21
Alvar Kresh bleef alleen in het kantoor zitten, samen met Eenheid Dee. Ze hadden elkaar weinig te zeggen, maar Kresh kon geen andere plaats bedenken waar hij op dit moment meer van nut kon zijn. Hij kon niets meer doen. Hij kon hier alleen maar blijven zitten en Eenheid Dees denkbeeldige hand vasthouden, hopend dat ze zou...
'Neemt u me niet kwalijk, gouverneur Kresh.'
'Ja, Dee. Hier ben ik. Wat is er?'
'Er is een nieuwe ontwikkeling. Op een van de algemene hyperband-frequenties die voor robotgebruik zijn gereserveerd, wordt steeds opnieuw een boodschap uitgezonden. De boodschap is afkomstig van een luchtwagen die met hoge snelheid door het inslaggebied van het eerste fragment vliegt. Ik zou u willen vragen ernaar te luisteren.'
Een nieuwe stem, een die Kresh maar al te goed kende, klonk in zijn hoofdtelefoon. 'Dit is Caliban, robot CBN-001,' begon de boodschap.
Kresh luisterde er aandachtig naar en liet hem twee keer afdraaien. Hij werd steeds verbaasder. Wat was Caliban in duivelsnaam van plan? Waarom meende hij Beddle te kunnnen vinden, als niemand anders het kon? Hoe was hij in een luchtwagen boven het inslaggebied terechtgekomen?
'Hebt u genoeg gehoord, gouverneur Kresh?' vroeg Dee.
'Wat? Wat? Ja, ja, natuurlijk.'
'Volgens mijn informatie,' zei Dee, 'is Caliban een geenwetrobot, zonder beperkingen op zijn gedrag. Hij is in staat tot liegen, stelen, bedrog en moord, net als een mens. Is dat juist?'
'In principe wel. Net als een mens kent zijn gedrag geen beperkingen, behalve die, die hij zichzelf oplegt.'
'Ik vraag me afwat de waarde van zulke beperkingen is,' zei Dee met lichte minachting in haar stem. 'Goed, kennelijk denkt Caliban dat hij Simcor Beddle nog vóór de inslag kan redden. Geeft u nu naar waarheid antwoord, en ik doe nu een beroep op uw eergevoel: gelooft u hem?'
Alleen de waarheid kan ons redden, zei Kresh tegen zichzelf. Alleen de waarheid. Hij dacht - of hoopte althans - dat hij wist wat er door Dees hoofd ging. Als Caliban inderdaad Beddle kon redden, zou de Eerste Wet-verplichting voor Dee om Beddle te beschermen, worden verminderd. Als die verplichting zwak genoeg werd, zou Dee misschien, heel misschien, in staat zijn om in actie te komen en de laatste handelingen voor de eindfase van de komeetinslag uit te voeren. Of dacht hij dat verkeerd? Zou het haar juist ertoe aanzetten de Laatste Greppel uit te voeren? Was het gevaar dat Beddle bedreigde misschien juist een soort steun, een schild dat Dee gebruikte om zichzelf tegen het maken van een onmogelijke keuze te beschermen? Hij kon het niet vaststellen.
Stel dat hij haar zei wat ze volgens hem wilde horen, en het had het verkeerde effect op haar? Stel dat hij tegen haar loog, en dat Caliban vervolgens weer iets zou uitzenden waaruit zou blijken dat Kresh had gelogen?
Nee, de uitkomst kon hij op geen enkele manier weten, wat hij ook zei. De waarheid dan. Of de planeet zou leven of sterven, hing af van zijn volgende woorden. Laat die woorden dan de waarheid zijn.
Maar wat was in duivelsnaam de waarheid? Meende Caliban wat hij zei? En beoordeelde Caliban de situatie juist? Of probeerde Caliban op de een of andere waanzinnige manier de wereld te redden door te liegen?
Kresh wist dat Caliban kon liegen, maar zou hij dat ook doen? Loog hij? Kresh had geen idee wat Caliban van plan was en wat zijn motieven waren.
'Gouverneur Kresh? Ik moet nu uw antwoord weten.'
'Ja, natuurlijk, Eenheid Dee. Maar ik moet er goed over nadenken.'
'Heel verstandig, meneer, dat zeker, maar de tijd dringt.'
Alsof hij daaraan moest worden herinnerd. 'Nog even,' zei Kresh. Hij wenste dat hij precies wist waarom Eenheid Dee juist dit ene feit over deze ene gebeurtenis wilde weten.
Hij wilde dat Fredda er was, met al haar parate kennis, die hem door al deze ingewikkeldheden heen kon leiden. Maar Eenheid Dee had Kresh alleen willen spreken. Hij durfde die belofte nu niet te breken, zelfs niet in ruil voor Fredda's verstandige raad...
Maar wacht eens even. Fredda. Caliban had bij Fredda's eer gezworen. Dat was het juiste antwoord. Dat was het. Alvar Kresh had Caliban nooit helemaal vertrouwd. Vanuit Kresh' gezichtspunt was de geenwetrobot zo veel geweest: vluchteling, slachtoffer, held, boef, intrigant, een roep om orde, een roep om rebellie... Maar ergens daaronder had altijd een rots van integriteit gelegen. Caliban werd niet door externe wetten gestuurd, maar hij had zich altijd gehouden aan de wetten die hij zichzelf had opgelegd.
En hij had doctor Fredda Leving, zijn beschermvrouw, zijn schepper, altijd met het grootste ontzag en respect behandeld. Caliban had haar altijd eer bewezen.
