Geschiedenis

2


Wie zich zelfs maar enigszins verdiept in de geschiedenis van Cambodja, wordt direct geconfronteerd met de prangende vraag hoe een land dat zo’n hoogstaande beschaving als het rijk van Angkor heeft voortgebracht ook een schrikbewind als dat van de Rode Khmer heeft kunnen opleveren. Hoewel moeilijk te bevatten, vormen zowel de gloriedaden van de Khmer van Angkor als de Killing Fields van de Khmer van Pol Pot een onderdeel van diezelfde geschiedenis.

Binnen het bestek van een reisboek is het ondoenlijk om 2000 jaar geschiedenis in detail te beschrijven. In deze gids ligt de nadruk op de prestaties van het rijk van Angkor en de recente geschiedenis vanaf het begin van de onafhankelijkheid.

Een probleem bij de beschrijving van de Cambodjaanse geschiedenis is het ontbreken van betrouwbaar historisch materiaal. De schaarse archeologische vondsten geven hooguit een vage indruk van het leven in de prehistorie. Onze kennis van de vroegste koninkrijken is gebaseerd op verslagen van Chinese zeelieden. De Khmer zelf hebben geen schriftelijke bronnen nagelaten, omdat alle teksten werden geschreven op vergankelijke materialen als palmbladeren en dierenhuid. Dankzij inscripties en afbeeldingen op tempels is het nodige bekend over de Khmer van Angkor, maar na de ondergang van dit rijk hield ook die bron op te bestaan. Ieder historisch overzicht is daarom noodgedwongen fragmentarisch en heel wat details zullen nooit bekend worden.

Prehistorie

Archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat de benedenloop van de rivier de Mekong in het huidige Cambodja 6000 jaar geleden al werd bewoond. Maar wie de eerste bewoners waren en waar ze vandaan kwamen, is onbekend.

De vroegste inwoners van wie tastbare bewijzen zijn aangetroffen, zijn de grotbewoners van Laang Spean in de provincie Battambang in het westen van het land. Deze jagers en voedselverzamelaars maakten aardewerk, waarvan de oudste gevonden exemplaren uit ca. 4200 v.Chr. dateren. Opmerkelijk is dat de methoden van pottenbakken die men toen gebruikte nu nog steeds in zwang zijn. Zo hanteren vrouwen – pottenbakken is een vrouwenberoep – ook nu nog een platte stok om de klei in vorm te slaan, al doen ‘modernere’ hulpmiddelen als het pottenbakkerswiel steeds meer hun intrede. De potten van klei legt men te drogen in een eestoven, waarvan de vloer van onderen wordt verwarmd.

Een andere archeologische vindplaats is Samrong Sen, in het midden van het land. De bewoners van deze nederzetting uit ca. 1500 v. Chr. leefden van de zwerflandbouw en ze gebruikten ossen en buffels als trekdier en om het land te bewerken. Uit onderzoek van botten en schedels die men heeft gevonden, blijkt dat deze bewoners sterk op de huidige Cambodjanen moeten hebben geleken.

Kort na 1500 v.Chr. deed het bronzen tijdperk zijn intrede en 1000 jaar later werd men de kunst van het ijzersmeden machtig. Er ontwikkelde zich een beschaving die wapens en landbouwwerktuigen kon maken. De bewoners woonden in houten en bamboehuizen op palen; ze leefden van natte rijstbouw en visvangst, zoals de meeste Cambodjanen ook nu nog doen.

Vroege koninkrijken

Volgens een legende zijn de Khmer de nazaten van de Cambodjaanse prinses Soma en de Indiase brahmaan Kaundinya. De prinses was de dochter van Naga, de mythische koning van de draken die over een waterrijk land regeerde. Op zekere dag arriveerde Kaundinya in Cambodjaanse wateren. De prinses ging hem per kano tegemoet om hem te begroeten. Met zijn magische boog schoot de brahmaan een pijl in de kano, waarop de boot dreigde te zinken. Kaundinya redde de prinses, op voorwaarde dat ze met hem zou trouwen. Om zijn dochter een bruidsschat te kunnen geven, dronk de koning het overtollige water van zijn rijk en schonk het achtergebleven vruchtbare land aan het bruidspaar. Hij noemde het land Kambuja.

De legende mag dan wel geen historische betekenis hebben, de Indiase connectie is toch opmerkelijk. De eerste Cambodjaanse koninkrijken die tussen de 1ste en 8ste eeuw n.Chr. ontstonden, vertoonden onmiskenbaar invloeden vanuit India. Het schrift was gebaseerd op het Sanskriet. Religies als hindoeïsme en boeddhisme werden overgenomen, evenals het kastensysteem en het idee van de god-koning. Ook de architectuur, klassieke literatuur en dans verraden Indiase trekken.

De Indiase cultuur bereikte Cambodja via handelaren die vanuit het Indische subcontinent over zee naar het zuiden van China trokken. Langs de route richtten ze handelsposten op, vooral aan de monding van de rivier de Mekong. In hun kielzog arriveerden brahmaanse priesters die het hindoeïsme verbreidden. De route over zee verloor vanaf de 6de eeuw zijn betekenis, maar de Indiase culturele erfenis in de regio bleef nog lang intact.

Het rijk van Funan

De eerste verwijzing naar een staat op Cambodjaanse bodem is te vinden in Chinese kronieken uit de 3de eeuw n.Chr. Deze maken melding van Funan, een rijk dat de delta van de Mekong in Vietnam en het zuidoostelijk deel van Cambodja omvatte. Deze staat zou een eeuw eerder zijn gesticht door etnische groepen van de Mon-Khmer, die vanuit het zuiden van China naar Zuidoost-Azië waren getrokken.

Funan dankte zijn positie volledig aan zijn strategische ligging aan de Golf van Thailand. Het rijk was onderdeel van een handelsnetwerk dat zich uitstrekte van het Romeinse Rijk via het Midden-Oosten en India tot in China en daarom ook wel de overzeese zijderoute wordt genoemd. Hoofdstad van het rijk was Oc Eo, een havenplaats in de Mekong-delta in de Vietnamese provincie An Giang.

Opgravingen hebben fundamenten van de havenstad Oc Eo blootgelegd, maar veel verder reikt onze kennis niet. De enige bron waarin Funan vermeld is, zijn Chinese kronieken die op dit punt helaas niet erg betrouwbaar zijn. Wetenschappers denken nu dat Cambodja in deze tijd bestond uit een losse federatie van staatjes, die allianties sloten of elkaar te vuur en te zwaard bestreden. Funan was waarschijnlijk wel het machtigste van het stel.

De Chinese reisverslagen schetsen een tegenstrijdig beeld van de samenleving van Funan. Ze spreken over een barbaars land aan de zuidelijke oceaan, waar de bevolking kroeshaar en een donkere huid heeft en mannen naakt lopen en agressief gedrag vertonen. Dezelfde kronieken roemen de door India geïnspireerde hofcultuur en bloeiende economie. Zilver, goud en edelstenen waren de gebruikelijke betaalmiddelen en parfum gold als teken van rijkdom. De Chinese bezoekers waren vooral onder de indruk van het uitgebreide stelsel van kanalen. Die speelden niet alleen een rol in het vervoer, maar dienden ook om akkers te bevloeien en natte rijstbouw mogelijk te maken.

Rond de 5de eeuw n.Chr. bereikte Funan zijn grootste omvang. Het zuiden van Vietnam, het grootste deel van Cambodja en zelfs de kusten van het Maleise schiereiland maakten deel uit van het rijk. Daarna trad het verval in. De staat verzwakte door burgeroorlogen en de opkomst van rivalen in het binnenland.

Het tijdperk van Chenla

Aan het eind van de 6de eeuw werd het rijk van Funan ten val gebracht door Chenla, een vazalstaat aan de middenloop van de rivier de Mekong. Met de komst van dit rijk begon een duistere episode in de Cambodjaanse geschiedenis die duurde tot 802 en bekendstaat als de pre-Angkorperiode.

