Banganegem

Wilfried de Jong

Het zweet heeft nauwelijks tijd om langs de slapen te lopen. Met veertig graden Celsius verdampt lichaamsvocht zodra het de poriën verlaat. En toch is dit een heel gewone dag in Córdoba, de braadpan van Europa.

Het volk zoekt beschutting tegen de hitte in een donkere hoek binnenshuis, terwijl toeristen met allerhande kleppetten en hoedjes in de oude stad rondwaren. De deur van het museum van de stierenvechters is gesloten. Nederlanders kunnen maar niet wennen aan de siësta. Hier staat er nog een, hij tuurt naar de openingstijden en voelt zich onbegrepen. Met tegenzin lig ik een kwartier later op het bed van mijn hotelkamer, ergens in een zijstraat van de judería, de voormalige jodenwijk van Córdoba.

Lusteloos laat ik de afstandsbediening het werk doen. Het beeld blijft steken bij een Spaans sportkanaal. De trainer van Betis Sevilla kijkt naar de rondo aan de overkant van het veld en meent aan de passeerbeweging van Finidi George af te kunnen lezen dat hij hier in Spanje een mooi seizoen gaat spelen. Ja ja, oud-Ajacieden doen het goed in Spanje. Na vier rondjes zappen geef ik het op. Nee, de uitslag van het oefenduel Barendrecht-Feyenoord zal ik morgen uit een verdaagde Nederlandse krant moeten halen.

De ventilator boven mijn hoofd draait in het rond. Liggend ontdoe ik me van het laatste kledingstuk. Dit is rust: verzengende hitte, het geluid van een propeller en twee handen gevouwen tussen je bovenbenen die je omhoogtrekt naar je borst, in foetushouding tijdens de siësta. De televisie is niet meer te zien, alleen nog te horen. Herhalingen van stierengevechten van de dag ervoor, in de arena van Sevilla, waar ik ooit hoofdschuddend in de catacomben stond, midden in een modern geoutilleerde operatiekamer. Ik had nog aan de Engelssprekende gids willen vragen of die snijtafel stevig genoeg was voor de toro .

Sommige voetballers kunnen staan als stieren. Zelfs met het bloed op de schenen vechten ze door. Keer op keer lopen ze recht op de tegenstander af, met de bal als rode lap. Eigenlijk zien ze die in Rotterdam het liefst. Geblokte jongens met durf; hard, venijnig, eerlijk en gemeen tegelijk.

Ik zie een grote kop voor me, met die eeuwige frons onder doorlopende wenkbrauwen.

Met een droge strot loop ik door de judería . Smalle straten vol kinderhoofdjes leiden tot niets of steeds weer naar hetzelfde plein. Ik geef me over, laat de onleesbare plattegrond voor wat hij is en volg de loop.

Ik sta binnen in de koelte van een café, onder een gewelf met vier liggende houten vaten. Met een krijtje staan er data en Spaanse woorden op. Na het wijzen volgt een vinger in de lucht. De eigenaar van de vier vaten begrijpt het en komt met een glas wijn aan dat naar sherry smaakt.

Het kleine drinklokaal is bevolkt met vier mannen: de barman, een knappe jongen, een oude man met groeven en ik, de toerist. Eén vat per persoon, reken ik simpel uit. Dat wordt doordrinken.

De drie Spaanse mannen hebben elkaar niet veel te melden. Ik nip aan mijn glas en kijk rond in de bar. Er hangen foto’s aan de muur van stierenvechters met een paar woorden erbij gekrabbeld, die ik op die afstand niet weet te ontcijferen. In een lijstje achter glas glimt een plaat van een voetbalelftal, zo te zien geknipt uit een tijdschrift en al een paar jaar oud.

Net als ik de foto wat beter bekijk, komt de jongen op me af. Onsympathiek snorretje, donkere kop.

Where you from ?’

Holland .’

Ah, Holland. Amsterdam ?’

No, Rotterdam .’

Amsterdam !’

No, Rot-ter-dam !’

Amsterdam Ajax Kroeiff .’

Een Rotterdammer moet veel uitleggen op vakantie. Een Amsterdammer krijgt een schouderklopje als hij in zijn paspoort de geboorteplaats aanwijst. En altijd weer dat rijtje: Amsterdam Ajax Kroeiff. Wat moet ik zeggen na het woord ‘Rotterdam’ uitgesproken te hebben. Wereldhaven? Euro-mast, Kuip?

Ik knik vriendelijk en loop naar de bar. Rondje. Uit mijn vat.

De jongen heeft zijn Engelse vocabulaire uitgespeeld en gaat over op Spaans. Ik versta nauwelijks iets en weet al helemaal niets terug te zeggen. De sfeer is geanimeerd, als in een voetbalkantine na een onterechte strafschop.

