Foto? Geen foto!

Auke Kok

Zó maakte Marco van Basten in 1988 zijn doelpunt van de eeuw. En waarom de sportfotograaf met kunstzinnige pretenties, Guus Dubbelman, toen even niet oplette.

De fotograaf is al weken uit zijn humeur. Het Nederlands elftal mag het land dan in extase hebben gebracht – de fotograaf, hoe zal hij het zeggen, het is zijn toernooi niet. Guus Dubbelman wil werken onder andere omstandigheden dan deze. Hij wil dicht bij het doel zitten om de spannende taferelen zo veel mogelijk van onderaf te kunnen vastleggen. Treffers en blunders, een duikende keeper, een wirwar van spelers: vanuit een laag perspectief kan alles op een kunstzinnige manier worden vereeuwigd, met gevoel voor kalklijnen, palen en lat, voor de glorie die voelbaar dichtbij is. Met je kont op het gras, dat is je ware.

Dat kan hij dit keer vergeten. Zoals Guus Dubbelman het vak heeft geleerd, zo zal hij het nooit meer kunnen uitoefenen. Althans niet op grote internationale toernooien. Het is de schuld van de reclameborden. Twee jaar tevoren, tijdens de wereldkampioenschappen in 1986, hadden de reclameborden achter het doel niet verder gereikt dan de plek waar de zijlijn van het strafschopgebied de achterlijn raakt. Ook niet ideaal – je was nog minstens zestien meter van het doel verwijderd – maar toch, in Mexico had Dubbelman zijn talent nog kunnen botvieren.

Een wonderschone goal van Diego Maradona vond plaats links van hem. Maradona had zijn suprematie over Belgische verdedigers bekroond met een doelpunt, en daarna was hij voorlangs Guus Dubbelman gelopen. Net toen Maradona zijn korte armpjes in hemelse blijdschap ophief, zijn rugnummer 10 mooi in het midden van de lens, klapte de spiegel in de camera van Dubbelman. Even een zwart moment, van verloren contact met de buitenwereld, maar het instinct van de fotograaf had zijn werk gedaan. Dubbelman had de kleine grote Argentijnse kampioen van 1986 op een van zijn mooiste momenten gevangen, op weg naar roem. Een hoogtepunt in Dubbelmans en Maradona’s oeuvre.

Hoe is dat nu, op het Europees kampioenschap van 1988? Snel de camera met een lange lens wegleggen in het gras en haar vervangen door een camera met een korte lens is uitgesloten. Dubbelman zal altijd zo’n beetje half moeten staan, wat het snel wisselen van camera’s bemoeilijkt, en de ideale, lage hoek is hem onmogelijk gemaakt. Als zoveelste buiging voor de belangen van de televisie staan de reclameborden nu tot aan de cornervlag. Zelfs de minst interessante hoekjes van het veld zijn dit keer interessant genoeg om te vullen met commerciële boodschappen. Dubbelman wordt weggedrukt, zo voelt hij dat. Vanaf de start op 10juni heeft hij met zichzelf geworsteld, en op de dag van de finale tussen Nederland en de Sovjet-Unie, zaterdag 25juni, gaat het worstelen gewoon door.

Het weer in München is volmaakt. Twintig graden, nauwelijks wind, zonlicht dat wordt gefilterd door lichte nevel. Beiers weer – vrijwel hetzelfde als tijdens de finale die daar veertien jaar eerder is gespeeld, tussen het Nederland van Johan Cruijff en het West-Duitsland van Franz Becken-bauer.

Het weer verschaft fotografische waarden die Dubbelman in staat stellen razendsnel in te drukken – de sluitertijd zal minimaal zijn. Maar daar is ook alles mee gezegd. Hij neemt plaats links achter een van de doelen, en verwacht er weinig van.