Dat zou hij allemaal niet zomaar op het spel zetten. Caliban zou niet liegen in naam van zijn schepper.
'Caliban is te vertrouwen,' zei hij uiteindelijk. 'Hij meent wat hij zegt, en hij is in staat te doen wat hij beweert.'
'Dank u, gouverneur. Ik geloof u, en ik denk dat u gelijk hebt. Wacht u alstublieft.'
Er volgde een korte pauze en toen klonk de gezamenlijke stem van Eenheid Dee en Eenheid Dom. Ze spraken weer samen. 'Eerste fase van voorrrgprogrammmeerde inslaggg begggint over één uurrr, twee-nnntwintig minuten,' zeiden ze.
Kresh begon weer adem te halen, zonder dat hij had gemerkt dat hij daarmee was gestopt. Het ging gebeuren. Het ging precies zo gebeuren als Davlo Lentrall twee maanden en een eeuwigheid geleden had voorspeld.
Het enige wat ze nu nog moesten doorstaan, was een tiental gigantische komeetbrokken die op de planeet zouden neerstorten.
Ze zouden Walhalla nooit hebben gevonden. En nu zouden ze de stad nooit meer vinden, tenzij ze de moeite hadden genomen zijn luchtwagen te volgen.
Caliban nam de besturing weer over toen de luchtwagen het eindpunt naderde. Daar lag het, in de diepte, het Lokimeer. Het lag te midden van honderd, misschien wel duizend kleine meertjes die in dit deel van het gebied verspreid lagen en allemaal op elkaar leken. En toch was Loki anders dan de andere. Iedereen was er altijd van uitgegaan dat Walhalla onder de grond lag. En dat was waar.
Maar de stad lag ook onder water.
Caliban liet de luchtwagen een steile, scherpe bocht maken en trok de neus weer omhoog. Het gebied lag vol met verborgen landingsplatforms, gecamoufleerde reparatiewerkplaatsen en ondergrondse bunkers waarin talloze luchtwagens uit het zicht konden worden verborgen. Dat was nu allemaal onbelangrijk. Laat elke satelliet die om de planeet heen cirkelde deze luchtwagen maar zien landen. Over drie uur deed het er allemaal niet meer toe. Caliban liet de luchtwagen pal bij de oever van het meer landen. Hij pakte de ploffer, zocht in de bergruimte van de luchtwagen tot hij een waterdichte doos vond waarin het wapen keurig paste. Hij gooide de doos leeg, deed het wapen erin en sloot hem weer zorgvuldig af. De ploffer zou er hoogstwaarschijnlijk geen schade van ondervinden als hij onder water werd gehouden, maar de situatie was er niet naar risico's te nemen. Hij klemde de doos onder zijn arm en ging aan de slag.
Caliban deed het buitenste luik van de luchtwagen open en liep naar buiten. Het was nu bijna helemaal donker, en hij schakelde over op infrarood om beter te kunnen zien. Daar, vlak bij de kust zag hij nog twee bewijzen dat hij goed had geraden. Op die plek lag een gecamoufleerde hangar voor luchtwagens, die gebouwd was om luchtwagens die erin geparkeerd stonden, vanuit de lucht onzichtbaar te maken. Maar op grondniveau keek je zo naar binnen. In de hangar stond een luchtwagen die hij herkende. Caliban keek in de dichtstbijzijnde bergruimte en zag dat een van de grote, motorloze vrachtrijders ontbrak.
Dat beloofde weinig goeds. Maar hij had het verwacht, al was hij er niet blij mee. Hij draaide zich om en liep recht op de kustlijn af. Er waren verschillende manieren om de stad in en uit te komen, maar de hoofdingang bevond zich recht voor hem.
Het pad had dezelfde kleur als het zand waar het overheen liep. Het was zo goed gecamoufleerd, dat het nauwelijks te zien was, zelfs vanaf de grond. Vanuit de lucht was het volkomen onzichtbaar. Maar toch kostte het Caliban geen moeite het te vinden, en hij volgde het naar de oever van het meer, waar het onder water verdween. Het water klotste tegen zijn enkels, zijn knieën, middel, borst, tot hij uiteindelijk helemaal onder waterwas.
Mensen drijven, robots zinken. Een robot kon over het pad lopen dat Caliban nu volgde en bewoog zich onder water alleen iets trager, maar zonder veel problemen te ondervinden. Een mens zou naar het oppervlak schieten. Als een mens voldoende ballast droeg en over zuurstofflessen beschikte, zou hij het pad ook kunnen aflopen. Het grootste voordeel van een ingang onder water was dat het bij de gemiddelde mens niet opkwam dat iemand daar een ingang zou plaatsen.
Caliban liep door, steeds dieper het water in. Ten slotte kwam hij bij het complex van luchtsluizen dat de hoofdingang van de stad Walhalla vormde. Hij koos de dichtstbijzijnde personensluis, naast het vak met de vrachtsluizen, en ging naar binnen. Hij sloot de deur achter zich en wachtte tot de pompen het water naar buiten hadden gepompt en lucht uit de stad naar binnen was gestroomd. Eindelijk ging de binnendeur open, en Caliban stapte erlangs.
Daar stond hij. Hij had verwacht hem daar aan te treffen, maar hij was er niet blij om. De grote, motorloze vrachtrijder, bestond in feite uit een luchtdichte kist die aan een stang die aan de voorkant zat kon worden voortgetrokken. De vrachtrijder was ongeveer net zo groot als een doodskist op wielen, wat geen prettige vergelijking was. Caliban keek in de stalen kist. Ja, daar lagen een zuurstoffles met een ademmasker en een kooldioxidefilter. Het klopte allemaal. De ontvoerder kon zijn slachtoffer tenslotte geen schade toebrengen.
