23. Brand!

Binnen vijf minuten parkeert Mark zijn auto bij de loods. Even blijft hij in de auto zitten om de omgeving in zich op te nemen. Er is niets bijzonders te horen of te zien. Zou het toch vals alarm zijn? Dan stapt hij voorzichtig uit en loopt naar de loods. Hij gluurt door het raam van het kantoortje aan de voorzijde naar binnen. Het is er aardedonker. Ook door de ramen in de grote roldeur aan de voorzijde kan hij niets ontdekken.

Even steekt hij zijn hoofd om de hoek van de loods. Maar ook daar is geen enkele beweging te ontdekken.

Dan steekt hij de sleutel in het slot van de voordeur. Behoedzaam opent hij de deur en glipt naar binnen. Normaal gesproken zou hij de politie moeten hebben gebeld, maar dat kan hij zich niet veroorloven. Hij wil geen pottenkijkers bij zijn loods.

In zijn handelsonderneming verkoopt hij van alles. Allemaal niks mis mee, maar wat hij nu heeft liggen, daar moet de politie geen reuk van hebben, want dan is hij de sigaar.

Mark sluit de deur en loopt op z’n tenen verder naar binnen. Hij maakt nog geen licht.

Allereerst gaat hij het kleine kantoor aan de voorkant binnen, maar daar valt niet veel te ontdekken. In de hal controleert hij het toilet. Je weet maar nooit.

Wacht, hij zal ook nog even in de opslagruimte kijken. Achter in de hal naast het kantoor is een deur naar deze ruimte. Heel voorzichtig grijpt hij naar de klink.

Dan opent hij deze deur en gluurt door een kier naar binnen.

Niets te zien. Hij opent de deur iets verder. Het is donker in de ruimte.

Toch valt hem ineens iets op. Op het zoldertje boven aan de trap is een van de dakramen helemaal geopend.

Door het gat van het raam ziet hij de lucht die net iets lichter is dan de inktzwarte ruimte binnen.

Dus toch! Schiet het door hem heen.

Terwijl hij de deur nog iets verder opent, hoort hij ook iets. Het geluid kwam van beneden in de loods.

Snel stapt hij de opslagruimte binnen en sluit de deur achter zich.

Het is weer helemaal stil.

Mark kent de ruimte op zijn duimpje en zou alles blindelings kunnen vinden. Hij sluipt door ruimte in de richting waar hij het geluid meende te horen.

Er staan allerlei spullen opgeslagen die hij hier en daar inkoopt en met winst probeert te verkopen. Van een partij herensokken tot broodroosters en van potten met kunstbloemen tot een pallet met flessen terpentine.

Daar bewoog iets …

 

Edwin hoort iets voor in het pand.

Hij schrikt hevig. Hij weet bijna zeker dat iemand is binnengekomen.

De trap is te ver om er nog naartoe te sprinten. In paniek kruipt hij achter een pallet met kartonnen dozen. Voorzichtig loert hij om de hoek. Er is nauwelijks iets te onderscheiden Toch ziet hij iets op zich afkomen.

Edwin zet zich schrap.

Ineens is het heel dichtbij.

Edwin springt opzij.

Hij hoort een bons.

Kennelijk is zijn belager ergens tegenaan gebotst.

Edwin denkt verder niet na en probeert zo snel als hij maar kan weg te komen.

Hij hoort voetstappen achter zich.

Edwin duikt meteen naar rechts. Daar staat weer een pallet met iets erop. Edwin kan niet zien wat het is. Het interesseert hem ook totaal niet.

Zijn jas blijft achter iets haken. Met alle geweld rukt hij zich los.

Ineens valt er achter hem iets om. Met een geweldig geraas storten twee pallets met lading die op elkaar zijn gestapeld om. Het volle gewicht van de bovenste pallet met jerrycans valt op de onderste. Daar schieten enkele doppen los en gutst de inhoud er uit.

Dan is het weer stil.

Z’n hart bonst in zijn keel. Een doordringende geur bereikt zijn neusgaten. Hij weet meteen wat het is. Met dat spul maakt hij zijn modelbouwverfspuit schoon … terpentine. Dat moet te maken hebben met de stapel die zojuist achter hem om viel.

