3 |
De grondwet van 1993 garandeert vrijheid van godsdienst, op voorwaarde dat uitoefening van dit recht niet leidt tot aantasting van andere religies of tot schending van de openbare orde en veiligheid. In de constitutie is opgenomen dat het boeddhisme de staatsgodsdienst is.
Het boeddhisme is sinds de 14de eeuw de dominante godsdienst in Cambodja. Meer dan 90 procent van de Khmer is aanhanger van een stroming binnen het boeddhisme die hinayana- of theravadaboeddhisme wordt genoemd. Het boeddhisme heeft een grote invloed op het dagelijks leven en dat uit zich in het aanbieden van offergaven in tempels, het geven van aalmoezen aan monniken en het bijwonen van religieuze festivals.
De islam is na het boeddhisme de voornaamste
religie; de meeste moslims behoren tot de Cham, een bevolkingsgroep
die van oorsprong afkomstig is uit Vietnam. Het hindoeïsme heeft
alleen aanhangers onder de piepkleine Indiase minderheid. Het
christendom heeft nauwelijks wortel geschoten. Het overgrote deel
van de Chinese minderheid volgt een mengeling van boeddhisme,
confucianisme en taoïsme. Animisme en voorouderverering zijn de
voornaamste religieuze uitingen van de chunchiet
( pp. 201-202), de etnische groepen in het
noordoosten van het land.
Historische betekenis hindoeïsme
Het hindoeïsme als afzonderlijke godsdienst speelt in het hedendaagse Cambodja geen rol van betekenis. De historische invloed van de religie is echter van onschatbare waarde. Het hindoeïsme werd in de 1ste eeuw van onze jaartelling geïntroduceerd door brahmaanse priesters die in het kielzog van Indiase handelaren naar het huidige Cambodja reisden. Tot de 14de eeuw bepaalde het hindoeïsme het religieuze, politieke en culturele leven van de Khmer. Opvallend is dat hindoeïsme en boeddhisme aan het einde van deze periode vaak naast elkaar bestonden en dat soms de ene, dan weer de andere godsdienst de overhand had.
De Khmer namen de godenwereld
van het hindoeïsme over, maar gaven er wel een eigen interpretatie
aan. Tijdens de pre-Angkorperiode, vanaf het eind van de 6de eeuw
tot 802, was de toonaangevende godheid Harihara, een kruising
tussen de hindoegoden Shiva en Vishnoe. In het rijk van Angkor was
Shiva lange tijd de hoofdgod. De koningen zagen zichzelf als de
reïncarnatie van deze god, als de devaraja of god-koning.
Aan dit concept ontleenden de vorsten hun absolute macht ( pp. 52-53). In de 12de eeuw nam Vishnoe de
rol van Shiva als oppergod over.
Het hindoeïsme heeft de tempelbouw van de Khmer diepgaand beïnvloed. Ook in de beeldhouwkunst, klassieke dans en literatuur is de Indiase oorsprong zichtbaar, met thema’s die vaak zijn ontleend aan de hindoedichtwerken Mahabharata en Ramayana.
De bakermat van het boeddhisme is India. De stichter was Siddharta Gautama (560–480 v.Chr.). Deze prins werd geboren in Lumbini in Nepal, als zoon van koning Kapilavasta en koningin Maya.
Tijdens een tocht buiten het paleis ontdekte de prins dat de mensheid gebukt ging onder ouderdom, ziekte en dood. Daarop besloot Siddharta zijn beschermde leven op te geven, om een manier te vinden dit lijden te beëindigen. Hij verliet vrouw en kind en trok jarenlang als asceet door India, maar dit bracht hem niet het gewenste geluk. Uiteindelijk kwam hij door meditatie onder een waringinboom tot verlichting (bodhi); Boeddha, de verlichte, was geboren.
Leer
Onder de bodhiboom formuleerde Boeddha de vier edele waarheden:
• Het leven is lijden (dukkha).
• De oorzaak van het lijden is begeerte. Door te hechten aan het leven zit de mens gevangen in een heilloze cyclus van geboorte, sterfte en wedergeboorte.
• De opheffing van het lijden kan de mens bereiken door zich los te maken van zijn begeerten, door zich te onthechten.
• De weg naar opheffing van het lijden is het achtvoudige pad. Door middel van juist inzicht, doel, leven, streven, denken, mediteren, woord en daad bereikt de mens het nirvana, de toestand van gelukzaligheid en bevrijding uit de kringloop van reïncarnaties. Dit achtvoudige pad noemde Boeddha de middenweg, gematigdheid in alles. De mens moet zijn hartstochten overwinnen, maar zich niet overgeven aan strenge ascese.