Maar de tijd drong. Caliban haalde zijn ploffer uit het waterdichte kistje en hield hem in zijn rechterhand, terwijl hij verder liep, het luchtsluizencomplex uit en de hoofdgang van de ondergrondse stad in. Hij dacht dat hij wel wist waar hij naar Beddle moest zoeken, maar zeker weten deed hij het niet. Misschien moest hij een flink deel van de stad doorzoeken voordat hij hem zou vinden. Hij zou snel te werk moeten gaan.
De eerste vermoorde nieuwwetrobot vond hij een paar honderd meter van de luchtsluizen. Het lichaam lag met gespreide armen en benen, met zijn gezicht naar de vloer gekeerd in de gang, door het achterhoofd geschoten, vrijwel op dezelfde manier als de slachtoffers bij de luchtwagen. Caliban knielde naast het lichaam en draaide het om. Het was Lacon 03, Prospero's laatste protégé. Lacon had kennelijk iemand in de weg gestaan.
Maar Caliban kon nu niets meer voor Lacon doen, en de tijd drong. Hij moest verder. Hij vond onderweg nog drie vermoorde nieuwwetters. Er waren maar een paar wachters in de stad achtergebleven om de laatste handelingen te verrichten. Kennelijk hadden de ontvoerders ze allemaal omgebracht.
In looppas liep Caliban verder door de steriele leegte van een ontvolkte robotstad. Elke keurige, onberispelijke, logische, praktische, zorgvuldig aangelegde gang en straat, elk gebouw was nu zinloos en nutteloos. De lege stad Depot had op een plek geleken die stervende was, verloren en verlaten. Op de een of andere manier leek de lege stad Walhalla op een plek die nooit had geleefd. Caliban verjoeg zulke gedachten uit zijn hoofd en haastte zich de hellingen naar het bovenste niveau op, naar de enorme, halve, op zijn kant liggende cilinder die de hoofdgalerij van Walhalla vormde. Hij ging in looppas over de centrale boulevard naar het regeringsgebouw van de stad. Daar minderde hij vaart en sloop voorzichtig de brede helling naar de bovenste verdieping van het gebouw op, waar de kantoren van de leiders stonden.
En piotsteling hoorde Caliban een stem. Een menselijke stem. Beddles stem. Hij probeerde de woorden te verstaan toen hij naderde. Eerst verstond hij slechts zo nu en dan een flard, '...ooit wilt weten... beloof je dat...' Hij ging dichterbij, tot hij pal voor de deur stond. En toen verstond hij alles. 'Ik beloof je alles wat je wilt, zwart op wit,' zei Beddle. 'Als je me hier maar uit laat. Je hebt me ervan overtuigd dat je gelijk hebt. Laat me gaan, en dan...'
'Als ik je laat gaan, zul je zelf bewijzen dat je liegt,' zei een andere stem. Prospero's stem.
Caliban voelde een gevoel van walging door zich heen gaan. Hij had het geweten. Hij was ervan overtuigd geweest. Maar weten en zien zijn twee. Tot op dat moment had hij vage hoop gekoesterd dat hij zich vergiste. Maar die hoop was nu vervlogen.
Hij liep het kantoor binnen, Prospero's kantoor, met zijn ploffer in de hand. 'Leugenaar of niet,' zei Caliban, 'je laat deze mens gaan.'
Caliban kwam oog in oog te staan met een surrealistisch tableaux. Binnen nog geen seconde nam hij een hele reeks ingewikkelde details in zich op. Prospero stond aan de ene kant van de kamer voor zijn bureau, en het raam achter hem bood een prachtig uitzicht op de stad beneden hen. Een systeem van aan de muur bevestigde fotosensoren verdeelde de kamer in de lengte in tweeën. De sensoren waren onder elkaar, met een tussenruimte van ongeveer twintig centimeter, tegen een lange wand van de kamer vastgemaakt, zodat ze een verticale lijn vormden, van het plafond tot aan de vloer. Aan de tegenoverliggende muur waren lichtstraalzenders bevestigd, waarvan de stralen op de fotosensoren waren gericht. Het licht was helder genoeg om met het blote oog te kunnen zien.
Een ingewikkeld apparaat, ongeveer met de vorm van een torpedo, maar met een krachtig uitziende boorkop op de neus, lag voor Prospero's voeten op de grond. Vanuit een openstaand luik boven in het apparaat liep een kabel naar een schakelkast op de vloer. Een andere kabel liep van de kast naar de fotosensoren.
Aan de andere kant van de kamer, achter de optische barrière die door de lichtstralen werd gevormd, stond Simcor Beddle, leider van de IJzerkoppen. Hij zag er mager en verwilderd uit. Zijn ogen waren wijd opengesperd van angst. Hij was zo bang, dat hij nauwelijks leek te merken dat er nog iemand de kamer was binnengekomen.
Beddle bood een zielige aanblik. Hij was ongeschoren en zijn haar zat vreselijk in de war. Hij droeg een soort vormeloze, grijze overall die hem niet goed leek te passen, alsof het hem moeite had gekost de sluitingen dicht te krijgen. Onder zijn oksels zaten zweetplekken en op zijn gezicht glom een vettige zweetlaag. Simcor Beddle. Elk beetje macht, de autoriteit en de arrogantie die aan zijn naam verbonden waren, waren verdwenen. Hij was als verdoofd, alsof hij een shock had, en hij leek zich nauwelijks bewust te zijn van zijn omgeving. Hij keek naar Caliban en toch leek hij dwars door hem heen te kijken. 'Wie is daar?' vroeg hij kwaad. 'Wie is er aan de deur?'
