Broers

•••

Ik was anderhalf toen mijn broer werd geboren. Wij waren onmiddellijk onafscheidelijk. Ik herinner mij dat ik drie was – hij dus anderhalf – en dat we in de achtertuin samen kiezelstenen zaten te eten. Mijn moeder zag het en kwam toegesneld. Ze tilde hem op en sleurde mij aan mijn arm mee naar binnen.

Het zal mijn schuld wel zijn geweest dat we kiezels aten. Ik bedacht altijd wat we gingen doen. Vijftien jaar later verkondigde ik dat hippies cool waren en mensen die geen drugs gebruikten square. Dat was duidelijke taal voor mijn broer, en het heeft hem dertien jaar van zijn leven gekost voor hij de wereld weer zonder drank en verdovende middelen tegemoet kon treden. Ik ben voor hem dus niet zo’n beste zus geweest, in ieder geval niet half zo goed als hij voor mij. Ik hou zielsveel van mijn broer. Hij heeft natuurlijk ook schaduwzijden: hij praat veel en hij luistert maar een beetje, maar hij is gul, slim, geestig en trouw.

Vroeger konden wij niet samen in één ruimte zijn zonder ons volledig af te sluiten van de andere mensen, om ons in een gesprek te storten dat nooit meer ophield. Wij zagen alleen elkaar. Dat is verbeterd sinds hij is getrouwd met de leukste vrouw die ik ken. Wij praten nu op feestjes allebei met haar. Ik heb er nooit zo bij stilgestaan dat het bijzonder was dat mijn broer en ik het zo goed met elkaar kunnen vinden. We ontdekten het toen we een maand lang iedere dag samen optraden met een programma voor kleine theaters. Hij zong en speelde gitaar, ik las voor en tussendoor vertelden we over onze jeugd.

‘Ik begrijp niet wat ze eraan vinden,’ zeiden we tegen elkaar als we applaus kregen. ‘We zitten maar wat te bazelen.’

•••

Maar daar ging het niet om. Mensen zonder broer bedachten hoe leuk het zou zijn geweest om er een te hebben, een die net zo leuk was als die van mij. En mensen die er wel een hadden, dachten aan hun eigen broer.

Die verhalen kregen wij te horen, en ze waren soms bitter.

‘Mijn broer is een zak,’ verklaarde een toeschouwer na de voorstelling. ‘Hij is wat ouder dan ik en onze hele jeugd lang heeft hij mij gepest. Ik stotterde en dat deed hij na. Achteraf begrijp ik hem wel. Hij moest zijn onbehagen toch op iemand botvieren en er was niemand anders dan ik. Onze ouders vonden hem een mislukking. Hij heeft niet één opleiding afgemaakt. Hij zat maar een beetje te blowen op z’n kamer. Altijd was hij dwars. Dat is hij trouwens nog steeds. Wij hebben geen contact met elkaar. Een enkele keer zie ik hem bij mijn ouders, maar dan gaat het gesprek ook nergens over. Hij vertelt moppen.’

Terwijl de man over zijn broer vertelde, keek ik naar zijn gezicht. Dat stond strak en zijn mondhoeken wezen naar beneden.

‘Geef je helemaal niks om hem?’ vroeg ik.

‘Jawel,’ antwoordde hij koeltjes. ‘Het is mijn broer. Het is niet zo moeilijk om van een zak te houden. Wel om hem aardig te vinden.’

En al zijn broers aardig, er blijven ergernissen.

Ik ken een man van een jaar of vijftig die twee broers heeft. Hijzelf is de jongste, maar op het sterfbed van zijn vader heeft hij beloofd goed op zijn broers te passen, en daarmee werd hij bevorderd tot zijn broeders hoeder. Ieder weekend belt hij hen op, als ze hem tenminste niet al eerder hebben gebeld. Het telefoongesprek verloopt vrijwel altijd hetzelfde: beide broers vertellen hoe het met hen is gesteld. Dat is meestal niet best. De gewrichten worden stram, ze zijn allebei bang om hartklachten te krijgen.

