24. Een redding

In rap tempo zijn de twee vrienden van de pallets geklauterd en staan even later wat beduusd naar de loods te kijken.

Tor is overeind gekomen en drukt zijn neus tegen de hand van zijn baasje.

Niet ver uit de buurt klinkt het geblaf van een hond.

Boven het dak verschijnt een dikke rookwolk. Binnen klinken luide knallen.

Peter is de eerste die een beetje bij zinnen komt. ‘Dat gaat niet goed … Heb je vuurwerk gevonden binnen?’

‘Nee, het was er te donker, maar volgens mij zijn die knallen wel vuurwerk.’

Ondertussen blijft er in de buurt een hond blaffen.

Tor wordt onrustig.

‘Heb jij je mobiel bij je?’ vraagt Peter ineens.

Edwin voelt in zijn zakken en haalt het toestel tevoorschijn.

‘We moeten nu wel snel 1-1-2 bellen’ vindt Peter.

Zonder iets te zeggen toetst Edwin het genoemde nummer in.

Al heel vlug hoort hij aan de andere kant een stem die vraagt: ‘In welke plaats heeft u hulp nodig?’

Edwin vertelt gejaagd dat er brand is uitgebroken in de Beatrixhaven en dat er vermoedelijk vuurwerk in de loods ligt.

De centralist vraagt naar de exacte locatie en belooft dat de hulpdiensten eraan zullen komen. Dan wordt het gesprek beëindigd.

‘Ze komen eraan’, zeg Edwin.

‘Heb jij de boel daarbinnen in de fik gestoken?’ wil Peter weten.

‘Nee natuurlijk niet. Er is het een en ander omgevallen. Volgens mij terpentine. Daarna zijn er nog een aantal andere dozen omgekieperd. Ineens stond de boel in de hens.’

‘Wat heb jij dan allemaal uitgespookt daarbinnen dat er van alles omvalt?’

‘Niks, maar iemand zat me achterna.’

‘Achterna? Was er nog iemand binnen dan? Is die er nu nog?

‘Ik denk het niet. Eigenlijk weet ik dat wel zeker. Ik heb een deur open en dicht horen gaan.’

‘Weet je ook wie het was?’

‘Wat dacht je? Wie zou er in deze loods aanwezig kunnen zijn’, zegt Edwin.

‘Geen idee.’

‘Mark natuurlijk.’

‘Hoe weet je dat? Het was toch donker.’

‘Maar toen het ging branden niet meer.’

Het geblaf van de hond blijft aanhouden.

Edwin heeft de riem weer opgepakt.

Tor wil met alle geweld in de richting van het geblaf. Hij piept zacht, terwijl de riem strak staat. Tor gaat steeds harder te trekken.

‘Tor, hou nou eens op’, zegt Edwin boos.

‘Wat wil-ie nou?’ vraagt Peter.

Edwin laat de riem even wat vieren. Meteen loopt Tor naar de hoek van de loods. Omdat de riem niet langer is, gaat hij daar om de hoek staan gluren. Hij kijkt een keer achterom naar Edwin.

‘Volgens mij bedoelt-ie dat je mee moet komen’, zegt Peter.

Edwin loopt ook naar de hoek.

Tor krijgt weer meer ruimte aan de riem en is al om de hoek verdwenen.

Edwin gluurt om de hoek. Peter staat achter hem. Ze zien niet anders dan een vierkant zwart ding.

‘Het geblaf komt daarachter vandaan’, fluistert Peter.

Zwijgend lopen ze nog iets verder.

Tor houdt de riem strak. Zo te zien, kunnen ze hierlangs niet naar de voorkant.

‘Er is iets tussen deze loods en de buurman ingebouwd.’

Het geblaf gaat nu over in gejank.

‘Daar gaat iets niet goed’, zegt Edwin. ‘Die hond zit hier binnen.’

‘Vlug langs de voorkant’, maant Peter. ‘Misschien dat we daar meer kunnen zien.’

De vrienden rennen snel terug.

Edwin heeft even niet in de gaten dat Tor stokstijf blijft staan.

Als de oploopriem aan z’n eind, krijgt hij een geweldige ruk aan zijn arm.

Edwin wordt boos.

‘Tor, kom hier!’ roept hij.

Met tegenzin komt Tor achter zijn baasje aan en kijkt steeds achterom. Het gejank van de hond houdt aan. Peter is al verder gerend en snelt langs de voorzijde van de loods.

Als die Mark er nu maar niet meer is, schiet ineens door het hoofd van Edwin.

Bij de voorkant kijkt hij voor alle zekerheid eerst maar even voorzichtig om de hoek.

Niemand te zien. Peter is wellicht al om de volgende hoek.

Als hij langs de hoofdingang rent, ziet hij hoe de vlammen al langs het kozijn van de deur naar de opslagloods lekken.

Als hij de hoek om slaat, schrikt hij geweldig.

Hier slaan de vlammen al door een kapot raam naar buiten. Een dikke rookwolk braakt eveneens naar buiten. Geen redden meer aan, gaat door zijn hoofd.

