Tantes

•••

Van vrouwen heb je nooit genoeg. Dat is geen persoonlijke mening, dat vindt de natuur. In een groep hebben vrouwelijke dieren die geen moeder zijn belangrijke aanvullende rollen. Ze helpen bij de opvoeding van jongen, ze geven leiding, ze letten op. Bij mensen is dat niet anders. Oma’s zijn onmisbaar – sommige opa’s trouwens ook. En kinderloze tantes.

Ik ben zo’n tante. Ik wilde geen kinderen. Dat was mij ten dele door mijn ouders aangereikt. Mijn vader had niet willen trouwen en al helemaal niet zo’n nest vol jongen gewild. Door de omvang van het gezin was een scheiding onbetaalbaar en misschien hield hij ook wel genoeg van mijn moeder om het huwelijk vol te houden. Maar hij wist zeker dat hij het geen tweede keer op die manier had gedaan. ‘Je vrijheid is het hoogste goed,’ zei hij. Kinderen vond hij geen bijzonder inspirerende wezens om mee samen te leven. Hij hield meer van aquariumvissen.

Hij was gek op beesten. Hij is opgegroeid in de buurt van Artis en was daar iedere dag. De apen herkenden hem en gaven antwoord als hij hun begroetingsroep nadeed. Hij lokte de tijgers met zachte geluiden naar de tralies en liet ze kopjes geven. Als kind wilde hij cavia’s houden. In het ziekenhuis waar hij werkte hadden ze in het laboratorium cavia’s. Die zaten daar vast niet om een sympathieke reden, maar mijn vader wilde graag een mannetje en een vrouwtje om mee te fokken. Terwijl hij op weg was om de diertjes in ontvangst te nemen, belde zijn moeder achter zijn rug naar het lab: ‘Geef hem maar twee vrouwtjes. Dat merkt ie toch niet. Ik moet die rotzooi niet.’

Dit verhaal heb ik niet van mijn vader zelf gehoord, maar van mijn oom Kees. Ik vertelde hem dat ik kippen zou gaan houden op mijn balkon. ‘Ach,’ zei hij verrast, ‘daarin lijk je op Lex!’ Ik had er niet eerder bij stilgestaan, maar ik heb inderdaad ook een aquarium, een hond en een kat, drie muizen en wandelende takken. Als kind had ik een hamster, die de hele dag sliep. Toen hij doodging, kreeg ik geen nieuwe.

Mijn moeder hield wel van dieren, maar ze vond ze ook bewerkelijk, met alle troep die je ervan had. Kinderen had ze ook liever niet over de vloer. Als ze zoiets zei, haastte ze zich eraan toe te voegen dat ze o zoveel van ons hield, en ik heb geen reden om te denken dat ze dat niet meende. Maar ze was geen geboren moeder. Ze had al een ander beroep: verpleegster. Dat oefende ze veel liever uit. En huisvrouw. Ze kon schoonmaken dat het een aard had. Als wij thuiskwamen uit school, was ze de bovenboel aan het doen, de badkamer en de slaapkamers. ’s Ochtends deed ze de benedenboel. Iedere dag. Het enige verschil tussen de dagen was de heftigheid waarmee ze boende. Je had Kamerdag; dan gingen alle meubels de gang op en werden ook de ramen vanbinnen en vanbuiten gelapt. Dat heette de binnen- en de buitenboel. En je had de gewone dagen, waarop ook nog boodschappen gedaan moesten worden, de was en het strijkgoed. Er was geen kinderdag of rustdag.

Ik ging als kind graag met mijn schoolvriendin mee naar haar huis. Haar moeder deed geen kamers. Ze zette thee en deelde koekjes rond. Mijn vriendin en ik zaten bij haar en praatten over meisjesdingen. Zij vertelde over hoe het vroeger was en nu, ze liet zien hoe je je haar ook kon doen, ze gaf me een flesje wonderolie mee, omdat ze ervan overtuigd was dat je wimpers daar langer van werden. Ik was dol op haar. Voor mij was ze een soort tante. Ze nam ons meisjesleven heel serieus.

