Tweelingen

•••

Als kind fantaseerde ik dat ik een tweeling was. Het was een Barbie-droom: ik zag ons in dezelfde kleren rondparaderen, terwijl niemand ons uit elkaar kon houden. Wij spraken een geheimtaal en vielen elkaar altijd bij. In werkelijkheid zijn tweelingen lang niet altijd op elkaar gesteld.

Met een van de vrouwen die mij via Facebook vonden, had ik eigenlijk een gesprek over haar moeder willen voeren, toen ik erachter kwam dat ze deel uitmaakte van een eeneiige tweeling.

‘Waarom zeg je dat nu pas?’ riep ik uit. We zaten bij haar op kantoor. Ze haalde haar schouders op. ‘Het leek me niet zo belangrijk.’

Ik vertelde haar van mijn tweelingfantasieën en ze schoot in de lach.

‘Wij zijn wel een eeneiige tweeling, mijn zus en ik, maar we lijken niet eens zoveel op elkaar. Mijn zus is wat kleiner en dikker dan ik.’

Toen hun moeder zwanger was bestond er nog geen echo en kon het gebeuren dat ze helemaal niet wist dat er een tweeling op komst was.

‘Ze had maar één meisjesnaam, Mieke. Als er een jongen was geboren, had hij Frank geheten. Daarom heet ik nu Franka. Mijn zus en ik hebben veel ruzie gehad toen we klein waren. Zij is stugger dan ik en ze kon op school minder goed meekomen. We zaten op een nonnenschool. De meisjes die mochten doorleren, gingen naar de mavo. Dat waren er maar een paar. De rest ging naar de huishoudschool. Ik ging naar de mavo en daarna naar Schoevers. Mijn zus ging naar de huishoudschool en toen ze eraf kwam, is ze getrouwd, met een nare vent.

Ik had altijd vriendjes met wie ik ging dansen. Onze ouders vonden dat helemaal niet leuk. Ze waren stevig katholiek en ze vonden mij veel te losbandig. “Neem een voorbeeld aan je zus!” zeiden ze. Maar ik keek wel link uit. Mijn zus zat zich thuis rot te vervelen, tot ze een kind kreeg. Toen werd ze dik en ze viel nooit meer af. Tegenwoordig kunnen we beter met elkaar overweg, maar we zijn geen vriendinnen.’

•••

Er zijn wel tweelingen die zo aan elkaar verknocht zijn dat ze niet zonder elkaar kunnen leven. Ik ken twee meiden die zijn gaan samenwonen omdat ze elkaar zo misten toen ze het huis uit gingen. Toen ik ze leerde kennen, wist ik nog niet dat ze een tweeling waren. Ik dacht dat er maar één was; een meisje van een jaar of achttien. Ik zag haar geregeld in de manege, ze had een eigen paard. Wij groetten elkaar altijd allerhartelijkst.

Op een dag reed zij in de binnenrijbaan toen ik op de tribune een meisje zag dat naar haar verrichtingen zat te kijken. Waar ken ik dat gezicht toch van? dacht ik. Nu heb ik een opmerkelijk slecht geheugen voor gezichten, dus overkomt mij dat wel vaker, maar dit keer was het wel erg raar, want ze leek als een spiegelbeeld op haar zus. Ik had nooit beseft dat ze met z’n tweeën waren.

Deze meiden praatten graag over hun leven als tweeling. Niemand kon hen uit elkaar houden en zijzelf deden weinig moeite om de mensen aanwijzingen te geven. ‘Sanderijn draagt meestal geen oorbellen,’ zei Liselotte. Meer hulp kreeg je niet.

Toen ze het huis uit gingen om te gaan studeren wilden ze aanvankelijk met een andere meisjestweeling samenwonen, op twee etages. De ene helft van de andere tweeling met Sanderijn, de andere helft met Liselotte. Het was geen succes; alle vier de helften misten elkaar.

Er zijn tweelingen die in koor spreken, tweelingen die tegelijk hun enkel verzwikken of een voortand verliezen tijdens een ongelukje, tweelingen die tegelijk zwanger worden zonder dat ze dat van elkaar weten. Ze vormen een volmaakte twee-eenheid.

•••

Ik ken twee oudere mannen die een identieke tweeling zijn. Ze lijken in mijn ogen geen spat op elkaar, want de een heeft een bijzonder slechte huid en de ander vet haar, en ze kijken heel verschillend uit hun ogen. De een is Amsterdammer, de ander Rotterdammer. Hun gevoel voor humor verschilt, en hun smaak. Maar ze zijn een hechte tweeling. Ik heb erbij gezeten dat de een voor de ander werd aangezien. Heel even haperde de man; toen gaf hij antwoord alsof hij zijn broer was. Het leek net of degene die hem aansprak op de verkeerde deurbel had gedrukt, maar dat de deur evengoed openzwaaide.

‘Gebeurt dit vaker?’ vroeg ik toen de vraagsteller weg was.

‘Ja hoor,’ zei de man monter, ‘maar wij vinden het niet erg om even voor elkaar waar te nemen.’