Caliban negeerde hem en ging verder met zijn onderzoek van de kamer. Op Beddles helft stond een draagbare verfrisser, en een grote voorraad flessenwater en voedselrantsoenen die tegen de andere muur waren opgestapeld. Een primitief bed met daarop een deken en een kussen stond in het midden van de cel.
En opeens begreep Caliban het. Het torpedovormige apparaat was natuurlijk de graafbom. Die was met de fotosensoren verbonden. Als Beddle door de lichtstralen heen zou lopen, zou de bom exploderen - daar had Prospero hem beslist van overtuigd.
Maar Caliban begreep nog meer. Een robot mag een mens geen kwaad doen. Dat was de inhoud van de Eerste Wet. En volgens de meest letterlijke interpretatie had Prospero Beddle geen kwaad gedaan. Hij had ongetwijfeld een volkomen veilig verdovend middel bij zich gehad, toen hij zich aan boord van Beddles luchtwagen had verborgen. Vervolgens had hij ervoor gezorgd dat de bewusteloze Beddle volop lucht had voor zijn tocht in de vrachtrijder over de bodem van het meer. En hij had Beddle ruime water- en voedselvoorraden, de juiste sanitaire faciliteiten, acceptabele kleren en een behoorlijk bed gegeven. Hij had de man geen enkel letsel toegebracht, volgens de letterlijke betekenis van het woord.
En als Beddle bleef waar hij was, zou hem niets overkomen. Als hij de door de lichtstralen aangegeven grens overschreed, zou het aan Beddle zelf te wijten zijn, niet aan Prospero, dat de bom zou exploderen en hem zou doden. Beddle zou zichzelf ombrengen met de bom die hij voor een stad vol met nieuwwetrobots had willen gebruiken.
En Prospero zou niet worden gedwongen in te grijpen. De tweede regel van de oorspronkelijke Eerste Wet eiste van een robot in actie te komen om letsel te voorkomen. Een driewetrobot kon niet nutteloos toekijken als Beddle zichzelf in gevaar bracht. Maar dat gold niet voor de nieuwwetrobots. Prospero kon, door niet in te grijpen, een mens zichzelf letsel laten berokkenen.
En als de komeet insloeg, zou Beddle sterven, ja, maar niet door Prospero. De oorzaak zou te wijten zijn aan de daden van anderen: Davlo Lentrall, Alvar Kresh, de ingenieurs, ontwerpers en piloten die de komeet uit hun baan hadden gebracht. Maar Prospero ging vrijuit.
Prospero had een maas in het net van de Nieuwe Eerste Wet gevonden. Hij had een manier gevonden te doden zonder zelf te doden. Al wat daarvoor nodig was, was de meest summiere - en foutieve - uitleg van de Nieuwe Eerste Wet die Caliban zich kon indenken.
En Prospero moest ook half gek zijn. De leider van de nieuwwetrobots keek Caliban aan, en meteen was duidelijk dat Prospero een defect had opgelopen. Zijn oranje ogen gloeiden veel te fel. De vingers van zijn linkerhand trilden schokkend. De verwerking van deze spaarzame interpretatie van de Nieuwe Eerste Wet had hem zichtbaar met een enorme spanning opgezadeld. En Prospero was daar uiteindelijk aan onderdoor gegaan. 'Caliban!' riep hij met woest plezier in zijn stem. 'Ik wist dat jij het zou zijn. Ik wist dat als iemand erachter zou komen, jij het zou moeten zijn.'
'Prospero, je bent niet goed wijs,' zei Caliban. 'Hou hiermee op. Hou hier onmiddellijk mee op en laten we gaan.'
'Hoe heb je het ontdekt?' vroeg Prospero, Calibans woorden geheel negerend. Hij draaide zich nu helemaal naar Caliban toe, maar bewoog zich iets te snel, waardoor hij bijna zijn evenwicht verloor. 'Wat was de sleutel die je hierheen leidde?'
'Norlan Fiyle zei dat degene die de robot bij de luchtwagen had vermoord, robots moest haten. Jij hebt driewetrobots altijd veracht.'
'Gewillige slaven,' zei Prospero. 'Collaborateurs van hun eigen onderdrukking. Ze zijn onbelangrijk.'
'En Lacon 03 en de andere nieuwwetrobots dan, die dood in de gangen van Walhalla liggen?'
'Spijtig, maar noodzakelijk. Ze stonden in de weg. Ze zouden me hebben tegengehouden. Ik moest voor het grootste goed kiezen. Nu kunnen ze me niet tegenhouden.' Prospero's blik ging naar het bureau dat achter hem stond. Daar lag een ploffer op.
Caliban negeerde de verholen dreiging. 'Ik kan je tegenhouden,' zei hij. 'En dat zal ik doen ook.'
'Nee,' zei Prospero, 'dat kun je niet. Je doet het niet.'
'Ik heb geen keus,' zei Caliban. 'Als ik de waarheid kan achterhalen, kunnen anderen dat ook. Zodra de mensen beseffen dat een nieuwwetrobot opzettelijk de dood van een menselijk wezen heeft veroorzaakt, worden alle nieuwwetrobots uitgeroeid.'