‘Zou je niet eens iets aan lichaamsbeweging doen?’ vraagt de jongste broer dan. Hijzelf doet ’s ochtends gymnastiekoefeningen om lenig te blijven en gebruikt de fiets om naar zijn werk te gaan. ‘Ik tennis!’ roept de ene broer. Hij bedoelt dat hij op zondagmiddag met een bevriend echtpaar dubbelt. Alle vier de tennissers zijn veel te dik en van dat tennisspel komt waarschijnlijk niet meer terecht dan een paar gemakkelijke balletjes voor ze aan de bitterballetjes gaan. De andere broer heeft twee fietsen gekocht, een voor zijn vrouw en een voor hemzelf. Die staan in de garage. Het komt er niet van om daadwerkelijk te fietsen, want het regent en als het mooi weer is, gaan ze liever barbecuen.

Wanneer ik de jongste broer spreek, kan ik het niet laten te vragen hoe het tussen hem en zijn broers gaat. Het staat me niet netjes, maar ik vind het grappig hoe ze met zijn drieën, jaar in jaar uit, dezelfde tango dansen.

Ik geniet van de verhalen die ik iedere keer met dezelfde ernst krijg uitgemeten, alsof het nieuwe ontwikkelingen zijn.

•••

In veel families gaat het zo.

Twee broers van middelbare leeftijd over wie ik geregeld hoor omdat ik met hun zus bevriend ben, zijn sinds hun kindertijd hun jongensruzies aan het uitvechten. De een is makelaar, de ander leraar Nederlands. Ze hebben altijd op elkaar neergekeken. De makelaar is drieënvijftig en vindt zijn vijf jaar oudere broer een slap ventje, dat niks weet van de wijde wereld en geen enkele flair heeft.

‘Hij gaat nog kamperen,’ griezelt hij, ‘met een korte broek aan en een kooktoestelletje! Terwijl je overal waar hij met dat lullige tentje van hem staat heerlijk uit eten kunt gaan. En hij stemt op die rare linkse milieupartij.’

Omgekeerd vindt de oudste zijn jongere broer een barbaar, omdat hij geen boeken leest. Om hem zijn culturele tekortkomingen in te peperen, citeert hij voortdurend dode schrijvers. Lodewijk van Deyssel is zijn favoriet.

Van de weeromstuit smaalt de makelaar van drieënvijftig dat Lodewijk van Deyssel dan misschien een oplossing weet voor het computerprobleem waar zijn broer voor belde, dat Lodewijk van Deyssel maar eens moet vertellen hoe de economische crisis moet worden opgelost.

Het is allemaal te kinderachtig voor woorden.

Ze hebben zelfs de atlas in tweeën gedeeld: landen waar de een naartoe reist, slaat de ander over. Terwijl de leraar Nederlands overal bezienswaardigheden bezoekt, gaat zijn broer naar alle golfbanen in de wereld. En als ze terug zijn van de vakantie slaan ze elkaar om de oren met hun belevenissen.

Maar ze zijn in ieder geval met elkaar in contact. Dat komt door die zus. Die zorgt dat de ruzies niet tot een breuk leiden.

•••

Veel broers spreken elkaar helemaal niet. Vooral in grote gezinnen komt het voor dat de broers en zussen elkaar als vreemden beschouwen.

‘Toen mijn ouders waren overleden, heb ik ze vrijwel nooit meer gezien,’ verklaarde een man. Hij komt uit een groot katholiek Noord-Hollands gezin. Hij zat aan mijn keukentafel en keek mij misprijzend aan toen ik naar zijn broers en zussen informeerde. ‘Ik zou niet weten waarom ik bij hen op bezoek moest,’ zei hij beslist. ‘We hebben niets met elkaar gemeen.’