Hoewel het boeddhisme tot een van de vijf wereldgodsdiensten wordt gerekend, is het strikt genomen geen religie. Het is een filosofie, een levenshouding. Er zijn geen goden; iedereen kan in principe de verlichting bereiken en boeddha worden. Het boeddhisme kent wel monniken en kloosterorden, maar van een alomvattende kerkelijke organisatie is geen sprake.
Het ultieme doel van de boeddhist is zich los te maken van de cyclus van wedergeboorten. Het bereiken van het nirvana is een lange weg en de meeste boeddhisten zijn tevreden als ze in een volgend leven in een hogere positie terugkeren. Of dit lukt, wordt bepaald door de wet van oorzaak en gevolg. Door een aantal grondregels in acht te nemen, kan de mens zijn lot (karma) beïnvloeden. De Vijf Geboden luiden: niet doden, stelen, liegen, overspel plegen en alcohol, tabak of drugs gebruiken. Ook door het doen van goede werken, zoals het geven van aalmoezen aan monniken en door regelmatig te offeren in de tempels, kan men zijn karma verbeteren. De boeddhistische leer is vastgelegd in de Tripitaka, de Drie Manden.
Het grote en het kleine voertuig
Na de dood van Boeddha viel het boeddhisme in verschillende stromingen uiteen. Het mahayanaboeddhisme legt de nadruk op universele verlossing van alle mensen en wordt daarom het ‘grote voertuig’ genoemd. Deze stroming kent bodhisattva’s: stervelingen die de verlichting al hebben bereikt, maar toch op aarde blijven om de mensen de juiste weg te wijzen. Deze vorm van boeddhisme vind je vooral in Nepal, Vietnam, China, Korea en Japan.
In het hinayana-boeddhisme streeft iedereen zijn eigen individuele verlossing na, zonder de tussenkomst van anderen. Deze vorm staat bekend als ‘het kleine voertuig’, een nogal denigrerende term die afkomstig is van aanhangers van het mahayana-boeddhisme. De hinayana is de oudste stroming binnen het boeddhisme en dankt er de bijnaam Leer van de Ouderen aan. De volgelingen erkennen alleen de geloofsartikelen uit de Tripitaka en wijzen latere toevoegingen af. Ze zien zichzelf als de ware voortzetters van de leer van Boeddha. Anderen beschouwen de richting als conservatief en dogmatisch. Het hinayana-boeddhisme heeft zich verbreid over Thailand, Laos, Birma, Sri Lanka en Cambodja.
Hinayana-boeddhisme in Cambodja
Vanaf het begin van onze jaartelling hebben het hindoeïsme en boeddhisme in Cambodja naast elkaar bestaan. Tijdens de eerste 1000 jaar domineerde het hindoeïsme, tot het mahayana-boeddhisme in de 10de eeuw aan een opmars begon en tijdens de regering van koning Jayavarman VII (1181–1219) tot staatsreligie werd uitgeroepen. Na de dood van de vorst trad het hinayana-boeddhisme op de voorgrond. De stroming bereikte Cambodja via Sri Lanka en wordt als de zuidelijke school aangeduid.
Het hinayana-boeddhisme ondermijnde het heersende denkbeeld van de god-koning. De nieuwe religie predikte nederigheid en moedigde gelovigen aan zelf verlichting te zoeken. Daardoor werd ze al snel populair bij de bevolking, die zich eeuwenlang door de elitaire devaraja-cultus van het godsdienstige leven had buitengesloten gevoeld. Vanaf de 15de eeuw was het hinayana-boeddhisme de leidende godsdienst, zowel in Cambodja als in de rest van Zuidoost-Azië.
Tijdens hun vier jaar durende schrikbewind slaagden de Rode Khmer bijna in het bereiken van een van hun doelen: het met wortel en tak uitroeien van iedere vorm van godsdienst. Van de 65.000 monniken overleefden slechts een schamele 3000 de beproeving en nagenoeg alle tempels werden verwoest. Na het verdrijven van de Rode Khmer bloeide het boeddhisme op. Tempels werden herbouwd, kloosterscholen openden hun deuren en het aantal monniken nam weer toe. Het boeddhisme is inmiddels weer stevig verankerd in de Cambodjaanse maatschappij.
Het religieuze leven staat in het teken van de triratna, de ‘drie edelstenen’: Boeddha, dhamma en sangha. Boeddha is overal aanwezig en zijn beeld staat op altaren in tempels, huizen en winkels. De teksten van de dhamma, de leer van Boeddha, worden dagelijks in tempels gereciteerd en de monniken (de sangha) in hun saffraangele gewaden ontbreken niet in het straatbeeld.
Hoewel de Cambodjanen in naam een orthodoxe vorm van boeddhisme aanhangen, wordt de leer niet al te strikt toegepast. In Cambodja is het hinayana-boeddhisme verweven met de verering van geesten en voorouders en de meeste boeddhistische ceremoniën bevatten animistische elementen.