De eerste hoofdstad van Chenla was Sambor Prei Kuk in de provincie Kompong Thom, ten noordoosten van het meer van Tonlé Sap. Stichter was Bhavavarman I, een prins van het hof van Funan die getrouwd was met een prinses uit Chenla. Onder zijn opvolgers breidde de staat zich fors uit, maar door meningsverschillen binnen de koninklijke familie viel het rijk in het begin van de 8ste eeuw in twee stukken uiteen. Het noordelijk deel ging verder als Chenla Land en had zijn basis in het zuiden van Laos, terwijl Chenla Water zijn hoofdstad in Angkor Borei in het zuidoosten van het land vestigde. Korte tijd later kwam Chenla Water binnen de invloedssfeer van de Javaanse Sailendra-dynastie in Indonesië.

Het rijk van Angkor (802–1432)

Opkomst

In het begin van de 9de eeuw keerde een Khmer-prins, die was opgevoed aan het hof in Java, terug naar zijn vaderland. Direct na zijn aankomst maakte hij zich los van de Sailendra’s en verklaarde de gebieden die door Khmer waren bewoond onafhankelijk. Om zijn positie te versterken en van een godsdienstig tintje te voorzien, liet hij zich door een brahmaanse priester kronen tot devaraja, goddelijke koning. Onder de naam Jayavarman II (802–850) werd hij grondlegger van het rijk van Angkor, een van de machtigste staten die Zuidoost-Azië ooit heeft gekend. Hij noemde zijn rijk Kambujadesa, een naam die later verbasterd werd tot Cambodja of Kampuchea.

Jayavarman II verplaatste de hoofdstad in de loop van de jaren verscheidene keren, tot hij uiteindelijk neerstreek in Hariharalaya, het tegenwoordige Roluos in de buurt van Angkor. Hier vestigde hij het centrum van een rijk dat 600 jaar lang garant stond voor een ongekende bloei van de Khmer-beschaving, met als ultieme erfenis de sublieme tempels aan de noordelijke oever van het meer van Tonlé Sap.

Koning Indravarman I (877–889) wordt beschouwd als eerste in een lange rij beroemde tempelbouwers. In de hoofdstad Hariharalaya begon hij met wat de blauwdruk werd voor de architectuur van alle vorsten van Angkor: de bouw van een tempel voor de voorouders, het oprichten van een tempelberg en het graven van een waterreservoir. Maar zijn grootste wapenfeit was de aanleg van een systeem van irrigatiekanalen.

Fundamenten van het rijk van Angkor

Lange tijd hebben wetenschappers gedacht dat de beheersing van het water de enige basis was voor de macht van het rijk van Angkor. Rond de hoofdstad lag een compleet netwerk van reservoirs en kanalen waarmee men het land irrigeerde, om rijst te kunnen verbouwen voor de toenemende bevolking. De aanwezigheid van voldoende water en vruchtbare grond maakte het mogelijk drie oogsten per jaar binnen te halen, meer dan genoeg voor het voeden van de eigen bevolking. Het overschot gebruikten de koningen om oorlogen te financieren en tempels te bouwen.

Volgens een andere theorie was niet zozeer de beheersing van het water, maar vooral de controle over de bevolking het fundament onder de macht van de koningen van Angkor. De vorsten konden putten uit een groot reservoir aan arbeidskrachten. Ze werden ingezet om de rijst te verbouwen die nodig was om het leger en het hof te voeden en deden dienst als bouwvakkers bij de talrijke tempelcomplexen.

De vorst ontleende de absolute macht over zijn onderdanen aan zijn religieuze status van devaraja, de god-koning. Volgens dit van oorsprong Indiase denkbeeld was de koning de reïncarnatie van de hindoegod Shiva. Het symbool van Shiva was de lingam, een stenen fallus die was gehuisvest in de koninklijke tempels. Om de god te eren én zelf niet in vergetelheid te raken, probeerden de vorsten van Angkor hun voorgangers te overtreffen door steeds grotere en indrukwekkender tempels te bouwen.

Groei en achteruitgang

Koning Jasovarman I (889–900), zoon van Indravarman I, verhuisde het hof van Roluos naar Angkor, Sanskriet voor ‘stad’. Zelf noemde hij zijn nieuwe hoofdstad Jasodharapura. Afgezien van een kleine onderbreking in de 10de eeuw bleef Angkor 500 jaar lang de hoofdstad van het rijk. Jasovarman I breidde het irrigatiesysteem van zijn vader uit en vergrootte het rijk. De vorst liet op de top van de heuvel Phnom Bakheng een koninklijke tempel bouwen en legde een groot waterreservoir aan, de oostelijke Baray.

De macht van Angkor vertoonde niet altijd een opgaande lijn. Perioden van groei werden afgewisseld door achteruitgang. De positie waarin het rijk verkeerde, hing sterk af van de macht (of onmacht) van de god-koning. De bloei van de bouwkunst vond vooral plaats in tijden van herstel en hernieuwde expansie, alsof de nieuwe koning door het bouwen van tempels zijn macht wilde legitimeren.

Jayavarman IV (928–944) was de enige vorst die het rijk niet vanuit Angkor bestuurde, maar vanuit Koh Ker in het noorden van het land. Zijn opvolger Rajendravarman II (944–968) verhuisde het hof weer naar Angkor. Hij liet de imposante staatstempel Pre Rup bouwen en gaf zijn leermeester toestemming voor de bouw van de citadel Banteay Srei, een van de juwelen van de architectuur van de Khmer.

Na een periode van verdeeldheid deed in het begin van de 11de eeuw een buitenstaander een greep naar de macht. Onder de naam Suryavarman I (1002–1050) herenigde hij het rijk en breidde het uit tot grote delen van Thailand en Laos. Na zijn dood verzwakte het rijk door interne conflicten.

Angkor op het hoogtepunt

Suryavarman II (1113–1150) was een van de beroemdste koningen van Angkor. Tijdens zijn regering begon Cambodja aan zijn Gouden Eeuw. Hij herstelde het gezag in het rijk en bond de strijd aan met erfvijand Champa in het zuiden van Vietnam. In 1145 versloeg hij dit rijk en lijfde het in als vazalstaat van Angkor. Ook knoopte hij relaties aan met China. De vorst heeft vooral geschiedenis geschreven door de bouw van de tempel van Angkor Wat, een van de grootste en meest tot de verbeelding sprekende religieuze monumenten ter wereld.

De constructie van Angkor Wat putte de financiële middelen van het rijk volledig uit en verminderde de slagkracht van het leger. Daarvan maakte Champa dankbaar gebruik. In 1177 namen de Cham de hoofdstad Angkor bij verrassing in, vermoordden de koning en zetten een eigen kandidaat op de troon.

De laatste grote koning van Angkor was Jayavarman VII (1181–1219). Eerst verdreef hij de Cham en veroverde hun hoofdstad Vijaya. Daarna stortte hij zich op de uitbreiding en consolidatie van zijn rijk. Tijdens zijn regering bereikte Angkor zijn grootste omvang. Op het hoogtepunt omvatte het Khmer-rijk het huidige Thailand, Laos en delen van Vietnam, Birma en het Maleise schiereiland.

Jayavarman VII was een bijzonder religieus man. Nadat hij in aanraking was gekomen met het boeddhisme voerde hij deze leer in als staatsfilosofie. Hij gaf de opdracht tot de bouw van Angkor Thom, de nieuwe tempelstad ten noorden van Angkor Wat. Absoluut hoogtepunt hier is de Bayon, waar de glimlachende boeddhabeelden van de nieuwe religie getuigen.

Naast godsdienstig was Jayavarman VII ook sociaal bewogen. Dit blijkt uit een inscriptie uit 1186 waarin vermeld wordt dat de vorst verspreid over het land 100 ziekenhuizen en pensions voor pelgrims en reizigers had laten bouwen.

Verval en ondergang

Na de dood van Jayavarman VII ging het bergafwaarts met het Khmer-rijk. De verklaring voor de ondergang van dit eens zo machtige rijk is voer voor historici, net als de val van het Romeinse Rijk. Hoewel er sprake was van een samenspel van sociaal-economische, religieuze en militaire factoren, is de algemene opvatting dat Angkor voornamelijk aan zijn eigen succes ten onder is gegaan.

