9 Intrige
Kethol bleef staan.
Het enige wat hij hoorde, was zijn eigen ademhaling terwijl hij rondkeek in het witte landschap. Oude gewoonten waren nu eenmaal hardnekkig, en tussen zijn ademhalingen door luisterde hij naar de geluiden van de bossen. Even stond hij stil bij de absurditeit van het moment, en terwijl hij bleef luisteren naar het kraken van ijs in de verte en het ruisen van een lichte bries door de kale takken van berken, eiken en olmen, gaf hij zich over aan bespiegelingen van het verleden.
Lange tijd geleden was hij, vreemd genoeg, bevriend geweest met een jongleur.
De jongleur was een rondreizend artiest die was ingelijfd in heer Sutherlands troepen tijdens een van de in het Dromendal immer terugkerende oorlogen met Kesh en opstanden van de plaatselijke bevolking. Deze onophoudelijke conflicten vormden een van de redenen waarom Kethol, Durine en Pirojil altijd op de bestemming Dromendal terug konden vallen: er was altijd werk genoeg in het Dal, hoewel Kethol het ook prima vond om nooit meer te hoeven vechten tegen een zooitje doorgedraaide Keshische hondsoldaten.
De jongleur was opgepakt door een van heer Sutherlands rondtrekkende ronselaarsbendes tijdens een wapenstilstand van een aantal weken tussen twee aanvallen van rebellen. Enkele tientallen jaren daarvoor had het Koninkrijk een eind gemaakt aan slavernij, maar dwangarbeid langs het Keshische front was nog steeds heel gewoon. Er moesten nu eenmaal forten worden herbouwd, en iemand zonder een overtuigende reden om de grens over te steken, werd als een vogelvrije beschouwd. Sommigen hadden gewoon pech, en soms werd er wel eens een van die pechvogels losgelaten wanneer zijn sergeant of kapitein ervan overtuigd was dat de arbeider geen kwaad in de zin had. Kethol had dat altijd een merkwaardig systeem gevonden. Als hij een Keshische spion was geweest, zou hij de meest opgewekte arbeider zijn geweest die met iedereen beste maatjes was, zodat hij dan uiteindelijk werd losgelaten om te kunnen doen wat hij moest doen. Wie probeerde te ontsnappen en daarbij werd gedood, was niet goed bij zijn hoofd: het vaste bewijs dat het nooit Keshische spionnen konden zijn. Daar waren ze te dom voor.
Ditmaal waren de ronselaars echter niet uit op arbeiders maar op muurvlees.
De jongleur was duidelijk geen spion, maar hij had geen dringende reden om over de stoffige paden in het voorgebergte van het Dal te trekken in plaats van met een karavaan of op zijn minst een groep artiesten mee te reizen. Dus ging hij de dwangarbeid in. Na een maand had de dienstdoende sergeant hem losgelaten, en tegen alle redelijke logica in had de jongleur besloten te blijven rondhangen. Misschien was hij van het kampvoedsel gaan houden.
Kethols compagnie bemande indertijd een verdedigingsbolwerk, wat evenzeer neerkwam op het bewaken van de arbeiders als het uitkijken naar hondsoldaten. Hij had de jongleur leren kennen, en toen de jongeman na zijn vrijlating was gebleven, had Kethol hem, om redenen die hem zelf niet eens duidelijk waren, onder zijn vleugels genomen. Hij had dienst gekregen in het huurlingkorps waarvan Kethol deel uitmaakte, aangesteld door een dubieuze sergeant die Kethol nog een gunst verschuldigd was.
Tussen twee sessies door waarin Kethol trachtte zwaardmeester te spelen voor de arme, onmiskenbaar ten dode opgeschreven drommeltje zou toch denken dat iemand die handig genoeg was om te jongleren onmogelijk zo'n sukkel met een zwaard kon zijn - had de man zijn eigen filosofie uitgelegd, die neerkwam op de lijfspreuk: 'Als je niet weet hoe je iets moet doen, doe dan wat je wel kan.' .
En op zich klonk dat best redelijk.
Totdat hij tot de ontdekking kwam dat het voor Kami betekende dat als hij gefrustreerd raakte over zijn onvermogen om met zwaard en schild om te gaan, hij zich een poosje afzonderde om ergens wat te gaan jongleren met wat er maar voorhanden was - steentjes en keien, als zijn jongleurspullen niet binnen handbereik waren - terwijl hij zijn gedachten op een rijtje zette.