De sangha
Iedere Cambodjaanse man wordt geacht voor kortere of langere tijd toe te treden tot de sangha, de gemeenschap van monniken. De enige voorwaarde die wordt gesteld, is dat men minimaal 20 jaar oud moet zijn. Tot voor kort was er een wettelijke minimumleeftijd van 45 jaar, om te voorkomen dat mannen monnik werden om de militaire dienstplicht te ontlopen. Jongeren onder de 20 jaar kunnen toetreden als novice. Dat gebeurt in de regel tijdens de regentijd, in de maanden juli tot september. Hun wijding duurt meestal maar kort, hooguit enkele maanden.
Er zijn twee orden. De grootste en oudste is de Mohanikay. De monniken van deze orde herken je aan hun saffraankleurige gewaden. De orde van de Thammayut is in 1864 door Cambodjaanse leden van het koninklijk huis vanuit Thailand ingevoerd. De monniken van deze ‘adellijke’ stroming dragen een bordeauxrode pij.
Van monniken wordt verwacht dat ze een ascetisch leven leiden. Ze moeten zich uiteraard houden aan de Vijf Geboden. Daarnaast dienen ze af te zien van seks, genotmiddelen, het dragen van sieraden, het slapen op comfortabele bedden en entertainment – dus geen zang, dans of tv kijken! Monniken mogen niet meer dan één maaltijd per dag nuttigen – voor 12 uur ’s middags – en het voedsel moet door bedelen zijn verkregen. Overigens wordt de soep niet zo heet gegeten als ze wordt opgediend en regelmatig kun je monniken op straat zien met een sigaret in de hand. De persoonlijke bezittingen van een monnik bestaan uit een bedelnap, scheermes, naald, riem, waterfilter en een driedelige pij. Naast het mediteren en reciteren van de dhamma moeten de monniken 227 gedragsregels in acht nemen. Monniken staan in hoog aanzien. Door toe te treden tot een orde effent men het pad naar het nirvana. Cambodjanen geloven dat alleen monniken in één keer vanuit dit bestaan de sprong kunnen maken naar de toestand van gelukzaligheid. Gewone stervelingen kunnen hooguit hopen tijdens hun leven iets toe te voegen aan hun karma, om in een volgend leven in een betere positie terug te keren.
Traditioneel spelen monniken een vooraanstaande rol bij festivals en bij plechtigheden als huwelijk en begrafenis. Daarnaast vervullen ze de functie van onderwijzer, natuurgenezer, astroloog en psychiater. Nonnen worden in tegenstelling tot monniken niet gewijd en bekleden meer de positie van lekenzusters. Ze hebben een lagere status dan hun mannelijke tegenhangers, vooral omdat ze aan minder strenge regels zijn gebonden. Ze zijn te herkennen aan hun kaalgeschoren hoofden en witte jurken. Nonnen zijn meestal oudere vrouwen en weduwen die aan een tempel zijn verbonden waar ze huishoudelijke taken vervullen, zoals het onderhouden van het altaar en het verzorgen van oudere monniken.
De oudste geloofsuiting in Cambodja is het animisme. In zijn oervorm wordt dit beleden door de Khmer Loeu, de etnische minderheid in het noordoosten van het land. Animisten geloven dat elk element in de natuur een geest bezit. Aarde, lucht, rivieren en bomen zijn het domein van de yang, natuurgeesten, en dienen met respect bejegend te worden.
In Cambodja staat dit animisme bekend als neak ta, een mengeling van geloof in goede en kwade geesten, vruchtbaarheidsrituelen en voorouderverering. De Khmer Loeu kennen een scala aan geesten. Zo zijn er mneang phteah, beschermgeesten van het huis; khmoc, spoken; arak, vrouwelijke kwade geesten; en meba, de geesten van de voorouders. Om de geesten gunstig te stemmen, brengen gelovigen offers in de vorm van wierook, bloemen en fruit. Respect voor voorouders is erg belangrijk, want de geesten van de overledenen waken over het wel en wee van de nabestaanden. Daarom staat in de meeste huizen een altaartje ter nagedachtenis aan de voorouders.
In de dorpen onderhouden tovenaars het contact met de geestenwereld. De kru of sjamaan geneest kwalen, maakt magische drankjes en amuletten die de drager moeten beschermen tegen het kwaad. De achar is een ceremoniemeester bij festivals en gespecialiseerd in het uitvoeren van rituelen. Een rup arak is een medium dat in trance communiceert met de geestenwereld.
Cambodjanen zijn ongelooflijk bijgelovig. Voor iedere gebeurtenis van enige importantie raadplegen ze een waarzegger of astroloog: voor het bepalen van een huwelijksdatum, de bouw van een huis of aan het begin van een grote reis.