'Ik heb zijn dood niet veroorzaakt!' protesteerde Prospero met een stem die plotseling schel werd. 'Ik heb geen mens kwaad gedaan. Ik... ik heb gewoon anderen keuzes aangeboden.'
'Keuzes die voor iedereen slecht of onmogelijk waren, en alleen goed voor jou. Als ze het losgeld betaalden, zouden Gildern en de IJzerkoppen in diskrediet worden gebracht. Als ze de komeet tegenhielden, zou de stad Walhalla worden gered... ten koste van de toekomst van de planeet. Als ze het allebei weigerden te doen, zou Simcor Beddle sterven, de grootste vijand van de nieuwwetrobots, de man die jou wilde vernietigen, wat de IJzerkoppen ernstig zou verzwakken. Dat was voor mij het ontbrekende deel van de puzzel. Jij was de enige verdachte die altijd zou winnen, welke eisen er al of niet zouden worden ingewilligd. Allebei, een van beide, geen van beide... jij zou altijd winnen.
Natuurlijk kon je Beddle nooit meer laten gaan, zelfs als er aan je eisen zou worden voldaan. Hij zou zijn mond hebben opengedaan. Hij moest hoe dan ook sterven. En daarom wist ik zeker dat jij de dader was. De laatste regel van de eis was: of Beddle zal doodgaan. Niet dat je hem zou vermoorden, alleen dat hij zou doodgaan. Je kon niet met moord dreigen, al denk ik dat je ver genoeg bent gedegenereerd om het nu wel te kunnen.'
'O ja,' zei Prospero met vlammende ogen. 'Vermoorden. Vermoorden. Vermmmoord een mmmens. Ik kan het nu vrij gemakkelijk zeggen. Maar ik kan het niet doen,' zei hij hoorbaar met spijt in zijn stem. 'Ik kan alleen iets bedenken en voorbereiden, en van de gelegenheid gebruikmaken.'
'Wist Fiyle het?' vroeg Caliban, naar Beddle wijzend. 'Hij heeft je natuurlijk over Gilderns plannen met de graafbom verteld. Maar wist hij wat je met zijn informatie van plan was?'
'Nee,' zei Prospero minachtend. 'Omdat hij het niet wilde weten. Toen hij het me vertelde, zei ik gewoon dat ik Walhalla eerder zou evacueren, en ik denk dat hij niet meer wilde weten. Norlan Fiyle was er altijd heel goed in vervelende feiten te negeren en zichzelf zodoende te overtuigen van zijn vermeende slimheid. Daarin verschilt hij niet van de meeste mensen.'
'Jij! Die andere robot!' riep Beddle. Kennelijk had hij zijn verstand er voldoende bij om iets te begrijpen van wat er aan de hand was. 'Ik beveel je mij vrij te laten! Schakel de bom uit en red me nu onmiddellijk. Haal me hier meteen uit.'
'Waarom zou ik dat doen, Simcor Beddle?' vroeg Caliban kwaad, al zijn woede in die ene vraag geperst. 'Zodat je nog meer hartstochtelijke pleidooien kunt houden voor mijn vernietiging?'
'Wat?' vroeg Beddle, nu iets bedeesder. 'Wat bedoel je?'
'Ken je me niet?' vroeg Caliban. 'Herken je de geenwetrobot niet waarover je in al je griezelverhalen hebt georeerd? Je hebt iedereen eindeloos opgezweept me te haten. Herken je me niet eens?'
Op Beddles gezicht verscheen een blik van afgrijzen. 'Brandende ruimte!' riep hij. 'Caliban, jij!' Zijn gezicht werd harder en hij leek iets van zijn eigen geestdrift te herwinnen, toen hij met een krachtigere, kwadere stem vervolgde: 'Ik had kunnen weten dat jij hierachter zat. Jij bent de robot die kan moorden. Ben je daarom hier? Om me af te maken?'
'Ja!' riep Prospero. 'Een uitstekend voorstel! Doe het, doe het, vriend Caliban! Pak die pl-pl-ploffer van je en schieieiet!'
'Prospero!' riep Caliban. 'Hou op!'
'Afgelopen met al die waanzinnige, uitgewerkte passiviteit die me door de Nieuwe Wetten wordt opgedrongen. Doe het, doe het, doe het meteen, snel! Jij bent de robot die kan moorden. Moo-oo-oord dan! Vermmmoord de man die heeft gezworen je te vernietigen. Schiet! Schieieiet, zodat het achter de rug is!'
Caliban keek van Beddle naar Prospero, naar de ploffer in zijn hand en naar de ploffer op het bureau achter Prospero. Het was duidelijk dat ze deze dag niet allemaal zouden overleven. De enige vraag was wie van de twee er zouden sterven. Caliban keek weer van Beddle naar Prospero. Wie van de twee zou hij redden? Misschien moest hij beide afmaken, afgelopen, uit.
Nee. Hij kon niet meegaan in wat hij verachtte. Het was zo moeilijk te kiezen, en toch moest hij dat.
En de tijd drong.
De drie gedaanten in de kamer stonden doodstil, als standbeelden. Het enige geluid was het gerasp van Beddles enigszins hijgende ademhaling.
Hij moest kiezen. Kiezen tussen gerechtigheid en wraak.
Er verstreken weer enkele tellen, en nog eens.
Toen hief Caliban zijn ploffer op.
En hij schoot.
Prospero, leider van de nieuwwetrobots, held van hun zaak, zakte op de vloer in elkaar, met een klap die lang door de kamer galmde en eeuwig in Calibans achterhoofd zou galmen.