Als hij terugkwam, was hij altijd ontspannen en bereid zijn best te doen tijdens de volgende les, en al kreeg hij zelfs de meest rudimentaire beginselen van het Zwaardvechten niet onder de knie, in ieder geval had hij er met goed humeur urenlang hard aan gewerkt, waardoor Kethol toch bewondering voor die doe-wat-je-wel-kan-filosofie had gekregen, ook al plaatste hij zijn vraagtekens bij de praktische waarde ervan.
Toegegeven, uiteindelijk was de arme Kami er ook niet veel mee opgeschoten, toen de eerste hondsoldaat die Kami tegenover zich kreeg een lage schijnbeweging had gemaakt om vervolgens hoog in te komen. Terwijl zijn zwaard hem uit de vingers viel, tolde zijn afgehakte hoofd door de lucht, om belachelijk genoeg rechtop neer te komen, met een verbaasde uitdrukking op het dode gezicht...
Maar in de tussentijd had hij er tenminste troost uit geput en lol aan beleefd. Als je deed wat je kon - of net een stapje verder ging met wat je kon - hoefde je er, voorlopig althans, geen acht op te slaan dat je tot aan je nek in de problemen zat.
En dat was misschien de reden dat Kethol nu met een waterdichte zak over zijn schouder ten noorden van LaReu op een paar brezeneden over de sneeuw liep in plaats van erdoor - dankzij Grodan, moge zijn stam gedijen!
Op die brezeneden over de sneeuw lopen was nieuw voor Kethol, maar het volgen van sporen door het landschap was hem vertrouwd, ook al waren ze zo diep als de paardensporen van Tom Garnetts patrouille en dus letterlijk voor een blinde op de tast te volgen.
Zijn mantel met het geld erin had hij achtergelaten in zijn afgesloten kledingkastje in de kazerne, in de hoop dat een eventuele dief op zoek zou gaan naar een uitnodigender gelegenheid dan zijn kledingkastje. In een hoek ervan had hij een leren buidel met realen half verborgen. Misschien dat de kazernedief die meenam zonder verder te kijken. Vervolgens had hij zijn witte wintermantel aangetrokken.
Als hij op zijn hurken ging zitten met zijn kap op - het donkere zeildoek van zijn zak ging schuil in een hoes die bijna net zo wit was als de ongerepte sneeuw - zag hij eruit als een hoop sneeuw die was blijven liggen op een rotsblok, een boomstronk of een hekpaal.
Misschien kwam het door de tijd die hij met Grodan had doorgebracht of door het kijken naar de heldere schittering van het zonlicht op de sneeuw, maar langzamerhand kwam hij tot de slotsom dat die grijze mantels van de Vrij schutters misschien toch nog niet zo gek waren in dit landschap. Op de meeste winterse dagen was het niet zo oogverblindend wit als vandaag maar bewolkt, grauw, en het landschap vertoonde maar zelden dit scherpe contrast tussen het spierwit en de zwarte schaduwen onder de bomen. Het neutrale grijs kon onder allerlei omstandigheden goede camouflage zijn. Even vroeg hij zich af of hij niet ergens aan zo'n mantel kon komen, maar toen besloot hij dat een derde mantel gewoon te veel bagage was. Trouwens, als hij Durine en Pirojil moest uitleggen waarom hij die nieuwe mode had omarmd, bracht dat misschien meer spraakwater met zich mee dan hij geduld voor had.
Nadat hij de eerste rij windvangbomen was gepasseerd, met aan de lijzijde een gigantische bult sneeuw waar een paar dennennaalden uitstaken, had hij zijn mantel op de sneeuw uitgespreid om daar een poosje op te liggen uitrusten - lopen door sneeuw die tot je bovenbenen reikte, was zwaar en moeizaam werk. Toen hij eindelijk kon ophouden met hijgen, had hij de brezeneden aan zijn overlaarzen vastgebonden en de wandeling aanvaard.
Nu begreep hij waarom de brezeneden zo waren genoemd: stuntelig lopen.
Dat klopte.
Na de eerste stappen - waarbij hij voortdurend op zijn voeten had gelet - was hij overmoedig geworden en had hij het tempo opgevoerd. Meteen daarna was hij met zijn linker brezenede boven op zijn rechter gestapt, en toen hij zijn rechtervoet optilde, had zijn laars zich uit de leren riempjes gewerkt en was hij voorover in de sneeuw gevallen. Nadat hij overeind was gekrabbeld en zijn voet weer op de brezenede had geplaatst - een gevecht op zich - had het hem verscheidene lange, koude ogenblikken gekost om zijn dikke handschoenen uit te trekken, zijn rechterlaars aan de brezenede te binden en zijn handen weer in de gezegende warmte van zijn handschoenen te steken om zijn tocht te vervolgen.
