Opa’s

•••

‘Gefeliciteerd!’ zei ik tegen de barkeeper, terwijl ik mijn glas hief. Zijn dochter was de dag tevoren bevallen en hij had een rondje gegeven. ‘Hoe heet je kleindochter?’

Er verscheen een diepe frons tussen zijn wenkbrauwen, terwijl hij nadacht. ‘Samuel?’ raadde hij. Ik schudde mijn hoofd. ‘Dat lijkt me niet.’

De baby bleek Soraya te heten.

Ik zou zijn vergeetachtigheid aan de drank hebben geweten als ik niet vier verschillende grootvaders had ontmoet, van wie er één beslist niet dronk, die alle drie waren vergeten hoe hun kleinkind ook alweer heette. Het zei ze niks, zo’n roze larf met een luier om. ‘Ik vind ze pas leuk als ze gaan praten,’ zei een van de opa’s.

Vaders vinden hun kinderen vaak ook niet erg vertederend in het begin, maar die mogen dat niet hardop zeggen.

Opa’s wel. Ik ken er een die er zelfs een eer in stelt zo min mogelijk voor zijn kleinkinderen te voelen. Die onverschilligheid spreidt hij vooral tentoon te midden van leeftijdgenoten. Als zijn dochter in de buurt is, houdt hij gauw zijn mond. Zij weet niet beter of opa is gek op Mees en Merel. Maar ze zijn de deur nog niet uit of opa begint: ‘Wat zijn dat voor rare namen, Mees en Merel. Waarom heten mijn kleinkinderen naar vogels? Waarom hebben kinderen tegenwoordig dierennamen?’

Ik moedig deze opa in het geniep aan als hij tekeergaat, want ik moet erg om hem lachen. En over die namen ben ik het met hem eens. Het zijn vooral de jongens die buitenissige voornamen krijgen; ze heten Storm, Sem, Vitas, Zilver, Tycho, Beau. Meisjes heten allemaal Emma en Lisa.

Ik kan me ook wel voorstellen dat de opa van Mees en Merel niet erg enthousiast is. Het zijn tamelijk verwende kinderen, die voortdurend om cola en chips zeuren, ook al zijn ze pas vier en zes. Ze kunnen niet zelfstandig spelen en zitten veel voor de televisie. Het jongetje, Mees, wil voetballen, maar niet buiten.

‘Hij begon bij mij thuis ook met die stomme bal,’ vertelde zijn grootvader. ‘Gelukkig stuurde mijn dochter hem naar buiten, maar eerst wilde hij zijn jas niet aan. Toen ging hij huilen omdat ik niet meeging voetballen. Uiteindelijk is mijn vrouw met hem meegegaan. Ik had het joch met liefde een schop voor z’n kont gegeven, maar dat zei ik niet. Ik zei: “Wat een lekker knulletje, hè?”’ Opa schaterde het uit, terwijl hij dat zei.

‘Wat een lekker knulletje!’ herhaalde hij.

Grootvaders kunnen ook uitblinken in kinderliefde.

‘Mijn vader was een enorm strenge man,’ vertelde een jonge vader. ‘Hij ging nooit met mij voetballen of wat dan ook. Als hij uit zijn werk kwam wilde hij rust en de krant lezen. Je zou hem nu eens moeten zien. Hij gaat met onze oudste zoon mee als de F’jes trainen. Als ze een wedstrijd hebben, staat hij aan de zijlijn zijn longen uit zijn lijf te schreeuwen. En onze dochter van zes maanden mag op zijn trui kwijlen.’

Zulke grootvaders worden vereerd, niet alleen omdat ze alles goed doen, maar ook omdat ze schaars zijn. Veel opa’s zijn al dood voor de kleinkinderen hen hebben leren kennen. Vooral de opa’s die geen oppassend leven hebben geleid moeten hun frivoliteit nog wel eens met een vroege dood bekopen. Mannen zijn kwetsbaar.

Mijn eigen grootvader is een jaar of zeventig geworden. Hij rookte en dronk niet; toch ging hij vroeg dood. Volgens mijn oom is hij aan griep overleden, maar mijn vader zei altijd dat hij na een diner een hartaanval kreeg. Mijn grootvader stelde de diagnose zelf. Na een poosje constateerde hij ook dat zijn ademhaling veranderde en belde hij een collega. ‘Ik heb Cheyne-Stokes,’ zei hij. Dat is de benaming van de onregelmatige ademhaling die kort voor het verscheiden optreedt.

Ik denk dat mijn vaders verhaal de juiste versie is. Het staat me helder voor de geest dat hij het me vertelde en het strookt met de afgemeten manier van optreden die mijn grootvader tentoonspreidde, juist in aangrijpende omstandigheden. Een ander had de alarmcentrale gebeld; mijn opa voelde zijn pols en telde de slagen. Nog een paar minuten te gaan.

Hij was geen toeschietelijke man, maar tegen kinderen was hij vriendelijk. Mijn neven en nichten, die hem veel vaker hebben gezien dan ik, zeggen dat hij voor hen ook aardig was.

Ik heb een herinnering aan hem die mij een belangrijk inzicht in de anatomie heeft gegeven. Ik was een jaar of zeven en had een paard getekend met de staart laag onder de achterhand. ‘Die moet hoger,’ wees mijn opa. ‘Kijk hier, direct aan het eind van de rug. Anders valt er mest op zijn staart.’

Het is misschien de enige keer geweest dat hij iets tegen mij zei. Hij deed geen enkele moeite om bij zijn kleinkinderen in de smaak te vallen of de opa uit te hangen. Misschien begreep hij mijn moeders wrok jegens de familie. Maar het meest waarschijnlijke is dat hij geen zin had in emotionele verwikkelingen.