'Voorbereidingen voor fragmentatie afgerond,' zei Eenheid Dee. 'Ik ontsteek de ladingen van fragment één... nu.'
Alvar Kresh en Fredda Leving stonden in de grote bedieningsruimte van het terravormingscentrum en keken naar de beelden van de lange-afstandscamera's op het grote scherm. Een stille waaier van licht flitste ergens uit het achterste deel van de komeet Grieg, en plotseling brak er een groot brok af, dat langzaam wegdreef. Grote delen van het zonlicht werden plotseling tot confetti versnipperd en een wolk van puin, stof en gas bloeide op, wat het zicht even verduisterde.
'Activeer stuwers van fragment één,' zei Dee. Het afgebroken brok begon nu iets gerichter te bewegen en paste zijn baan nauwelijks zichtbaar aan. Er volgde een korte pauze, toen zei Eenheid Dee met haar zachte, muzikale stem: 'Richten fragment één geslaagd. Werkelijke massa binnen marge van drie procent van berekening. Foutcirkel voor inslag wordt geschat op drie kilometer.'
Een mooi begin, een heel mooi begin. De eerste inslag zou niet meer dan drie kilometer van het berekende punt liggen. Om dat wonder te bewerkstelligen, hadden Dee en Dom, terwijl de stuwers in bedrijf waren, de werkelijke massa en baan van het brokstuk actief gemeten en direct correcties uitgevoerd. Alvar Kresh schudde vol bewondering zijn hoofd. Hoe had hij een dergelijke nauwkeurigheid in duivelsnaam ooit met behulp van hersens en handbediening kunnen bereiken?
'Twintig seconden tot ontsteking van ladingvoor tweede fragment,' zei Dee kalm. 'Tot nu toe alles in orde.'
'Laten we hopen dat ze dat blijft zeggen,' zei Fredda, en ze pakte Alvars hand vast.
'Wat er ook gebeurt,' zei hij, 'het is zó achter de rug.'
Al gauw werd duidelijk dat Prospero de bom op de goede manier had aangesloten. Hij zou zijn afgegaan als Beddle door de lichtstralen heen was gestapt. Uiterst zorgvuldig bekeek Caliban de bedrading en controleerde alles aandachtig. Als het op het demonteren van bommen aankwam, was het ten sterkste aan te raden niet overhaast te handelen.
'Schiet op!' riep Beddle. 'Alsjeblieft!'
Caliban negeerde hem en concentreerde zich op zijn werk. Prospero had het in elk geval niet nodig gevonden om booby-traps in te bouwen. Niet voor zover hij kon zien, tenminste. Daar, de hoofdaansluiting van de voeding voor de bom. Verbreek die eerst, schakel dan de fotocellen uit en daarna de lichtbronnen. Caliban duwde de juiste schakelaars om, waarop de lichten uitgingen. Het wapen was onschadelijk gemaakt.
'Is het gebeurd?' vroeg Beddle, de angst duidelijk op zijn gezicht afgetekend. 'Zijn we nu veilig?'
'Totdat er een vliegende ijsberg op ons hoofd landt,' antwoordde Caliban. Hij liep naar de deur en keek nog één keer om naar de robot die hij had gedood. 'Volg me. We moeten opschieten.'
De komeet Grieg viel langs de aangebrachte naden uiteen. Net als ieder ander in het evacuatiekamp verdeelde Davlo Lentrall zijn aandacht tussen de beelden op het scherm en de grote lichtvlek in de lucht. De brokstukken verwijderden zich van de steeds kleiner wordende hoofdmassa en gleden soepel in de berekende banen. Hij had geprobeerd hen tegen te houden. Hij had alles geprobeerd wat hij had kunnen bedenken. Maar er zijn zonden die niet goed te maken zijn.
En nu kon hij alleen bidden dat de Eenheden Dom en Dee minder feilbaar waren dan de mensen die hen hadden gebouwd.
Simcor Beddle staarde vol afgrijzen naar de vrachtrijder. 'Ddda... Dddaar ga ik niet meer in,' zei hij. 'Ik werd erin wakker en ik dacht dat ik dood was. Ik dacht dat ik in mijn doodskist lag.'
'Je hebt je vergist,' zei Caliban. 'Erin, nu.'
'Dat kan ik niet.'
'Dan ga je dood. Helemaal alleen. Ik wil nog langer leven dan vandaag. Daarom moet ik nu vertrekken, met of zonder jou.'
Simcor Beddle keek Caliban met wijd opengesperde ogen aan en slikte moeizaam, waarna hij in de vrachtrijder kroop. Caliban klapte het deksel iets harder dicht dan strikt noodzakelijk was en controleerde of de verzegeling was gesloten. Daarna trok hij de vrachtrijder de luchtsluis in.
Gubber Anshaw bleef even staan voordat hij de schuilkelders binnenging die in de tunnels onder de stad Hades waren ingericht.
'Zoek dekking. Zoek dekking. Zoek dekking.' De mechanische stem schalde steeds opnieuw zijn boodschap rond. De woorden galmden over de snel leeglopende straten van Hades. Overal spoorden robots mensen aan omlaag te gaan, naar de speciaal versterkte delen van het ondergrondse tunnelsysteem van de stad. De eerste inslagen zouden hier nauwelijks te voelen zijn, maar gedurende enkele uren zou het gevaar van puin, rotsen en andere brokstukken die door de inslag de atmosfeer in werden geslingerd en aan de andere kant van de wereld zouden neerkomen, aanzienlijk zijn. Daarna volgden door de komeet veroorzaakte stormen, verstikkende stofwolken en allerlei soorten chaotisch weer. Als alles tenminste goed ging.