De bouwactiviteiten van Jayavarman VII vormden een aanslag op de schatkist die het rijk niet kon opbrengen. Boeren werden van het land gehaald om mee te werken aan de bouw van tempels en openbare werken, waardoor het werk op het land in de verdrukking kwam. Het irrigatiestelsel werd verwaarloosd en kanalen slibden dicht. De bevolking trok weg, uitgeput door de zware arbeid en bedreigd door hongersnood.

De invoering van het boeddhisme legde de bijl aan de religieuze wortels van het rijk. De nieuwe leer predikte de universele verlossing van de mens door middel van meditatie en ondermijnde daarmee de strakke opbouw van de samenleving en de sacrale positie van de godkoning.

De opkomst van machtige staten in de buurlanden deed het Khmer-rijk uiteindelijk de das om. Vanaf het midden van de 14de eeuw maakten nieuwe rijken in Thailand hun entree en breidden hun territorium uit ten koste van Angkor. Na 80 jaar strijd namen de Thaise legers van het rijk van Ayutthaya in 1431 de hoofdstad in. De laatste koning, Ponhea Yat, verplaatste zijn hof naar de omgeving van Phnom Penh en liet Angkor aan de jungle over. Aan 600 jaar Cambodjaanse suprematie was een einde gekomen.

Na de ondergang van Angkor

De vier eeuwen tussen de ondergang van het rijk van Angkor en de Franse koloniale tijd waren een periode van economische, politieke en culturele stagnatie. Cambodja bleef op de kaart staan, maar bereikte nooit meer de omvang en bloei van weleer.

De verhuizing van de hoofdstad naar Phnom Penh bracht Cambodja wel meer in contact met de buitenwereld. De stad lag op het kruispunt van de rivieren de Mekong, Tonlé Sap en Bassac, niet ver van de kust. Vanwege de ligging was dit een perfecte basis voor handel met landen als Vietnam en China. Toch kon de staat niet de vruchten van de strategische locatie plukken, want het land werd in de 15de en 16de eeuw geplaagd door binnenlandse perikelen. De zwakke koningen lokten paleisrevoluties en een strijd om de opvolging uit. Daarnaast eisten de oorlogen met Thailand hun tol.

Een van de koningen die in deze tijd de aandacht trok, was Ang Chan (1516– 1556). Hij verplaatste de hoofdstad naar Lovek, tussen Phnom Penh en het meer van Tonlé Sap. Van hieruit heroverde hij het westen van Cambodja op de Thai. De koning profiteerde van de tijdelijke zwakte van het rijk van Ayutthaya dat gebukt ging onder voortdurende invallen vanuit Birma.

Tijdens de regering van koning Satha (1576–1594) verschenen de eerste Europeanen op het toneel. Vanuit hun basis Malakka trokken Portugese missionarissen en avonturiers het land binnen. Satha zocht hun steun tegen de Thai, die Cambodja opnieuw bedreigden. Het werd geen succes. In 1594 namen Thaise troepen Lovek in en zetten een marionet op de troon. Satha vluchtte naar Laos, waar hij korte tijd later overleed.

Het tijdperk van 1600 tot de komst van de Fransen in 1863 staat bekend als de ‘donkere eeuwen’. Het weinige dat over deze episode uit de Cambodjaanse geschiedenis bekend is, komt uit Thaise bronnen.

In het begin van de 17de eeuw bereikten de naar het zuiden optrekkende Vietnamezen de delta van de rivier de Mekong. Cambodja zag zich vanaf dat moment geconfronteerd met twee machtige buurlanden en werd in toenemende mate een speelbal tussen de Thai en de Vietnamezen. Zwakke koningen die zich bedreigd voelden door troonpretendenten riepen de hulp in van een van de buurlanden. In ruil voor steun werd het land een vazalstaat van zijn beschermheer.

In de loop der eeuwen wisselde Cambodja regelmatig van kamp. In 1620 maakte koning Chey Chettha zich los van Thailand en zocht bescherming bij Vietnam. Hij verplaatste de residentie naar Udong, een plaats ten noordwesten van Phnom Penh die daarna meer dan 200 jaar als hoofdstad zou fungeren.

Met het aantreden van koning Ang Eng (1779–1797), de grondlegger van het huidige koningshuis en een van de voorvaderen van koning Norodom Sihanouk, kregen de Thai pas goed greep op de Cambodjaanse politiek. Vanaf het begin van de 19de eeuw stonden de westelijke provincies Battambang en Siem Reap rechtstreeks onder hun controle. De Vietnamezen annexeerden in diezelfde periode de Mekong-delta, waardoor Cambodja de vrije doorvaart naar zee verloor. Het is slechts te danken aan de onderlinge verdeeldheid van de Vietnamezen en het feit dat de Thai hun handen vol hadden aan de strijd tegen de Birmezen dat Cambodja als natie kon overleven.

Koloniale periode (1864–1953)

Vanaf het midden van de 19de eeuw groeide de Franse invloed in Indo-China. Op 17 april 1864 tekende koning Norodom (1859–1904) een verdrag, waarbij Cambodja de status kreeg van Frans protectoraat. Met hulp van Frankrijk hoopte de vorst onder het juk van de Thai en Vietnamezen uit te komen en te voorkomen dat het land uiteindelijk van de kaart zou verdwijnen. Als concessie aan Thailand moest Norodom toestaan dat dit buurland de westelijke provincies Siem Reap en Battambang inlijfde. Pas na de Tweede Wereldoorlog kwamen deze gebieden weer bij Cambodja.

In naam bleef het binnenlands bestuur in Cambodjaanse handen, maar achter de schermen bepaalden Franse ‘adviseurs’ de koers. In 1884 werd het land een kolonie van Frankrijk. Drie jaar later trad het toe tot de Unie van Indo-China, waartoe ook Vietnam en later Laos behoorden. Het landsbestuur kwam te liggen bij de Franse resident superieur.

Het kolonialisme heeft de gewone Cambodjaan weinig opgeleverd. Het onderwijs kwam niet van de grond en de boeren zuchtten onder de zware belastingen, waaronder de gehate corvee, dwangarbeid ten behoeve van de staat. De aanleg van havens en wegen was louter bedoeld voor de afvoer van exportproducten als rijst en rubber, want Cambodja moest een batig saldo opleveren. Pas in de loop van de 20ste eeuw trad enige verbetering op in het lot van de bevolking.

Na het overlijden van koning Norodom besteeg zijn halfbroer Sisowath (1904– 1927) de troon. Hij was niet veel meer dan een stropop van de Fransen, met nauwelijks invloed op het landsbestuur. Dat gold eveneens voor zijn opvolger, koning Monivong (1927–1941).

In tegenstelling tot in Vietnam was van de ontwikkeling van een nationalistische beweging in Cambodja nauwelijks sprake. Cruciaal daarbij was de rol van de koning. Hij werd met pracht en praal omgeven en door de Fransen met alle egards bejegend. Daardoor werd de illusie in stand gehouden dat de koning uiteindelijk de ultieme heerser was. De elite kon blijven geloven in de onafhankelijkheid van de natie en anti-Franse rellen deden zich dan ook bijna niet voor.

Cambodja kwam redelijk ongeschonden uit de Tweede Wereldoorlog. Eind 1940 bezetten Japanse troepen Indo-China, maar lieten het collaborerende koloniale bewind in functie. Na de dood van koning Monivong in 1941 plaatste de Franse gouverneur diens kleinzoon Norodom Sihanouk op de troon. Met de 19-jarige, onervaren koning dachten de Fransen een gewillig instrument in handen te hebben. Dat bleek een misrekening, want Sihanouk ontpopte zich als een listig diplomaat die vrijwel onmiddellijk de onafhankelijkheid voor zijn land opeiste. Hij leek op zijn wenken te worden bediend, want nadat de geallieerden Frankrijk bevrijd hadden, zetten de Japanners het koloniale bestuur af en vervingen dit in maart 1945 door een regering onder leiding van Sihanouk.