Recht tegenover de gemoedsgesteldheid van Dubbelman staat die van de voetballer op wie hij inzoomt. Adri van Tiggelen voelt zich prima. Het is iets na halfvijf in de middag en Nederland staat met 1-0 voor. Net als Dubbelman is Van Tiggelen 31 jaar en gewend om hard te werken voor zijn brood, maar voor de rest zal het Van Tiggelen allemaal worst zijn. Hij is geen kunstenaar, hij is er om creativiteit te neutraliseren – die van zijn tegenstanders. Van Tiggelen is een verdediger, een mandekker die de bal moet veroveren om hem zo snel mogelijk in te leveren bij een teamgenoot die over een betere voorwaartse pass beschikt dan hij. Dat is precies wat Adri van Tiggelen op dat moment, zeven minuten na de rust, doet.

Vlak voor hem staat Igor Belanov, de gevreesde Russische aanvaller die hij moet uitschakelen. Beiden kijken naar de bal die vanuit de Sovjetverdediging naar Belanov zal worden getrapt. Zoals het hoort in zulke gevallen hebben trapper en ontvanger oogcontact. En Van Tiggelen, ervaren door honderden nationale en internationale competitie-duels, sinds enkele jaren vaste kracht in Oranje, observeert zijn twee tegenstanders en constateert dat ze elkaar verkeerd begrijpen. Belanov zet zich schrap om bij Van Tiggelen weg te sprinten, in de veronderstelling dat hij de bal ‘diep’ aangespeeld zal krijgen; de kalende Sovjetverdediger Vagis Tsjidijatoelin wil de bal zo te zien juist recht op Belanov af schieten. De bal is nog niet onderweg of Van Tiggelen springt naar voren. In voetbaljargon heet dat ‘voor je man uitkomen’: een specialiteit van De Spijker, zoals de inderdaad spijkerharde, maar smalle Van Tiggelen wordt ge-noemd, en deze keer met verve uitgevoerd.

Door zijn 400 mm lens ziet Guus Dubbelman dat Belanov achterover tuimelt en dat Adri van Tiggelen ongehinderd met de bal aan de voet de middenlijn kan oversteken. Dubbelman, bij het Russische doel, ziet het spel op zich afkomen, maar klikt nog niet. Met hagel schieten laat hij aan anderen over. Namens zijn opdrachtgever, de Volkskrant , maakt hij betrekkelijk weinig foto’s per wedstrijd, hij geniet van het loeren, wachten en loeren, net zo lang tot het volmaakte beeld zich aandient. Dubbelman beschouwt zichzelf als de Piet Keizer van de sportfotografie. In de jaren zestig was Piet Keizer een onvoorspelbaar virtuoze linksbuiten geweest, die veel risico’s nam. Soms leidden de handelingen van Keizer tot niets, soms tot alles. In de optiek van Dubbelman zijn deze grillen onlosmakelijk verbonden met de kunstzinnigheid die hij ambieert.

Adri van Tiggelen vervolgt zijn weg in het Olympiastadion op de speelhelft van de Sovjets. Rechts van hem sprint Ruud Gullit naar voren. Logisch – dankzij het kordate optreden van De Spijker behoort een kansrijke tegenaanval tot de mogelijkheden. De Nederlandse tactiek is grotendeels gebaseerd op het zogeheten ‘trekken en sleuren’ van aanvoerder Gullit. Zodra de zoon van een Surinaamse vader en een Nederlandse moeder zijn atletische lichaam en zwierige dreadlocks in beweging zet, richten de tegenstanders zich op hem en kunnen zijn teamgenoten gebruikmaken van de speelruimte die daardoor ontstaat. Dat gebeurt ook nu. Van Tiggelen laat Gullit lopen en trapt de bal de andere kant op, naar de man die links van hem mee naar voren loopt.

Naar de man, kun je zeggen, die niet anders verwacht. Het spel van Oranje heeft zich tijdens de vorige wedstrijden gestroomlijnd: iedereen doet wat hij kan en, belangrijker nog, laat na wat hij niet kan. Van Tiggelen is geen briljante trapper, Arnold Mühren is dat wel. Mühren beschikt over een verfijnd balgevoel en het ruimtelijk inzicht van een landschapsarchitect. Maar hij is oud. Niemand had verwacht dat Mühren op zijn 37e jaar nog aan het EK zou meedoen, hijzelf nog het minst. Het toernooi is de toegift op zijn loopbaan, en hij geniet van zijn rol als balvaste, ‘controlerende’ middenvelder in een Oranjeteam dat wordt geacht pas over twee jaar in volle bloei te staan.