Deze tweeling heeft in hun jeugd alle trucs van tweelingen toegepast. Ze hebben proefwerken voor elkaar gemaakt, afspraken met vrouwen van elkaar overgenomen en over alles gelogen wat de mensen maar wilden horen over tweelingen. Wat ervan waar is, weet ik dus niet. Ik heb eens gevraagd hoe ze zelf over hun tweelingschap dachten. Voor ze antwoord gaven keken ze elkaar heel snel aan en zeiden toen iets waarvan ze dachten dat ik het wilde horen. Het heeft geen zin om dat soort tweelingen te vragen naar hun geheim. Ze vertellen het toch niet.

Er bestaan verbluffende onderzoeken naar tweelingen. Ze hebben soms zonder dat ze elkaar ooit hebben gezien een vergelijkbare levensloop, of vertonen verrassende overeenkomsten in gedrag. Ik heb zelfs ergens gelezen dat een tweeling die niet samen was opgegroeid en er pas op hun veertigste achter kwam dat ze niet alleen waren, ontdekte dat ze allebei een bankje om een boom in hun tuin hadden laten timmeren, allebei elastiekjes om hun polsen droegen, hun kinderen dezelfde voornamen hadden gegeven en nog iets onbelangrijks dat ik ben vergeten, maar dat juist door de onnozelheid zo beeldend was.

•••

Tweelinggeboorte is een erfelijke eigenschap die door de vader wordt doorgegeven. In sommige families komen veel tweelingen voor. Ik hoorde het verhaal van een tweelingzus die uit zo’n familie komt. Haar grootmoeder van vaderskant was oorspronkelijk een tweeling, maar het zusje was direct na de geboorte overleden. De ouders waren erg verdrietig en hielden de herinnering aan de overleden baby levend voor hun overgebleven dochter. Oma vertelde altijd nog over haar tweelingzus. Ze voelde zich innig verbonden met haar tweelingkleinkinderen.

‘Ze sprak ons nooit afzonderlijk aan; ze zei altijd “jullie”. Ik ging soms in mijn eentje bij haar langs en het eerste wat ze dan vroeg was: “Waar is je zus?” Ze vond het veel belangrijker dat we een tweeling waren dan elk een persoon. Daar had ze geen boodschap aan. Ik vond het verschrikkelijk, want ik mocht mijn tweelingzus helemaal niet. Ze overheerste mij heel erg. Wat zij wilde, moest ik ook. Als iemand mij iets vroeg, gaf zij antwoord. En doordat onze oma er ook altijd op hamerde, was er voor mij geen ontsnappen aan. Ik denk dat mijn moeder mij wel begreep, maar zij durfde ook niet tegen mijn oma in te gaan en ze zag dat mijn zus niet zonder mij kon. Dus mocht ik nooit ergens heen zonder mijn tweelingzus.

Op mijn zeventiende ben ik het huis uit gegaan en in Twente gaan wonen, zo ver mogelijk bij mijn familie vandaan. Ik vond werk in Enschede, in de textielindustrie. Na een aanvullende cursus ben ik stoffen gaan ontwerpen, want ik wilde graag een eigen boetiek beginnen. Mijn vader beloofde dat hij me financieel zou helpen, op één voorwaarde: dat ik mijn zus zou laten meewerken in mijn bedrijf. Ik had geen keus, want ik kon het nooit zonder zijn steun redden en ik durfde ook niet hardop te zeggen dat ik helemaal niet van mijn zus hield. Ik heb dus toegestemd. Maar het was vreselijk.

We waren inmiddels vierentwintig en zij dronk. Er vielen totaal geen afspraken met haar te maken, want als ze net in het café zat, kwam ze niet opdagen. Of ze had een kater. Drie jaar heb ik het volgehouden; toen heb ik de boetiek gesloten en ben ik naar Ibiza gegaan. Daar heb ik een paar maanden stoffen verkocht, tot zij me weer achterna dreigde te reizen. Toen ben ik teruggegaan naar Nederland en heb een baantje gevonden waar zij niks mee te maken heeft. Mijn zus is voor mij een loden last en ik kom nooit van haar af.’

•••

Eeneiige tweelingen zijn de vergrotende trap van broers en zussen. Iedereen ziet hun overeenkomsten. Als ze afstand van elkaar willen nemen, moeten ze zich extra inspannen, want de omgeving werkt niet mee. Ze worden lastiggevallen door mensen zoals ik, die tweelingen aan hun kop zeuren hoe leuk het is om een kopie te zijn van iemand anders. Ze worden altijd in het meervoud aangesproken. Dat overkomt eenlingen niet. Als die zakken voor een examen wordt er niet meteen gevraagd hoe hun broer of zus het ervan af heeft gebracht.

Tweelingen lijken wonderlijk genoeg op broers of zussen uit een groot gezin. Die worden ook niet erg onderscheiden. Ik kom uit een gezin met vier kinderen. Dat is niet schrikbarend groot, maar evengoed werd mijn moeder altijd staande gehouden als ze met ons over straat ging.

