Allez Charly

Peter Winnen

Ik, Charly Grosskost, oftewel het grootste wielertalent dat Frankrijk sinds mensenheugenis heeft voortgebracht, klapte kort na het slot van de voorlaatste etappe van de Dauphiné Libéré mijn koffer open. Ik nam er mijn waterkoker uit, vulde het reservoir en stak de stekker in het stopcontact. Ik was van plan soep te gaan maken, instantsoep. Ik zweer bij instantsoep. Nog voor ik de koersplunje van mijn lijf heb gestroopt, ben ik al bezig met het aanvullen van de uitgezwete mineralen. Hoe eerder hoe beter, zeggen de wetenschappers. Ik weet waar ik mee bezig ben.

Ik, Charly Grosskost, bevond me in een houten hotelletje in het Franse Alpendorp Morzine. Ik was in voorbereiding op het belangrijkste wielerevenement van het jaar, en ik bracht water aan de kook.

Maar waarom zou jij, Charly, het natuurtalent dat met de fiets tussen zijn benen is geboren, je nog zorgen maken over je mineraalhuishouding? Wat zou je je nog zorgen maken omtrent je voorbereiding op de Tour de France? Vandaag weer volledig uit het klassement gereden. Je hebt een probleem waarvoor geen oplossing bestaat, Grosskost. Verdwijn uit deze hete Dauphiné Libéré. Charly, verdwijn uit het metier!

Zo stond ik tegen mezelf aan te lullen. Althans, zo stond ik tegen het bolle spiegelbeeld in de waterkoker te lullen. Ik scheurde het zakje open met daarin het wonderlijke poeder en de wonderlijke brokjes die, nadat ze zich eenmaal hadden volgezogen met kokend water, zich zouden presenteren als een substantieel goed. Ik had gekozen voor ‘Thaise Noodles’, mijn favoriet.

‘Ook een mok, Lebranc?’

Mijn slapie Lebranc lag op zijn nest, gedoucht en al. Zijn hoofd was rood. Hij keek televisie, geluid op volle sterkte. Dat is ontspanning volgens hem.

‘Wat?’

‘Mok?’

Hij wilde weten welke smaak ik had. Ik wist dat hij geen Thaise Noodles lust.

‘Mag dat ding zachter?’ riep ik.

‘Wat?’

‘Of je hebt afgezien vandaag.’

Ik schonk kokend water over het poeder. En ik begon in mijn mok te roeren alsof het om een wedstrijd ging. Uit het metier stappen was een optie, maar hoe? Een betere vraag was: waar naartoe? Ik ben een man zonder diploma’s. Het cyclisme, dat is waar ik sinds mijn tiende jaar voor gestudeerd heb. Met mijn gouden benen waar werkelijk de klasse vanaf druipt. Ik deed nooit iets anders dan studeren met mijn benen. Tot grote ergernis van mijn pa, een gevreesd letselschadeadvocaat.

Door het raam zag ik de bergketens die me die dag genekt hadden en die me de volgende dag opnieuw zouden nekken, tenminste, indien ik het metier niet vaarwel had gezegd. Ik zag blinkende toppen van graniet in de zon. Prachtig. Van beneden af gezien althans.

Toen vloog de deur open. Wie kwam mijn hotelkamer binnenstormen? Mijn ploegleider Thiboud natuurlijk, van alle ploegleiders het meest opgewonden standje.

‘Grosskost, wat heb jij je arme ploegleider weer laten lijden vandaag. Weet je wel hoe ik me voel? Je wilt het niet weten? Oh, je wilt het toch weten? Dan ga ik je nu vertellen hoe ik me voel. Je wilt het niet weten. Als een auto zonder versnellingsbak, Grosskost, zo voel ik me. Een auto zonder versnellingsbak, zet zachter die tv, Lebranc. Wat doe jij je arme ploegleider niet aan, zachter Lebranc, zachter dat ding. Nee, niet als een auto zonder versnellingsbak, als een auto zonder wielen, zo voel ik me. Je wilt het niet weten.’

Ik bleef in mijn soep roeren. Wat kon ik zeggen?

Thiboud ging op mijn bed zitten. Hij leek op een krekel. Zijn magere armen ondersteunden zijn miezerige hoofd. Hij leek echt op een insect.

