ka Chhang over.
Wie wil zien hoe mijnwerkers met primitieve middelen edelstenen winnen, kan terecht in het gebied rond Bokeo, 30 km ten oosten van Banlung. In de jungle graven arbeiders een rond gat met een middellijn van 1 m, tot 10 m diepte. De grond wordt met manden naar boven gehaald. Ze zoeken naar zirkoon, een halfedelsteen die verschillende kleuren kan aannemen, variërend van groen tot bruin, rood, blauw en goudgeel. Ook in de mijnen van Chum Rum Bei, 35 km ten zuidoosten van Banlung, worden edelstenen gedolven.
MIJNEN. Informeer in Banlung naar de huidige locatie, want
men verplaatst de mijnen regelmatig en ze zijn soms moeilijk te
vinden. Ze zijn bereikbaar met een moto vanuit Banlung, gevolgd
door een wandeling door de jungle.
Dagtocht naar Voen Sai en dorpen van de minderheden
De weg van Banlung naar het 35 km noordelijker gelegen Voen Sai is redelijk en de tocht duurt ongeveer anderhalf uur. Onderweg wordt gestopt bij een kleine begraafplaats van de minderheden. De graven bestaan uit open bamboehuisjes met attributen die de overledene van pas kunnen komen in het hiernamaals, zoals een muskietennet – dit is malariagebied – en handwerkbenodigdheden. Langs de weg liggen dorpjes van de Kreung en de Tompoun. Opvallend zijn de huisjes voor ongetrouwde jongens en meisjes, gebouwd op palen boven de grond en alleen via een steile ladder toegankelijk. In deze huisjes kunnen de jongeren kennismaken met hun mogelijk toekomstige partners.
Het plaatsje Voen Sai, op de zuidelijke oever van de pittoreske rivier de Tonlé San, is het hoofdkwartier van het Virachay Nationaal Park. Het dorpje bestaat uit niet veel meer dan een verzameling stalletjes met hapjes en drankjes en een paar winkels in de buurt van de veerboot. Reizigers komen hier voor treks in het park onder leiding van parkwachters, een bezoek aan dorpen van Chinezen, Laotianen en Kreung aan de overkant van de rivier en voor boottochten naar begraafplaatsen van de minderheden.
Het Chinese dorp op de noordelijke oever van de rivier ziet er brandschoon en welvarend uit, met ruime houten huizen die op de grond gebouwd zijn in plaats van op palen en een goed voorziene winkel. Het vormt een opmerkelijk contrast met het ernaast gelegen, veel armere Laotiaanse dorp waar de kinderen buitenlanders begroeten met sabadii, welkom. De Chinese mannen trouwen wel met Laotiaanse vrouwen, maar omgekeerd komt dat niet voor.
Vanuit Voen Sai zijn prachtige boottochten te maken. In de droge tijd staat het water in de Tonlé Sap erg laag en lopen de boten soms vast op de zandbanken. Vanaf de boot hebben reizigers mooi zicht op de groene oevers, met ijsvogels en andere bonte vogelsoorten. De boten leggen aan bij een dorp en begraafplaats aan de rivier. De graven zijn open huisjes met zinken daken en op de hoeken beelden van de overledene en eega. Sommige beelden zijn levensecht – je kunt bijvoorbeeld aan uniform en portofoon zien dat de dode een politieagent was. Wie het zich kan permitteren, laat het graf versieren met buffelpoten en houten olifantstanden, een eerbetoon aan de goden.
OMGEVING BANLUNG. Hotels en guest houses in Banlung
verzorgen dagtochten. De deelnemers reizen per pick-up naar Voen
Sai. Daar stappen ze over in boten en worden na de bootreis weer
opgepikt voor de terugreis naar Banlung.
De provincie Mondulkiri aan de grens met Vietnam ligt op een gemiddelde hoogte van 800 m en heeft een koel klimaat. Dit deel van Cambodja ontvangt slechts een handjevol buitenlanders. Toerisme is er nog een onbekend fenomeen, hoewel de eerste guest houses in de kleine provinciehoofdstad Sen Monorom al zijn gesignaleerd.
Mondulkiri is heuvelachtig en ondanks de grootschalige houtkap dichtbebost. Grote delen zijn bedekt met ondoordringbare jungle en er leven bedreigde dieren zoals beren, tijgers, luipaarden, wilde olifanten en buffels.
Met een oppervlakte van 16.000 km2 is Mondulkiri een van de grootste provincies van het land, maar met niet meer dan 35.000 inwoners is het ook de dunst bevolkte. De bevolking bestaat voor 80 procent uit heuvelbewoners, chunchiet. Er zijn 20 verschillende etnische groepen, met de Pnong als grootste vertegenwoordiger. Het is een arme regio die leeft van de opbrengsten van de rijstbouw, koffie en peper en vooral de jacht.
Mondulkiri heeft een mooi landschap, maar door de slechte toestand van de wegen is deze streek moeilijk te bereizen. De schaarse reizigers beperken zich tot een olifantentrek, een bezoek aan een dorp van de minderheden en een van de watervallen in de omgeving van de provinciehoofdstad.
Sen Monorom
De provinciehoofdstad is een groot dorp van 7500 inwoners, met een verzameling houten huizen, een markt en twee meertjes in het centrum. De sfeer is provinciaals en vergeleken met deze plaats lijkt Banlung wel een wereldstad.
Sen Monorom is omringd door heuvels en ongerepte natuur. Rond de stad liggen dorpen van de Pnong. Vanuit de dorpen trekken bewoners met manden vol koopwaar op de rug naar de markt van Sen Monorom.
Watervallen
Een paar kilometer ten westen van Sen Monorom ligt de Monorom Waterval, ook bekend als de Sihanouk Waterval. Het water valt van 8 m hoogte in een poel waarin kan worden gezwommen.
Spectaculairder is de Bou Sraa Waterval, midden in de jungle, 40 km ten oosten van Sen Monorom. Het water stort via twee cascaden in een 50 m diepe kloof. Dit is de grootste en bekendste waterval van Cambodja en wordt zelfs in liedjes bezongen.