•••

Tantes doen dat. Ze laten het moederen over aan de moeder en doen de andere dingen. De oudste broer van mijn vader was met zo’n vrouw getrouwd. Haar eigen kinderen vonden haar niet altijd even leuk als moeder, maar voor mijn twee zussen was ze een geweldige tante. Zij hebben er een paar keer gelogeerd en dan mochten ze helpen cake bakken. Ze gingen ook wandelen in de natuur, iets wat wij thuis nooit deden, al woonden we aan het strand. Ik herinner me die logeerpartijen, omdat ik ook zo graag was meegegaan. Maar dat kon niet, want ik hoorde bij mijn jongere broer; wij waren de kleintjes. Die mochten niet uit logeren. Mijn zussen waren de groten.

Bij ons kwam nooit iemand logeren. Mijn moeder hield de deur gebarricadeerd voor familie, behalve voor één tante, tante Selma, voor wie we wel een standbeeld mogen oprichten, want ze heeft de vier kinderen van mijn verschrikkelijke grootmoeder weten te behoeden voor het gesticht. Zij maakte plezier met ze en luisterde naar hen zonder zure opmerkingen te maken. Zij hield van ze, haalde hen aan, verwende ze zoveel ze kon.

Tante Selma ging met mijn vader mee toen hij een plek in Artis had ontdekt waar schedeltjes onder de grond lagen. Zij kwam zijn schelpenverzameling bewonderen.

Voor mij was ze ook een voorbeeld. Ik ging geregeld bij haar langs toen ik een jaar of twintig was. Ze was toen al tachtig en bijna blind. Bij een onderzoek had ze een veel te hoge dosis straling gekregen, waardoor er van haar gezichtsvermogen nog maar een fractie over was. Dat vond ze enorm jammer, maar ze klaagde niet. Ze had zelf als doktersassistente en als laborante gewerkt en wist dat er af en toe iets verkeerd ging in die branche. Ze was iemand die het leven nam zoals het kwam. Voor de oorlog is ze ooit verloofd geweest, maar de jongen in kwestie ging naar Indonesië en trouwde daar met een ander meisje. Tante Selma kreeg een verhouding met de dokter voor wie ze werkte. Ze is een paar keer zwanger geraakt, maar daar wist de dokter wel wat op. Ook daar heb ik haar nooit over horen klagen, en ik was te jong om verontwaardiging te voelen. In die tijd dacht ik nog dat een abortus net zoiets was als flink je neus snuiten. Misschien begreep ik in die tijd niets van tante Selma, maar ik voelde haar ontzagwekkende levenskracht, haar wijsheid en humor. Zo wil ik worden, nam ik me voor.

•••

Ik ben niet half zoals zij, maar wel iets vergelijkbaars. In Amsterdam heet zo’n tante een ‘Amsterdamse tante’. Vaak zijn het huisvriendinnen of buurvrouwen. Geen bloedverwanten, maar wel personen die vaak genoeg op visite komen om vertrouwd te zijn. Ik ben voor een aantal kinderen Amsterdamse tante geweest. Het was geen moeilijke functie. Ik hoefde ze ’s ochtends hun bed niet uit te schelden, ik hoefde ze geen zwembroek achterna te dragen, me niet urenlang te vervelen bij een hockeyveld. Ik zette alleen de voordeur open als ze aanbelden, ik luisterde naar hun verhalen en ik zei dat alles goed zou komen. Ik schonk er een kopje thee bij of een glas wijn, al naar gelang de leeftijd. Als het om heel kleine kinderen ging, zette ik een doos speelgoed neer, dat ze naderhand niet zelf hoefden op te ruimen. Zo gemakkelijk is het om tante te zijn.