‘Mama mia, Moeder van God vol van genade, heb erbarmen met mij en met dit zonderlinge talent. Wat vandaag vertoond is, is nog nooit vertoond. Wat sta je daar als een schaap in de soep te roeren, Grosskost? Zet dat ding uit, Lebranc. Zit er een oplossing in die soep misschien? Zie je misschien een oplossing in die draaikolk in je mok? Nog nooit vertoond, hoor je dat? Nog nooit vertoond. Jamais . Twintig jaar achter het stuur. Nog nooit werd ik zo gestraft. Wie denkt er aan mij?’ Hij kreunde alsof hij geplet werd.

Jamais . Jamais , jamais , jamais , jamais.’

Thiboud stond op en liep naar het televisietoestel. Hij gaf er een klap op.

Merde.

Het toestel bleef schreeuwen. Hij sloeg er nog een paar keer op.

‘Hier die afstandsbediening.’ Hij griste het ding uit de handen van Lebranc. Het duurde een poosje voordat hij de juiste knop had gevonden om de tv het zwijgen op te leggen. Toen werd het stil. Een hele tijd bleef hij zwijgend naar het melkachtige scherm kijken.

Dit was niet het einde van de scène, dat wist ik. Ik wist ook wat zou volgen. Zo meteen zou hij een bijna menselijke toon aanslaan. Hij zou naar me toekomen en een arm om mijn schouders leggen. Thiboud kende mijn probleem. Hij zou een plan ontvouwen. Oh, die plannen van Thiboud. Als een wesp zou Thiboud zich storten op mijn probleem. Vader en eunuch verenigd in een enkel lichaam, dat was Thiboud.

‘Wat in de kranten staat, Grosskost, dat klopt. Nooit eerder bezat dit schijtland een begenadigder wielertalent. Je klimt als een eekhoorn en je rijdt tegen het uurwerk als een tgv . Ancquetil zou verbleken als ze hem naast je zouden zetten, althans, als die nog met ons was, de Heer zij die hoerenloper genadig. Maar Grosskost, jij zult nooit een Tour winnen, laat staan vijf op een rij, als je je probleem niet oplost. Ik zweer het je, wij zullen het oplossen, wij gaan het oplossen, samen. Zowaar mijn naam Frédéric Thiboud is, De Neus voor ingewijden.’

Thiboud heeft inderdaad een bijnaam: De Neus. Thiboud heeft een neus voor talent. Vandaar.

‘Ik kap ermee’, zei ik. ‘Ik voel nog niet de minste aandrang om ooit nog een Tour te rijden. Neus of geen Neus, c’est fini .’

‘Oh, we gaan een beetje spotten met De Neus? Dan ken jij De Neus nog niet. Wat De Neus in zijn kop heeft, dat heeft hij niet in zijn kont. Al moet ik Charly Grosskost vastketenen aan zijn fiets, hij zal me niet ontglippen. En bovendien, stoppen, met wat, alweer?’

Daar kwam zijn arm.

‘Wat heb je me laten afzien, Charly. Vijf minuten voorsprong op de top van de Joux Plane, vijf minuten achterstand beneden in Morzine. Je daalt als een zieke houtduif, lummel, de etappe zat in je zak, de Dauphiné zat in je zak. Waar sta je nu? Je schijt al zeven kleuren bagger als je een trottoir af moet, Charly. Weet je wat De Neus doormaakt in zijn auto, achter een coureur die in een afdaling consequent met zijn klotevingers aan zijn kloteremmen zit? Die met een voet aan de grond door de bochten … die … enfin, we gaan het oplossen, Charly, we gaan die daalangst van jou eruit snijden. Met een roestig bajonet desnoods.’

Thiboud is een doorzetter. Langs vijf, zes psychologen had hij me in het verleden al gestuurd. Enfin. Mijn daalangst zat diep. Dieper dan de messen en bajonetten van de psychologen lang.

‘Charly’, zei Thiboud, ‘ik ken iemand, ja, ik ken iemand, top off the bill , het halve Formule 1-peloton schijnt bij hem de deur plat te lopen. Ha, weet je wat ik denk, Charly, ik denk dat ik het al weet, ha, ik ken de winnaar van de Tour nu al. Ik denk dat ik iemand voor je weet. Ik ga nu bellen, Charly, nu, nu meteen.’

‘Als het maar niet de zoveelste strohalm is’, zei ik.