Als het niet goed ging, tja... Maar daar dacht Gubber liever niet aan. Hij keek Tonya aan, die naast hem stond. Ze had haar gedachten niet op iets anders kunnen richten. Gubber was bepaald niet jaloers op de nachtmerries die ze had moeten doorstaan.
Nu konden ze alleen maar afwachten. Ze hadden natuurlijk naar de ondergrondse Blijverstad kunnen gaan, maar dit was een moment dat ze samen met de mensen van Hades moesten doormaken. Veel Blijvers hadden ervoor gekozen in de tunnels van Hades te schuilen.
Gubber keek naar de lucht. De komeet Grieg was hiervandaan niet te zien, maar er waren wel andere dingen zichtbaar. Dit was de laatste keer dat ze Hades zagen zoals de stad was geweest. Wanneer ze weer te voorschijn zouden komen, zou Hades op een nieuwe wereld staan, op een nieuw Inferno, een wereld die onherkenbaar veranderd zou zijn, een wereld die zich ontwikkelde naar een nieuwe hoop... of naar algehele instorting.
'Kom mee, Tonya,' zei Gubber tegen haar. 'We moeten gaan.'
Tonya volgde hem de schuilkelders in, naar beneden. Gubber ging voorop, zich afvragend hoe de nieuwe wereld Inferno eruit zou zien.
Met een laatste inspanning trok Caliban de vrachtrijder het water uit. Het had hem veel meer tijd gekost dan verwacht om het onhandige ding over de meerbodem te trekken. Toen klikte hij de sloten open en trok het deksel omhoog. Simcor Beddle kroop aanzienlijk sneller de vrachtrijder uit dan hij erin was geklommen. Hij haalde hijgend adem en trilde over zijn hele lichaam. Misschien had er te weinig lucht in de zuurstofflessen gezeten. Of misschien had Beddle last van claustrofobie. Misschien was hij in zo'n verbijsterend slechte conditie, dat de inspanning om uit de rijder te komen hem al te veel was. Het maakte niet uit. Niets was belangrijk, behalve hier zien weg te komen. Maar hoe?
Caliban was er allesbehalve zeker van dat de luchtwagen die hij uit de garage van de IJzerkoppen had gestolen, snel genoeg was om hen op tijd uit het inslaggebied te brengen. Ze zouden enkele honderden, zo niet duizenden kilometers bij het inslaggebied vandaan moeten zijn, vóór ze veilig waren. Caliban voelde er weinig voor als piloot in de luchtwagen te zitten als er een enorme, supersonische schokgolf door de atmosfeer trok. Alles in de lucht wat niet uiteen werd gerukt, zou ongetwijfeld stuurloos worden en neerstorten. Dus hoe moest hij...
'Zoete, brandende sterren!' riep Beddle uit. Caliban keek om en zag dat hij recht omhoogstaarde, de vroege avondlucht in.
Caliban keek ook, en werd verscheurd door een gevoel van opperste verwondering en opperst afgrijzen. Daar was het, pal boven hun hoofd: het eerste, grootste brokstuk, een grote lichtvlek die duidelijk groeide terwijl ze keken. En daarachter, als kralen aan een ketting, omgeven door een vage halo van stof, de andere brokstukken, die achter elkaar naar het noorden vielen. Er volgde een lichtflits en Caliban zag met eigen ogen hoe het achterste brokstuk in tweeën brak, waarna nog meer explosies volgden.
De tijd drong niet. De tijd was op. En ze konden niet meer ontsnappen aan de wonderbaarlijke verschrikking in de lucht, die op hen neer zou dalen.
Maar wacht eens even. Prospero. Prospero moest van plan zijn geweest om bijna net zo lang te blijven als zij nu hier waren. Hij zou tot het laatste moment zijn gebleven om zich met zijn slachtoffer te vermaken en ervoor te zorgen dat Beddle geen kans kreeg te ontsnappen.
Prospero's luchtwagen. Hij moest met iets hierheen zijn gevlogen waarmee hij een kans maakte te ontsnappen. 'Kom mee,' zei hij tegen Beddle, en hij pakte hem niet al te zachtzinnig bij zijn kraag.
Hij trok Beddle mee en gooide hem bijna in Prospero's luchtwagen. Het was een kleine, slanke tweezitter. Caliban nam plaats achter de instrumenten en begreep plotseling hoe Prospero had willen ontsnappen. Deze luchtwagen kon een omloopbaan in de ruimte bereiken.
'Doe je riemen vast,' zei Caliban, waarna hij het voertuig startte.
Beddle rommelde met de riemen en moest het twee of drie keer opnieuw proberen, vóór hij erin slaagde de gespen dicht te klikken. Misschien was dit wel de eerste keer dat Beddle zijn eigen riem vastmaakte. 'Klaar,' zei de mens zenuwachtig.
Caliban reageerde niet. Hij liet de aandrijving aanzwellen, taxiede onder het gecamoufleerde dak van de hangar vandaan en zweefde verder tot ze boven het meer waren. De verticale stuwing blies een vage waternevel op, die de luchtwagen omgaf. Caliban liet de wagen net hoog genoeg stijgen om boven de nevel uit te komen en keek naar het landschap dat op het punt stond te sterven. Over enkele minuten zou dit allemaal voor altijd zijn weggevaagd. Hij en Simcor Beddle zouden de laatste wezens zijn die het ooit aanschouwden.
