Oma’s

•••

De oorlog lijkt niet alleen mijn moeders familieleden vernietigd te hebben, maar ook de herinneringen aan hen. Ik heb mijn moeder vaak gevraagd naar haar ouders, haar grootouders, maar ze kwam niet verder dan vier of vijf dingen die ze nog wist.

‘Mijn grootmoeder woonde bij ons in huis en kookte voor ons,’ vertelde ze. ‘Vader was heel erg vroom. Hij wilde dat er koosjer werd gekookt en daar had moeder geen zin in. Ze zat op kantoor bij mijn vader, die een groothandel in chocola had. Opoe kookte.’

Opoe is maar 59 geworden. Op een ochtend lag ze dood in bed. Mijn moeder vond haar.

‘Er is iets met opoe!’ schijnt ze geroepen te hebben. Of ze er verdriet van had, herinnerde ze zich niet. Ze was pas negen toen het gebeurde.

‘Wat weet je nog wel?’ drong ik aan, maar het was te lang geleden.

Er was maar één verhaal: dat opoe het op vrijdag zo druk had met koken voor de sabbat dat ze geen tijd had om haar hoed af te zetten. Dat heb ik altijd goed begrepen. Ik kook ook graag en als er veel gasten komen, heb ik ook geen tijd om mijn hoed af te zetten. Dit bedoel ik overdrachtelijk, want ik heb geen hoed. Wel een schort. Dat hou ik ook wel eens aan onder mijn jas als ik gauw nog naar de winkel moet om een onmisbaar ingrediënt te halen. Ik heb me wel eens afgevraagd of ik op haar lijk.

‘Hoe zag opoe eruit?’ vroeg ik.

‘Ze was klein,’ zei mijn moeder. Meer wist ze niet. Wel dat opoe broers had: oom Hartog, oom Dolf en oom Maurits, die ‘het Gouden Hoofd’ werd genoemd omdat hij rood haar had.

Ik neem aan dat opoe bij haar dochter is ingetrokken toen ze weduwe werd. Mijn overgrootvader was diamantair in Amsterdam. Ze hadden een woning in de Antoniesbreestraat, op nummer 38, net om de hoek van de Nieuwe Hoogstraat, waar ik vijfentwintig jaar heb gewoond.

Van de grootouders van vaderskant wist mijn moeder al evenmin veel. Zij heeft ze nooit gekend, want ze waren al dood toen haar vader een kind was. Hij is door zijn grootouders opgevoed, op de Zeedijk, waar zijn grootvader een schoenenzaak had.

Ik heb dus een betovergrootvader die een schoenenzaak had.

‘Mijn vader had een dertien jaar oudere zuster,’ wist mijn moeder. ‘Engelina heette ze. Toen ik heel klein was, moest ik soms naar haar toe. Tante Engel werd ze genoemd, en ze was niet aardig.’

‘Waarom niet?’ vroeg ik, maar ik kreeg alweer geen antwoord.

•••

De ouders van mijn moeder zijn op 4 juni 1943 in Sobibor om het leven gebracht. Als ik iets lees over Sobibor, denk ik aan hen. Er waren geen gaskamers in Sobibor, alleen vrachtwagens met achterin een voorziening die gifgas toevoerde. Zouden ze ook op die manier zijn vermoord? Of werden ze doodgeschoten? Waren ze samen of werden mannen en vrouwen gescheiden?

Mijn grootmoeder had kunnen onderduiken. Ze had veel vrienden. Maar ze wilde haar echtgenoot niet in de steek laten. Dat was niet omdat ze zoveel van hem hield, maar omdat hij niks kon zonder haar. Hij was twaalf jaar ouder dan zij, een ouderwetse joodse geleerde, die iedere avond naar gewre – een soort studiecentrum – ging om ruzie met de Talmoed te maken. Ik weet daar in feite niks van en mijn moeder kon me ook niet wijzer maken, maar ik heb begrepen dat de joodse godsdienst door vrome mannen op die manier wordt beleden.

Mijn grootvader werd hooggeacht omdat hij goudeerlijk was, omdat hij zoveel over het jodendom wist en omdat hij intens vroom was. Maar aan tafel kon hij geen sinaasappel schillen. Dat moest zijn vrouw voor hem doen.

Zij moet erg leuk zijn geweest: een onafhankelijke geest, die vriendelijk maar vastbesloten tegen de regels inging. Die verplichtten een vrome vrouw na haar huwelijk een pruik te dragen, een bandeau. Dat vertikte mijn grootmoeder. Ze beweerde dat ze er hoofdpijn van kreeg.

Ze had ook een eigen vriendinnenkring, die om de veertien dagen bij elkaar kwam. Een van hen werkte in de prostitutie. Zij had prachtige, waargebeurde verhalen.