De Dauphiné Libéré reed ik uiteindelijk uit op een roemloze zestiende plek. Een halve week later liep ik door de Rue Paolo Larousse in Parijs. Ik zag de mensen kijken. Ik wist wat ze tegen elkaar zeiden: daar loopt Charly Grosskost, de blonde reus uit Noyon, zoon van de beroemde letselschade-advocaat Guy Grosskost, het goudhaantje dat het in zich heeft om de herinnering aan Ancquetil te doen vervagen, ware het niet dat de man worstelt met een tragisch probleem.

Ik belde aan op Rue Paolo Larousse 32.

Mijn ervaring was dat een druk op een voordeurbel minstens een besmuikt dingdong in de diepte van een huis teweegbracht, dat weer gevolgd werd door gestommel en naderbij komende voetstappen: de inwonende mens verklaart zich bereid de druk op de voordeurbel te beantwoorden. Maar er gebeurde niets. Een mooie ochtendzon viel op de gevel, dat wel.

Ik drukte nog een keer. Hoezeer ik ook mijn oren spitste, er viel nog geen echo van mijn actie te beluisteren. Wel had ik het gevoel dat ik door de vissenooglens in de voordeur werd aangestaard. Was ik wel goed? Ik las nog een keer de letters op de koperen naamplaat: Cas Vermaut, Hypnose, et autres. Het laatste stond tussen haakjes.

Ik drukte nog een keer, dat wil zeggen, ik stond op het punt om er een laatste, desperate poging aan te wagen toen de deur openzwaaide. Een arm kwam naar buiten.

‘Cas’, zei de man, of zijn arm zei dat. Ik kon de arm niet goed onderscheiden van de rest. De rest stond nog in het donker.

‘Welkom Grosskost, de eer is geheel aan mij.’

Ik gaf de arm een hand.

‘Volg mij.’

Cas ging me voor.

‘Ik heb je bestudeerd’, zei Cas. ‘In feite, ik bestudeer je al heel lang. Interessant geval. Dus nogmaals welkom, Grosskost.’

In het huis waren alle gordijnen gesloten. Het was zo goed als donker. Ik volgde Cas, hij wist de weg. Minstens drie vertrekken staken we door. Toen opende Cas een deur. Ik zag weer daglicht. We waren in zoiets als een serre aanbeland.

‘Dit is de praktijkruimte’, zei Cas. ‘Hier gaat het gebeuren.’

Cas had gezorgd voor veel glas. Desondanks had hij de inkijk weten te minimaliseren. Hij had een heel stuk van zijn tuin opgeofferd aan zijn beroepspraktijk. Wat over was van de tuin kon omschreven worden als naaldbos.

‘Ruik je het hars al?’ vroeg Cas.

Cas had heel kort haar en hij droeg zo’n modern brilletje met een smal montuur. Nu er weer licht was, kon ik mijn strohalm goed bekijken.

Eerlijk gezegd rook ik geen hars, maar verfverdunner, wat geen wonder was. In de serre stond vreemd genoeg een schildersezel met daarop een doek dat glom alsof er nog maar net aan was gewerkt. Ik keek naar de lichte en donkere inelkaar vloeiende vlekken. Mijn oog vond nergens houvast.

‘Ja, schilderen doe ik ook’, zei Cas. ‘Een doek per ochtend. Elke ochtend schilder ik mijn tuin, dat wil zeggen, ik schilder de essentie van mijn tuin. Begrijp je wat ik bedoel als ik zeg: essentie van mijn tuin?’

Ik knikte. Waar had Thiboud me nu weer naartoe gestuurd?

‘En ’s avonds teken ik karikaturen. Politici meestal, haha. Alles draait om essentie, jongen.’

Cas ging voor zijn doek staan.

‘Essentie 154 heet dit doek. Zie je, ik bedoel maar.’

Hij pakte een tubetje verf en kneep rechtstreeks uit de tube wat verf op het doek.

‘Kun je me volgen? Mijn doeken vinden gretig aftrek, haha. Als warme broodjes gaan ze. Er schuilt kracht in dit werk. Essentie. Wat ik zei. Wie een doek van mij aan de muur heeft gehad, is verkocht. Maar we gaan aan de slag, Grosskost. Natuurlijk heb je in de gaten dat we al aan de slag zijn.’