‘Een jeugd?’ stelde ik voorzichtig voor.

Hij snoof. ‘Bij ons thuis werd nooit over wat dan ook gesproken. We kwamen niet verder dan: geef de aardappels eens door. Of dat het koud was, of juist warm.’

Hij keek onwelwillend naar het halfvolle koffiekopje in zijn hand. Maar net als alle andere mensen die ik had aangemoedigd om over hun familie te vertellen, haalde hij toch herinneringen op.

‘Wij waren een traditioneel gezin: vaders wil was wet. Mijn moeder durfde niet tegen hem in te gaan. Aan tafel mochten wij niet praten en pa had het alleen over de bestellingen. Hij was banketbakker. Ik ben op mijn achttiende het huis uit gegaan en kwam alleen nog als het echt niet anders kon, met kerst of als mijn moeder jarig was. Wij waren geen hechte familie.

Toen mijn vader met pensioen ging, zijn mijn ouders gaan reizen. Iedereen was toen al het huis uit. Af en toe stuurde mijn moeder een kaart naar mijn oudste broer met de groeten aan “de anderen”. In het begin belde hij mij dan wel, maar dat hield op den duur ook op. Toen mijn vader doodging, ben ik een paar maal thuis geweest. Op een keer was ik daar en voelde me zo beklemd dat ik dacht: ik ga even een blokje om. Ik wandelde een poosje en kwam in de wijk terecht waar mijn zus woont. Ik liep langs haar huis en zag dat ze in de voortuin bezig was. Ik ging op haar af en groette, maar ze wuifde me weg. Ze had me helemaal niet herkend! Ik denk dat ze dacht dat ik iets van haar moest, iets te koop aanbood of zo.’

‘Heb je haar naam toen niet genoemd?’

Hij schudde zijn hoofd. ‘Ik vond het wel best. Het is me nog een keer overkomen, een paar jaar geleden. Toen kwam ik mijn één-na-oudste broer tegen in Zeist. Daar woonde hij. Ik was er toevallig, voor een vergadering. “Hé Bert!” riep ik. Hij stak zo’n beetje vaag zijn hand op. Had geen idee wie ik was. Maar misschien was hij toen al niet meer helemaal goed. Hij zit sinds een jaar in een verpleeghuis. Alzheimer.’

•••

Competitie, onverschilligheid en afkeer – dat hoor ik vaak als ik broers over elkaar spreek. En af en toe verdriet.

Een homoseksuele man vertelde dat zijn broer hem niet eens meer een hand wil geven als hij hem tegenkomt. Hij is hiv-positief en de broer is bang voor besmetting. Hij heeft ook al een keer enorme ruzie gemaakt toen ze allebei bij hun ouders op bezoek waren en de homoseksuele man om een pleistertje vroeg omdat hij zich geprikt had aan de rozenstruik die hij in de tuin aan het snoeien was.

‘“Bloed! Bloed! Besmet bloed!” riep hij. Mijn ouders schrokken zich dood. Ze dachten dat zij het nu ook kregen. Omdat mijn vader mij een pleister had aangereikt. Ik vind het heel erg dat mijn broer zo doet. Toen we klein waren, trokken we altijd samen op. We werden vaak voor tweelingen aangezien, want we leken op elkaar en we scheelden maar anderhalf jaar. Misschien gaat het hem niet eens om die hiv, maar vindt hij het erg dat ik homo ben.’

Dat vinden wel meer broers van homoseksuele mannen. Ze schamen zich en laten bij iedere gelegenheid weten dat zijzelf hetero zijn, alsof dat een keus is.

Zussen vinden het vaak juist leuk als hun broer homoseksueel is. Ze vinden het gezellig.