‘En dan moesten ze verschrikkelijk lachen,’ vertelde mijn moeder. Van de weeromstuit was zijzelf ook dol op hoeren. Toen ik een jaar of elf was, nam ze mij mee in de auto, langs de Bierkade, waar de Haagse hoerenbuurt was. ‘Nu moet je naar rechts kijken,’ zei ze, ‘en daar zitten ze.’

Ze heeft de weinige jaren waarin ze haar eigen moeder heeft meegemaakt een vrije opvoeding gehad, ondanks de steil-vrome opvattingen van haar vader. Op zondag mocht ze, toen ze vijftien was, twee sigaretten roken.

Ik had nog veel meer over mijn grootmoeder willen weten, maar hier moest ik het mee doen.

•••

Mijn moeder heeft na de oorlog lang gehoopt dat haar moeder nog terug zou komen.

‘Van mijn vader wist ik dat hij niet meer leefde,’ zei ze, ‘maar van mijn moeder dacht ik steeds: misschien is er een vergissing gemaakt en leeft ze toch nog. Ik wilde haar zo graag mijn kinderen laten zien.’

De grootouders die wel zijn teruggekeerd uit het kamp waren die van mijn vaders kant. Mijn grootvader was een indrukwekkende man. Als ik aan hem terugdenk, vind ik het jammer dat ik hem niet beter heb gekend. Maar hij was onlosmakelijk verbonden met mijn grootmoeder, over wie ik maar één aardig verhaal weet: dat ze tamelijk onverschrokken was, zelfs in de oorlog, en dat ze geestig kon zijn. Andere verhalen gaan alleen over haar harde kant. Ze was gesteld op status en keek neer op mensen die van gewone bordjes aten.

Ze heeft met mijn grootvader lang in Indië gewoond. Volgens mijn oom was het een zware tijd voor haar. Waar dat aan lag weet ik niet. De hitte? De ledigheid? Of de angst voor alles wat niet Hollands was? Geëmigreerde vrouwen klagen altijd over de landen waar ze verblijven. Ze voeren geen slag uit, want ze krijgen geen arbeidsvergunning en het personeel doet de huishouding. Ze vervelen zich vooral. Dat zal in Indië in die jaren niet anders zijn geweest, met alle baboes, djongo’s en een echtgenoot die zich zo min mogelijk thuis vertoonde, omdat hij het zo druk had met zijn werk.

Of ze in Indië vriendinnen had, weet ik niet. In Amsterdam had ze wel een heel netwerk. Voor zover ik weet bestond dat uitsluitend uit artsen, professoren en juristen en hun echtgenotes. Een gewoon mens was er niet bij.

Mijn grootmoeder bewaakte het sociale niveau van de familie. Toen een nichtje in haar jonge jaren tijdens het nieuws op de televisie te zien was bij de hippies en de Damslapers, belde mijn grootmoeder naar de ouders – of zij wel wisten waar hun dochter uithing.

•••

Grootouders kunnen een grote invloed hebben op het leven van hun kleinkinderen. Daar heb ik zoveel verhalen over dat ik niet goed weet welke ik moet kiezen om te vertellen. Ik ken een gezin met acht kinderen. Zeven van hen hebben de stressbestendigheid van een chihuahua. Ze zijn volstrekt niet tegen het leven opgewassen. Ze zijn opgevoed door ouders die geen idee hadden wat ze met zoveel kroost aan moesten. Als ze bij vrienden langsgingen, lieten ze de kinderen in de auto zitten, de jongsten op schoot bij de oudere zussen en broers. Zo zaten ze te wachten, tot de ouders hun koffie op hadden en weer naar huis reden. Maar die ene zus ging nooit mee. Zij vluchtte altijd het huis uit en ging naar haar grootmoeder, die aan de overkant woonde. Daar was het rustig en kon ze haar huiswerk maken, tekenen en lezen. Van haar grootmoeder heeft ze een goede opvoeding gehad. Ze heeft als enige van de acht kinderen een schitterende baan en een leuk leven. Ik heb haar gevraagd waarom de andere broers en zussen nooit op het idee kwamen de straat over te steken.

‘Die vonden het saai bij mijn oma,’ antwoordde ze. ‘Zij maakten nooit huiswerk.’

Mijn broer, die in de verslavingszorg heeft gewerkt, zei dat verslaafde moeders hun kind, met wie ze geen raad weten, vaak aan hun eigen ouders overlaten. Dat gaat goed tot die ouders overlijden of dement worden. Dan begint de verslavingscarrière van het kleinkind.

Maar het kan ook goed gaan, vooral als de grootmoeder lang genoeg in leven blijft om de opvoeding te voltooien.

