Hoppa!

Arthur Japin

Best mogelijk dat voor iemand die nooit de behoefte heeft gevoeld de zee te zien, reizen even afschrikwekkend is als stilstand altijd voor Jan van Veere geweest moet zijn. De angst voor het onbegrensde is niet dwazer of raadzamer dan die voor vier muren. Beide proberen de ruimte de baas te blijven. ‘Ontkennen of vèrkennen’, zei Jan vaak, ‘dat is het verschil’. Hijzelf had nu toevallig dat verlangen naar nieuwe vergezichten in zijn bloed.

In de woonwagen waarin hij ter wereld kwam, hadden de ramen een naam: Prins Hari-Hari, Blinde Mietje, Moeders Gaatje en Het Oog van God. De eerste twee heetten naar verdwenen vrienden van een vergeten tournee en waren de ruiten waardoor zij voor het laatst werden gezien. De andere, een kleine patrijspoort naast het ouderlijk stapelbed en de lichtkoepel op het dak, hadden hun benaming in een dronken bui gekregen. Het waren de vensters waar de wereld van zijn ouders aan voorbijtrok.

Maar Jans liefste uitkijk luisterde naar de naam die hij tijdens een week op het Haagse Malieveld zelf had verzonnen: Panorama Dagmest. Het was voor de buitenwacht een spiegel aan de zijkant van de circuskar, maar binnen diende het eenzijdige glas als raam van het toilet. Vanaf het moment dat hij zindelijk was, zag Jan daar – zelfs op zijn intiemste momenten – de landen van Europa in volle vaart langskomen.

Hij zit nog altijd langer op de wc dan een ander. Dat is geen chemisch toilet meer, zoals vroeger, maar van porselein. Het is met een brede afvoerbuis stevig in de grond verankerd en via het riool verbonden met alle andere toiletten van de stad. Sinds hij ‘op vast’ woont, zoals dat in woonwagentaal heet, hangt zijn Panorama aan een spijker op de deur. Besneeuwde bergen en bloesemroutes komen niet langer in natura de kleinste kamer binnen, maar de hoogglans op kalenders van assurantiemaatschappij of slagersketen doet daar tegenwoordig amper meer voor onder. Jan verslijt soms drie, vier jaarkalenders in de week. Geen uitzicht kan hem langer dan één stoelgang boeien.

Ook vanavond zit hij alweer tien minuten meer dan nodig is. Het is een vlucht lepelaars die zijn aandacht opeist. Als hij niet zo ver was afgedwaald, zou hij kunnen merken dat hij een ogenblik totaal gelukkig is. ‘Dit blijft mijn favoriete uitkijkpost’, denkt hij bij zichzelf. ‘Door alle andere ramen van het huis is het uitzicht altijd hetzelfde, maar hier spiegel ik mij verdomd waarachtig aan de wereld.’

Een doffe bonk, direct boven zijn hoofd, doet hem uit deze mijmering opschrikken. Zonder geluid te maken doet hij de deur van de haak, duwt hem op een kier. Als je hem zo zou zien zitten, een man van een jaar of dertig in niks dan zijn T-shirt, zou eigenlijk alleen de buitengewone omvang van zijn armspieren opvallen. Hij houdt zijn hoofd schuin om beter te luisteren, maar het blijft verder stil. Hij haalt zijn schouders op en roept twee keer: Krista!

In de tijd die zijn vrouw op zich laat wachten, scheurt hij de lepelaars af. Ze onthullen de hefkranen van Marseille, goud in de ondergaande zon.