Na de capitulatie van Japan in augustus 1945 keerden de Fransen terug naar Indo-China, om de draad op te pakken alsof er niets veranderd was. Maar de Cambodjaanse elite had tijdens de oorlog de zwakte van Frankrijk ontdekt en verlangde nu onafhankelijkheid. Er ontstond een nationalistische beweging onder de naam Khmer Issarak, de ‘Vrije Khmer’. Ook koning Sihanouk begon zijn protest tegen de koloniale aanwezigheid steeds luider te verwoorden. Frankrijk antwoordde daarop met het verder beperken van de macht van de vorst, wiens functie louter ceremonieel werd. Wel kreeg Cambodja in 1946 de status van autonome natie binnen de Franse Unie.

In 1952 pleegde Sihanouk een ‘koninklijke coup’. Hij schortte de grondwet op, benoemde zichzelf tot regeringsleider en ontbond het parlement. Daarna reisde hij de halve wereld af om steun te verwerven voor zijn missie, met de belofte dat hij pas zou terugkeren als zijn land volledig onafhankelijk was. Een jaar later was het zover. Op 9 november 1953 droeg Frankrijk de soevereiniteit over aan de Cambodjaanse regering, met Norodom Sihanouk als staatshoofd.

Norodom Sihanouk, de laatste god-koning?

Norodom Sihanouk werd geboren op 31 oktober 1922 in Phnom Penh, als enige zoon van prins Norodom Suramarit en prinses Sisowath Kossamak. Hij kreeg zijn opleiding aan een Frans lyceum in Saigon in Vietnam, tot hij in 1941 tot koning werd gekroond. Daarmee begon zijn actieve bemoeienis met de Cambodjaanse politiek, die tot in de 21ste eeuw zou voortduren.

Sihanouk leidde zijn land naar onafhankelijkheid en domineerde tussen 1953 en 1970 afwisselend als koning, staatshoofd en premier de politiek. In dat laatste jaar werd hij na een staatsgreep afgezet en ging in ballingschap in China. Zijn rol in Cambodja leek uitgespeeld, maar Sihanouk was vastbesloten op het politieke toneel terug te keren. Na een korte periode in Phnom Penh als feitelijk gevangene van de Rode Khmer ging hij in 1979 opnieuw in ballingschap, om zich vanuit het buitenland te verzetten tegen de door Vietnam geïnstalleerde regering. Na de verkiezingen van 1993 werd Sihanouk opnieuw tot koning gekroond.

Sihanouk is een flamboyante persoonlijkheid: intelligent, charmant en uitgerust met grote retorische gaven. Aan de andere kant beschouwen critici hem als een autoritair persoon die niet tegen kritiek kan, een opportunist die telkens van kamp wisselt en als het moeilijk wordt wegens ‘ziekte’ naar het buitenland uitwijkt. De schrijver Milton Osborne heeft deze twee tegengestelde kanten van Sihanouk treffend beschreven in de biografie Sihanouk – Prince of Light, Prince of Darkness. Sihanouk is vooral populair op het platteland, waar hij geldt als de vader des vaderlands. In de steden kan hij op minder sympathie rekenen.

In zijn jonge jaren stond Sihanouk bekend als playboy en rokkenjager die prat ging op zijn seksuele veroveringen. In 1952 liet hij tijdens een schoonheidswedstrijd zijn oog vallen op de beeldschone Monique Izzi, de dochter van een Frans-Italiaanse vader en Cambodjaanse moeder. Het paar is nog steeds bij elkaar. Vanaf 1993 mocht prinses Monique zich koningin Norodom Monineath noemen.

Gezien zijn hoge leeftijd en slechte gezondheid trad Sihanouk op 7 oktober 2004 af als koning. De grondwet bepaalt dat de Koninklijke Raad voor de Troon een mannelijke kandidaat kiest uit de nakomelingen van drie voormalige koningen. De meest voor de hand liggende pretendenten, Norodom Ranariddh en Norodom Sirivudh – respectievelijk de zoon en halfbroer van Sihanouk –, hadden geen belangstelling voor het ambt. Daarop viel de keuze op Norodom Sihamoni, de zoon van Sihanouk uit zijn huwelijk met Monique Izzi. Hoewel het koningsschap op deze manier gecontinueerd wordt, zal de nieuwe vorst niet meer de invloed hebben die Sihanouk had, en aan het instituut van de god-koning lijkt definitief een eind te zijn gekomen.

De periode-Sihanouk (1955–1970)

In maart 1955 trad Sihanouk af als koning, ten gunste van zijn vader Norodom Suramarit. Daarmee bevrijdde hij zich van de beperkingen die de grondwet de vorst oplegde en kon hij de politieke arena betreden. Vervolgens buitte Sihanouk bekwaam zijn populariteit uit als grondlegger van de onafhankelijkheid en lid van het koninklijk huis.

Vijftien jaar lang domineerde Sihanouk de Cambodjaanse politiek. Hij stichtte een nieuwe politieke partij, de Socialistische Volksbeweging, die tussen 1955 en 1966 alle zetels in het parlement veroverde. De verkiezingen in deze periode verliepen niet bepaald eerlijk, een probleem waarmee de Cambodjaanse politiek nog steeds kampt.

In zijn buitenlandse politiek voerde Sihanouk aanvankelijk een neutrale koers. Behendig speelde hij in op de rivaliteit tussen de supermachten en accepteerde hulp van zowel de Sovjet-Unie als de Verenigde Staten. Maar zijn beleid was doordrenkt van opportunisme en bezorgde hem in het buitenland de reputatie dat hij net zo gemakkelijk van bondgenoot wisselde als een ander van kostuum.

In 1963 weigerde Sihanouk verdere Amerikaanse hulp. Twee jaar later schortte hij alle diplomatieke betrekkingen met de Verenigde Staten op en zocht toenadering tot China en Noord-Vietnam. Reden voor de beleidswijziging was de Amerikaanse steun aan Thailand en Zuid-Vietnam, de twee oude erfvijanden van Cambodja.

Ook in de binnenlandse politiek moest Sihanouk balanceren als een koorddanser. Vanaf het midden van de jaren zestig kwam hij onder vuur te liggen van linkse intellectuelen die in het buitenland hadden gestudeerd, maar bij hun terugkeer van de macht waren uitgesloten. Uit frustratie keerde deze groep zich tegen het bestaande stelsel en uit hun midden kwam later het leiderschap van de Rode Khmer voort. De stedelijke middenklasse daarentegen moest niets hebben van het socialistisch georiënteerde economische beleid van Sihanouk en diens toenadering tot communistische landen.

Sihanouk had met zijn neutrale buitenlandse beleid het land lange tijd buiten de oorlog in Indo-China weten te houden, maar in 1966 gaf hij de Noord-Vietnamezen in het geheim toestemming het grondgebied van Cambodja te gebruiken als onderdeel van de Ho Chi Minh-route. Deze aanvoerroute liep van het noorden van Vietnam via Laos en Cambodja naar het zuiden. In 1969 begonnen de Amerikanen onder de codenaam Operation Menu met verwoestende bombardementen op de route. B-52 bommenwerpers wierpen een half miljoen ton bommen af boven het oosten van Cambodja, meer dan twee keer zoveel als op Japan tijdens de hele Tweede Wereldoorlog! Honderdduizenden Cambodjanen vonden daarbij de dood en er kwam een massale vluchtelingenstroom op gang. De luchtaanvallen stopten in 1973, toen de oorlog in Indo-China in feite al beslist was.

Lon Nol en opkomst Rode Khmer (1970–1975)

In maart 1970 pleegde de rechtse generaal Lon Nol een staatsgreep. Sihanouk, die op dat moment in het buitenland verbleef, werd afgezet en wegens hoogverraad bij verstek ter dood veroordeeld. Lon Nol schafte de monarchie af en riep de republiek uit. Sihanouk kreeg asiel in de Chinese hoofdstad Beijing, waar hij een Koninklijke Regering van Nationale Eenheid vormde. Onder druk van de Chinezen nam hij in zijn regering ook vertegenwoordigers op van de Rode Khmer.