De nuchtere en bescheiden middenvelder krijgt de bal aangespeeld, en op datzelfde moment ziet hij dat ‘goalgetter’ Marco van Basten tientallen meters verderop in beweging komt – in de richting van het Russische doel. Intuïtief neemt Arnold Mühren een instantbeslissing die de aanzet zal vormen tot een van de meest gedenkwaardige momenten uit de vaderlandse voetbalgeschiedenis: de bal niet eerst tot bedaren brengen, maar hem slechts één keer raken en meteen naar Van Basten trappen. Even de tijd nemen om de bal ‘dood’ te leggen, zou de Russische verdedigers de mogelijkheid hebben geboden het gat tussen hem en Van Basten te dichten. Die tijd gunt hij de Russen niet.

Twee meter voor het dichtstbijzijnde punt van het strafschopgebied verlaat de bal de voet van Arnold Mühren, en trekt een merkwaardig hoge en lange boog door de nevelige lucht van München.

Schuin achter Mühren zit trainer Rinus Michels. Een coach die situaties als deze dankzij het aandachtig bekijken en uitvlooien van honderden topwedstrijden moeiteloos kan inschatten. Bij hem op de bank zit spelersbegeleider Carel Akemann. Deze hoort Michels roepen: ‘O! Wat doe je nou?’

Inderdaad, wat doet Mühren nou? Die is te hard, denkt Mühren. De bal had bij de verste paal moeten landen. Hij landt een stuk verder. Een bal die effectvol van het doel wegdraaiend bij de verste paal neerkomt, kan door de spits betrekkelijk eenvoudig worden binnengekopt of -getrapt. Dat kan Van Basten nu vergeten.

Terwijl de bal door de lucht tolt, ziet Guus Dubbelman zich genoodzaakt tot snel handelen. Bij finales zijn gebeurtenissen voor het doel nog belangrijker dan anders. Goals in finales zijn als plaatjes in geschiedenisboeken, ze verjaren nooit. Scherpte is geboden. Dubbelman legt zijn camera met de 400 mm lens voorzichtig op de grond, pakt die met de 200 mm lens en stelt haar scherp op Marco van Basten.

De bal nadert de rechtervoet die alweer anderhalf jaar lang een medisch probleem is. In een uitwedstrijd tegen FC Groningen, december 1986, had Van Basten zich namens Ajax vreselijk opgewonden en uit frustratie had hij de bal met een dermate woeste tackle veroverd dat hij kreunend van de pijn op het Groningse gras was blijven liggen. En de linkerenkel is ook al niet zo best meer. Als gevolg van enkelblessures was het seizoen 1987-1988 een drama geworden, slechts twaalf wedstrijden had Van Basten tijdens zijn eerste jaar bij AC Milan kunnen meedoen. Bij Oranje hebben ze hem in die periode vanzelfsprekend maar mondjesmaat mogen begroeten. Daardoor is Van Basten de eerste ontmoeting van deze eindronde van het EK (ook al tegen de Sovjet-Unie) als reserve begonnen; vervolgens is hij tegen Engeland, Ierland en West-Duitsland uitgegroeid tot de ster van het toernooi met betoverend mooie goals.

Op het moment dat Van Basten de bal ontvangt, heeft Dubbelman hem mooi in het vizier. De spits van Oranje staat loodrecht voor de fotograaf, alsof ze het hebben af-gesproken. Toch klikt Dubbelman nog steeds niet. Welbe-schouwd ziet hij weinig bijzonders: een spits die aan de zijkant van het strafschopgebied en zonder medespelers
in de buurt een bal ontvangt. Opwindend is anders. Van Basten heeft gedurende dit toernooi sowieso nog maar weinig bruikbaar materiaal opgeleverd. Voor Dubbelman een bewijs dat Van Basten, los van zijn fraaie doelpunten, ten gevolge van een gebrek aan conditie en vorm eigenlijk niet zo goed heeft gespeeld. En tijdens deze finale zijn zo mogelijk nog minder van zijn acties geslaagd dan in voorgaande ontmoetingen.

