7. Een dure aankoop

‘Ik heb wat voor je’, fluistert Bert de volgende morgen geheimzinnig achter zijn hand.

Edwin begrijpt hem meteen. ‘Oké. Waar?’

‘In m’n kluisje, binnen.’

Samen lopen ze naar de ingang van de school en vervolgens in de richting van de kluisjes. Er is niemand in de buurt.

Snel pakt Bert een sleutelbos uit zijn zak en zoekt de juiste sleutel. Hij steekt die in het slot en opent het deurtje. Daar ligt een plastic tas.

Bert kijkt even in de tas en haalt er twee pakjes uit. Hij kijkt even over zijn schouder en overhandigt de pakjes aan Edwin.

‘Chinese vlinders zijn acht euro en de nitraatbommen elf euro. Bij elkaar negentien euro.’

‘Wat!?’ roept Edwin verschrikt uit.

‘Het is niet anders. En dan reken ik er nog niks voor.’

‘Pfff … ik dacht dat die dingen veel goedkoper waren.’

‘Alle waar naar z’n geld. Het kost een paar centen, maar dan heb je ook wat.’

‘Maar ik heb zo veel niet bij me’, verzucht Edwin.

Bert kijkt hem even nadenkend aan. ‘Als je het morgen dan maar bij je hebt.’

Edwin steekt de pakjes in z’n jaszak.

Met een grijns vervolgt Bert: ‘En wat vindt je vader hiervan?’

‘Hoezo?’

‘Nou, ik las vanochtend in de krant dat-ie niet zo veel met vuurwerk opheeft.’

Edwin schrikt. ‘Stond dat al in de krant?’

‘Waar dacht je dat ik het anders had gelezen?’

‘Welke krant?’

‘Het Brabants Dagblad.’

‘Die hebben wij niet. Onze krant komt ’s avonds pas.’

Dan schiet Edwin iets te binnen. ‘Waarom verkoop jij als je over mijn vader hebt gelezen toch vuurwerk aan mij?’

Bert kijkt hem met een schuin hoofd aan.

‘Een man een man, een woord een woord. Ik ken je toch?’

‘Oké’, zegt Edwin en probeert een beetje te glimlachen. ‘Morgen neem ik het geld mee.’

Bert loopt weer naar buiten en Edwin staat even na te denken waar hij het vuurwerk zal laten. Eigenlijk voelt hij zich helemaal niet op z’n gemak met dit bezit. Hoe moet hij dit uitleggen als hij zou worden gesnapt? Als ze me in de les snappen met vuurwerk in m’n tas, ben ik het haasje. Bovendien valt dan m’n hele plan in duigen.

Ineens heeft hij een idee en loopt naar de fietsenstalling. Daar zoekt hij z’n fiets op.

Onder de snelbinders zit een plastic tas. Hij grijpt de tas er onder uit en haalt er vervolgens z’n regenbroek uit.

Het is mooi weer vandaag, dus die heb ik niet nodig, denkt hij.

Snel kijkt hij even om zich heen. Niemand in de buurt.

Dan rolt hij de twee pakjes in de broek en stopt deze weer in de plastic tas. Vervolgens trekt hij de snelbinder weer over de plastic tas.

Ziezo!

Hij loopt snel weer naar het plein en zoekt een paar klasgenoten op.

Nog voor hij de jongens heeft bereikt gaat de bel al.

Langzaam komen de groepjes jeugd in beweging en proppen zich door de ingang.

 

Na het zevende zijn Edwin en Vera uit.

Ook Peter is na het zevende vrij, maar hij moet helemaal van de andere kant van het schoolgebouw komen.

Edwin en Vera wachten op hem bij de fietsenstalling.

Voorzichtig trekt Edwin de snelbinders nog eens goed over de plastic tas. Daarbij voelt hij onopvallend aan de tas. Voelt hij nu iets of voelt hij nu niets?

Hij durft niet te kijken met Vera in de buurt en neemt zich voor te wachten tot ze thuis zijn.

Als hij de rugtas met boeken op zijn rug heeft hangen komt Peter aanlopen.

‘Zo, dat zit er weer op, gelukkig!’

‘Je doet net alsof je het niet leuk vindt op school’, zegt Vera.

‘Ach, een boer moet je niet opsluiten’, lacht Peter, ‘die voelt zich buiten pas prettig.’

Even later rijden ze de stad uit richting de brug.

Na een goed halfuur rijden ze op de Vissersdijk.

‘Nou, jullie zijn er weer’, zegt Peter. ‘Ik ga nog een stukkie verder. Komen jullie vandaag nog naar de boerderij?’

‘Ik heb aardig wat huiswerk. Als ik nog kom, wordt het na het eten. Als ik niet kom, sms ik wel even.’

‘Altijd goed’, lacht Peter. ‘En anders tot morgen. Doei.’

Peter gaat weer even op de pedalen staan en zet er de sokken in.

Edwin en Vera rijden de dijk af in de richting van het schuurtje achter het huis.

‘Zet jij je fiets al binnen?’ vraagt Vera.

‘Ja, waarom niet?’

‘Als we soms nog even naar de boerderij gaan …’

‘O, dan heb ik ’m toch zo weer uit de schuur gepakt en als we niet gaan, staat-ie alvast binnen en hoef ik er vanavond niet meer naar om te kijken.’

Edwin opent de deur en laat zijn zus voorgaan.

Als beide fietsen op de standaard in het schuurtje staan, treuzelt Edwin nog even. Hij voelt even aan zijn band en loopt langzaam naar de fietspomp die aan een wand hangt.

‘Band zacht?’ vraagt Vera.

‘Beetje …’

‘Kijk mijn banden ook even na, als je wil.’

‘Okidoki.’

Dat komt Edwin eigenlijk goed van pas. Hij wil even alleen zijn in de schuur.

Vera loopt naar huis en Edwin zet de slang van de fietspomp op de band. Hij kijkt even door een raampje en ziet Vera naar binnen gaan. Dan trekt hij snel de plastic tas onder de snelbinders uit. Hij pakt zijn regenbroek en legt die even op de werkbank in de hoek van het schuurtje. Voorzichtig vouwt hij de broek open. Daar liggen twee pakjes.

‘Negentien euro’, fluistert hij. ‘Wat een afzetterij.’

Even staat hij in twijfel wat hij nu zal doen. Verstoppen? Of is er een andere manier om ervan af te komen? Maar om nu negentien euro zomaar in de vuilnisbak te stoppen, dat doet toch wel wat pijn.

Besluiteloos staat hij nog even naar de pakjes te staren. De verleiding om ze toch nog maar even te bewaren is groot.

Ineens gaat de schuurdeur open.

‘Wil je ook nog even m’n fietsbel vastz…’

Vera kijkt verbaasd naar haar broer die bij de werkbank staat.

Voor hem ligt een opengevouwen regenbroek en daarop liggen twee pakjes.

‘Wat is dat?’ vraagt Vera.