Ik knikte weer.

‘Daalangst dus. Hoe pakken we dat aan? Dat leg ik uit. We gaan er met een bocht omheen. We passeren de angst als het ware. Passeren en ter plekke laten. Demarreren om in jouw jargon te blijven, haha. Demarreren, dat is de essentie van het leven. Dat zie je al op mijn doek, nietwaar. Wat je ziet is een demarrage, de demarrage van een essentie. Goed idee trouwens, ik noem het doek: Demarrage Van Een Essentie. Ga nu maar liggen.’

Ik vleide me niet zonder reserve neer op een bruine divan.

‘Als je eens wist wat ik op deze divan heb gehad. Ravages. Ik zal geen namen noemen. Complete wrakken. Zwevende mensen. Geen essenties. Geen houvast. Mensen met grote verantwoordelijkheden, begrijp me niet verkeerd. Hulpbe-hoevenden. Uiteindelijk komen ze bij mij terecht. Kan ik ook nog de ravage van de hulpverlening opruimen. Daal-angst dus, ik heb erger gehad.’

Cas kneep nog wat verf uit op het doek.

‘Vergis je niet. Grote namen. Het zal jou benieuwen wie ik allemaal op deze divan heb gehad. Maar we gaan aan de slag. Ik heb je bestudeerd, Grosskost. Ik bestudeer je al langer dan vandaag. Ik zei: die komt bij mij terecht, wat ik je brom.’

Cas gaf me de opdracht om mijn ogen te sluiten.

‘Ontspan je’, zei Cas. Hij had opeens een veel diepere stem. ‘Ontspan je en volg mijn stem, volg voorlopig alleen maar mijn stem. Ontspan je, je bent zo lui als een woud in de zomernacht, zo lui als een woud in de zomernacht, je mag je schoenen er bij uitdoen als je wilt, zo lui als een woud in de zomernacht.’

Ik trok mijn knieën op en maakte de veters los. Ik zag dat Cas nog voor zijn doek stond en het aandachtig bekeek.

‘Ga nu in gedachten naar een plek waar je je prettig voelt.’ Cas’ stem klonk alsof hij zelf zich op een plek bevond waar hij zich erg prettig voelde.

De schoenen had ik intussen uit. Mijn sokken roken niet fris. Cas scheen zich er niets van aan te trekken.

‘Ben je al op de plek waar je je prettig voelt?’

‘Bijna.’

‘Op deze plek gaan we iets geks doen. Op deze plek gaan we onszelf verlaten. We stappen uit onszelf, we worden als het ware een toeschouwer van onszelf.’

Die schoenen moeten weer aan, dacht ik. Ik ben wel schoon van mezelf, maar mijn voeten ruiken snel.

‘Kom, ik neem je bij de hand, kom maar, je hoeft niet bang te zijn. Ik neem je mee, ik leid je met een grote boog om je angsten heen, kom maar.’

Ik keek stiekem naar Cas die weer met een tubetje verf in de weer was.

‘Ontspan je, ontspan je, ontspan je.’

Ik deed mijn best. Ik probeerde me te ontspannen. Ik wilde Thiboud niet teleurstellen, ik wilde Cas niet teleurstellen. Uit alle macht probeerde ik me te ontspannen. Ik dacht aan de verloren wedstrijden en aan de verloren minuten. Ik dacht aan de treetjes van de huldigingspodia waarop Charly Grosskost, het grootste wielertalent dat ooit in Frankrijk was opgestaan, had ontbroken. Aan de vedettenstatus waar Grosskost altijd een fractie van verwijderd was gebleven. Aan mijn vader dacht ik, die mijn wielerambities had verafschuwd. Mijn vader die in mij een opvolger voor zijn advocatenpraktijk had gezien. Wiel-rennen stond voor hem op dezelfde hoogte als achterlijkheid. Hoe vaak had ik niet een verschrikkelijke wraakactie voorbereid in de vorm van een klinkende overwinning? Ik probeerde me ook te ontspannen. Maar daar op de divan in de praktijkruimte c.q. het schildersatelier van Cas Vermaut, Hypnose (et autres), rees voor mij het spookbeeld op van de zekerheid dat ik dit pand straks niet zou verlaten zonder het door Cas genereus aan mij geschonken Demarrage Van Een Essentie in mijn handen.