Proloog

Ik zat in mijn eentje in het kantoor van mevrouw McGuire te wachten op het echtpaar dat gevraagd had me te zien. Mijn rug deed pijn door het 'keurige' zitten op de stoel met de rechte rug bij het bureau van mevrouw McGuire, maar ik wist uit vorige ervaringen dat ik me zo goed mogelijk zou moeten gedragen. Mevrouw McGuire was de voornaamste administrateur van ons weeshuis, en we sprongen altijd allemaal in de houding. Degenen die haar niet gehoorzaamden moesten urenlang rondlopen met een boek op hun hoofd, en als het boek eraf viel moesten ze het de volgende dag nog eens doen.
'Jullie zijn weeskinderen,' las ze ons de les. 'Jullie zijn op zoek naar een paar aardige mensen die jullie weg komen halen en lid van hun gezin maken. Jullie moeten beter zijn dan andere kinderen, kinderen met ouders en een thuis. Jullie moeten gezonder zijn, intelligenter, beleefder en zeker respectvoller. Kortom,' zei ze met een stem die vaak een schrille klank kreeg tijdens haar eindeloze preken, 'jullie moeten begeerlijk worden. Waarom,' vroeg ze terwijl ze haar blik kritisch en met getuite lippen over ons heen liet gaan, 'zou iemand jullie tot hun zoon of dochter willen hebben?'
Ze had gelijk. Wie zou mij ooit willen hebben? dacht ik. Ik was voortijdig geboren. Sommige jongens en meisjes hier zeiden dat ik in mijn groei belemmerd was. Gisteren nog had Do- nald Lawson me de Dwerg genoemd.
'Zelfs op high school zul je nog kleine-meisjeskleren dragen,' plaagde hij.
Hij beende met opgeheven hoofd weg, en ik kon merken dat het hem goed deed me ongelukkig te maken. Mijn tranen leken trofeeën voor hem, en het zien ervan wekte geen spijtgevoelens bij hem op. Integendeel, ze moedigden hem aan.
'Zelfs je tranen zijn klein,' zong hij, terwijl hij door de gang liep. 'Misschien kunnen we je beter Treurige Traantjes noemen in plaats van de Dwerg.'
Maar de kinderen in het weeshuis waren niet de enigen die vonden dat er iets mis met me was. Margaret Lester, het langste meisje in het weeshuis, die veertien was en benen had die tot haar schouders leken te reiken, had het laatste echtpaar dat ik had ontmoet over mij horen praten en kon geen seconde wachten om me alle afschuwelijke dingen te vertellen die ze over me gezegd hadden.
'De man zei dat hij je schattig vond, maar toen ze hoorden hoe oud je was, vroegen ze zich af hoe het kwam dat je zo klein was. Ze dachten dat je ziekelijk was en besloten toen naar een ander meisje uit te zien,' vertelde Margaret meesmuilend.
Geen potentiële ouders keken ooit naar haar, dus was ze blij als een van ons werd afgewezen.
'Ik ben niet ziekelijk,' fluisterde ik verdedigend. 'Ik ben zelfs het hele jaar niet verkouden geweest.'
Ik sprak altijd op zachte toon en als ik gedwongen werd iets te herhalen, moest ik heel erg mijn best doen om luider te spreken. Mevrouw McGuire zei dat ik zelfverzekerder moest overkomen.
'Het is goed om een beetje verlegen te zijn, Janet,' zei ze. 'God weet dat de meeste kinderen tegenwoordig te luid en onhebbelijk zijn, maar als je té bescheiden bent, slaan de mensen je over. Dan denken ze dat je je terugtrekt, als een schildpad die zich meer op zijn gemak voelt in zijn schild. Dat wil je toch niet?'
Ik schudde mijn hoofd, maar ze ging door met haar preek.
'Sta dan rechtop als je met mensen praat en kijk naar hén in plaats van naar de grond. En friemel niet zo met je vingers. Trek je schouders naar achteren. Je hebt alle lengte nodig die je maar kunt bereiken.'
Toen ik vandaag in haar kantoor kwam, liet ze me op deze stoel zitten en liep voor me heen en weer. Haar hoge hakken klikten als hamertjes op de tegelvloer, terwijl ze me adviseerde en me vertelde hoe ik me moest gedragen als de Delorices kwamen. Zo heetten ze, Sanford en Celine Delorice. Natuurlijk had ik ze nooit eerder gezien. Maar mevrouw McGuire vertelde me dat ze mij verschillende keren gezien hadden. Dat kwam als een verrassing. Verschillende keren? Ik vroeg me af wanneer, en als dat zo was, waarom had ik hen dan nooit gezien?
'Ze weten veel over je, Janet, en toch hebben ze belangstelling voor je. Dit is je beste kans tot dusver. Begrijp je?' vroeg ze. Ze zweeg even en keek me aan. 'Ga rechtop zitten,' snauwde ze.
Ik gehoorzaamde snel.
'Ja, mevrouw McGuire,' zei ik.
'Wat?' Ze hield haar hand achter haar oor en boog zich naar me toe. 'Zei je iets, Janet?'
'Ja, mevrouw McGuire.'
'Ja wat?' vroeg ze. Ze richtte zich weer op, met haar handen op haar heupen.