Naast het zuivere animisme vind je ook elementen van deze natuurgodsdienst terug in het boeddhisme. In tempels is meestal een plaatsje ingeruimd voor de beschermgeest van de pagode. Tijdens het boeddhistische festival Pchum Ben in september of oktober eert men de geesten van de overleden voorouders.
Islam
De meeste moslims zijn afstammelingen van de Cham die aan het eind van de 15de eeuw het centrale deel van Vietnam ontvluchtten voor de oprukkende Vietnamezen. Onder de bevolking staan ze bekend als de Khmer Islam. Verder is de kleine Maleise minderheid aanhanger van de islam.
De Cham hebben zwaar geleden onder de Rode Khmer. Moskeeën werden ontheiligd of verwoest. Alle moslims moesten hun geloof afzweren; wie weigerde, werd geëxecuteerd. Tienduizenden Cham hebben de terreur niet overleefd. Direct na het verdrijven van de Rode Khmer nam de gemeenschap de herbouw van de heiligdommen ter hand, met als pronkstuk de Grote Moskee aan de oever van het meer van Boeng Kak in Phnom Penh, gebouwd in 1994 met geld van Saoedi-Arabië. Er zijn nu weer 200.000 Cham, meer dan voor 1975.
Iedere moslimgemeenschap wordt geleid door een hakem, heeft een imam die de gebeden verzorgt en een bilal die de gelovigen oproept tot de dagelijkse gebeden.
De islamitische gemeenschap is verdeeld in twee richtingen. De meerderheid behoort tot de orthodoxe soennitische stroming die zich houdt aan de Vijf Zuilen: geloof in één God, Allah, het geven van aalmoezen aan de armen, vijf keer per dag bidden, alle dagen vasten tijdens de maand Ramadan en de bedevaart naar Mekka. Een minderheid volgt de tradities van de Cham in Vietnam. Ze bidden slechts een keer per week en vasten tijdens de ramadan maar op drie dagen. Deze stroming heeft ook elementen uit het animisme overgenomen. De aanhangers geloven in magie, dragen amuletten en raadplegen bij ziekte een sjamaan. Beide richtingen hebben weinig contact met elkaar.
Christendom
Cambodja maakte voor het eerst kennis met het christendom in de 16de eeuw, toen rooms-katholieke missionarissen uit Portugal het land binnenkwamen. Ondanks de zendingsijver en de katholieke invloed tijdens de Franse koloniale tijd boekte het christendom weinig vooruitgang. Vlak voor de Franse terugtrekking in 1953 waren er 120.000 christenen. Dat is teruggelopen tot 20.000 nu, voor het overgrote deel katholieke Vietnamezen. Het aantal protestanten bedraagt slechts een schamele 2000.
Er werken meer dan 100 christelijke hulporganisaties en missiegroepen in Cambodja. Ze houden zich vooral bezig met onderwijs en voorlichting over gezondheidszorg. Deze activiteiten hebben nauwelijks geleid tot bekering van de boeddhistische bevolking; alleen onder de heuvelbewoners boeken ze enige vooruitgang.
Confucianisme en taoïsme
De meeste Chinezen en Vietnamezen in Cambodja volgen een mengeling van mahayana-boeddhisme, taoïsme en confucianisme. Deze laatste twee filosofische stelsels zijn in de 6de eeuw v.Chr. in China ontstaan. Het taoïsme legt de nadruk op evenwicht tussen uitersten en hanteert magie voor het verkrijgen van welvaart, geluk, gezondheid en onsterfelijkheid. Het confucianisme gaat uit van ethische en moralistische principes die nodig zijn om de sociale orde in stand te houden. Deze unieke mix van religie en sociale en filosofische systemen heeft zich in de loop van de eeuwen vanuit China over Vietnam en Cambodja verbreid.
Architectuur en beeldhouwkunst
Kunst en religie zijn in Cambodja nauw met elkaar verweven. Zowel hindoeïsme als boeddhisme heeft zijn stempel op de kunst en cultuur gedrukt. De voornaamste bron van inspiratie was India, maar de Khmer hebben in de loop der eeuwen hun eigen unieke stijl ontwikkeld en ook de cultuur van buurland Thailand diepgaand beïnvloed.
De bouwkunst van Cambodja is wereldberoemd geworden door Angkor Wat. Om deze magnifieke tempels te beschrijven, kom je al snel superlatieven tekort. Daardoor zou je bijna vergeten dat er ook uit de periode voor en na Angkor interessante bouwwerken bewaard zijn gebleven. De monumenten van Sambor Prei Kuk uit de pre-Angkoriaanse tijd en van Udong na de neergang van het rijk van Angkor zijn beslist een bezoek waard. Daarnaast geven de koloniale gebouwen in de provinciesteden een goede indruk van de architectuur tijdens het Franse bestuur.