Op het vorige adres waar ik woonde, was ik als benedenbuurvrouw een Amsterdamse tante. Mijn buurmeisje kwam graag haar tanden bij mij poetsen voor het slapengaan, omdat ik een elektrische borstel had. Dat was spannend. Toen ze op haar vijfde overwoog om weg te lopen van huis omdat ze van mening was dat ze nu te groot was om vroeg naar bed te moeten, kwam ze het eerst met mij overleggen. Haar broertje, dat jonger was, kwam de problemen met zijn plastic spoortrein bespreken en bracht, toen hij elf was, zijn vriendjes mee om horrorfilms op dvd te bekijken. Een poosje geleden kwam ik hem tegen. Hij is nu ergens in de twintig en vader van een zoon. Ik heb in een archief nog kindertekeningen liggen die hij heeft gemaakt toen hij acht was, en als hij ooit herinneringen wil ophalen, kan dat. Ik heb een goed geheugen.

Niet alle tantes spelen een mooie rol. Ze willen nog wel eens proberen de echtgenoot van hun zus of schoonzus te verschalken. Een heel oude vriendin, die inmiddels niet meer leeft, heeft mij eens toevertrouwd dat haar man, die ik nooit heb gekend, verliefd was op tante Thecla. Ik weet niet of tante Thecla familie was of een Amsterdamse tante. Ze was in ieder geval een huisvriendin die vaak op visite kwam. Op een dag, vertelde mijn vriendin, regende het verschrikkelijk. Het was zondagochtend en de familie ging naar de kerk. Tante Thecla ging mee. Mijn vriendin wilde nog even iets huishoudelijks verrichten en zei dat de familie maar vast moest gaan. Ze kwam zo dadelijk.

‘Maar toen ik mijn kaplaarzen aan wilde trekken, stonden ze niet op hun plek. Ze waren weg. Tante Thecla had ze geleend, omdat het zo regende. Haar schoenen stonden onder de kapstok. Later zei ze dat mijn man had gezegd dat het mocht: “Neem die van Corrie maar!”’

Ze was niet eens bitter over die vernedering, eerder gelaten.

•••

Ik sprak een vrouw aan de telefoon die precies zo klonk terwijl ze haar familiegeschiedenis vertelde. Haar vader was metselaar in Doetinchem, haar moeder huisvrouw. Het gezin woonde in Zelhem. Er waren zes kinderen. Haar ouders hielden van elkaar, maar haar vader hield ook van de zus van zijn vrouw, tante Mies. Tante Mies had een man, maar aan hem liet ze zich weinig gelegen liggen. Van tijd tot tijd nam ze de kuierlatten en belde haar ware liefde. Dan vertrok de vader weer voor een poosje naar Doetinchem, waar hij een optrekje had boven een lampenwinkel. De winkelier was oud en wilde zijn zaak wel verkopen. Tante Mies kocht het bedrijf samen met de vader, terwijl het vaderloze gezin een armoedig bestaan zonder inkomen leidde in Zelhem. De moeder verdiende wat geld met schoonmaken. Een van de zussen, die de armoede beu was, pakte een koffer en verhuisde naar Doetinchem. Voor haar maakte het niet uit of tante Mies haar eten klaarmaakte of haar moeder. Bovendien kon ze meehelpen in de lampenwinkel. De moeder smeekte haar man terug te keren naar huis, en dat deed hij ook, na een poosje. Tante Mies ging ook weer naar haar eigen man, de zus dreef de lampenwinkel en alles leek weer goed te zijn. Tot de geschiedenis zich herhaalde. Zo ging het een aantal keren, maar op een dag overleed tante Mies. De lampenwinkel werd verkocht en de vader kwam voorgoed terug bij zijn eigen vrouw. De zus trouwde en trok bij de familie van haar man in.

‘En er werd nooit meer over gesproken,’ zei de vrouw. ‘Alleen op hun trouwdag gaf mijn vader mijn moeder steevast een bos rode rozen, met één witte ertussen, voor die verkeerde periode. Maar ik zal nooit vergeten wat tante Mies ons gezin heeft aangedaan, ook al hou ik mijn mond.’