Edwin is even de richting kwijt. Waar is die trap nu, denkt hij paniekerig. Kon ik die maar vinden.

Opnieuw hoort hij iemand achter zich.

Edwin doet snel weer een paar stappen naar voren met zijn armen voor zich uit. Weer stoot hij ergens tegen aan. Door het duister raakt hij z’n evenwicht kwijt en valt opzij.

Een nog veel luider kabaal dan zo-even is het gevolg. Er vallen allerlei metalen voorwerpen over elkaar heen.

Met een klap vallen ze op de grond. Een van de voorwerpen veroorzaakt een heel klein vonkje. Maar dat is meer dan voldoende in de plas terpentine.

Wwhoeoep! Een enorme bal vuur schiet omhoog.

Ineens is de loods hel verlicht. De plas terpentine staat in brand!

Edwin ligt tussen een stapel opengesprongen dozen waaruit hier en daar ijzeren tuinlantaarns steken. Het mag een wonder heten dat hij niet is geraakt door zo’n lantaarn. Hij voelt de immense hitte op zijn huid en slaat ogenblikkelijk een arm voor zijn gezicht. Wanhopig probeert hij overeind te komen, maar één been zit klem tussen een paar dozen. Met uiterste krachtinspanning lukt het hem zijn been los te krijgen.

Ogenblikkelijk maakt hij dat hij uit de buurt komt van de vuurzee.

Dan hoort hij achter zich een deur dichtslaan. Wie zou dat zijn?

Edwin gunt zich geen tijd daarover na te denken, want bij het licht van het vuur ziet hij ineens de trap weer. Die is belachelijk dichtbij. Alleen in het donker was dat niet te zien.

Hij spurt omhoog en slaat een aantal treden over.

Als hij bovenaan is, hoort hij weer een deur opengaan. Hij kijkt achterom en ziet ineens Mark tevoorschijn komen met een brandblusser in zijn hand.

Mark let niet op hem, maar begint als een dwaas in het vuur te spuiten met de blusser.

De blusser is snel leeg, maar het vuur is nog niet uit.

BOEM!

Een daverende knal doet de loods op zijn grondvesten schudden …

… En dan nog een.

Edwin ziet dat Mark zich via de deur weer uit de voeten maakt.

Er klinken steeds meer oorverdovende knallen.

Ineens beseft Edwin wat dat betekent.

Vuurwerk!

Misschien wel in de dozen waar hij zich zojuist achter verschool.

Ineens is de paniek helemaal compleet. Hij moet maken dat hij weg komt!

Er roept iemand.

Edwin kijkt om zich heen.

Opnieuw hoort hij zijn naam. ‘Eddie, kom eruit!’

Dan dringt het tot hem door dat het Peter moet zijn.

Hij kijkt omhoog en ziet zijn vriend, of liever het silhouet van Peter zich aftekenen in het gat van het dakraam.

Ogenblikkelijk loopt Edwin naar het dakraam.

Het is echter te hoog om er bij te kunnen.

‘Springen!’ roept Peter.

Edwin gehoorzaamt zonder na te denken. Hij springt omhoog terwijl zijn handen om de rand van het dakraam klemmen.

Hij kan zich onmogelijk vanuit deze positie omhoog trekken.

Ineens voelt hij dat twee handen zijn armen grijpen.

Edwin voelt dat hij langzaam iets omhoog komt.

‘Wel meewerken!’ hijgt Peter.

Terwijl zijn benen in de lucht spartelen, krijgt Edwin krijgt zijn armen volledig over de rand gewurmd.

Peter rukt aan zijn kleren

Intussen worden de knallen beneden hem steeds heviger.

Met de moed der wanhoop trekt Edwin zich verder op.

De pijn van de dakraamrand in zijn buik deert hem niet.

Peter grijpt waar hij maar pakken kan en helpt hem steeds verder omhoog.

Dan rolt Edwin over de rand en blijft uitgeput op het hellende dak liggen.

Hij ligt met zijn rug in de sneeuw, maar dat deert hem niet.

De stem van Peter brengt hem weer tot de werkelijkheid.

‘We moeten wegwezen hier!’