‘Mijn broer heeft tot zijn dertigste in de kast gezeten,’ vertelde een vriendin. ‘Zo zonde! Iedereen in het dorp wist trouwens dat hij gay was. Maar hij kwam er pas mee toen hij naar Den Haag verhuisde. Hij dacht dat het niet kon, in een dorp. Wat een onzin! Alleen mijn vader is in het begin wel bang geweest dat mijn broer niet gelukkig zou worden. Hij had zich beter zorgen kunnen maken om mijn andere broer. Die is alcoholist.’ Ze lachte. ‘Onze hele familie is gek op de vriend van mijn broer, onze schoonzus Geert.’

Mijn moeder had ook graag gezien dat mijn broer op mannen viel. Dat heeft ze vaak gezegd.

‘Wat maakt dat nou uit?’ vroeg ik dan wrevelig.

Maar ik wist wel waarom ze het had gewild: ze dacht dat homoseksuele mannen aardiger voor hun moeder waren dan hetero’s.

Terwijl mijn broer allerliefst voor haar was, hetero en wel, veel liever dan ik. Hij heeft veel meer voor haar gezorgd dan mijn zussen of ik. Ik beschouwde haar toch vooral als iemand van wie je geen kiezelstenen mocht eten.

Broers zijn natuurlijk in de eerste plaats mannen en als mannen met elkaar in een huis moeten wonen, bepalen ze een hiërarchie. De vader wint de wedstrijd meestal, tot de oudste of de meest brutale zoon het tegen hem opneemt. Onderling vechten de broers met alle middelen die de huiscultuur hun toestaat. Vechten, schreeuwen, schelden, maar ook debatteren of vernederen.

Het was een verademing een man te ontmoeten die de beste maatjes is met zijn broer. Ze gaan ieder jaar samen op de motor naar Texel en bellen elkaar geregeld. Maar met z’n tweeën hebben ze dan weer een minachting voor hun oudste broer.

‘Waarom?’ vroeg ik.

‘Omdat het een sukkel is,’ was het antwoord. ‘Hij kan niks. Hij kan niet denken. Hij heeft nergens een mening over. Ik moet hem alles voorzeggen. Hij ging een tegelpad maken in zijn tuin. Dan belt hij mij om te komen helpen en te zeggen hoe het moet. Ik moet een lijst maken met materialen, hoeveel tegels hij nodig heeft. Hij legt ze wel zelf, maar ik moet aanwijzen hoe ze moeten komen te liggen. Wat een lul!’

Een lul. Zo noemen bijna alle broers elkaar. Soms hebben ze gelijk. Er zijn broers die hun familie met geld oplichten, er zijn broers die proberen de vriendin van de ander te versieren, broers die kwaadaardige verhalen rondvertellen.

Ik ken er een die een heel repertoire heeft van lelijke anekdotes over zijn broer: hoe hij hem dronken en vervuild in zijn woning aantrof, omdat de man niet van de drank af kan blijven. Dat hij niet was verschenen op een familiereünie omdat hij liever met zijn nieuwe vriendin meeging naar een cabaretvoorstelling. Dat hij alleen met een bepaalde groep mensen omgaat omdat ze geld hebben. Ik ben dol op roddelverhalen, maar deze klinken zo venijnig dat het zelfs mij te bont is. De broer over wie ze gaan is trouwens net zo boosaardig.

Die vertelt aan iedereen die het maar horen wil dat hij nooit over politiek durft te praten omdat zijn broer een PVV-stemmer is en in de jaren dat Pim Fortuyn nog leefde dacht dat de messias was gekomen. Hijzelf stemt SP en ik denk dat hij zijn haar zou laten groeien en het in een staartje zou dragen, als hij haar had.

•••

Het valt mij op dat broers hun verschillen graag benadrukken, veel meer dan zussen. Je doet ze echt geen plezier als je opmerkt dat ze veel op elkaar lijken. Alleen als ze samen tegen een derde broer samenspannen, willen ze hun onderlinge overeenkomsten onder ogen zien.