Dubbelman verwacht dat Van Basten de bal zal controleren, wachtend op hulp van, bijvoorbeeld, de aanstormende Gullit. Iedereen verwacht dat. Alle spelers op het veld, Michels en Akemann op de reservebank, de 35.000 Oranje-fans op de tribunes, de overige 37.000 toeschouwers in het stadion en verder praktisch alle één miljard televisiekijkers in 105 landen over de hele wereld verwachten dat. Niemand houdt serieus rekening met de mogelijkheid dat Van Basten zal doen wat hij op het punt staat te doen.

Was het digitale tijdperk al aangebroken, wellicht had Dubbelman met behulp van een autofocus snel een serie foto’s gemaakt. In het digitale tijdperk kun je foto’s maken tot je scheel ziet, je bekijkt wat je hebt vastgelegd en gooit weg wat je niet aanstaat. Maar de camera van Dubbelman heeft een spiegelreflex, en de Piet Keizer van de sportfotografie is nu eenmaal verknocht aan het spanningsveld tussen kunst en effectiviteit. Hij kan er als geen ander in opgaan. De bal landt op de rechterschoen van Marco van Basten en de fotograaf denkt: nee, dat kan mooier.

Een onmogelijk geacht doelpunt volgt. Van Bastens positie op 5,5 meter van de achterlijn maakt de hoek ten opzichte van het doel zo klein, dat de 7 meter en 32 centimeter tussen de twee palen is teruggebracht tot ongeveer een meter tachtig. In die kleine ruimte bevindt zich de beste keeper ter wereld. Van zo’n zeventien meter afstand volleerd Marco van Basten de lange en hoge bal van Arnold Mühren naar dat doeltje van nog geen twee meter breed: als Rinat Dassajev de daad van Van Basten had voorzien, had hij de bal eenvoudig over de lat kunnen tikken. Maar Rinat Dassajev verkeert in dezelfde veronderstelling als de miljard kijkers op en rond het veld en thuis voor de buis: alleen een gek doet zoiets. Dassajev heeft zich op een voorzet geprepareerd en herstelt zich – begrijpelijk – net iets te laat. Hangend in de lucht kijkt hij achterom en ziet hoe de bal tegen de binnenkant van het zijnet ploft.

‘Oóóó, wat een goal!’ roept de doorgaans onderkoelde televisiecommentator Theo Reitsma. ‘Wat een goal! Wat een goal! Wat een schitterend doelpunt, zeg. Niet te geloven zoals-ie de bal uit de lucht oppakt, in die hoek daar. Niet te geloven. Wat een weergaloos doelpunt. Tjongejonge, wat een doelpunt, zeg. Onvoorstelbaar ingeknald.’

Onvoorstelbaar ingeknald: zo denkt Van Basten er ook over. Later zal hij zijn kunststukje nog weleens proberen: de ballen gaan hoog over het doel.

Nederland werd Europees kampioen met een tweede goal die ook voor de maker niet meer is dan een combinatie van talent en toeval. Van heel veel talent en heel veel toeval. Bovendien had Van Basten de mazzel dat de dichtstbijzijnde Russische verdediger geen echte verdediger was; de aanvallende middenvelder Vasili Rats probeerde op het laatste moment de volley te blokkeren zoals een geoefende back dat nooit zou doen: met een gekromde rug.

Die mazzel had Van Basten op het meest illustere ogenblik in zijn loopbaan. Hij zou er eindeloos vaak aan herinnerd worden.

Die mazzel had Guus Dubbelman niet. Eindeloos vaak zou hij over dat moment blijven denken: had ik maar afgedrukt.