Van zijn eigen gezin had hij ook zo veel mogelijk afstand gehouden. Hij regeerde zijn kinderen volgens een methodiek die hij uit leerboeken haalde en liet zijn hart erbuiten. Mijn vader plaste als driejarige nog in zijn bed. Zijn vader gaf hem een speelgoedlocomotief. Voor iedere dag dat hij droog bleef, kreeg hij een wagonnetje. Als het misging, nam zijn vader er een weg. Meer dan twee wagonnetjes heeft mijn vader nooit gezien.

Maar voor zijn patiënten moet hij een lieve dokter zijn geweest. De verpleegkundigen spraken met ontzag en warmte over hem.

En er was nog iemand die liefdevolle herinneringen aan hem had: Mien, de huishoudelijke hulp van mijn grootouders. Ik heb haar een keer opgezocht, omdat ik benieuwd was wat zij me over hen kon vertellen. Aanvankelijk wimpelde ze mijn vragen af. Ze wilde geen lelijke dingen over mijn grootmoeder vertellen. ‘Dat was geen gemakkelijke vrouw,’ zei ze. ‘Ze sprak alleen met het personeel om bevelen te geven. Dokter Kroonenberg was heel anders.’ Ik drong aan. Toen vertelde ze met een brede glimlach dat mijn grootvader in de huiskamer nooit een stom woord zei. Tot zijn vrouw de deur uit ging om boodschappen te bestellen. Dan kwam hij in de keuken zitten, wilde maar wat graag een kop koffie en babbelde honderduit. Met haar.

Ik heb mijn oom, de jongste broer van mijn vader, gevraagd hoe hij terugkijkt op mijn grootvader. Maar hij herinnert zich alleen het ontzag dat hij voor zijn vader voelde en zijn eigen vergeefse pogingen om een complimentje aan hem te ontlokken. Toen mijn tante, zijn zus, nog leefde, lang geleden, heb ik ook geprobeerd erachter te komen hoe mijn grootvader was. Zij vertelde dat ze hem had gevraagd of ze biologie mocht studeren, of medicijnen. Maar het mocht niet. Een meisje werd kleuterjuf of analiste of zoiets. Mijn oudste oom, die instrumentmaker had willen worden, moest oogheelkunde studeren. En mijn vader Engelse taal-en letterkunde, de arme man. Engels was maar één van de zeven talen die hij op zijn vierentwintigste sprak. Maar evenmin als zijn broer en zus had hij iets in te brengen. De oorlog was net voorbij, hij had geen rooie cent en als hij niet onmiddellijk deed wat zijn ouders hem opdroegen, mocht hij helemaal niet naar de universiteit. Alleen de jongste zoon heeft geen geld aangenomen en is zijn eigen weg gegaan. Daar had hij graag een keer voor geprezen willen worden, maar dat kleine geluk is hem niet overkomen.

•••

Het grootvaderschap is een plezierige taak. Sommige mannen komen ervoor naar huis. Een vriendin van me heeft jarenlang een hartstochtelijke relatie gehad met een getrouwde man. Zijn vrouw was preuts, zei hij, en stond maar zelden intimiteiten toe. Daarom ging hij vreemd. Na achttien jaar clandestiene seks maakte haar minnaar het uit. Hij zei dat hij zich schuldig voelde tegenover zijn vrouw.

‘Na achttien jaar!’ weeklaagde mijn vriendin. ‘Hij zegt dat het niet aan mij ligt.’

Het lag ook niet aan haar. Later bleek dat zijn dochter was bevallen van haar eerste kind – een zoon. Hij had zijn kleinzoon in zijn armen gehouden en ineens wilde hij weer deel uitmaken van de familie. Hij zag zichzelf al naar het park fietsen met de kleine bengel. Daar kon hij geen minnares bij gebruiken.

De rol van een grootvader is leuker dan die van een vader. De taken zijn lichter en er klinkt minder kritiek. Wanneer een vader het verkeerde truitje kiest om de baby mee aan te kleden, komt hem dat op een wrevelige opmerking te staan: ‘Hoe kun je dat gele ding nou bij iets lichtblauws aantrekken! Kijk, dit witte shirtje staat veel leuker.’ Dat hoeft zijn vrouw maar twee keer te doen en papa geeft er de brui aan. Maar als een dochter of een schoondochter moppert, is de grootvader niet beledigd. ‘Je zegt het maar, hoor meid, het is jouw baby.’ Opa hoeft niet als gelijkwaardige opvoeder op te treden. Hij kan wat hebben.

Hij hoeft ook niet langer dan hij er schik in heeft met de kleinkinderen op te trekken. Als hij genoeg heeft van de spelletjes, gaat hij zitten. Opa is moe. Dat kan een vader zich niet veroorloven. Die moet sterk staan.

Vaders zijn in het algemeen minder gemoedelijk dan grootvaders. Als een zoon of dochter zich niet aan zijn regels houdt, heeft hij het gevoel dat zijn gezag faalt. Hij geeft zijn vrouw de schuld, of zijn schoonouders, maar hoe dan ook: hij is kwaad en straft.

Grootouders hoeven geen gezag te laten gelden. Hun enige taak is genieten van hun kleinkinderen en als ze zin hebben om samen met hen kattenkwaad uit te halen, doen ze dat gewoon.

Er zijn natuurlijk wel grootouders die op eieren moeten lopen omdat ze anders de kleinkinderen niet meer te zien krijgen, maar ik denk niet dat een grootvader daarom in snikken zal uitbarsten. Hij is toch een man. Als iemand hem niet wil spreken, gaat hij wat anders doen. Naar het café, een biertje drinken en met de andere oude mannen bazelen, over alles behalve kleinkinderen.

•••