Daarna ging het beter - tot de volgende keer dat hij op zijn eigen, nu veel bredere voeten was gestapt, en al hadden de riempjes het die keer gehouden, hij was toch met zijn gezicht in de sneeuw beland. Maar na een tijdje dacht hij toch de slag te pakken te hebben, hoewel hij vermoedde dat er nog wat bijzonderheden waren die Grodan beslist kende, en hij betreurde het dat de Vrijschutter hem die niet had medegedeeld.
Even vroeg hij zich af of hij die nalatigheid moest toeschrijven aan kwaadwilligheid of aan domheid, en besloot dat Vrij schutters in ieder geval niet dom waren. En de Vrij schutter was ook niet bepaald kwaadwillig overgekomen. Hun gesprekje was waarschijnlijk te kort geweest om alles in één keer uit te leggen, of anders was het gewoon het wat merkwaardige gevoel voor humor van de Vrijschutter. Hij had mannen gekend die om heel wat vreemdere dingen dan dit hadden kunnen lachen.
Niettemin kregen zijn voeten na een tijdje door hoe ze elkaar moesten vermijden en kon hij lopen in een belachelijk hoog tempo, gezien de omstandigheden. De sporen die zijn brezeneden achterlieten, zouden bij het eerste fatsoenlijke windje vermoedelijk al worden uitgewist, maar ook bij gebrek aan een stijve bries zou de tak die hij achter zich aan sleepte zijn sporen verborgen houden voor alle blikken die niet even opmerkzaam waren als die van een Natalse Vrij schutter.
Na een bocht stuitte hij op het karkas van een paard. Het bloed uit de langwerpige zwaardwond in zijn hals had de sneeuw donkerrood gekleurd.
Aan de afdrukken in de sneeuw was duidelijk te zien wat er was gebeurd: het paard was uitgegleden op een stuk ijs onder de sneeuw, zichtbaar geworden nadat iedereen het door de baanmaker gemaakte pad had gevolgd. De ruiter was afgeworpen en terechtgekomen in een sneeuwophoping waarin hij half begraven was geraakt.
Kethol huiverde. In gedachten kon hij het bot horen breken, en hij knikte goedkeurend bij het zien van de voetsporen die erop wezen dat de ruiter het vertwijfelde, wanhopige maaien met de hoeven had getrotseerd om het arme dier de keel door te snijden en een snel einde aan de pijn te maken. Het had minstens twaalf man gekost om het zadel eraf te halen, te oordelen naar de voetafdrukken. Waarschijnlijk hadden de stijgbeugels klem onder het paard gezeten en moest het dier worden opgetild om ze eronderuit te krijgen.
En al die tijd waren ze door niets gestoord.
De rook die in de verte vrijwel recht omhoog kringelde, wees erop dat de dichtstbijzijnde boerderij misschien verder dan een mijl was, en de kans dat deze betrekkelijk kleine opschudding was opgemerkt door een boer was nog kleiner dan de kans dat er eentje zo gek was geweest om te komen kijken wat er was gebeurd.
En dat vond Kethol prima.
Hij zette zijn spullen neer, trok zijn mes en knielde naast het dode dier neer in de aangestampte sneeuw; Het was klein voor een paard, maar niettemin woog het zeker minstens zes keer zwaarder dan de grootste hertenbok die Kethol ooit had geschoten, en altijd nog eens zo groot als die enorme eland waar de hele compagnie een week van had kunnen eten op de Donderhelsteppen.
Om het dier helemaal te slachten had hij de kracht van meer mannen nodig. Met de nodige inspanning kon hij het borstbeen wel breken, maar je moest toch minstens met zijn tweeën samenwerken om de ribbenkast te spreiden.
Maar toch, het paard was nog niet helemaal bevroren. Ook al hijgde en zweette hij overvloedig toen hij klaar was, hij wist vrij vlot door de huid en de spieren te snijden om het linkerheupbeen vrij te leggen. Helaas beschikte hij niet over een kampbijltje om het gewricht los te kappen, maar het duurde niet lang of hij waggelde tot aan zijn middel door de sneeuw, het been achter zich aan slepend, naar een groepje berken die in de storm nog een bee~e vrij van sneeuw hadden weten te blijven.