Helaas is een aanzienlijk deel van de bouwwerken
verloren gegaan. Door het gebruik van vergankelijke materialen als
hout en bamboe hebben huizen en paleizen de tand des tijds niet
doorstaan. Alleen voor het bouwen van tempels – de woonplaats van
de goden – gebruikte men duurzaam zandsteen. De overgebleven
monumenten vielen ten prooi aan schatjagers. De beelden die werden
gestolen, vonden veelal hun weg naar musea in westerse landen
( p. 156). De Rode Khmer maakten de
tempels en kloosters die ze aantroffen met de grond gelijk.
Gelukkig spaarden ze de tempel van Angkor Wat, want ook zij waren
heimelijk trots op de voortbrengselen van hun illustere
voorvaderen. De religieuze gebouwen die je nu in steden en dorpen
ziet, zijn bijna zonder uitzondering reconstructies van oudere
bouwwerken of zijn van recente datum en vormen
het tastbare bewijs van het herlevend religieus besef.
Perioden en stijlen
De klassieke periode van de Cambodjaanse architectuur en beeldhouwkunst duurde van de 6de tot de 13de eeuw en valt grofweg uiteen in de pre-Angkoriaanse tijd en het tijdperk van Angkor.
Pre-Angkor
Van de 6de tot de 9de eeuw gaf eerst de staat Funan en daarna Chenla op cultureel gebied de toon aan. Gedurende de hele periode voorafgaand aan Angkor gebruikte men baksteen als bouwmateriaal, een nogal zachte steensoort die snel verweerde, waardoor maar weinig bouwwerken uit deze tijd zijn overgebleven.
Typerend voor de stijl van Funan was het eenvoudige ontwerp van de tempels, met slechts één spits toelopende toren die rustte op een vierkante basis. Tijdens de periode van Chenla werd de basis gelegd voor de latere bouwstijl van Angkor. Het beste voorbeeld hiervan is Sambor Prei Kuk (600–650). In deze tempelstad begon men met het oprichten van grote tempelcomplexen, met een centraal heiligdom en vier omringende torens; een concept dat eeuwenlang intact bleef.
Stenen beelden in het Nationaal Museum in Phnom Penh laten zien waartoe kunstenaars in de tijd vóór de hoogtijdagen van Angkor in staat waren. Hun inspiratie haalden ze uit de godenwereld van het hindoeïsme. Een van de oudste beelden is een sculptuur van de god Vishnoe uit de 6de eeuw, gevonden bij Angkor Borei. Een ander topstuk is het beeld van Harihara, een mengvorm van de goden Shiva en Vishnoe, rond het einde van de 7de eeuw.
De Tempelberg
De koningen van Angkor namen uit het hindoeïsme het concept van de tempelberg over. Hun voorbeeld was de mythische berg Meru, de woonplaats van de goden. De voet van de tempelberg was een kunstmatige vierkante stenen basis met een paar niveaus, met daarop het heiligdom. Deze koninklijke tempels waren uitsluitend bestemd voor de monarch en zijn hogepriesters. Zelfs de leden van de koninklijke familie hadden geen toegang tot het centrale heiligdom en het gewone volk was helemaal van de ceremoniën uitgesloten.
Na de dood van de koning diende het heiligdom als zijn mausoleum. Elke nieuwe heerser richtte een eigen tempelberg op en deed er alles aan om de prestaties van zijn voorganger te overtreffen. Het resultaat was een ongeëvenaarde bloei van de tempelbouw.
Het voornaamste voorwerp van verering in de koninklijke tempels was de lingam, een stenen pilaar die gold als fallussymbool van de god Shiva. De bekendste tempelbergen zijn Angkor Wat en de Bayon. Rond de tempelberg legden de vorsten vijvers aan, die de oceanen voorstelden. Het geheel was bedoeld als een symbolische voorstelling van de kosmos.
De periode van Angkor
Dit tijdperk van de 9de tot de 13de eeuw was de glorietijd in de Cambodjaanse geschiedenis. In de bouwkunst maakte baksteen plaats voor het hardere zandsteen en daardoor bleven talrijke tempels voor het nageslacht behouden. De bouwmeesters waren overigens volledig afhankelijk van de beschikbaarheid van het bouwmateriaal. Soms was er alleen een keiharde steensoort voorhanden die zich moeilijk liet bewerken. De vorsten van Angkor bouwden duizenden heiligdommen, van eenvoudige tempeltjes tot architectonische meesterwerken als Angkor Wat en de Bayon. In de loop van vier eeuwen vonden in de stijl van de tempelbouw uiteraard veranderingen plaats, maar de vorsten bleven trouw aan het basisconcept van de tempelberg.