Het gebeurt vaker dat de ene zus ervandoor gaat met de verloofde van de ander. Van de e-mails die ik kreeg, gingen er verscheidene over die vorm van overspel. Een jonge vrouw schreef dat ze in het ziekenhuis werd opgenomen na een miskraam. Haar vriend, die de vader was van de verloren vrucht, had haar gebracht en was op de terugweg langs het huis van haar zus gereden om te praten over de veranderde omstandigheden. Hij hoefde nu immers niet meer met zijn zwangere vriendin te trouwen. Daar was de zus het mee eens, en nu de verloving toch min of meer op losse schroeven stond, konden ze best samen een glaasje gaan drinken zonder dat de buurt er schande van zou spreken. En van het een kwam het ander. Uiteindelijk is de jongen uit beider leven verdwenen, maar het is nooit meer goed gekomen tussen de zussen.

Het is natuurlijk trouweloos en onvergeeflijk dat de zus aan de haal ging met die jongen, en dan nog wel terwijl zijn vriendin lag bij te komen van een curettage. Maar ik verbaas me er altijd over dat de overspelige vrouw in dat soort omstandigheden meer schuld krijgt dan de man. Hij heeft toch tenminste voor de helft bijgedragen aan het bedrog, maar hem wordt het kennelijk vergeven.

•••

Ik ben bevriend met een heel lieve vrouw, die de zachtheid in eigen persoon is. Ik eet soms met haar en haar man. Die avonden zijn heel genoeglijk. We bespreken de lopende zaken en schenken af en toe een glas in. Onlangs kwam het gesprek op familie. Dat gebeurt wel vaker als ik in de buurt ben en ineens hadden we het over haar tante Kitty. Mijn lieve vriendin kreeg een kwaadaardige blik in haar ogen; haar man zuchtte verdrietig en mompelde iets vaags. Tante Kitty, zo bleek, was een demon uit haar jeugd. Haar vader was, toen hij een jaar of vijfenveertig was, verliefd op die vrouw geworden. Het waren de late jaren zeventig, alles moest kunnen en tante Kitty kwam ieder weekend logeren. Dat betekende dat haar moeder met migraine op bed ging liggen, er luide muziek werd gedraaid waar iedereen gezellig op moest dansen, de vader zich bespottelijk liep aan te stellen en mijn vriendin het huis uit vluchtte.

‘Zo is het misschien wel acht of negen jaar gegaan,’ vertelde ze. ‘Mijn ouders zijn nu weer bij elkaar en we praten er nooit meer over, maar tante Kitty heeft mijn tienertijd bedorven.’

‘Was zij een zus van je moeder?’ vroeg ik. Maar dat was niet zo. Zij wilde met ‘tante’ worden aangesproken, omdat het eigenlijk de bedoeling was dat de vader met haar verder zou gaan. Ik mompelde een afkeuring.

•••

Frivole, gescheiden moeders willen ook nog wel eens vergelijkbare ooms mee naar huis brengen, en steevast houden kinderen daar een akelige herinnering aan over. Een minnaar ís geen oom. Familierelaties zijn heilig, ook al zijn ze soms bezoedeld of bedorven. Je kunt een vreemde niet onbekommerd tot familielid uitroepen omdat je een potje met hem of haar wilt vrijen. Daarom moet de koude kant ook zo voorzichtig worden binnengeleid en kan een nieuwe verloofde het voorgoed verbruien.

Mijn oudtante Selma had een hartsvriendin, Settie, die een tiental jaren jonger was. Af en toe reisde ik naar Hengelo, waar ze woonde, om met haar te lunchen. Op een dag kwam ik in het restaurant een kennis tegen en stelde de oude vriendin van tante Selma voor als mijn tante Settie. Daar kreeg ze tranen van in haar ogen. Ik ook trouwens. Ze was een perfecte tante en ze is heel oud geworden.

•••

•••