De storm had rond het groepje bomen gegierd en op het oosten een kleine holte gesleten waarin maar amper een voet sneeuw lag. Vlug maakte hij daar een plekje op de ijzige grond vrij. Een van de omgevallen bomen voorzag hem van dode takken die hij met zijn handen kon breken, en met zijn botte mes kapte hij er wat stukken van waarmee hij een vuurtje kon aanleggen.
Aansteken hoefde niet lang te duren - het was niet eens nodig het stuk berkenbast uit zijn rugzak te gebruiken, aangezien er op de vlakbij staande berken genoeg zat. Hij trok een flinke reep van een brede stam, en na een paar keer slaan op zijn vuursteen had hij al gauw een smeulende vlam. Meteen rende hij terug naar het karkas om de rest van zijn spullen te halen, waarbij hij nog meer voetafdrukken achterliet.
Hij hakte een homp paardenvlees van het been dat hij had meegesleept en roosterde dat aan de punt van zijn mes boven het vuur, van tijd tot tijd knabbelend in plaats van te wachten tot het vlees helemaal gaar was, eerder uit ongeduld dan uit tijdgebrek. Zelfs als de patrouille niet helemaal rond de stad kon trekken, dan nog werd de rook door de wind verspreid, en als ze op hun schreden terug moesten keren - hetgeen hij verwachtte - dan zou hij hen allang aan hebben horen komen voordat zij het onhandig geslachte karkas in het oog kregen, en kon hij onder dekking van de ingesneeuwde windvangbomen makkelijk ontkomen.
Het smaakte lang niet slecht, al hield Kethol helemaal niet zo van paardenvlees. Als je kieskeurig met je eten was, kon je maar beter een ander beroep kiezen dan huursoldaat, maar het verbaasde hem wel dat hij toch een stevige trek had ontwikkeld. In rap tempo verorberde hij minstens een paar pond vlees. De rest smeet hij in het vuur.
Hij gooide nog wat hout op de vlammen, ging terug naar het karkas, hakte er zo veel vlees af als hij kon en begroef de stukken in de sneeuw aan de andere kant van de holte. Vervolgens piste hij op verscheidene plaatsen in de sneeuw.
Uit de zak haalde hij de stukken Tsuranese wapenrusting die hij uit de opslagruimte in de kelder van de veste had gejat - in het begin van de oorlog hadden Ze het in LaReu kennelijk net zo leuk gevonden als ergens anders om het merkwaardige materiaal te bestuderen en te verzamelen - en strooide ze rond over de open plek.
Het Tsuranese zwaard, uit de zwarte schede gehaald, brak bevredigend snel toen hij de punt op de grond zette en met zijn voet op de platte kant van de kling perste. Het stuk met het gevest slingerde hij weg, en de paar duim van de punt stak hij in zijn buidel.
Hij gluurde boven de rand van de holte uit en luisterde.
Niets. Niets dan een zachte bries en in de verte het kwetteren van een vogel, een gevederde opschepper die de hele wereld blijkbaar wilde laten weten dat ook hij het noodweer had overleefd.
De tak achter zich aan slepend, vertrok hij op zijn brezeneden. Even bleef hij staan om de zwaardpunt naast het paardenlijk te laten vallen. Toen ging hij ervandoor over de richel, terug naar de stad. Misschien was het een goed idee om buiten de stad te wachten tot het donker was. De dekking van de nacht zou hem goed van pas komen wanneer hij naar binnen strompelde.
Maar de brezeneden moest hij buiten de stad in de sneeuw begraven. Jammer. Maar nu hij het trucje kende, kon hij een nieuw paar maken als de noodzaak zich ooit nog eens voordeed, al hoopte hij vurig van niet.
Je doet wat je kan, had de inmiddels allang dode Kami gezegd. En als je niet precies weet hoe je het moet doen, doe je wat je wel kan.
Geen gekke filosofie.
Kethol wist niet precies hoe je kon voorkomen dat er een gevecht uitbrak, laat staan hoe je er een einde aan maakte zonder dat iedereen aan de andere kant dood of stervend op de grond lag - degenen die niet waren gevlucht, tenminste. En Steven Argents bevel om dat te doen had hem niet op magische wijze van dat vermogen voorzien.
Net als Pirojil en Durine had hij ervoor kunnen kiezen om de stad in te gaan en zijn best te doen, maar meer dan twee ogen had je niet nodig om te zien dat er problemen waren en dat het alleen maar erger kon worden als er zo'n tien ruziënde partijen in de stad zaten opgesloten.