Op grond van kenmerken in tempelbouw, beeldhouwkunst en decoratieve kunst verdelen archeologen het tijdvak van Angkor in afzonderlijke perioden, vernoemd naar de meest typerende tempel uit die tijd. Zo worden achtereenvolgens onderscheiden de stijl van Banteay Srei, Baphuon, Angkor Wat en Bayon. Meer informatie over de stijlperioden van Angkor vindt u in hoofdstuk 7.
De 1700 verfijnde afbeeldingen van sierlijke apsara’s (engelen) op de basis van de tempel van Angkor Wat en de reliëfs met de realistische weergave van militaire confrontaties en met scènes uit het dagelijks leven op de muren van de Bayon zijn ongekende staaltjes van beeldhouwkunst.
Vanaf het eind van de 12de eeuw verschenen in en op de tempels beelden van Boeddha en bodhisattva’s. Boeddha wordt meestal afgebeeld in meditatiehouding, zittend op een lotus of op een naga, een mythische slang die zijn zeven hoofden als een beschermende parasol boven het hoofd van Boeddha uitstrekt. De 2 m hoge beelden van Avalokiteshvara, de bodhisattva met de vier gezichten op de torens van de tempel Bayon, zijn het absolute hoogtepunt van de boeddhistische bouwkunst. De torens met de glimlachende gezichten heffen het onderscheid tussen architectuur en beeldhouwkunst als het ware op. Een van de fraaiste sculpturen uit deze tijd is het portret van koning Jayavarman VII: de beeldhouwer geeft het gezicht met geloken ogen en serene glimlach een contemplatieve blik en brengt zo het boeddhistische ideaal van gelukzaligheid op briljante wijze tot uitdrukking.
Met de ondergang van het tijdperk van Angkor kwam een einde aan het gebruik van steen als constructiemateriaal. Door de reusachtige bouwactiviteiten was dit materiaal schaars geworden. Architecten en beeldhouwers stapten over op hout en van hun verrichtingen is bijna niets meer over.
Koloniale en moderne tijd
De koloniale villa’s en regeringsgebouwen in de hoofdstad en de provinciesteden zijn de stille getuigen van de Franse tijd. Vooral Battambang is in dit opzicht rijk gezegend. De bouwwerken zijn opgetrokken in de stijl van het neoclassicisme, een stroming die in de 19de eeuw in Europa in zwang was. Voornaamste kenmerk is de toepassing van zuilen en andere Romeinse elementen.
De moderne architectuur is van de variant veel beton en weinig fantasie. Gelukkig is er nog betrekkelijk weinig hoogbouw en die is vooralsnog alleen in Phnom Penh te vinden. De provinciesteden doen hun naam eer aan en in de dorpen wonen de mensen nog zoals ze eeuwenlang gewend waren: in huizen op palen, met muren van stro of bamboe en daken van riet of gedroogde palmbladeren.
Vergeleken met het hoog ontwikkelde peil van hun bouwkunst vallen de literaire prestaties van de Khmer mager uit. Voornaamste bronnen van inspiratie waren hindoedichtwerken uit India en legenden uit de boeddhistische mythologie. De teksten schreef men meestal op kwetsbare materialen als palmbladeren en gelooide dierenhuiden en daardoor zijn tal van manuscripten verloren gegaan.
De oudste schriftelijke teksten waren inscripties in het Sanskriet uit de 7de eeuw n.Chr. In deze kronieken legden de vorsten hun stamboom vast en vertelden over hun heldendaden op het slagveld.
De klassieke Khmer-literatuur kwam tussen de 16de tot de 19de eeuw tot bloei. De werken verschenen in versvorm, hadden een ingewikkeld rijmschema met ouderwets taalgebruik en waren moeilijk te lezen, zelfs voor de ontwikkelde Cambodjanen. Gelukkig werden de verhalen in gepopulariseerde vorm mondeling doorgegeven door rondreizende vertellers. Zo kwam de bevolking in contact met de klassieke literatuur en bleven de verhalen voor het nageslacht behouden. Een van de beroemdste klassiekers is de Cambodjaanse versie van de Indiase Ramayana, de Reamker.
De Cambodjaanse literatuur kent verschillende genres. Een chbap is een gedicht met een moralistische boodschap, met richtlijnen, normen en waarden voor het dagelijks leven. Er zijn afzonderlijke chbap voor mannen, vrouwen en kinderen. Men leerde ze uit het hoofd en gaf ze van generatie op generatie door. Dat gold ook voor reuang preng, volksverhalen die werden vertolkt door minstrelen die zichzelf op de luit begeleidden. Beide genres zijn al in de 14de eeuw ontstaan, maar pas in de vorige eeuw schriftelijk vastgelegd. Een ander genre dat bijna iedere Cambodjaan kent zijn de jatakas. Deze verhalen over de vroegere levens van Boeddha zijn een geliefd hulpmiddel voor verspreiding van de boeddhistische leer en afbeeldingen uit de jatakas vormen de gangbare versiering van binnenmuren van kloosters.