Krista was op een dag verschenen voor Het Oog van God. Dat gebeurde op een rangeerterrein onder de rook van Bremerhaven, twee weken voor Jans zeventiende verjaardag. Zijn ouders, die een komiek ezelnummer hadden (hij als dom dompteur, zij door het beest gemaltraiteerd als ‘vrijwilligster uit het publiek’), waren met hun wagen diep in de nacht de standplaats opgereden en toen Jan de volgende ochtend door de koepel boven zijn bed naar de wolken lag te turen, zag hij haar plotseling op grote hoogte over komen. Ze droeg witte balletschoentjes en een roze tutu, die van onderaf gezien het zicht op haar bovenlichaam wegnam. Voetje voor voetje schoven haar gespierde benen over een stalen draad. Ze hield met haar struisveren parapluutje het midden tussen een equilibriste en een engel.

Na haar ochtendtraining was ze als toegift ook nog voor Panorama Dagmest verschenen. Buiten voor de spiegel controleerde ze omstandig haar verschijning. Jan zag hoe ze losgeraakte haren in haar knotje terugbond, het lijfje met de zwanenveertjes gladstreek en ten slotte, uit gewoonte, met één vinger onder het roze elastiek gleed dat haar dijbenen omspande en het rondom even oplichtte om alles daarna op de juiste plaats in haar lies weer terug te laten schieten. Daarna maakte ze een pirouette en sprong met een grand jeté uit beeld, maar het duurde nog een eeuwigheid voor Jan weer verder kon met plassen.

Het gulden industrieterrein van Marseille wijkt voor Krista als ze de wc-deur wijdopen zet. Ze staat een tel breeduit, armen in de zij, en lacht dan naar haar man. Ze stapt op Jan toe, buigt zich, neemt toiletpapier in haar ene hand, tilt hem met de andere onder de schouders iets op, sterk en bedreven, en veegt zijn billen af. Dan hijst ze hem verder omhoog en trekt door.

Ze draagt hem in haar armen de gang op. Haar biceps doen niet onder voor de zijne. Ook haar borstkas is behoorlijk breed en de benen onder haar schort zijn niet minder gespierd dan vroeger. Ze draait een kwartslag, zodat hij met zijn voeten de slaapkamerdeur een zet kan geven. Dan tilt ze hem over de drempel, waarna hij vanuit zijn zwevende positie het licht aanknipt, zoals hij dat gewend is.

Krista, die haar levende last moe is, máákt er wat van. Met een laatste inspanning en een gracieus gebaar werpt ze het half verlamde lichaam, nog machtelozer in zijn naaktheid, door de ruimte. Hij landt op het bed, dat rond is als een piste. Jan ligt nog niet of hij spreidt zijn armen wijd, lacht en roept: ‘Hoppa!’

Die nacht slaapt Krista niet. Na de liefde, die Jan haar sinds het ongeval met zijn tong bewijst, heeft ze hem op zijn goede zij gelegd en wacht nu tot ze hem hoort ontspannen. Rond het bed tonen overgeposeerde artiestenfoto’s het echtpaar in strassmaillot. Ze wringen zich daarop in bochten, steunen op stoelen, stelten, stokken of elkaar.

Zodra Jan slaapt, staat Krista zonder geluid te maken op en sluipt naar de trap. Zevenentwintig treden. Driemaal negen. De spanning van het besef met iedere stap de afstand tussen haar en de kreupele te vergroten, geeft haar elke nacht opnieuw een verdrietige opwinding. Of, denkt ze nu bij zichzelf, benadert ‘opwindend verdriet’ die hartkloppingen beter?

Boven neemt ze plaats voor een spiegel die rondom wordt verlicht door peertjes. Ze trekt zware strepen kohl onder en boven haar ogen. Met een kwastje brengt ze felroze oogschaduw aan met daarin stukjes glitter die het licht vangen. Al te lange wimpers plakt ze ten slotte hoog boven het eigen ooghaar. Ze knippert eenmaal koket.

Jan ligt in het ronde bed. Plotseling zwenkt een spotlight vanuit de nok zoekend door de kamer en vangt de slapende in een helwitte cirkel. Hij droomt.