Wat hij daaraan moest doen, ging Kethols verstand te boven.
Het was heus wel eens voorgekomen dat de Koninkrijkse adel een ondergeschikte edelman wegens onbekwaamheid uit zijn leen had ontzet. Ook voor minder dan onbekwaamheid, overigens, ongeacht zijn hoge positie, zoals Gys van Bas- Tyra blijkbaar had gekund met prins Erland in Krondor, met de vermeende slechte gezondheid van de prins als excuus, zo niet als reden.
Was de graaf er geweest, dan zou hij de ruziënde baronnen waarschijnlijk te verstaan hebben gegeven dat hij de huidige situatie beschouwde als een test van hun leiderschapskwaliteiten en dat hij iedereen die voor de test zakte uit zijn ambt zou ontzetten. De vraag wie de volgende Graaf van LaReu zou worden, kon dan ook worden aangestipt.
Maar als de zwaardmeester voor die benadering koos, kon hij heel goed de situatie veroorzaken die hij nu juist trachtte te voorkomen. Per slot van rekening bleef hij er maar naar waarheid op hameren dat hij de graaf niet was, en edellieden waren vaak geneigd te luisteren naar en in te stemmen met iets wat hun werd duidelijk gemaakt door hun meerderen, terwijl ze hun stekels opzetten wanneer hun exact hetzelfde werd verteld door iemand van lagere status.
De winnaars konden zoals gewoonlijk de geschiedenis herschrijven, en de geschiedenis zou zeggen dat de verliezers waren begonnen en waren neergeslagen door een combinatie van trouwe baronietroepen en enkele beroeps, en iedereen die anders kon zweren, lag dan ergens in de grond te rotten, niet in staat zijn dode stem te laten horen.
Geef de oorlog maar de schuld, zoals altijd. Zonder de oorlog zou de meerderheid van de LaReuse beroeps niet hebben hoeven vechten tegen de Tsurani. Dan zouden ze hier in LaReu zijn geweest en zouden de baronnen die de raadsvergadering in LaReu bijwoonden hun eigen persoonlijke garde hebben gehad, zodat eventuele vijandigheden tussen de verschillende partijen slechts een klein probleem zouden zijn geweest in plaats van een serieuze dreiging. In het ongunstigste geval zou er dan een duel zijn gehouden, maar hoogstwaarschijnlijk zou het niet meer last hebben gegeven dan een paar lakeien die op het stalerf met elkaar slaags raakten.
Nu kon het een regelrechte rel worden, of nog erger, een stadsgevecht tussen gewapende manschappen met jaren ervaring op het slagveld en nog minder verstand dan de goden hadden gegeven aan een salamander. Momenteel leek het erop dat zelfs zo'n handgemeen tussen lakeien de aanleiding kon zijn voor een veldslag tussen de baronnen.
Kethol had geen idee hoe hij daarmee om moest gaan. Maar hij wist wel heel goed hoe hij andere dingen moest doen. Hij wist hoe je door het land kon trekken zonder de aandacht op jezelf te vestigen. Hij wist hoe je een dier in het veld moest slachten - of vlug een poot afhakken bij gebrek aan tijd voor het fatsoenlijke werk - en hij wist hoe je de andere spelers van een spel moest afleiden terwijl je je oog op de belangrijke details hield.
Door wat Kethol had gedaan, had het er nu alle schijn van dat er zich een Tsuranese verkenner in dat groepje bomen verborgen had gehouden, die de LaReuse patrouille voorbij had zien komen en getuige was geweest van het ongeluk met het paard. De Tsuranu had de verleiding niet kunnen weerstaan om zijn karige proviand met wat vers paardenvlees aan te vullen. Vervolgens was hij ervandoor gegaan, zonder achterlating van voetafdrukken door die van hem te maskeren tussen de sporen van de patrouillepaarden. Wie weet was de man wel een baanmaker voor een aanvalsmacht. De Tsurani waren slim als het op oorlogvoeren aankwam, misschien zelfs wel slim genoeg om aan te vallen wanneer het Koninkrijk dat het minst verwachtte, in hartje winter.
Het kon mislukken, maar door het idee dat er buiten de stad Tsurani op de loer lagen konden de baronietroepen best wel eens worden afgeleid van hun gedachten om elkander een kopje kleiner te maken.
Je kon altijd hopen.