In 1938 verscheen de eerste moderne roman sinds de introductie van de boekdrukkunst door het Franse koloniale bestuur. De roman Sophat van de auteur Rim Gin brak met het verleden: het boek was geschreven in proza, ging over het leven van gewone mensen en kwam ook in filmversie uit.
Tot aan de machtsovername door de Rode Khmer in 1975 zagen bijna 1000 romans het licht. Daarna trad de duisternis in. De regering van Democratisch Kampuchea trachtte het literair verleden van het land uit te wissen, door bibliotheken te verwoesten en boeken en manuscripten te verbranden. Schrijvers en journalisten die niet op tijd het land wisten te ontvluchten, werden vermoord. De enige toegestane vorm van ‘literatuur’ in deze tijd was de revolutionaire poëzie die de boeren en het landleven verheerlijkte. Na het verdrijven van de Rode Khmer volgde een opleving in de Khmer-literatuur, zowel in Cambodja als in het buitenland. Een nieuwe generatie, die niet bewust het bewind van Pol Pot had meegemaakt, stond op. Een van de bekendste schrijfsters is Mey Son Sotheary (1977–). Ze schrijft vooral over de sociale problemen die zijn ontstaan na de radicale veranderingen van de laatste jaren en de uitwerking daarvan op de jeugd.
Reamker
De Reamker of Ramakerti is gebaseerd op het dichtwerk Ramayana. Dit van oorsprong Indiase epos is meer dan 2000 jaar oud, maar de Khmer-versie dateert uit de 16de of 17de eeuw. Het avontuurlijke verhaal van een prins en zijn geliefde zit boordevol actie, met dramatische wendingen, bloedige gevechten en een flink portie magie. Voornaamste thema’s zijn liefde, trouw, moed en wraak. Het verhaal in het kort, met tussen haakjes de Cambodjaanse namen van de hoofdpersonen:
Rama (Preah Ream) is de oudste zoon van de koning van Ayodhya in India. Op een dag weet zijn stiefmoeder haar echtgenoot te bewegen Rama en zijn beeldschone vrouw Sita (Neang Seda) te verbannen, zodat haar zoon de plaats van troonopvolger kan innemen. Het paar trekt zich terug in een bos. Hier beleven ze de nodige avonturen, met als sluitstuk de ontvoering van Sita door Ravana (Reap), de demonenkoning van Lanka met tien hoofden en twintig armen. Rama en zijn bondgenoot Hanuman, de generaal van het apenleger, redden Sita na zware strijd uit de handen van Ravana. Het paar keert vanuit Sri Lanka terug naar Ayodhya, waar Rama met succes de troon opeist. In de loop der eeuwen hebben schrijvers en kunstenaars nieuwe elementen aan het verhaal toegevoegd en zijn er inmiddels honderden varianten van de Reamker in omloop. Hoewel de Khmer-versie in grote lijnen het Indiase origineel volgt, zijn er opvallende verschillen. De karakters hebben niet alleen bovennatuurlijke krachten, maar vertonen ook menselijke zwakheden zoals jaloezie. Kenmerkend is het einde van de Cambodjaanse versie, waarbij Rama opdracht geeft Sita te doden. Hij twijfelt aan haar trouw tijdens haar gevangenschap op Lanka, maar laat zich uiteindelijk overtuigen van haar loyaliteit.
De klassieke Cambodjaanse muziek is geen afzonderlijke kunstvorm, maar is bedoeld als begeleiding bij religieuze rituelen en dansen en wordt onder andere ten gehore gebracht tijdens huwelijksplechtigheden. Repertoire en instrumentarium verraden Indiase en Indonesische invloeden. De muziek is opgebouwd uit vijf tonen en kent geen harmonie, zoals in het westen. Er is geen bladmuziek en leraren geven de melodieën mondeling aan hun leerlingen door.
Er zijn verschillende soorten orkesten, afhankelijk van de gelegenheid. Het oudst is de pin peat. Afbeeldingen van zo’n klassiek ensemble met zijn traditionele muziekinstrumenten zijn al te zien op bas-reliëfs op de tempels van Angkor, een bewijs van de lange muzikale traditie van de Khmer. De muzikanten begeleidden hofdansen, maskerspelen en religieuze ceremoniën met phleng skor (drummuziek) of phleng laim (dansmuziek).
De traditionele instrumenten van een pin peat zijn de pi (een bamboehobo met een rietje), roneat (een xylofoon die enigszins lijkt op de Indonesische gamelan), khom thom (een set van 16 gongs), samphor (een kleine trom bespannen met koeienhuid) en skor thom (grote trom). Meest gehanteerde snaarinstrumenten zijn de chapey (een luit met twee snaren) en de tro khmer (een viool van kokosnoot met drie snaren van paardenhaar).
