17. Edwins nieuwe plan
Edwin rijdt door het dorp richting het gemeentehuis. Bij de kerk kijkt hij even om zich heen.
Niemand te zien.
Snel rijdt hij de stoep op naar de toegang tot de kerk. Links van de toegang staan wat struiken. Het neemt geen tijd om zijn fiets op de standaard te zetten en legt hem op de grond. Dan bukt hij zich achter de struiken.
Hij heeft vier plastic tassen met inhoud in zijn hand.
Voorzichtig pakt hij een van de middelste bij een puntje vast. Zonder verder de buitenzijde aan te raken legt hij deze tas even apart op de grond. Dan voelt hij in een jaszak. Ja, daar heeft hij hem. Het is nog een plastic tas. Een lege.
Voorzichtig opent hij de bovenkant van de plastic tas die hij apart heeft gelegd en pakt er de inhoud uit, zonder weer de buitenzijde aan te raken.
Dan doet hij deze inhoud in de plastic tas die hij uit zijn jaszak heeft gehaald.
Vervolgens steekt hij zijn hand nog eens in de nu lege tas en trekt hem binnenstebuiten. Hij vouwt de tas voorzichtig op en steekt deze in zijn jaszak.
Ziezo!
Hij pakt de tassen weer bij elkaar, stapt op de fiets en rijdt snel weer verder.
Bij het gemeentehuis fietst hij over de ijzeren brug en speurt in het rond.
Er is op het eerste gezicht niemand te ontdekken. Zouden ze er niet zijn? vraagt Edwin zich teleurgesteld af.
Ineens ziet hij iets bewegen in de schaduw van een van de gebouwen achter het gemeentehuis. Meteen fietst hij eropaf en herkent enkele jongens.
Twee van zijn ‘klanten’.
‘Hoi’, groet hij. ‘Ik heb iets voor jullie. Een bestelling.’
‘Een bestelling?’ vraagt een van de jongens argwanend.
‘Bert is ziek en dus heb ik het bezorgen van de bestellingen even van hem overgenomen.’
‘Wat heb je dan bij je?’ vraagt een andere jongen.
‘Wat zou je denken?’ zegt Edwin nu met een beetje bluf in zijn stem.
De jongens zijn allemaal ouder dan hij. Hij voelt zich niet helemaal op zijn gemak.
‘La maar zien’, zegt de grootste jongen rustig.
Edwin zet zijn fiets op de standaard en loopt naar de jongen toe.
Hij kijkt even in een tas en haalt er een briefje uit. Bij het schaarse licht van een lantaarn leest hij.
Nee, die is het niet.
De volgende tas.
Deze naam klopt beter.
Hij overhandigt de tas aan de jongen en zegt: ‘Kijk maar eens.’
De jongen gluurt in de tas en pakt er een pakketje betonstrikers uit. Dan haalt hij er nog meer uit en bekijkt het van alle kanten. ‘Klopt’, zegt hij dan. ‘Hoeveel krijg je van me?’
Edwin kijkt weer op het briefje dat hij in zijn hand heeft en waar naast de naam van de jongen ook het totaalbedrag staat. ‘Zevenentwintig euro vijftig’ leest hij op.
‘Alsof je een emmer euro’s leeg gooit’, zegt de lange jongen
Hij pakt een portemonnee uit zijn binnenzak en betaald gepast.
‘Dank je’, zegt Edwin en doet het geld in een apart vakje in zijn eigen portemonnee.
‘Voor wie heb je nog meer?’ vraagt de lange jongen.
Edwin pakt nog een briefje uit een van de tassen.
‘Dit is voor Arjan.’
‘Arjan … voor jou’, roept de lange jongen.
Arjan komt er ook bij staan.
Er komt nog een jongen bij. ‘Is mijn bestelling er ook bij?’
Edwin pakt nog een briefje. ‘Gerwin.’
‘Die is hier niet.’
Op het laatste briefje staat Nico.
‘Dat ben ik’, zegt de jongen die erbij is komen staan. Nico neemt zijn bestelling in ontvangst en rekent eveneens af.
‘Weten jullie waar Gerwin uithangt?’ vraagt Edwin.
‘Ik zie hem misschien vanavond nog en anders morgenvroeg’, zegt de lange jongen. ‘Zal ik het meenemen?’
Edwin aarzelt even. Hoe moet dat met afrekenen? Denkt hij.
Alsof de lange jongen weet wat Edwin denkt zegt hij: ‘Ik zal wel voorschieten voor Gerwin.’ Meteen haalt hij z’n portemonnee weer tevoorschijn. ‘Zeg maar hoeveel.’
Edwin kijkt op het briefje. ‘Negen euro.’
‘Wat een zuinige krent, die Gerwin’, lacht de lange jongen en betaalt het gevraagde bedrag.
Edwin is blij dat het zo vlot is gegaan en maakt weer aanstalten om op zijn fiets te stappen.
‘Bij wie moeten we bestellen nu Bert ziek is?’ vraagt de lange jongen.
Op die vraag heeft Edwin niet gerekend. Mark heeft daar ook niets over gezegd.
Hij denkt even diep na. Dan zegt hij: ‘Sms maar gewoon naar Bert. Die geeft het wel door en ik hoor wel wanneer ik de bestellingen moet bezorgen.’
De jongens knikken.
Edwin kijkt snel even op zijn horloge. Vijf voor halfnegen. Op zich nog geen probleem, maar hij moet nu wel weer vertrekken om Vera op te halen en daarna op tijd weer thuis te zijn. Hij stapt op zijn fiets. ‘Hoi!’ roept hij nog en rijdt snel weg.
Tien minuten later stapt hij de keuken binnen bij de familie Groeneveld.
Alleen ma Groeneveld is in de keuken. ‘Zo, daar ben je weer. Is het gelukt met je klasgenoot?’
Edwin is even verbaasd.
Met m’n klasgenoot? denkt hij. Wat is er met m’n klasgenoot?
Ineens begrijpt hij het. Natuurlijk, Vera heeft een smoes bedacht voor zijn afwezigheid.
‘O ja hoor’, zegt hij snel.
‘Vera en Peter zijn in de kamer. Je weet de weg’, zegt ma Groeneveld.
Edwin loopt snel door.
Vera en Peter zijn inderdaad in de kamer en kijken op als Edwin binnenstapt.
‘Was je er weer’, zeg Vera.
‘Nee hèhè, ik moet nog komen’, grijnst Edwin.