In sommige gezinnen zijn alle broers zonder uitzondering een lul en is niemand de ander tot steun. Dat ligt niet aan de karakters die toevallig niet met elkaar in harmonie zijn. Ik denk dat grimmige rivaliteit ontstaat wanneer de ouders geen overwicht hebben en een van de kinderen voortrekken of juist achterstellen. Het is ook niet goed als een van de zonen de baas in huis wordt en de andere jongens in het gezin overheerst.

In een familie die ik van dichtbij ken, is de oudste broer een bijzondere man. Hij is slim en geestig, hij heeft een eigen bedrijf en is in alles succesvol, behalve in zijn huwelijk. Hij is ooit met een verlegen meisje getrouwd, dat geen enkel verweer had tegen zijn flamboyante persoonlijkheid. Hij ging zijn hele echtelijke leven lang vreemd. Zij leed eronder, maar daar trok hij zich niets van aan. Hij is inmiddels van haar gescheiden. Daar heb ik haar van harte mee gefeliciteerd, maar ze keek me huilend aan. Ze hield van die trouweloze hond. Dat doet ze nog steeds, en ik denk niet dat ze over de scheiding heen zal komen, want ze krijgt veel verkeerde bijval van de kant van haar eigen familie. Die jammeren allemaal met haar mee en zeggen dat hij nog spijt gaat krijgen en dan terug zal komen. Daar zit zij nu al vier jaar op te wachten. Ik weet heel toevallig dat ze dat tevergeefs doet, want ik ben hem een paar keer in het centrum van Amsterdam tegengekomen. Hij heeft iets met een beeldschone Hindoestaanse vrouw die nog niet één rimpel heeft en enthousiast om zich heen kijkt. Daar legt die martelares van zijn verbroken huwelijk het zonder meer tegen af, ook al heeft hij kinderen. Hij maakt wel nieuwe, zie je hem denken.

Er zijn nog twee broers in dat gezin, die op hun geheel eigen wijze ook een lul zijn en allebei hebben ze een hekel aan de oudste. De reden is nogal simpel: hij heeft geld en zij niet. En hij heeft nog iets: een rijzige gestalte. De twee andere broers zijn klein. De één-na-oudste broer is de meest rancuneuze. Hij is niet alleen klein, hij is ook dik. Hij lijkt uiterlijk op de grootvader van vaderszijde, een boerse vent die niks kon, behalve biljarten. Deze man kan niet biljarten, hij speelt golf. Dat is geen goede keuze, want op de golfbaan moet hij zich handhaven te midden van mannen die precies op zijn oudste broer lijken. De jongste broer is een sombere man, die een weerzin tegen beide broers heeft en voortdurend klaagt over kansen die hij heeft gemist doordat hij uit zo’n rotgezin komt.

•••

Ik vertelde aan Else-Marie van den Eerenbeemt over deze familie en zij vroeg onmiddellijk: ‘Hoe waren de ouders?’

‘En de grootouders?’ voegde ik eraan toe, want ik ben toevallig op de hoogte van de hele geschiedenis. Die biljartende grootvader was een nare man, getrouwd met een vrouw die bang van hem was. De vader van de drie broers was een in zichzelf gekeerde harde werker, die maar één doel in zijn leven had: geld verdienen. Hij is op zijn beurt getrouwd met een zwakke vrouw, en zo zet de traditie zich voort.

Het is om moedeloos van te worden.

‘Als je iets wilt begrijpen van families, moet je altijd naar verschillende generaties kijken,’ zei Else-Marie van den Eerenbeemt. ‘Rekeningen die niet zijn vereffend worden doorgeschoven naar de volgende generatie. En ook de positieve krachten worden doorgegeven. Een zoon die een goede relatie heeft met zijn vader, heeft geleerd op zijn beurt een goede band met zijn eigen zoons op te bouwen.’