Mijn hartsvriendin komt uit een gezin van horecamensen. Haar biologische vader heeft zijn leven lang een hotel gehad. Haar moeder werkte in cafés, haar stiefvader in een snackbar, waar de moeder ook bijsprong om te helpen. Haar oom had ook een café. Haar hele jeugd lang is mijn vriendin omringd geweest door schreeuwende dronken mensen. Maar haar heldin was haar grootmoeder. Zij was een sterke vrouw die een moeilijk leven heeft gehad. Ze was getrouwd met een bruut, die met aardappelen door de grachten voer, thuis alles kort en klein sloeg en zich op een dag aan een jong meisje vergreep. Hij heeft ten slotte uit wroeging zijn kop in de gasoven gestoken. Maar zijn vrouw heeft zich, ondanks de stormen in haar bestaan, weten te handhaven en probeerde haar kleinkind ook mooie dingen aan te reiken. Ze nam haar af en toe mee naar de kapper. Dat was in de ogen van het kleine meisje een plek waar alleen schoonheid heerste, heerlijke geuren, rust en luxe. Daarom werd ze kapster.

Haar grootmoeder is heel oud geworden en is altijd een baken van liefde en aandacht gebleven in de ogen van mijn vriendin.

Zijzelf is nu in de zestig en grootmoeder van vier kleinkinderen. Als ik zie hoe ze koekjes met hen bakt, hen meeneemt op wandelingen, hun vertelt hoe de planten heten, de vogels, de insecten, zie ik haar eigen grootmoeder.

‘Wie was de belangrijkste persoon in jouw familie?’ vroeg ik aan een andere vriendin. Telkens wanneer ik die vraag stel, verbaas ik me erover dat niemand dat raar vindt. Het is of het antwoord in de monden van de mensen ligt te wachten, tot iemand er belangstelling voor toont. Zij haperde ook geen seconde: ‘Mijn oma,’ zei ze.

Haar oma was een sterke vrouw, die haar eigen plan trok. Ze was getrouwd met een lieve, stille man, die weinig contact maakte met de wereld om hem heen. Hij was misschien teleurgesteld. Hij had drukker willen worden, maar zijn vader riep hem naar huis. Hij moest de jamfabriek in Alphen aan den Rijn overnemen. De oudere broer, die de vader eigenlijk had moeten opvolgen, had een meisje zwanger gemaakt en was naar Canada geëmigreerd om daar te trouwen en zo de familie te vrijwaren voor de schande. In die tijd hadden kinderen geen keus. De man van oma werd jamfabrikant. Iedereen in Alphen aan den Rijn kwam uit een familie van fabrikanten. Er waren steenfabrieken, dakpannenfabrieken, levensmiddelenbedrijven en kwekerijen.

Zes kinderen kreeg oma, en nog veel meer kleinkinderen. Mijn vriendin was haar oudste kleinkind en zolang oma leefde, belde ze haar op haar verjaardag. Dat deed ze met de andere kleinkinderen niet. Het waren er veel te veel.

•••

Het wordt grootmoeders soms kwalijk genomen als ze een lievelingskleinkind hebben, maar daar trekken ze zich niet altijd wat van aan. Als moeder moesten ze van al hun kinderen evenveel houden, ook al riep het ene kind meer liefde op dan het andere. Bij kleinkinderen is het anders. Die kunnen een schoondochter als moeder hebben en als die meid niet bevalt en een kleinkind lijkt juist op haar, mag oma gerust een beetje afstandelijk zijn. Of de kleinkinderen wonen ver weg, waardoor de band minder sterk is. Oma’s zijn oud en laten zich niet graag de wet stellen. Als ze het zich kunnen veroorloven, trekken ze zich niets aan van de jaloezie van hun nazaten.

Hun eigen jaloezie nemen ze wel serieus. Die gaat meestal over de collega’s van de koude kant.

Als grootouders het slecht treffen, zijn ze met z’n vieren en is er strijd. Degenen die het dichtstbij wonen of die de meeste goede werken doen, heten ‘oma’ en ‘opa’. Het andere grootouderpaar wordt met hun woonplaats aangeduid – ‘oma en opa Soest’ – of met een voornaam: ‘opa Hans’, ‘oma Betty’. Dat zijn geen erenamen, en sommige grootouders voelen zich achtergesteld.

Er zijn families die iedere zondag afwisselend bij de ouders en de schoonouders op bezoek gaan om de aandacht eerlijk te verdelen. Dat is veel werk. Maar het ergst zijn de feestdagen. Want er zijn twee paasdagen en twee kerstdagen. Vooral de eerste kerstdag heeft betekenis. Als een gezin dan bij de andere ouders op bezoek gaat, zijn de rapen gaar. Er bestaan gezinnen die een heel rooster hebben opgesteld dat zich uitstrekt over jaren. Het ene jaar zijn de ouders van de man het eerst aan de beurt, het volgende jaar die van haar. Dat gaat goed, tot zich een sterfgeval voordoet. Dan is de nabestaande grootouder zielig en krijgt voorrang. Maar hoeveel jaar is dat privilege geldig?