De oude man staat al sinds mijn binnenkomst – ongeveer een halfuur geleden – bijna uitdrukkingsloos te drinken. Met dat tempo moet zijn vat inmiddels bijgevuld zijn. Hij onttrekt zich aan het eenrichtingsgesprek. Af en toe meen ik bekende voetbalnamen te horen.

‘Romario.’

Ja, die had nog bij Barcelona onder Kroeiff gespeeld.

‘Maradona, eh, Sevilla’, opper ik.

De jongen toost. Klopt. Dat had ik goed gezien, volgens hem. Maradona speelde bij Sevilla. Ooit. De trotse jongen uit Andalusië wil contact en gaat nu tegen mij op afgemeten steenkolenspaans over. Het helpt niet, ik versta alleen hier en daar een naam.

‘Antonio Banderas.’

Kennelijk is hij van gespreksonderwerp gewisseld, zo wordt me na enig gesticuleren duidelijk. Het gaat over vrouwen versieren. Ik lach maar mee en voel druk op mijn voorhoofd. Nog maar meer wijn, vino blanco , sherry – geen idee wat ik drink – ik wijs weer naar het houten vat en prik een schaaltje met tomaat en ui leeg.

De jongen stapt op en rijdt op een scooter door de smalle straten weg. De barman staat achter de toog en herschikt de bakjes met tapas. Ik bestel nog een keer tomaat en ui op een schaaltje.

Vier mannen stappen binnen, in werkkleding vol lichte vlekken. Ik schat in dat het straatschilders zijn, de verf zit aan hun handen. Ze kalken in Córdoba alle buitenmuren wit. Ze nemen een glas en praten geanimeerd. Mijn hoofd draait en ik ben me te bewust dat ik sta, waardoor ik af en toe een ongecoördineerde pas zijwaarts maak. Ik ben blij dat ik van die Andalusische Ajacied af ben.

Amsterdam, Ajax, Cruijff. Je ontkomt er niet aan. Het duikt overal op in de wereld. Aan het meer van Tiberias, op het eiland Mljet, op Stromboli, onder de Williamsburg Bridge, bij Checkpoint Charlie, in de dancings van Antiparos. Altijd weer dat kloterijtje.

De oude man is naast me komen staan. Ik maak een beweging met mijn hoofd ten teken van begroeting. Rooddoorlopen ogen kijken treurig in de mijne. Hij bast in een ruig soort taal, kennelijk heeft de streek een dialect. De hoekige zinnen eindigen met een vragende toon. De man kijkt me aan. Ik beweeg mijn handen naar mijn oren. Hij ruikt naar de drank, ik vermoedelijk niet minder.

We drinken samen een glas zonder ook maar één keer iets te zeggen. Hij zit met zijn vingers te pluizen aan zijn lippen en probeert zijn gedachten samen te ballen in rake woorden. Hij gaat dichter bij me staan. Hij wijst op zijn borst. ‘Paco.’

Ik noem mijn naam.

Het is weer stil, de man denkt. Dan gaat hij recht tegenover me staan en wijst naar me. ‘Rotterdam?! Mm?’

Ik knik.

‘Fey-oe-nor!’

Ik schrik.

‘Banganegem!’

Ik omhels.

Secondenlang houden we elkaar beet. Ik kijk tegen de bruin geworden boord van zijn overhemd, grijze haren lopen van zijn nek door tot over zijn rug. De oude, maar sterke armen zitten rond mijn middel en laten maar niet los. Het is goed zo.

We drinken nu samen, zeggen doen we niet veel meer. Ik betaal de drank en wil gaan.

Casa ?’

Ach, waarom niet. De man sloft voor me uit door de judería, af en toe taxeert hij als een slechtziende de afstand tot de witgekalkte muren. We stappen binnen in zijn huis. De drank tolt in mijn hoofd.

We zijn gaan zitten, aan een houten tafel, dat weet ik nog. De oude man kwam met plakboeken en had verhalen bij iedere foto, het meisje in beeld leek me zijn dochter. Mooi zwart haar. Een vrouw in huis was er niet.

Hij leek me alleen. Daarom was ik met hem.

Ik weet ook nog hoe ik naar het toilet zwalkte over de stenen vloer. Met een gelukzalig gevoel en slappe lach in mijn bovenlijf kotste ik stralen wijn met sliertjes tomaat tegen het email. Roodwitte kleuren, wat kan ons gebeuren, Banganegem in Córdoba.

In het hotel open ik mijn ogen. Het lijkt wel of mijn wenkbrauwen doorlopen, zo zwaar drukt de kater op mijn hoofd. Op de televisie betreden de picadors het zand in de arena en steken de stier achter zijn kop. Ik wroet in mijn hersens en herinner me de kale woorden van de namiddag.

De handen glijden weer tussen mijn dijbenen, weer in foetushouding prevel ik, bijna gelovig, mijn nieuwe rijtje.

Rotterdam. Feyenoord. Banganegem.