Krista steekt haar rechterbeen in een glinsterende netkous die ze met haar handen strak omhoog werkt. Wanneer ze de linker opspant en haar voet al strekt om die er in te steken, ontdekt ze twee ladders. Vroeger had ze een keur aan nieuwe kousen, bewerkt met alle denkbare dessins en materialen. Nu trekt ze aan wat ze heeft.

Ze opent de deur van de berging. Uit een plastic beschermhoes ritst ze een klein, met strass en pailletten overdekt pakje.

Krista is een telg uit het beroemde circusgeslacht Kossmayer. Anderhalve week voor Jan onder haar slappe koord op het rangeerterrein van Bremerhaven parkeerde, had Kristofora Kossmayer, zoals ze zich voluit liet afficheren, de troupe van haar ouders verlaten voor een engagement bij Zirkus Rintzi, niet om verhoging van gage, maar om vergroting van zelfstandigheid. Op het moment dat ze voor Jan verscheen was ze drukdoende een eigen routine te vervolmaken.

Net als Jan opgegroeid tussen cascadeurs en charivari, saltimbanques en trapezisten, had ze zich als vanzelf geoefend in diverse disciplines. Ze noemde zichzelf liefst banquiste, koorddanseres, en slangenmens of caoutchouc. Ook was geen antipodistentruc haar te hoog gegrepen. Voor bovenman bezat ze de balans, voor onderman de beenspieren en ijzeren rug.

Maar voor haar ouders was dat soepele en toch sterke lijf bovenal makkelijk en kosteloos inzetbaar zodra er iemand tijdens de tournee uitviel. Zo maakten ze haar jarenlang het gericht werken aan een eigen act onmogelijk, omdat Krista het ene seizoen als trapeze volant met Fangstuhl en Brücke vertrouwd moest raken en het volgende weer een Arabische hengst moest leren toucheren voor haar voltige. Toch schepte ze zelf ook genoegen in haar groeiende veelzijdigheid en droomde ervan al haar kunsten ooit te bundelen in één virtuoos nummer.

Toen ze op haar zeventiende maandenlang alleen werd ingezet bij ondermaatse cavalcades en van haar niet meer verwacht werd dan dat ze elke nieuwe stad buitelend binnenging, vóórop in de Humpsti-Bumpsti, besloot ze tot actie. Krista, haar leven lang gewend zich geduldig in alles te trainen, trainde ook haar verzet. ’s Nachts in een verlaten piste bouwde ze haar eigen toer. Heimelijk. Maanden achtereen. Gesterkt door de spanning van het verbodene. Vrijheid, merkte ze, is een afgrond: vóór de sprong lokt hij, de aanloop is angstig, zolang je er boven hangt ben je je eigen god en pas beneden bedenk je dat er geen net gespannen was. Bij elke stap die ze met haar proben vooruitkwam, voelde ze dezelfde eenzaamheid van het onvermijdelijke, dezelfde opwinding over naderend verdriet, die haar tegenwoordig ’s nachts doet opleven nu ze zich in stilte oefent in het verzet tegen haar geliefde, zoals toen tegen de Humpsti-Bumpsti.

Jan hangt hoog boven zijn bed. Hij soleert. Om zijn middel een leren longe, de riem waarmee hij tijdens de proben veilig vastzit. Het is de droom die hij elke nacht heeft. Hij droomt hem moeiteloos: de lege circustent op de kop, vanuit de nok gezien. Onder hem steunt zijn sterke arm op een stapel stoelen, de poot van de een op de leuning van die daaronder, moeizaam in evenwicht. Hij weet dat hij gaat vallen en toch ontsluit hij het gewricht van zijn elleboog en spant zijn arm net genoeg om met kracht af te kunnen zetten, zoals van hem verlangd wordt. Hij sluit zijn ogen. ‘Ontkennen of vérkennen’, zegt hij tegen zichzelf. Een ogenblik lang vraagt hij zich nog af of Krista eigenlijk gelijk heeft als ze zegt dat ook de leegte gewoon een begin, een midden en een grens heeft, net als al het andere.