Tijdens het bewind van de Rode Khmer was het maken van muziek verboden. Muziek werd geassocieerd met de hofcultuur en de oude orde en musici behoorden tot de eerste slachtoffers van het nieuwe regime. De laatste jaren is er weer sprake van een opleving van de traditionele muziek.
De moderne muziek is sterk beïnvloed door Amerikaanse en Thaise popmuziek en Khmer-pop staat op het repertoire van bijna iedere Cambodjaanse rockband. Een van de bekendste zangeressen buiten Cambodja is Chhom Nimol. Ze zingt jazzy Khmer-popsongs in de zes leden tellende band Denque Fever uit Los Angelos.
De klassieke danskunst is nauw verweven met de hofcultuur en gloriedagen van het rijk van Angkor. Hoewel de traditionele dansen onmiskenbaar beïnvloed zijn door India en Indonesië, heeft de oudste dans, de apsara, een geheel eigen karakter dat uniek is voor Cambodja.
De Rode Khmer maakten korte metten met de traditionele dans, die ze als een reactionaire vorm van kunst beschouwden, en vermoordden meer dan 90 procent van alle danseressen en choreografen. Slechts enkelen wisten aan het bloedbad te ontkomen door naar Thailand te vluchten. In de vluchtelingenkampen hielden ze de traditie in ere. Na het verdrijven van de Rode Khmer bliezen ze de klassieke dans nieuw leven in, onder de bezielende leiding van prinses Bupha Devi, een dochter van koning Norodom Sihanouk en tot 1975 een van de toonaangevende danseressen aan het hof.
In 1981 heropende de Academie voor Schone Kunsten haar deuren. Hier kunnen jongeren een dansopleiding volgen. De leerlingen – vaak weeskinderen – beginnen al op zevenjarige leeftijd met dansen, omdat hun ledematen dan nog soepel genoeg zijn om de duizenden ingewikkelde gebaren en houdingen onder de knie te krijgen. Ze trainen vier uur per dag. Tijdens de opleiding die negen jaar duurt, krijgen ze gaandeweg bijrollen in dansdrama’s, maar alleen voor de heel getalenteerde studenten is een hoofdrol weggelegd. Bij speciale gelegenheden zoals de verjaardag van de koning en het Cambodjaanse nieuwjaar voeren leerlingen van de academie dansen op tegen de achtergrond van Angkor Wat. De National Dance Group – de erfgenaam van het koninklijk dansensemble – treedt ook weer op. Wie kennis wil maken met klassieke dansen onder het genot van een hapje en een drankje, kan terecht bij restaurants in Siem Reap.
Wat de klassieke dans was voor koning en hof, waren de maskerdansen (lakhaon khaol) voor het gewone volk. Ze werden opgevoerd door rondtrekkende gezelschappen en alleen mannen namen de rollen voor hun rekening. Thema’s waren ontleend aan het dichtwerk de Ramayana en een volledige voorstelling duurde enkele avonden. Een muziekensemble begeleidde de dansen en een verteller leverde commentaar, net als vroeger de explicateur in de bioscoop bij een stomme film. Maskerdansen waren tot voor kort het voornaamste volksvermaak in de dorpen, maar hebben nu zwaar te lijden onder de concurrentie van tv, video en karaoke.
Hemelse danseressen
De apsara werd uitsluitend aan het hof onderwezen en uitgevoerd en dankt zijn naam aan de danseressen, de apsaras of ‘hemelse verleidsters’. Deze vrouwen waren bijna zonder uitzondering van goede afkomst en maakten deel uit van de koninklijke harem – mannen kwamen in het verhaal niet voor. Tijdens de regering van Jayavarman VII (1181–1219) verbleven 3000 apsaras aan het hof, om er de grootsheid van de god-koning uit te beelden. De reputatie van de Cambodjaanse dans strekte zich uit tot ver over de grenzen en toen het rijk van Angkor in 1451 ten val kwam, voerden de Thaise overwinnaars het koninklijk dansensemble als oorlogsbuit mee naar hun vaderland. Symboliek speelt de hoofdrol bij de apsara en andere klassieke dansen. Iedere beweging is nauwkeurig voorgeschreven – van de sierlijke handgebaren tot de verstilde glimlach – en voor improvisatie is geen ruimte. Aan de kleding van de danseressen wordt grote zorg besteed. Traditiegetrouw dragen ze een zijden japon, een tuniek waarin stukjes spiegelend glas en munten zijn verwerkt en een tiara, een verguld hoofddeksel dat lijkt op een minireplica van een pagode. Voor ieder optreden maken de kostuumnaaisters de kleding van de apsaras exact op maat, om niets van de subtiliteit van de lichaamsbewegingen verloren te laten gaan.