Ik zag het al helemaal voor me: een kalme vriendelijke patriarch, die welwillend toeziet op de goede voortgang van de ontwikkeling van zijn kinderen. Ik heb er alleen niet veel voorbeelden van. Mijn broer heeft alleen dochters en daar is hij hartstikke blij om, want hij weet nog niet zo net of hij het met jongetjes ook goed had gedaan. En ook al doet een vader het goed met één zoon, er is kans dat het misgaat als er twee jongens zijn die elkaar naar het jonge leven staan.

Else-Marie van den Eerenbeemt zegt dat het tussen broers altijd gaat over maatschappelijk succes, dat de onmin ontstaat als de ene broer hoger is gestegen dan de andere. Terwijl ze zat te vertellen, dacht ik aan een voormalige verloofde, die twee broers had en geen zussen. De oudste was zakenman en handelde in veevoer. Hij woonde in een groot huis, was tevreden met zijn succes en leidde een gezapig burgermansleven met een vrouw die boodschappen deed, kinderen die trouwden en kleinkinderen voortbrachten. De middelste broer was een dik meneertje. Ik weet niet meer wat zijn beroep was, maar in ieder geval oefende hij het niet met animo uit en uitsluitend om geld te verdienen. Van dat geld kocht hij grote, massief houten meubels, die hij in een enorme pronkkamer zette. Daar zat hij nooit; het hele gezin scharrelde in een keukentje rond. Toen ik eens op bezoek was, liet hij mij die salon zien en ik schrok. Nog nooit had ik zo’n roerloze grote ruimte gezien. Voor de ramen hingen gesloten gordijnen van dik rood velours. Twee bankstellen waren er maar liefst, met zware lederen fauteuils. De onderkant van de wanden was betimmerd met een glanzende houten lambrisering; in de hoeken van de kamer stonden hoge siervazen. Niemand kwam daar ooit, niemand haalde daar adem, nog geen cactus.

Mijn toenmalige geliefde was in alles de jongste broer. Hij noemde zichzelf een vrijbuiter. Misschien was hij dat ook wel, vooral in de ogen van zijn broers. Die vonden het al gewaagd om een kiwi te eten in plaats van een banaan.

•••

Families hebben tradities, gewoonten die zo eigen zijn dat niemand zich afvraagt of het ook anders kan. In veel doktersgezinnen gaan de kinderen medicijnen studeren omdat ze zo gauw niets anders weten. Mensen die een bedrijf hebben, vinden het niet meer dan logisch dat een van de kinderen, bij voorkeur een zoon, het bedrijf later voortzet.

Een buurvrouw van me is tegenwoordig bedrijfscoach, maar vroeger was ze onderwijzeres. Ze komt uit een groot gezin waarin iedereen onderwijzer is of was. Haar vader gaf les op de basisschool en stond erop dat zijn kinderen datzelfde beroep kozen om hun inkomen zeker te stellen. Er waren vijftien kinderen. Een aantal van de zoons en dochters is doorgereisd naar verdere horizonten, onder wie mijn buurvrouw, maar er zijn genoeg onderwijzers over. Het zijn goede vertellers en ze zijn geestig. Op verjaardagen – en dat zijn er een heleboel – zit de hele familie bij elkaar, sterke verhalen te vertellen over vroeger. Het opvallende is dat de mannen daarin niet op een nare manier met elkaar wedijveren. Dat zou wel eens kunnen liggen aan hun moeder. Die regelde alles. Ze besteedde aan niet één kind extra veel aandacht, ze hield van allemaal zonder onderscheid. Dat vonden de kinderen niet altijd even leuk. Ze hadden graag willen opvallen in haar ogen, maar daarvoor waren ze met veel te veel. De moeder hield orde, zoals ze dat ook in de klas deed. Kinderen die iets ongeoorloofds van plan waren, bedachten zich onmiddellijk wanneer zij haar strenge blik op hen richtte. De meiden in het gezin hadden een ijzersterk voorbeeld aan haar; de jongens voelden zich geborgen onder haar leiding. Ze zijn opgegroeid tot aardige kerels. Niet één is een lul.

•••