Op het beddenlaken, in de diepte, staat zij. Hij is met haar verbonden door het touw dat ze stevig vasthoudt om over de veiligheid van haar waaghals te waken. Ze lacht geruststellend omhoog. Mocht hij vallen, trekt ze het touw direct strak, waardoor hij in de lucht blijft. Ze draagt haar pakje met de pailletten. Ze sprankelen in het licht.

Datzelfde pakje, dof na drie jaar eenzame opsluiting, heeft Krista inmiddels aangetrokken voor haar spiegel op zolder. Het past. Ze doet met een vinger het elastiek goed in haar liezen. Dan spant ze zich en zonder zichtbare voorbereiding maakt ze twee salto’s en een flikflak achterover op de plaats. Met wijdgespreide armen komt ze overeind en lacht breeduit. Zonder geluid zeggen haar lippen: ‘Hoppa!’

Jan ziet Krista ver onder zich in het zaagsel van zijn dromen. Hij springt. Ze spreidt haar armen. Haar mond roept vol overtuiging ‘Hoppa!’, maar hij kan haar niet horen. De trots waarmee ze daar in de verte de vierde balletpositie inneemt, zegt hem dat alles goed met hem gaat. Dan laat ze in haar enthousiasme het touw los. Het schiet door haar handen, op, omhoog en uit zicht.

Jan, wakker, schiet rechtop in bed. Zweet staat op zijn voorhoofd. Hij gooit de dekens van zich af en laat zich op de grond vallen. Zijn sterke armen slepen hem naar de deur en tot onder aan de trap. Hij is al die jaren nooit boven geweest. Negenmaal drie treden, het is nooit nodig geweest die inspanning te leveren. Nu spuugt hij in zijn handen, wrijft ze droog aan zijn T-shirt en balt zijn vuisten. Hij zet ze op de eerste trede en met grote moeite begint hij zich op te drukken. Tree voor tree. Zijn onderlichaam schuurt over de kokosloper.

Twee volle weken Bremerhaven bracht Jan het niet op de verschijning boven zijn jongensbed aan te spreken. Krista bleek het enige uitzicht waar hij nooit genoeg van kreeg. Hij volgde elke beweging. Wankelde zíj dan viel híj van zijn matras. Driemaal daags, direct na haar oefening, haastte hij zich naar het toilet, waar zij steevast even later voor zijn eenzijdige ruit verscheen om, naar zij meende onbespied, de ingewikkeldste contorties nog eens voor haar spiegelbeeld te controleren. Een enkele keer, als hij geluk had, hief ze haar torso, zocht haar centrum, bracht haar armen boven haar hoofd en begon langzaam vanuit haar bekken achterover te buigen, steeds verder, onwerkelijk ver, tot ze haar ellebogen achter zich op de grond plantte, waarna ze haar enkels greep alsof ze van een vreemde waren en zichzelf ten slotte met haar gezicht tussen haar benen opnieuw in de spiegel aankeek. Op zulke dagen hield Jan niet genoeg kracht in zijn steigerende jonge lijf over om zelfs maar een vlooiencircus te beginnen, maar op meer gematigde momenten begon hij in zijn kleine geheime ruimte haar motoriek te imiteren. Hij leerde de spanning voelen van haar spieren, nam haar houding over en bewoog op haar kracht. Zijn ademhaling viel samen met de hare. Toen de karavaan uiteindelijk verder trok om de Lippstädter Festspiele te gaan opluisteren, had – zonder dat Krista zoiets kon vermoeden – haar afspiegeling een levende schaduw gekregen.

In Lippstadt probeerde Jan nog zijn woonwagen onder Krista’s oefenkoord te manoeuvreren, maar zijn plaats werd ingenomen door een dwerg. Hij raapte zijn moed bijeen en omdat hij niet wist hoe een vreemde aan te spreken die hem zo vertrouwd was, stapte hij haar koord op en overrompelde Krista door haar hele routine foutloos uit te voeren en zonder enige beveiliging. Erlangen, Rosenheim, Klagenfurt, Bobbio, Empoli en Bologna, Rimini, Arezzo, Montélimar en Straatsburg, de rest van het zomerseizoen werkten Jan en Krista aan slechts één nummer.

