1. Raadslid De Jongh
‘Zo waarlijk helpe mij God almachtig’, klinkt het plechtig uit vaders mond.
Edwin ziet zijn vader vlak voor de burgemeester staan. Vader steekt twee vingers van zijn rechterhand omhoog.
Vera zit naast haar broer en luistert aandachtig. Ze is best trots op haar vader.
Ook moeder heeft plaatsgenomen op de publieke tribune van de raadszaal.
Vader wordt beëdigd als raadslid van de gemeente waar ze wonen. Hij volgt een meneer op die het raadswerk halverwege de periode niet langer kon combineren met zijn drukke baan.
‘Mijnheer De Jongh …’ begint de burgemeester, ‘Ik wil u graag ten eerste van harte feliciteren met deze benoeming als raadslid in onze prachtige gemeente. Er rust nu een verantwoordelijke taak op uw schouders. Maar we hopen dat u op een constructieve wijze kunt samenwerken met uw nieuwe collega-raadsleden en dat u een mooie en inspirerende tijd mag hebben.’
Constructieve wijze … inspirerende tijd … Wat een moeilijke woorden allemaal, denkt Edwin. Een burgemeester is natuurlijk belangrijk, maar kan hij niet een beetje in normale mensentaal spreken? Al dat hoogdravende gedoe ...
De burgemeester gaat verder met zijn toespraak.
Wat zei vader ook alweer? denkt Edwin. Zo waarlijk helpe mij God almachtig … Dat klinkt ook een beetje ouderwets … of nee, dat klinkt plechtig. Die woorden zijn in ieder geval te begrijpen.
Edwin is ook best trots op zijn vader, maar hij hoopt dat hij niet ook allemaal van die ingewikkelde woorden gaat gebruiken. Daar moet hij niets van hebben
Edwin is zo in gedachten dat hij even niet heeft opgelet.
Waar is vader nu ineens gebleven? Hij kijkt even voor Vera en moeder langs. Dan ziet hij hem zitten aan de grote ronde tafel waarachter ook de andere raadsleden in een kring zitten.
BWOEM!
Er klinkt een doffe dreun.
Edwin veert licht op en port dan zachtjes in Vera’s zij. ‘Vèèèt!’ zegt hij. Aan de andere kant van haar ziet hij moeder, die voor zich uit kijkt en heel even afkeurend met haar hoofd schudt.
Het afschieten van vuurwerk is alweer vroeg begonnen dit jaar. Het duurt nog vier weken voordat het 31 december is.
De beëdiging van vader is een van de laatste agendapunten. De burgemeester bedankt de raadsleden voor hun inbreng en de anderen voor hun aanwezigheid en stelt voor na de vergadering onder het genot van een hapje en een drankje het nieuwe raadslid te feliciteren.
Edwin stoot Vera aan en likt een keer langs zijn lippen. ‘Zouden die hapjes ook kipnuggets zijn?’ zegt hij zacht.
‘Zou jij wel willen’, fluistert Vera terug. ‘Misschien …’
Dan sluit de burgemeester de vergadering met het ambtsgebed.
Alle raadsleden gaan staan.
Edwin kijkt even vreemd op en fluistert opnieuw iets in Vera’s oor: ‘In onze kerk gaan alleen mannen staan tijdens een gebed.’
‘Dit is ook geen kerk’, stelt Vera nuchter vast.
Edwin doet gauw zijn ogen dicht voor het korte gebed dat de burgemeester uitspreekt. Even later staat iedereen op.
Edwin loopt snel naar zijn vader. Maar hij is niet de eerste die hem kan feliciteren. Enkele van de nieuwe collega’s van vader zijn hem voor.
Ineens staat er iemand naast hem met een grote, glimmende ketting om zijn hals.
Edwin kijkt op. Het is de burgemeester.
‘Zo, jij bent de zoon van ons nieuwe raadslid, is het niet?’
Edwin knikt.
‘Kunt u dat zien?’ vraagt vader, die vlakbij staat.
‘Ja, dat is wel te …’
BWOEOEM! dreunt het weer buiten.
Het is niet ver weg.
‘Ze zijn alweer flink en vroeg bezig’, zegt vader.
‘Inderdaad’, beaamt de burgemeester. ‘En dit is allemaal illegaal vuurwerk. De verkoop is nog niet begonnen. Wat we zojuist hoorden zijn, voor zover ik ben ingelicht, zogeheten nitraatbommen. Die kun je in België zo kopen. Overigens levensgevaarlijk.’
Edwin glipt weg. Zo meteen vraagt de burgemeester misschien wel wat ik ervan vind, denkt hij. Die harde knallen zijn best vet. Eerst maar eens zien of er ergens kipnuggets zijn.
Daar loopt al een van de gemeentebodes met een grote schaal met hapjes tussen de pratende massa mensen door. Edwin loopt expres in zijn richting.
‘Kijk eens aan, meneer De Jongh. Die lust vast wel iets’, zegt de bode als hij Edwin in het oog krijgt. Hij houdt hem de schaal voor.
Edwin zoekt snel tussen de hapjes, maar ziet geen kipnuggets. Dan maar een bitterbal, denkt hij, die is ook lekker.
‘Dank u wel.’
‘Als je iets wil drinken, moet je even naar die mevrouw achter de tafel gaan’, wijst de bode.
Edwin loopt in de aangewezen richting.
Achter de tafel staat een stevige dame.
‘Dag jongeman De Jongh. Jij komt zeker wat te drinken halen.’
Edwin knikt.
‘Pak maar wat je graag wil hebben.’
Vreemd, denkt Edwin, dat iedereen me nu ineens lijkt te kennen.
Hij pakt een glas cola en bedankt de dame.
Deze knikt hem vriendelijk toe.
Ineens ziet hij moeder, die met een paar mensen staat te praten. Vera staat naast haar. Edwin loopt naar zijn zus en vraagt: ‘Heb je ook al drinken gepakt? Het staat daar.’ Hij wijst naar de tafel en neemt een grote slok.
BWOEOEOEM! davert het door de ruimte.
Vera geeft een kort gilletje.
Edwin verslikt zich. Er komt ineens koolzuur uit de cola in zijn neus. Daardoor verslikt hij zich nog veel erger en vliegt een flinke scheut cola uit zijn glas over zijn trui.
Vera ziet het gebeuren en zegt grijnzend tegen haar broer: ‘Echt vet dat vuurwerk …’
Edwin kijkt haar nijdig aan. Hij draait zich om en loopt richting de hoofdingang. Die laatste was vlak bij de deur, denkt hij.
‘Edwin, blijf je wel binnen?’ roept moeder ineens achter hem.
Edwin staat stil zonder om te kijken. Hij tuurt door de glazen deur naar buiten, maar kan zo op het eerste gezicht niets of niemand ontdekken. Het is ook al helemaal donker.
Ineens ziet hij een flits.
BWOEOEOEM! dreunt het tegelijkertijd.
Er snelt een bode langs hem heen, die met grote stappen naar de hoofdingang snelt.
Hij loopt door naar buiten.
Edwin zou hem graag achterna zijn gegaan. Hij kijkt snel even achterom, maar ziet meteen moeders blik. Dat gaat niet lukken, denkt hij.
Even later komt de bode weer naar binnen. ‘Brrrr’, rilt hij.
‘Wie gaat er ook zonder jas naar buiten?’ lacht een van de vrouwen die het dichtst bij staat.
‘Als ik eerst m’n jas nog moet pakken voordat ik dat tuig achterna ga, ben ik zeker te laat.’
‘En nu?’ vraagt de vrouw.
‘Ook’, moet de bode bekennen.