'Ja, ik begrijp dat dit mijn beste kans is, mevrouw McGuire.'
'Goed, goed. Spreek met krachtige, duidelijke stem. Spreek alleen als er tegen jou gesproken wordt, en lach zoveel je kunt. Spreid je benen niet te ver uit elkaar. Zo, ja. Laat me je handen zien,' beval ze en stak haar eigen lange, benige vingers uit om ze vast te pakken.
Ze draaide mijn handen zo ruw om dat mijn polsen pijn deden.
'Goed,' zei ze. 'Je verzorgt jezelf goed, Janet. Ik geloof dat dat een groot pluspunt voor je is. Zoals je weet, denken som
mige kinderen hier dat ze allergisch zijn voor een bad.'
Ze keek op de klok.
'Ze zullen nu wel gauw komen. Ik ga naar de voordeur om ze te verwelkomen. Wacht hier, en als we binnenkomen, sta je op om ons te begroeten. Begrepen?'
'Ja, mevrouw McGuire.' Haar hand ging weer naar haar oor. Ik schraapte mijn keel en probeerde het nog eens. 'Ja, mevrouw McGuire.'
Ze schudde haar hoofd en keek bedroefd, haar ogen vol twijfel.
'Dit is je grote kans, je beste kans, Janet. Misschien wel je laatste kans,' mompelde ze en liep de kamer uit.
Nu zat ik te staren naar de boekenkast, de foto's op haar bureau, de ingelijste brieven die haar gelukwensten met haar prestaties als administrateur in ons kindertehuis in de staat New York. Het staren naar de dingen in mevrouw McGuires kantoor verveelde me en ik draaide me om in mijn stoel om uit het raam te kijken. Het was een zonnige voorjaarsdag. Ik zuchtte toen ik naar de bomen keek. Hun glanzende groene bladeren en ontluikende bloesems wenkten me. Alles groeide als onkruid dankzij de hevige voorjaarsregens, en ik kon merken dat Philip, de tuinman, niet blij was met het maaien van de eindeloze gazons zo vroeg in het seizoen. Hij fronste zijn wenkbrauwen en ik verbeeldde me dat ik hem hoorde mopperen dat het gras zó snel opkwam dit jaar, dat je het bijna kon zien groeien. Even droomde ik weg op het monotone geluid van Philips grasmaaier en het verblindende zonlicht dat door de ramen naar binnen scheen. Ik vergat dat ik in mevrouw McGuires kantoor was, vergat dat ik met gesloten ogen onderuitzakte.
Ik probeerde me mijn echte moeder te herinneren, maar mijn prilste herinneringen waren aan mijn verblijf in een weeshuis. Hiervoor was ik in een ander tehuis geweest, maar toen ik bijna zeven was, werd ik hierheen overgeplaatst. Ik was nu bijna dertien, maar zelfs ik moest toegeven dat ik er niet veel ouder
uitzag dan negen, misschien tien. Omdat ik me mijn echte moeder niet kon herinneren, zei Tommy Turner dat ik waarschijnlijk een van die baby's was die dokters in een laboratorium maken.
'Ik wed dat je in een reageerbuis bent geboren en dat je daarom zo klein bent. Er ging iets mis met het experiment,' had hij gezegd toen we gisteravond uit de eetzaal kwamen. De andere kinderen vonden hem allemaal erg slim en lachten om zijn grap. Lachten mij uit.
'Janets vader en moeder waren reageerbuizen,' plaagden ze.
'Nee,' zei Tommy. 'Haar vader was een injectienaald en haar moeder was een reageerbuis.'
'Wie heeft haar dan Janet genoemd?' vroeg Margaret weifelend.
Tommy moest even nadenken.
'Dat was de naam van de laborante, Janet Taylor, dus gaven ze haar die naam,' antwoordde hij. Ik zag de gezichten van de anderen, en kon merken dat ze hem geloofden.
Zoals elke avond, had ik gisteravond uit de grond van mijn hart gewenst dat ik iets wist over mijn verleden, een feit, een naam, iets dat ik kon zeggen tegen Tommy en de anderen om te bewijzen dat ik ooit een echte mama en papa had gehad. Ik was geen dwerg of een reageerbuisbaby, ik was... nou ja, ik was een vlinder - voorbestemd om mooi te zijn en hoog boven de aarde te zweven, hoog boven de problemen en twijfels, hoog boven gemene kleine kinderen die andere mensen voor de gek hielden, alleen omdat ze kleiner en zwakker waren.
Het was alleen dat ik nog niet uit mijn cocon was gekropen. Ik was nog steeds een verlegen klein meisje, opgerold in mijn rustige, intieme wereld. Ik wist dat ik me op een dag zou moeten bevrijden, dapperder zou moeten zijn, luider spreken, langer worden, maar op het ogenblik leek dat allemaal nog te angstaanjagend. De enige manier die ik kende om te voorkomen dat het geplaag en de hatelijkheden van de andere kin-deren me hinderden, was in mijn eigen kleine cocon te blijven - waar het warm en veilig was en niemand me kwaad kon doen. Maar eens, op een goede dag, zou ik omhoogvliegen, als een mooie vlinder, hoger en hoger boven iedereen. Ik zou ze laten zien wie ik was.
Eens op een dag.