Ineens ziet hij Peter aan een hek rukken

Edwin komt snel dichterbij.

‘Die hond zit daarbinnen opgesloten’, wijst Peter gejaagd.‘Eerst moet deze ren open en dan kunnen we bij dat hok komen. Ik zie daarbinnen door dat raam ook al vuur. Daarom gaat dat beest natuurlijk zo tekeer.’

Maar het hek zit op slot.

Peter rukt er met alle geweld aan.

‘Als daarbinnen het vuurwerk nu ineens ontploft’, schreeuwt Edwin paniekerig.

‘We moeten snel die hond bevrijden’, roept Peter alleen maar.

Edwin legt de hondenriem op de grond en helpt mee. Maar het hek geeft niets mee.

Ineens ziet Edwin dat het hek naar binnen open moet. ‘We moeten niet trekken, maar duwen’, roept hij.

Het gejank van de hond lijkt bijna gillen.

‘Dat beest is in nood’, buldert Peter.

Met zijn volle gewicht vliegt hij nu tegen het hek aan.

Daarbij bezeert zijn botten lelijk tegen de spijlen, maar dat deert hem niet.

Edwin beukt ook mee.

Ineens knapt er iets en vliegt het hek open.

De jongens buitelen over elkaar de ren in.

Achter hen klapt het hek door een strakke veer weer dicht.

Edwin schrikt en meent dat ze zijn opgesloten.

Hij staat en loopt naar het hek.

Peter is al naar het nachthok gesneld. Hij grijpt naar de deurgreep, maar voelt dat deze op slot zit.

Er dringt een scherpe rookgeur in zijn neus.

Binnen in de loods klinken aanhoudend knallen.

De hond jankt aan één stuk door.

Zo meteen gaat de hele zaak de lucht in, bedenkt Peter ineens. In paniek gooit hij zich ook hier weer tegen de toegang tot het nachthok.

De houten deur kraakt.

Peter dreunt nog eens tegen de deur en nog eens. Dan versplintert het hout rondom het slot.

De deur zwiept naar binnen.

Peter kan nauwelijks zijn evenwicht bewaren. Hij schrikt opnieuw.

Er schiet een harig beest langs hem heen.

Het is binnen bovendien niet te harden van de rook.

Aan de zijde van het hok die tegen de loods gebouwd is, hebben de vlammen zich door een deur gewerkt. Het vuur kruipt in sneltreinvaart langs alles wat maar branden wil.

Ineens ontdekt hij overal in het hok plaatsen waar vuur is.

Peter maakt snel dat hij weer buiten komt.

Edwin heeft het hek van de ren inmiddels weer geopend en zit nu net buiten de ren op zijn hurken bij iets.

Peter snelt in zijn richting. Dan ziet hij dat Edwin zich over de gevluchte hond ontfermt. Het dier zit te rillen als een rietje.

‘We moeten hier weg voor dat alles de lucht in vliegt met dat vuurwerk’, roept Peter.

Daar heeft Edwin nog niet aan gedacht. Het kan inderdaad wel eens heel gevaarlijk worden, beseft hij ineens. Vlug komt hij overeind. ‘Neem jij Tor aan de riem, dan neem ik deze hond mee.’

‘Ik hoor een sirene!’ zegt Peter, terwijl maken dat ze uit de buurt komen.

‘Ik hoor er zelfs twee’, hijgt Edwin. Hij kan niet zo hard rennen nu hij de hond bij z’n halsband vasthoudt.

Het dier rent gewillig mee.

Vliegensvlug kruipen ze over het dijkje en vervolgens rennen ze over de daarachter liggende weg en komen zo weer in de buurt van hun fietsen.

Daar hijgen ze eerst uit.

Hier kunnen ze bij het licht van de straatverlichting wat meer ontdekken.

‘Moet je zien, de haren van deze hond zijn op sommige plaatsen gewoon weg geschroeid.

De hond bibbert nog steeds en likt doorlopend aan Edwins hand.

‘Dat was kantje boord’, zegt Peter. Hij hurkt naast Edwin en streelt het dier ook een keer over de kop.

Meteen krijgt hij een lik over zijn gezicht.

‘Nounou …’ deinst Peter terug.

Tor zit er stil bij te kijken. Wat een gedoe toch allemaal, lijkt hij te denken.

‘Het beest is zijn redder dankbaar’, zegt Edwin.

In de verte zien ze blauwe zwaailampen aankomen. Met hoge snelheid komt even later een brandweerauto langs geracet. Er is een tweede zwaailicht te zien.

‘De politie’, zegt Edwin.

‘Wat doen wij?’ vraagt Peter zich hardop af.

‘Eigenlijk zullen we ernaartoe moeten. Wij hebben ze gebeld ook. Die Mark is in geen velden of wegen meer te bekennen.’

De jongens komen weer overeind en kijken in de richting van de loods.

De vlammen komen nu al uit het dak. Dan lopen ze terug.

Eigenlijk voelen ze zich wat ongemakkelijk. Is het niet wat vreemd dat jongens van hun leeftijd zich midden in de nacht melden bij de politie?