Ikariërs jongleren elkaar. De één draagt de ander op zijn voeten. Het ene lichaam drukt zich in de aarde om het andere de lucht in te krijgen. Alleen samen tarten ze de zwaartekracht. De Atlas, gebonden aan zijn plek, tolt de Hemelaar rond, werpt hem op en laat hem vliegen. Ikariër te zijn, was lang al een van Krista’s dromen. Toen zich een partner aandiende, sterk, veelzijdig en als door een wonder al zo volledig spiegelbeeldig op haar afgestemd, was de keuze snel bepaald. Ze bundelden hun disciplines. Krista bracht haar kunde in van evenwichtige contorties, Jan zijn ervaring met jongleren en zwaarte-acrobatiek. Ze maten hun krachten, smeten elkaar door de ruimte en vulden de lucht boven hun hoofden.

De première van het Wintercircus opende dat jaar met hun Ikarische act die uniek was omdat man en vrouw elkaar atlasten en hemelden als gelijken.

Jan is inmiddels halverwege en rust even om zo zijn reis omhoog op dubbele kracht voort te zetten. Langs de trap nog een poster van Zirkus Rintzi, ooit een bonte voorstelling van leeuwen, olifanten en clowns met prominent op de voorgrond een duo, man en vrouw, zo slecht getekend dat ze weinig meer zijn dan een stoere grimas met valse wimpers. De attracties zijn grotendeels vervaagd.

Krista huppelt links. Pose. Huppelt rechts. Pose. Pas de bourré . Changez ! Tour à trois quarts; en arrière . En in één glijdende beweging ligt ze op de planken zoldervloer. Alles op onhoorbare muziek. Ze trekt haar knieën op tot haar voetzolen plat omhoogsteken en maakt dan met wreven en benen vertrouwde bewegingen, die nergens op slaan nu ze niemand meer opwerpt en geen hond haar laat hemelen. Schuldgevoel houdt meer mensen beneden dan zwaartekracht.

Zo ligt ze te malen in de lucht als de deur openvliegt. Ze verstijft. Hoewel ze weet wat ze zal zien, durft ze tellen lang niet te kijken. Dan draait ze langzaam haar hoofd, dat plat op de grond ligt. Ze kijkt Jan, die met zijn kin op de drempel ligt, met zijn tors op het halletje en met zijn benen nog op de trap, recht in de ogen. Dat duurt. Uiteindelijk is hij het die zijn ogen neerslaat. Jan heeft genoeg gezien. Hij kruipt op zijn schouders achteruit en trekt, onhandig, de deur weer dicht. Krista zucht diep en ontspant.

Die nacht wordt er niet gesproken en de volgende ochtend zit Jan al vroeg voor de televisie. Hij ziet op het nieuws hoe de ene mens smeekt om gedood te worden voor de andere hem te pakken krijgt. Dat zijn voorstellingen die je nooit op een kalender zou aantreffen. Jan zapt verder. Honderd meter horden. En opnieuw. Bij elke schakeling rollen de spieren onder zijn huid of hij het apparaat in zijn hand fijn zal knijpen.

Krista staat in de open keuken. Ze brengt, zoals je zou verwachten, haar man een kop koffie, juist op het moment dat hij iets heeft gevonden wat hem aanstaat. De lokale televisie toont het Oost-Europese circus dat de stad aan doet. Ingeblikt vrolijk zijn de deuntjes, vaalzoet de kleuren.

Krista blijft niet. Jan legt de zapper in zijn schoot, en hoewel het beeld trekt, kijkt hij zijn vrouw na, zelfs als de deur al achter haar is dichtgevallen. Maar dan wordt zijn aandacht toch onweerstaanbaar getrokken door applaus. Hij zet het geluid harder. Het zwelt aan tot een ovatie.