Direct na zijn machtsgreep vroeg Lon Nol steun aan de Verenigde Staten om een einde te maken aan de aanwezigheid van Noord-Vietnamese troepen op Cambodjaanse bodem. In april 1970 kwamen Amerikaanse troepen het land binnen, met als gevolg dat de oorlog in Vietnam zich nu ook tot Cambodja uitbreidde. Onder druk van het Amerikaanse Congres moesten de grondtroepen zich al snel terugtrekken. Het leger van Lon Nol was daarna op zichzelf aangewezen en was geen partij voor de goedgeoefende eenheden van het Noord-Vietnamese leger en hun bondgenoten, de Rode Khmer.

De vernietigende luchtaanvallen van de Amerikanen konden het tij niet keren. De grote aantallen slachtoffers die daarbij vielen, dreven de bevolking op het platteland juist in de armen van de Rode Khmer. Na het platteland viel de ene na de andere provinciestad in hun handen, tot alleen de hoofdstad nog onder direct gezag van de regering stond.

Nadat de Verenigde Staten besloten hadden zich uit Indo-China terug te trekken, was de machtsovername door de Rode Khmer slechts een kwestie van tijd. Op 1 april 1975 trad Lon Nol af en vluchtte naar Hawaii. Op 17 april trokken de troepen van de Rode Khmer triomfantelijk Phnom Penh binnen. De inwoners – die de corrupte regering-Lon Nol en de voortdurende oorlog beu waren – haalden hen in als bevrijders. Ze konden niet weten dat ze aan de vooravond stonden van een van de ergste tragedies in de recente geschiedenis.

Het jaar nul

De regering-Pol Pot voerde een radicale verandering van de samenleving door. Dit beleid betekende een volledige breuk met het recente verleden, een nieuw begin dat het ‘jaar 0’ werd genoemd. Op de puinhopen van de oude maatschappij moest een nieuwe agrarische communistische heilstaat verrijzen. Deze ideologie was sterk beïnvloed door het Chinese maoïsme. Alles wat naar kapitalisme rook, werd met wortel en tak uitgeroeid. De handel werd stilgelegd, het privēbezit afgeschaft, evenals het geld. Dat gold ook voor symbolen van de samenleving van voor de revolutie, waaronder radio, televisie en kranten. Scholen en ziekenhuizen sloten hun deuren. Het bezit van horloges was verboden, want die hadden boeren niet nodig. Het einddoel was een staat die zichzelf kon bedruipen en onafhankelijk was van de kwalijke invloeden van buiten. Daarom gingen de grenzen potdicht en behalve met bondgenoot China was er vrijwel geen contact met de buitenwereld. Cambodja was veranderd in één groot arbeidskamp.

De top van de Rode Khmer stond bekend als Angkar, de ‘organisatie’. Dit geheimzinnige genootschap functioneerde als revolutionaire regering en regelde het dagelijks leven van de bevolking tot in de kleinste details. De naam Angkar nam haast religieuze vormen aan. In het land waar de godsdienst officieel was afgeschaft, nam de organisatie de taak van het opperwezen over onder de noemer ‘Angkar weet alles, ziet alles, hoort alles’.

Het Cambodja van Pol Pot was op papier een klasseloze maatschappij. Iedereen sprak de ander aan met ‘Met’, Kameraad, en ging gekleed in dezelfde zwarte broek en shirt. In de praktijk waren er drie aparte klassen. Het kader en de soldaten van de Rode Khmer waren het hoogste niveau. Ze waren de ogen en de oren van Angkar en maakten in de dorpen de dienst uit. Daaronder kwamen de ‘basis-mensen’: boeren die voor 1975 op het platteland woonden en de revolutie steunden. Angkar zag hen als modelburgers, omdat ze niet waren gecorrumpeerd door het westen. Het laagst op de schaal stonden de ‘nieuwe mensen’, de inwoners uit de steden. Zij werden als verdorven beschouwd en voortdurend in de gaten gehouden. Zij moesten de andere klassen gehoorzamen en slavenarbeid verrichten. In het Cambodja van de Rode Khmer waren alle mensen gelijk, maar ‘sommige waren meer gelijk dan andere’.

Democratisch Kampuchea (1975–1979)

Hoewel de Rode Khmer Sihanouk aanvankelijk erkenden als staatshoofd mocht hij pas in september 1975 uit ballingschap naar Cambodja terugkeren, op het moment dat ze hun macht stevig hadden verankerd. Op 5 januari 1976 trad de nieuwe grondwet in werking en werd het land omgedoopt in Democratisch Kampuchea. Drie maanden later trad Sihanouk af. Hij werd onder huisarrest geplaatst en als staatshoofd opgevolgd door Khieu Samphan. Premier werd Pol Pot.

De hoofdstad die de Rode Khmer bij hun komst aantroffen, barstte zowat uit haar voegen. Als gevolg van de Amerikaanse luchtaanvallen was de bevolking het platteland massaal ontvlucht, om bescherming te zoeken in de steden. Bij het begin van de bombardementen in 1969 had Phnom Penh 600.000 inwoners; zes jaar later bood de stad onderdak aan twee miljoen mensen.

Binnen enkele uren na hun aankomst gaven de Rode Khmer de inwoners opdracht de hoofdstad te verlaten. Niemand werd ontzien, ook ouderen en zieken niet. Wie weigerde te vertrekken, werd ter plekke doodgeschoten. Na vaak dagenlange voettochten kwamen de stedelingen op hun bestemming aan. Daar werden ze tewerkgesteld in arbeidskampen en plattelandscommunes. Phnom Penh veranderde in een spookstad en had in het begin van 1979 nog slechts 25.000 inwoners.

Cambodja als Killing Field

De macht van de Rode Khmer was gebaseerd op nietsontziende terreur. Binnen een paar dagen na de machtsovername vermoordden ze op grote schaal ambtenaren, militairen en politici die voor de vorige regering hadden gewerkt. Daarna kwam de bourgeoisie aan de beurt. Artsen, leraren en andere intellectuelen werden beschouwd als potentiële bron van verzet. Alleen het dragen van een bril was al voldoende reden om iemand als intellectueel te kwalificeren en zonder pardon te executeren. Wie liet blijken een buitenlandse taal te beheersen, kon hetzelfde lot verwachten, net als kinderen van ‘foute’ ouders en monniken die weigerden hun geloof af te zweren. Om munitie te sparen knuppelden de Rode Khmer hun slachtoffers dood en dumpten de lichamen in massagraven, de Killing Fields, de ‘velden des doods’.

Het optreden van de Rode Khmer leidde tot volkerenmoord. Naast massa-executies eisten ondervoeding en loodzware arbeid hun tol. Mannen, vrouwen en kinderen werkten twaalf tot vijftien uur per dag, zeven dagen per week, op een menu dat bestond uit een kommetje rijstepap en soms een gezouten visje. Om te overleven aten mensen alles wat voorhanden was: van paddenstoelen, bamboescheuten, wortels en bladeren tot sprinkhanen, kikkers, ratten en slangen. Ziekten als malaria en dysenterie maakten ook de nodige slachtoffers onder de verzwakte bevolking.

Hoeveel Cambodjanen precies zijn omgekomen, zal nooit met zekerheid bekend worden. Volgens een schatting hebben bijna twee miljoen mensen de beproeving niet overleefd. Dat is een vijfde van de toenmalige bevolking, waarmee Pol Pot een van de grootste slachters uit de 20ste eeuw is.

De daden van het regime namen steeds grimmiger vormen aan en de revolutie begon ook haar eigen kinderen op te eten. In 1977 klonk het startsein voor een lange reeks bloedige zuiveringen, vooral gericht tegen de leiding in het oosten van het land. Honderden leiders werden vermoord; andere kaderleden en hun aanhangers vluchtten naar Vietnam en organiseerden vanuit dit land het verzet tegen Pol Pot.