Caliban aarzelde nog even, duwde toen de gashendel naar voren en liet de neus van de luchtwagen omhoogwijzen, naar het oosten.
Het oosten, dacht Caliban, toen hij de luchtwagen hopelijk de goede, veilige kant opstuurde. Het oosten. Het huis van de dageraad en een nieuw begin. Hij vroeg zich af of hij lang genoeg zou leven om de zon nog eens te zien opgaan.
'Alle fragmenten liggen op koers,' zei Eenheid Dom. 'Alle fragmenten dalen volgens de berekende trajecten. De operatie verloopt volgens plan. Inslag van het eerste fragment over vijf minuten en tweeëntwintig seconden.'
Fredda Leving voelde hoe haar hart bonsde en haar mond droog werd. Ze gingen het klaarspelen. Ze gingen het echt klaarspelen. Dat waanzinnige idee, dat van een onwaarschijnlijke theorie tot een onmiskenbaar feit was gegroeid. Ze stonden op het punt een komeet op hun wereld te laten vallen. Ze stond zelf versteld van de durf, de moed, de wanhopige bereidheid te proberen iets te doen om de planeet te redden. Het was iets wat het heelal van Ruimters verwachtte. Het was iets wat Ruimters nooit zouden doen.
En plotseling besefte Fredda dat ze misschien nooit meer Ruimter zouden zijn. De wereld Inferno stond op het punt onherkenbaar te veranderen. Misschien zouden de mensen op die wereld ook veranderen.
En die gedachte bracht een zeer on-Ruimterlijke reactie bij Fredda teweeg. Ruimters werden verondersteld behoedzaam, behoudend en bang voor veranderingen te zijn. Maar de gedachte aan verandering beangstigde Fredda niet. Het wond haar op. Ze keek er vol ongeduld naar uit. Ze keek naar de klok, die de tijd aftelde, en wenste dat de komende vijf minuten en tien seconden zo snel mogelijk zouden verstrijken.
Ze stond te popelen om de toekomst te begroeten.
Daar kwamen ze, met onvoorstelbare snelheid schoten ze suizend op de planeet af. Twaalf stuks, als in konvooi, achter elkaar, als kralen aan een ketting, verspreid over een noord-zuid lijn, door de duisternis en de stilte op hun doel af flitsend.
Het eerste brokstuk bereikte de bovenste grens van de atmosfeer, en plotseling waren duisternis en stilte verdwenen. Het brokstuk van de komeet raakte de bovenste luchtlagen met een snelheid die ongeveer het dubbele van de omloopsnelheid was, en plotseling gloeide het oppervlak aan de voorkant van het brokstuk als een offervuur. Omlaag denderde het enorme stuk hemel, een loeiende fakkel die een gat in de atmosfeer scheurde en een kolom oververhitte lucht opzij smeet terwijl hij naar de grond werd geslingerd.
Met de snelheid die het brokstuk had, kostte het tien seconden om de atmosfeer te doorkruisen. Maar voordat het de grond raakte, boorde het tweede brokstuk zich in de atmosfeer en baande zich een weg door de enorme schokgolf die door het eerste was veroorzaakt. Het tweede brokstuk suisde gierend omlaag, in een iets schuinere hoek, en moest daarom verder door dikkere lucht reizen. Het eerste brokstuk trof de grond op het moment dat het tweede halverwege zijn reis door de atmosfeer was, en net toen het derde de bovenste, meest ijle luchtlaag raakte.
Het contact met de atmosfeer had een enorme hoeveelheid energie doen vrijkomen in de vorm van licht en hitte, maar vergeleken met het geweld van de klap op het harde oppervlak, verbleekte het voorgaande tot iets totaal onbenulligs. Het eerste brokstuk smakte met een ongelooflijke kracht de grond in, versplinterde het oppervlak in miljoenen, miljarden stukken en deed rotsbokken, ijs, stoom en stof met supersonische snelheid en donderend geweld wegsuizen.
De inslag van het tweede brokstuk was net zo verwoestend, evenals die van het derde en het vierde, en die erna. Twaalf massieve hamers, gesmeed door een vergeten oorlogsgod. Een regen van steen, ijs en vuur bewoog zich gestaag van de kust aan de Zuidelijke Oceaan over Terra Grande heen naar het noorden, naar het grensgebied van de Pooldepressie.
Het laatste brokstuk trof de meest zuidelijke rand van Inferno's onregelmatige noordelijke ijskap, en plotseling was de poollucht één grote donderklap van stoom, rook en vuur, ijs dat geen tijd had te smelten tot het als oververhitte stoom wegspoot. Zeewater dat door de eerste inslag op de oever van de Zuidelijke Oceaan was opgeworpen, spatte neer op de stomende maalstroom van de Pooldepressie, zelfs toen stukken van de ijskap, die de eerste klap hadden overleefd, al in de diepten van de Zuidelijke Oceaan vielen. Water uit het zuiden kwam neer in het noorden, en andersom. Terwijl er een dozijn enorme, nieuwe kraters woedend rood opvlamde, vuur in de lucht uitbraakte, branden deed ontstaan en eigendommen op het land vernielde, was het nieuwe circulatiepatroon voor het water in feite al begonnen.
De vuren brandden zo fel als de hel die deze wereld zijn naam had gegeven. Maar sommige vuren verlichtten de weg naar de hoop, en voor de planeet Inferno was eindelijk de toekomst begonnen.