Die is ook te horen in het halletje. Krista aarzelt even voor ze de trap oploopt. Boven gekomen doet ze haar schoenen uit. Ze stapt uit haar rok. Ze vouwt hem netjes op de naad. In haar panty’s gaat ze de zolderkamer binnen, waar ze een weekendtas begint in te pakken.

Jan op zijn driezitsbank gaat op in wat hij ziet, ook al is het van een niveau waar hij en Krista nog maar kortgeleden hun neus voor zouden hebben opgehaald. Eerst doet een cascadeursfamilie wat parterre acrobatiek, dan houdt een te dik echtpaar in lubberend tricot veertien porseleinen bordjes draaiende op stokjes. Met zijn sterke armen maakt Jan af en toe een krachtige, soepele beweging met hen mee om de artiesten op het scherm te overtroeven. Zijn borstkas zet uit of hij zelf een grote inspanning gaat leveren. Met platte handen tilt hij een denkbeeldig gewicht boven zijn hoofd. Hij geeft het een zwengel en houdt het hoog draaiende.

Als Krista binnenkomt, heeft ze haar regenjas aan. Ze zet de weekendtas neer en gaat naast Jan zitten. Ze schenkt haar man, die zijn blik gericht houdt op het scherm, nog eens bij uit de thermoskan. Ze kijkt eerst op haar horloge en dan onbewust even naar buiten. Uit het raam zijn aan de overkant van de smalle straat ten minste zes of zeven woningen te zien waar hetzelfde circusprogramma op staat. Dan wordt er getoeterd. Krista maakt aanstalten. Jan denkt aan zijn moeder, die hem voorhield nooit te treuren om dromen die tegenvallen ‘want’, zei ze altijd ‘je kan beter uit de wolken lazeren dan uit de nok’. Ze had ongelijk.

Buiten stapt Krista in een gereedstaande reiswagen, een kleine maringotte, getrokken door een overjarige personenauto van Oost-Europese makelij. De circustaferelen zijn er lang geleden afgebladderd. Vanuit het raam naast de bank zou Jan kunnen zien hoe Krista nog naar hem omkijkt terwijl ze wegrijdt, de smalle straat door, waar achter ieder raam De Lubberende Tricots weer nieuw servies een zwieperd geven. Maar Jan sluit zijn ogen en vindt het belangrijker zich ieder detail van het afscheid te herinneren of te dromen desnoods.

In de kamer floepte de volgspot aan. Het orkest speelde. Krista zette haar koffer neer en deed haar regenjas uit. Daaronder was ze in vol ornaat. Met een elegant sprongetje ging ze op haar rug liggen, knieën opgetrokken, voeten plat omhoog. Een tweede spot gloeide aan. Jan, slap onderlichaam in bijpassende glittermaillot, gespierde tors trots bloot, werd gevangen in het licht. Hij genoot van het moment. Zijn professionaliteit won het van zijn sentiment. Hij verzamelde al zijn kracht, zette zich af met zijn armen en gooide dat lijf van hem omhoog.

In een enkele beweging ving Krista het op haar zolen, ongelooflijk! Hij lag daar als een gebroken plank op twee poten. Zij verplaatste haar tenen tot ze voelde dat ze hem in balans had. Langzaam bracht ze wreven en benen in beweging en begon hem rond te draaien, zijn gewicht verdelend van de ene op de andere voet, tot hij vaart kreeg en zijn zware, willoze lichaam licht was geworden en rondtolde in de lucht. Een ogenblik lang verkende hij de grenzen van zijn leegte. De ruimte de baas. Toen strekten man en vrouw precies tegelijk hun armen uit en riepen: ‘Hoppa!’

Zo is het geweest. En terwijl hij de luxaflex laat zakken, kijkt hij voor het eerst door Krista Kossmayer naar buiten.