De Vietnamese inval

De ideologie van de Rode Khmer was weliswaar op marxistische leest geschoeid, maar de beweging was ook uiterst nationalistisch. De leiding droomde van het herstel van het rijk van Angkor, inclusief de delen die tot de buurlanden behoorden. Dat bracht de regering-Pol Pot in conflict met de voormalige bondgenoot Vietnam. Een van de grieven van de oosterbuur was de keiharde vervolging van de Vietnamese minderheid in Cambodja. Na talrijke grensincidenten en overvallen door de Rode Khmer op dorpen in de delta van de Mekong besloot Vietnam terug te slaan.

Op 25 december 1978 stak een invasiemacht van 100.000 Vietnamezen de grens over, ondersteund door eenheden van het Verenigd Front voor Redding van Kampuchea, een verzetsbeweging van de vroegere Rode Khmer onder leiding van Heng Samrin die zich tegen de regering-Pol Pot had gekeerd. Op 7 januari 1979 veroverden ze Phnom Penh en vier dagen later riepen ze de Volksrepubliek Kampuchea uit. Aan de terreur van drie jaar, acht maanden en twintig dagen – cijfers die in het geheugen van iedere Cambodjaan staan gegrift – was een einde gekomen.

Volksrepubliek Kampuchea (1979–1989)

Met steun van de Vietnamezen werd een nieuwe regering geïnstalleerd, met Hun Sen en Heng Samrin respectievelijk als premier en staatshoofd. Beiden waren ex-leiders van de Rode Khmer die zich hadden verzet tegen Pol Pot en naar Vietnam waren uitgeweken.

Op de regering-Hun Sen rustte de zware taak Cambodja er weer bovenop te helpen, want het land was na vier jaar schrikbewind volledig onttakeld. Wegen, bruggen, fabrieken, het elektriciteitsnetwerk, alles was verwoest. Een groot deel van de geschoolde bevolking was vermoord of het land ontvlucht. Beetje bij beetje keerde het normale leven terug. Markten verkochten weer goederen, scholen gingen open en het geldverkeer werd hersteld.

De Rode Khmer trokken zich terug uit het oosten van het land en uit de steden. Vanuit de heuvels en jungle langs de grens met Thailand begonnen ze een guerrilla tegen de nieuwe regering. De burgeroorlog leidde tot hongersnood en bracht rond het midden van 1979 een grote vluchtelingenstroom op gang. Honderdduizenden Cambodjanen staken de grens over, om vervolgens jarenlang weg te kwijnen in Thaise opvangkampen. De vluchtelingen brachten de eerste verhalen naar buiten over de wreedheden van de Rode Khmer.

In 1982 vormde Sihanouk – die direct voor de Vietnamese inname van Phnom Penh naar Beijing was uitgeweken – een tegenregering, de Coalitie van Democratisch Kampuchea. Deze alliantie had als enige gemeenschappelijke factor het verzet tegen de aanwezigheid van Vietnamese troepen in Cambodja en bestond uit drie facties, waarvan de Rode Khmer de grootste en machtigste was. De twee andere groeperingen waren FUNCINPEC onder leiding van Sihanouk en het Khmer Nationaal Bevrijdingsfront.

De Vietnamese invasie heeft ontelbare Cambodjanen het leven gered. Maar wie dacht dat het Westen het verjagen van Pol Pot zou toejuichen, kwam bedrogen uit. De Amerikanen zagen premier Hun Sen als marionet van Vietnam en een groot deel van de internationale gemeenschap weigerde diens regering te erkennen. In 1982 mocht de tegenregering mét de Rode Khmer zelfs een zetel in de Verenigde Naties innemen als de enige wettige vertegenwoordiger van het Cambodjaanse volk.

Als antwoord op het vluchtelingenvraagstuk gaven de Verenigde Naties noodhulp, die vooral terechtkwam in de Thaise opvangkampen die onder leiding stonden van de Rode Khmer. Het Thaise leger zag in hen een buffer tegen communistisch Vietnam en stond toe dat de Rode Khmer vanuit de kampen acties uitvoerden op Cambodjaans grondgebied. De acties werden in het geheim ondersteund door China en het Westen en mede daardoor konden de Rode Khmer de strijd tegen de regering in Phnom Penh nog 15 jaar volhouden.

In september 1989 trok Vietnam zijn troepen terug uit Cambodja. Het land kon de kosten van een bezettingsleger niet langer opbrengen. De terugtrekking maakte de weg vrij voor de Vredesakkoorden van Parijs in 1991, maar liet de regering-Hun Sen in een precaire toestand achter.

Broeder Nummer 1

Pol Pot, de leider van de Rode Khmer die verantwoordelijk wordt gehouden voor de verwoesting van zijn land en de dood van miljoenen mensen, werd in 1928 als Saloth Sar geboren in een dorpje in de provincie Kompong Thom. Na een opleiding aan een kloosterschool kreeg hij in 1949 een beurs voor een studie elektronica in Parijs. Hier kwam hij in aanraking met de marxistische ideologie. Hij ontplooide tal van politieke activiteiten en legde contact met andere Cambodjaanse studenten die later de leiding zouden vormen van de Rode Khmer. In 1953 keerde hij terug naar Phnom Penh, waar hij als onderwijzer de kost verdiende en zich aansloot bij de verboden Cambodjaanse Communistische Partij.

In 1963 trok hij zich met zijn metgezellen terug in de jungle van Ratanakiri, stichtte de Rode Khmer en begon een guerrilla tegen het autoritaire bewind van Sihanouk. Hij nam de naam Pol Pot aan: een samentrekking van de termen politiek en potentieel. Nadat de Rode Khmer de regering-Lon Nol in 1975 hadden verdreven, werd Pol Pot uitgeroepen tot premier. Hij gelastte direct de ontruiming van de steden en stuurde de bevolking het platteland op. Binnen drie jaar verloren twee miljoen inwoners het leven.

Al die jaren bleef Pol Pot voor de bevolking onzichtbaar. Pas eind 1976 trad hij uit de anonimiteit en ontstond er een persoonlijkheidscultus rond ‘broeder nr. 1’. Over zijn achtergronden is weinig bekend. De paar buitenlandse journalisten die hem mochten interviewen, schetsen het beeld van een beleefde en charmante man die zichzelf zag als idealist. Hoe dat is te rijmen met de gruwelen die zich op dat moment voltrokken, blijft een raadsel.

Pol Pot was marxist, maar ook een ultranationalist die zich keerde tegen zijn vroegere bondgenoot Vietnam. Dat brak hem op. In januari 1979 verjoegen Vietnamese troepen de Rode Khmer, die zich daarop terugtrokken in de jungle aan de grens met Thailand en een guerrilla begonnen tegen de nieuwe regering.

In 1985 legde Pol Pot zijn functie als leider van de Rode Khmer neer, hoewel niemand eraan twijfelde dat hij achter de schermen nog steeds de touwtjes in handen hield. De verdeeldheid binnen de Rode Khmer leidde in 1997 tot de arrestatie van Pol Pot door zijn voormalige wapenbroeders. Hij werd tot levenslange gevangenisstraf veroordeeld en overleed op 15 april 1998. Volgens de officiële lezing aan een hartstilstand, maar volgens hardnekkige geruchten heeft hij zelfmoord gepleegd.

Op weg naar stabiliteit: 1989–heden

Het vertrek van de Vietnamezen zorgde voor een opleving van de strijd. De Rode Khmer maakten dankbaar gebruik van de verzwakte positie van de regering en startten een groot offensief. Tegelijkertijd vonden onder zware internationale druk de eerste verkennende gesprekken over vrede plaats tussen de strijdende partijen. In september 1990 leidden de besprekingen tot instelling van een Nationale Raad, waarin alle facties vertegenwoordigd waren. Voorzitter werd Sihanouk, die op dat moment nog in het buitenland verbleef.