Verjaardagen zijn ook een mijnenveld.

‘Wij vieren de verjaardagen van de kinderen het liefst met de hele familie,’ vertelde een vrouw, ‘maar we proberen te zorgen dat de oma’s elkaar niet tegenkomen. Want die houden een omawedstrijd. Mijn schoonmoeder speelt het via onze jongste zoon. “Wie is oma’s lieve jongen?” roept ze dan, en ze stopt hem allerlei hapjes en snoepjes toe. Als ik er wat van zeg, kijkt ze me vuil aan en doet het toch. Mijn eigen moeder zit er dan met opeengeperste lippen bij. Die houdt zich wel aan het snoepverbod. Ik heb wel eens tegen mijn man gezegd dat hij zijn moeder in bedwang moet houden, maar hij moet erom lachen. “Laat dat mens,” zegt hij.’

Sommige oma’s zijn altijd verongelijkt, hoeveel rekening er ook met hen wordt gehouden.

Ik hoorde het verhaal van een gezin met drie kleine kinderen.

‘Weet je hoeveel tijd het kost om met z’n allen op pad te gaan?’ zei de vader. Hij somde de taken op die voorafgaan aan ieder uitstapje: ‘Ze moeten alle drie aangekleed worden. De oudste kan het zelf, maar doet er een uur over; de tweede kan het niet en gaat krijsen als ik haar help; de derde is anderhalf en kan niks. Die is nog het gemakkelijkst. Als ze alle drie kleren aanhebben, moeten ze ontbijten. Dat is ook een gevecht. Meestal heeft de jongste tegen die tijd al een vieze luier. En dan moeten ze nog een jas aan en schoenen, een muts op, een das om en in de veiligheidsgordels. Mijn schoonmoeder woont in de Achterhoek, wij in Zuid-Holland. Als wij op zondag om een uur of elf, halftwaalf bij mijn schoonmoeder aankomen, zegt ze: “Konden jullie je bed niet uit komen?”’

•••

Ik denk dat al die vijandigheid en de ongebreidelde rivaliteit voortkomt uit de onduidelijkheid van de taakomschrijving. De natuur heeft grootmoeders bedoeld als hulptroepen. Andere apen zijn tot op hoge leeftijd vruchtbaar, maar de mens komt in de overgang. Het levert een gezin meer op als een oudere vrouw geen eigen kinderen meer krijgt, die ze toch niet kan grootbrengen. Ze kan beter haar dochter gaan assisteren, die haar baby door de eerste hulpeloze jaren moet zien te loodsen. De dochter heeft het dan minder zwaar en de baby draagt voor een kwart oma’s eigen genen, dus zelf verliest ze er ook niet mee.

Grootmoeders moeten dus aan het werk; dan zeuren ze niet. Over oma’s die een eigen leven leiden hoor je maar zelden klachten. Grootmoeders die veel tijd hebben en weinig beleven, hunkeren naar een invulling van hun bestaan. In plaats van ruziemaken of ruzie vermijden, kunnen de ouders van de kleinkinderen beter zorgen dat de visite wat meer behelst dan koffiedrinken en de tijd uitzitten.

Die ferme mening heb ik eens uitgesproken tegen een vrouw met een moeilijke schoonmoeder. Ze keek me met afgrijzen aan. ‘Dat zal lekker zijn!’ riep ze uit. ‘Oma bemoeit zich nu al met van alles en nog wat. Ze heeft overal commentaar op. Alles wat wij doen met de kinderen deugt niet. Dat wordt echt niet beter als ze nog méér mee mag doen.’

Maar er zal toch warempel wel iets zijn waar oma goed in is en de kleinkinderen aardigheid in hebben: paaseieren schilderen, cake bakken, gipsvormpjes vullen, wandelen, zwemmen, tuinieren. En alleen de eigen zoon of dochter mag in de buurt zijn. Want de koude kant heeft vaak een onaardige visie op oma.

Ik zal niet gauw de kille blik vergeten die een moeder op het overdadig versierde keekje wierp dat haar zoon met oma Jannie had staan bakken. Oma Jannie is een vriendin van mij. Het keekje zag er niet uit. Mijn vriendin had het haar kleinzoon echt zelf laten doen, zonder volwassen bedilzucht.

‘Heb je oma bedankt voor de leuke middag?’ vroeg de moeder met een scherpe stem. Het zoontje knikte bedremmeld. Er was iets niet goed, dat voelde hij, maar hij wist niet wat. Hij zag een lieve grootmoeder; zijn moeder zag een wolf.

•••