‘’t Is een heel span, hè?’ zeiden de mensen meewarig als ze ons zagen, en dan knikte mijn moeder zorgelijk. Het zal ook niet gemakkelijk zijn geweest, vooral niet in de tijd dat ze zwanger was van mijn broer. Ik was toen één, mijn oudere zus tweeënhalf en de oudste net vier. We woonden op de derde etage. Sjouw al die kleintjes met kinderwagen en al maar eens van een nauwe Amsterdamse trap, met je dikke buik! Maar toen we eenmaal in Scheveningen woonden, vond ze het wel leuk, geloof ik. Er zijn stapels foto’s waarop we op een rijtje staan afgebeeld, zo veel mogelijk in dezelfde houding.

Een vrouw die uit een gezin met zestien kinderen komt, vertelde dat ze thuis in groepen werden verdeeld: de vier oudsten, de vijf middelsten, de vier kleintjes en de drie jongsten. Ze noemde de namen in een rap tempo op: Riet, Nel, Cor, Wim, Henk, Paul, Car, Mar, Ank, Jo, Jan, Kees, Siem, Irene, Sonja en Detje. Het leek wel een naamvallenrijtje, zoals je dat vroeger in de Duitse les moest kunnen opdreunen. ‘Waarom zijn de aantallen van de groepjes ongelijk?’ vroeg ik.

Maar daar wist ze geen antwoord op. Het was vanzelf zo gegroeid. De oudste kinderen waren wat degelijker en ouderwetser dan de vijf middelsten, bij wie zij hoorde. De oudsten hadden meegeholpen met de opvoeding en het huishouden, de vijf middelsten deden dat veel minder en de jongere kinderen al helemaal niet. De allerjongsten hadden de oudsten niet thuis meegemaakt als broer en zus. Die waren het huis al uit toen zij werden geboren en stonden ver van hen af.

Ik vroeg hoe het was om in zo’n groot gezin te leven.

‘Ik had vaak het gevoel dat ik er als persoon niet zoveel toe deed,’ zei ze nadenkend. ‘Daar werd ik wel eens neerslachtig van. Mijn moeder vergiste zich ook vaak in onze namen. Ze wist natuurlijk wel wie ze voor zich had, maar dan zei ze toch twee verkeerde namen voor ze de mijne noemde: “Car, Mar – o nee, Ank!” Mijn ouders hadden een drogisterij en mijn moeder werkte de hele dag achter de toonbank. Dat moest ook, want er was geen geld voor personeel, maar ik denk dat zij de zaak veel interessanter vond dan al die kinderen. Ze had nooit tijd voor ons. Ze kwam om een uur of vijf even naar achteren en riep: “Aardappelen schillen!” En dan ging ze weer terug naar de winkel. Er was geen kans om met haar te praten of om iets te vertellen. Mijn vader zagen we alleen met het avondeten. Hij deed ’s avonds de administratie. Eigenlijk lette niemand op ons. En op school werden we ook niet als aparte personen gezien. In elke klas zat er wel een van ons. We werden vaak bij onze achternaam genoemd, met een verkleinwoord voor de meisjes: Beekmannetje.’

Zo doen de onderwijzers dat ook als ze een eeneiige tweeling niet uit elkaar kunnen houden. De achternaam klopt altijd.

•••

Voor de anticonceptiepil was uitgevonden was het moeilijk het kinderaantal binnen de perken te houden en de kerk werkte ook niet mee. Misschien was het toen minder belangrijk voor een individu om zich te laten gelden. Als al je vriendjes en vriendinnetjes uit een groot gezin komen, weet je niet beter. Je bent met z’n allen en je hebt niks te willen of te vinden, evenmin als de buurkinderen, de neven en nichten en de kinderen in de klas.

Sinds ouders min of meer kunnen bepalen hoeveel kinderen ze krijgen en met welke tussenpozen, zijn alle kinderen verhoorde wensen. Ze worden omringd met liefde en zorgvuldigheid. De ouders denken na over de opvoeding. Ze verdiepen zich in de persoonlijkheid van iedere zoon of dochter.

Soms hebben de ouders er zo lang over nagedacht of ze al aan kinderen toe zijn dat het niet meer direct lukt. Vruchtbaarheid dient zich nu eenmaal tegelijk aan met carrièrekansen. Door medische ingrepen kan een vrouw toch nog zwanger worden. Voor de zekerheid worden vaak twee embryo’s uitgezet, in de hoop dat ten minste één het redt. Daardoor zie je tegenwoordig zoveel tweelingen. Maar het zijn twee-eiige tweelingen. Ze verschillen net zoveel van elkaar als gewone broers en zussen. Ze worden minder als twee-eenheid benaderd, vooral wanneer het een broer en een zus betreft. En doordat er met zoveel verlangen naar hun komst is uitgezien, worden ze allebei opgevoed met aandacht voor al hun speciale karaktertrekken. Twee koningskinderen, die pas aardappelen leren schillen tegen de tijd dat ze een rijbewijs hebben.

•••