UNTAC

Op 23 oktober 1991 sloten de regering-Hun Sen en de uit drie partijen bestaande coalitie van verzetsgroepen een vredesverdrag. Een maand later keerde Sihanouk uit ballingschap terug en de bevolking haalde hem in als een held. Een minder hartelijk welkom kreeg Khieu Samphan, een van de leiders van de Rode Khmer en onderhandelaar bij de vredesbesprekingen. Toen de inwoners van de hoofdstad hoorden dat hij vanuit Thailand naar Phnom Penh was teruggekeerd, belegerden ze zijn villa en wilden hem lynchen. Hij wist ternauwernood het vege lijf te redden en moest halsoverkop het land verlaten.

Met het vredesakkoord kwam (op papier) een einde aan twaalf jaar burgeroorlog. Volgens de bepalingen van het verdrag van Parijs zou Cambodja tijdelijk bestuurd worden door de Nationale Raad en United Nations Transit Authority of Cambodja (UNTAC), een vredesmacht van de Verenigde Naties. Daarna zou het bestuur in handen komen van een nieuwe regering, die verantwoording schuldig was aan een democratisch gekozen parlement.

Tot de taken van UNTAC behoorde het bewaren van de fragiele vrede, het ontwapenen en demobiliseren van de strijdende partijen, het repatriëren van vluchtelingen en bovenal het begeleiden van het land naar vrije en democratische verkiezingen. Het werd een van de grootste militaire en logistieke operaties uit de geschiedenis van de VN, uitgevoerd door 16.000 blauwhelmen en 6000 man burgerpersoneel uit 22 landen.

De Rode Khmer hadden het vredesakkoord ondertekend, maar ze hielden zich niet aan de afspraken. Vooral de bepaling dat alle partijen moesten ontwapenen, stuitte op weerstand. De Rode Khmer besloten de verkiezingen te boycotten. In de loop van 1992 hervatten ze hun gewelddadige acties, vaak gericht tegen de Vietnamese minderheid in het land en de vredesmacht van de VN.

De eerste vrije verkiezingen in meer dan twintig jaar vonden plaats in mei 1993. Ondanks het geweld en de intimidatie van de Rode Khmer ging 90 procent van het electoraat naar de stembus. Geen enkele partij behaalde een meerderheid. De FUNCINPEC van Sihanouk kreeg 45 procent van de stemmen; de Cambodjaanse Volkspartij (CPP) van Hun Sen werd een goede tweede met 38 procent. Beide partijen vormden een coalitieregering, maar niet van harte. Het premierschap werd gedeeld door Norodom Ranariddh, zoon van Sihanouk en leider van FUNCINPEC, en Hun Sen.

Direct na de verkiezingen keerde de VN-vredesmacht huiswaarts. Van een onverdeeld succes was geen sprake. De verkiezingen waren redelijk democratisch verlopen en de meeste vluchtelingen waren gerepatrieerd, maar echte vrede had UNTAC niet gebracht. De Rode Khmer waren niet ontwapend en vormden vanuit hun kampen aan de grens met Thailand een bedreiging voor de coalitieregering. En op de vraag wat UNTAC het land had opgeleverd, antwoordde premier Hun Sen zonder enige aarzeling ‘aids’, doelend op de gevolgen van de golf van prostitutie die in het kielzog van de VN-soldaten zijn intrede had gedaan.

In september 1993 nam het parlement een nieuwe grondwet aan en werd Cambodja weer een koninkrijk. Achtendertig jaar na zijn aftreden besteeg Sihanouk opnieuw de troon.

Afrekening met de Rode Khmer

De Rode Khmer hadden na 1993 alleen nog bases in het noorden en noordwesten van het land. Steeds meer aanhangers liepen over naar het regeringskamp, aangetrokken door een amnestieregeling. Kleine eenheden van de Rode Khmer bleven ondertussen aanvallen op burgers uitvoeren, waarbij buitenlanders niet werden ontzien. In 1994 ontvoerden ze drie toeristen die per trein op weg waren naar Sihanoukville en vermoordden hen tijdens een bevrijdingsactie van het leger.

De Rode Khmer vertoonden steeds meer scheuren in eigen gelederen. Toen Pol Pot zijn voormalige minister van Buitenlandse Zaken Ieng Sary in augustus 1996 beschuldigde van corruptie en verraad aan de revolutie, liep ‘broeder nummer 3’ met zijn aanhang over naar de regering. Dit was de doodsteek voor de beweging, want Ieng Sary had de controle over Pailin, een stad aan de grens met Thailand en centrum voor de winning van edelstenen, de belangrijkste bron van inkomsten van de Rode Khmer.

In juni 1997 liet Pol Pot zijn rivaal en vroegere minister van Defensie Son Sen executeren. Dit leidde tot een machtsgreep van Ta Mok, de generaal met één been die bekendstond om zijn keiharde optreden. Hij liet Pol Pot berechten door een volksrechtbank, die hem in een showproces tot levenslange gevangenisstraf veroordeelde. Doel van het proces was om de schuld van alle verschrikkingen van de Rode Khmer uitsluitend op de schouders te leggen van Pol Pot, waardoor andere leiders hun handen in onschuld konden wassen.

Op 15 april 1998 overleed Pol Pot tijdens zijn huisarrest in een kamp in de jungle aan een hartinfarct. Door zijn dood ontliep een van de grootste massamoordenaars uit de moderne geschiedenis zijn veroordeling, net op het moment dat de regering een eindoffensief was begonnen tegen de laatste bolwerken van de Rode Khmer. In mei vielen Anlong Veng en Preah Vihear in het noorden in handen van het leger. De overgebleven leiders, Nuon Chea en Khieu Samphan, sloegen met een handjevol getrouwen op de vlucht. Ze gaven zich in december 1998 over, in ruil voor immuniteit. Alleen Ta Mok weigerde te capituleren: hij werd in maart 1999 gearresteerd en aangeklaagd wegens misdaden tegen de menselijkheid. Hij overleed in juli 2006 in gevangenschap.

Het proces tegen de Rode Khmer

In december 1998 liepen de laatste leiders van de Rode Khmer over naar de regering en hield hun organisatie op te bestaan. Onmiddellijk daarna klonk – nationaal en internationaal – de roep om gerechtigheid en een proces om de plegers van de massamoord te berechten. De Verenigde Naties hadden niet veel vertrouwen in de onafhankelijkheid van het juridische systeem van Cambodja en waren voor het instellen van een internationaal tribunaal in het buitenland. Maar dat was voor de regering van premier Hun Sen – die de greep op het proces niet wilde verliezen – onaanvaardbaar. Voor de VN was de eis van Cambodjaanse kant om eerder ingewilligde gratieverzoeken van voormalige Rode Khmerleden te respecteren onbespreekbaar. Een ander heikel punt is dat nogal wat leden van de regerende partij de CPP hun wortels hebben in de beweging van de Rode Khmer en dat liever niet publiekelijk benadrukt willen zien.

Na jaren van moeizaam onderhandelen werd in 2004 een compromis bereikt tussen de Verenigde Naties en Cambodja over de vorming van een tribunaal. Dit strafhof heeft geen internationale status zoals het Joegoslavië-tribunaal, maar is onderdeel van het Cambodjaanse rechtssysteem. Onder de 27 rechters die in juni 2006 werden beëdigd, waren 10 buitenlandse rechters. In juli 2007 hebben de aanklagers bij het strafhof een lijst ingediend met de namen van vijf verdachten, met het verzoek hen in staat van beschuldiging te stellen.

De eerste verdachte die in staat van beschuldiging is gesteld, was Kang Khek Ieu – bekend onder de schuilnaam Duch –, directeur van het martelcentrum Tuol Sleng in Phnom Penh. Hij bekeerde zich in de jaren negentig tot het christendom en werkte een tijdlang voor hulporganisaties, tot hij in 1999 werd gearresteerd.

Nuon Chea werd in september 2007 gearresteerd. Als broeder nr. 2 wordt hij gezien als de tweede man van de Rode Khmer en een van de hoofdverantwoordelijken voor de genocide. In november 2007 volgden de aanhouding van de voormalige vice-premier en minister van buitenlandse zaken, Ieng Sary (broeder nr. 3), en diens vrouw Thirith, de vroegere minister van sociale zaken. In dezelfde maand werd het voormalige staatshoofd Khieu Samphan in Phnom Penh aangehouden. Daarmee zit de nog levende top van het Rode Khmer-regime achter de tralies, in afwachting van hun proces. Alle verdachten ontkennen overigens schuldig te zijn aan de aanklachten.

Twee leiders van de Rode Khmer zijn de juridische dans ontsprongen. De hoogste leider, Pol Pot, overleed in 1998. Generaal Ta Mok, die vanwege zijn onbarmhartige optreden bekendstond als de ‘slager’ en verantwoordelijk was voor de zuiveringen in eigen kring, werd in 1999 aangehouden en overleed in gevangenschap in 2006.

Staatsgreep van Hun Sen

Al snel na de verkiezingen van mei 1993 kwamen de eerste barsten in de regeringscoalitie aan het licht. Hoewel de Cambodjaanse Volkspartij (CPP) van Hun Sen minder zetels in het parlement had dan FUNCINPEC, domineerde de CPP de regering dankzij de controle van de partij over leger en politie. Intriges, intimidatie en politieke moorden bepaalden in de periode tot 1998 het politieke landschap. Een ander probleem was de voortwoekerende corruptie, die tot de hoogste echelons van regering en leger was doorgedrongen.

De verhouding tussen de coalitiepartners verslechterde zienderogen, vooral doordat beide premiers geen greintje vertrouwen in elkaar hadden. Op 5 juli 1997 pleegde Hun Sen een staatsgreep. Hij zette Ranariddh, die op dat moment in het buitenland was, af als premier en gooide FUNCINPEC uit de regering. In de straten van Phnom Penh braken gevechten uit tussen legeronderdelen die trouw waren aan een van beide premiers. Hun Sen won de strijd, die twee dagen duurde en tal van mensen het leven kostte.

In de dagen na de coup werden 43 prominente politici en militairen die sympathiseerden met Ranariddh vermoord. Andere leiders van FUNCINPEC vluchtten naar het buitenland. Ook buitenlandse hulpverleners verlieten massaal het land. Troepen die loyaal waren aan Ranariddh trokken zich terug langs de grens met Thailand. Ze sloten er een verbond met de laatste resten van de Rode Khmer en gingen de strijd aan met eenheden die Hun Sen steunden.

De wereld veroordeelde de acties van Hun Sen en verklaarde de zetel van Cambodja in de Verenigde Naties vacant. De buitenlandse hulp werd bevroren, waardoor het land in grote economische problemen kwam. De Associatie van Zuidoost-Aziatische landen (ASEAN) schortte het voorgenomen lidmaatschap van Cambodja op, waardoor wat gezien werd als de kroon op internationale erkenning vooralsnog uitbleef.

Verkiezingen van 1998

Voor juli 1998 stonden algemene verkiezingen op het programma, maar het was de vraag of Hun Sen die door zou laten gaan. Nadat de donorlanden hem te verstaan gaven dat het land zonder democratisch proces verdere hulp kon vergeten, zocht Hun Sen naar een politieke oplossing. Nadat Ranariddh door de rechter bij verstek was veroordeeld wegens samenzwering met de Rode Khmer, verleende koning Sihanouk hem op 13 maart 1998 op verzoek van Hun Sen gratie. Ranariddh keerde daarop terug naar zijn land, om leiding te geven aan de verkiezingscampagne van FUNCINPEC. De belangrijkste andere politieke partijen die deelnamen aan de verkiezingen waren de CPP van Hun Sen en de Sam Rainsy Party. De rol van de Rode Khmer was uitgespeeld.

Ondanks uitbarstingen van geweld was het in de maanden voor juli redelijk rustig. Ook de stemming zelf verliep zonder al te veel incidenten. De CPP kwam als de grote winnaar uit de bus, maar behaalde geen absolute meerderheid. Internationale waarnemers noemden de verkiezingen ‘niet perfect, maar voldoende vrij en eerlijk’. FUNCINPEC en Sam Rainsy Party, die respectievelijk op de tweede en derde plaats eindigden, beschuldigden de CPP echter van intimidatie en fraude. Ze eisten hertelling van de stemmen en een onderzoek. Het aanbod van Hun Sen om een coalitieregering te vormen, wezen ze af.

In september wierp koning Sihanouk zich op als bemiddelaar, in een poging de patstelling te doorbreken. Hij nodigde de drie hoofdrolspelers uit in zijn residentie in Siem Reap. De gesprekken verliepen in goede harmonie en dat was volgens insiders vooral te danken aan de omgeving waarin ze plaatsvonden: op de golfcourse! Op 23 november 1998 bereikten de CPP en FUNCINPEC een akkoord over een coalitieregering. Hun Sen werd premier en Ranariddh kreeg de functie van parlementsvoorzitter. Sam Rainsy koos voor een rol in de oppositie. De CPP die versterkt uit de verkiezingen was gekomen, werd de onbetwiste leider in de nieuwe regering en kreeg de gewichtigste portefeuilles.

Op weg naar stabiliteit?

Sinds de verkiezingen van 1998 is er een politieke ontspanning opgetreden die hoop biedt voor de toekomst. Geen enkele partij is sterk genoeg om alleen een regering te vormen en de CPP en FUNCINPEC lijken zich erbij neergelegd te hebben dat ze tot elkaar zijn veroordeeld. Ondanks alle perikelen zijn de democratische instellingen intact gebleven. Er tekent zich een breuk af met het verleden en voor het eerst sinds lange tijd lijken stabiliteit en vrede onder handbereik. Cambodja kreeg daarvoor internationale erkenning: eind 1998 mocht de regering de vacante zetel in de Verenigde Naties weer innemen en in april 1999 werd het land lid van ASEAN.

Het democratisch proces is nog verre van volmaakt, maar er is zeker vooruitgang geboekt. Er is nu meer respect voor de mensenrechten, al is het uitblijven van een proces tegen de leiders van de Rode Khmer velen een doorn in het oog.

De verkiezingen van 27 juli 2003 verliepen redelijk eerlijk en waren de meest vreedzame sinds tijden. De CPP behaalde een klinkende overwinning, maar kreeg niet de tweederde meerderheid die volgens de grondwet vereist is om alleen een regering te kunnen vormen. Na een jaar onderhandelen kwam er in juli 2004 een coalitieregering tot stand van de CPP en FUNCINPEC, met Hun Sen opnieuw als premier.

In oktober 2004 kondigde koning Sihanouk zijn aftreden aan, om plaats te maken voor zijn zoon Norodom Sihamoni.

In 2006 trad Ranariddh af als voorzitter van het parlement en werd door zijn aanhang afgezet als partijleider. Door de interne verdeeldheid is FUNCINPEC als machtsfactor zo goed als uitgeschakeld en is de CPP van Hun Sen oppermachtig. Met de Sam Rainsy Party als de enige serieuze oppositiepartij boekte de CPP bij de parlementsverkiezingen in juli 2008 een enorme overwinning. De partij behaalde meer dan tweederde van de zetels en kon op eigen kracht een regering vormen.

De verhouding met de buurlanden is tamelijk ongemakkelijk. In februari 2003 legde een woedende menigte de Thaise ambassade in Phnom Penh in de as, nadat een Thaise actrice had beweerd dat Angkor Wat eigenlijk van Thailand was. Daarnaast is er al jarenlang een conflict over de vraag van wie het grondgebied is rond de tempel van Preah Vihear in het noorden van Cambodja, aan de grens met Thailand.

Economisch heeft het land de wind weer in de zeilen. Met buitenlandse hulp is de verbetering van het wegennet voortvarend aangepakt en door de toetreding tot ASEAN heeft Cambodja betere handelsperspectieven. Ook brengt de opleving van het toerisme de broodnodige deviezen in het laatje. Maar het land zal voorlopig nog niet in staat zijn om op eigen benen te staan. Het blijft afhankelijk van de steun van donorlanden. Allesbepalend voor de ontwikkeling in de komende periode is de politieke stabiliteit en de mate waarin de bevolking weet mee te profiteren van de vruchten van de vrede.