3 Een liefdadig spook in Breukelen

In Breukelen aan de Utrechtse Vecht worden heel wat spookverhalen verteld. De hier volgende geschiedenis is een van deze vertellingen. Zij geeft uiting aan het volksgeloof dat de doden de levenden ten goede kunnen beïnvloeden.

B reukelen, door Tjaard W.R. de Haan In het oude huis bij het water woonde het echtpaar. De beide mensen leefden daar nu al jaren en voor de bewoners van Breukelen waren zij met het huis en de ouderwetse tuin onverbrekelijk verbonden. Iedereen in het dorp kende meneer en mevrouw Van der Grift. Zij waren ook zo goed voor de minderbedeelden. Niemand klopte ooit tevergeefs voor hulp bij hen aan. Zij waren mild van hand en hart. Zo hadden zij gedurende tientallen jaren geleefd. Regelmatig kwamen en gingen de dagen, wisselden de seizoenen. Nauwelijks hadden zij gemerkt, dat zij oud waren geworden. Zij waren ook nooit ziek geweest. Nimmer was er een dokter over hun drempel gekomen. Het koetsje van de geneesheer reed wel ratelend langs de kade voor hun huis, maar nooit zwenkte het hun erf op.

Maar ieder mens is sterfelijk en op zekere dag klopte de dood aan hun deur. Mevrouw Van der Grift was plotseling ziek geworden en na enkele dagen werd haar ziekbed een sterfbed. In de bovenvoorkamer lag zij bij het raam. Dat was altijd een mooi uitkijken geweest. Over het kalme water van de Vecht zag zij uit op de lommerrijke overzijde. Daar lag tussen de bomen de witte koepel van het grote buiten. Ook was er een doorkijk. Men zag de groene weilanden en verder weg de blauwe plassen van Loosdrecht. Maar wanneer men uit het leven gaat scheiden, verliest men alle belangstelling voor het stoffelijke. Zelfs het roepen, het fluiten van de vogels vindt dan geen weerklank in het oor van de stervende. Mevrouw Van der Grift was een sterke vrouw, ook in haar laatste uren. Bij vol bewustzijn nam zij afscheid van haar man. Eerst had zij met hem over tijdelijke dingen gesproken. Zij wilde onder een eenvoudige steen begraven worden. Slechts een kruis met haar naam zou op de zerk komen te staan. Dicht bij de kerk zou het graf zijn. Het was daar zo stil en vredig.

‘Daar zal ik dan ook eens rusten,’ had haar man gezegd. De vrouw had geknikt.

Later had zij over geestelijke zaken gesproken. ‘Geld en goed maken niet gelukkig. Zul je daar altijd aan denken? Bezit kan ’n vreemde macht op ’n mens uitoefenen, maar ’t is een macht, die niet van God komt.’

‘Ons heeft ’t niet belet om gelukkig te zijn,’ antwoordde de man.

‘Nee, maar wij hebben ’t ook nooit als ons eigendom beschouwd.’

‘Wij zijn maar rentmeesters.’ De man wist zelf niet dat hij eigenlijk de mening van zijn vrouw uitsprak, zoals hij heel zijn leven had gedaan.

De vrouw keek haar man scherp aan. ‘Je moet na mijn dood een grote som geld aan de armen geven.’

‘Dat zal me niet moeilijk vallen.’

‘Vergeet dat niet... en blijf ook geven.’

‘Ik beloof ’t je!’

‘Dat is de enige manier voor een rijke om niet ongelukkig te worden.’

Zij spraken nog over andere dingen. En het viel de man op, hoe vergeestelijkt zijn vrouw reeds was. Geloofde ik niet, zo dacht hij, dan zou ik het nu gaan doen. Zij ziet al in de andere wereld. Men zou blind moeten zijn om die in haar nabijheid niet te bespeuren.

Vreemd genoeg waren haar laatste woorden niet aan de eeuwigheid gewijd. Het oor dicht bij haar mond hoorde de man haar herhalen: ‘Je moet... na mijn dood... een grote... som... aan de armen... geven... Vergeet... dat... niet... en blijf... ook... ge... ven.’

Snikkend beloofde de man de stervende nogmaals naar haar laatste wil te zullen handelen. Nooit was er in Breukelen een teraardebestelling geweest zo indrukwekkend als de begrafenis van de oude mevrouw Van der Grift. De honderden armen, die zij in haar leven zovele keren had geholpen, waren naar de dodenakker gekomen. Nu stonden zij dicht opeen om het open graf en brachten haar de laatste groet. En toen de familie het kerkhof verliet, zagen

Liefdadig spook.eps

de armen vol vertrouwen op naar de weduwnaar die aan het hoofd van de stoet liep. Hun weldoenster hadden zij verloren, maar hun weldoener was bij hen gebleven. In de toekomst zou het niet anders zijn dan in het verleden. In

het oude huis aan het water woonde iemand, die hen zou helpen in hun nood.

In het huis was de weduwnaar nu alleen achtergebleven. Alleen, dat woord kende Van der Grift nog niet. Alleen. Geheel alleen. Een algehele gevoelloosheid had zich van hem meester gemaakt. Het leven had geen zin meer voor hem. Maar... vreselijk besef... ook de eeuwigheid had alle betekenis voor hem verloren. Hoe is het mogelijk dat men zo kan voortleven, dacht hij dikwijls. Maar dan viel het hem in dat ook het dorre hout aan een boom nog lang aan het groen blijft vastzitten, voordat het door de wind wordt afgerukt.

Hij had zijn zaken zo geregeld dat hij van zijn renten juist genoeg ontving om te kunnen leven. Als ik dood ben, dacht hij, kunnen mijn geld en goed aan de armen komen. Ik zal dat nog nader met mijn notaris regelen. Ik schenk hun dan niet alleen een grote som gelds, zoals ik mijn vrouw heb beloofd, ik geef hun alles, ook mijn huis en de landerijen die ik verhuurd heb. Het beste zal zijn, dat alles bij elkaar in een stichting wordt ondergebracht. Dan moeten er ook bestuurders zijn. Maar hoe kan ik aan dat alles op het ogenblik denken? Dat moet nog even wachten.

De armen klopten tevergeefs aan zijn deur. ‘Voorlopig kan ik niets geven,’ hoorden zij hem zeggen. ‘Later, later zullen jullie alles krijgen.’

Maar bestaat er voor een moeder die haar kind niet te eten kan geven, een later? Zij drongen bij hem aan dat hij toch dadelijk zou helpen; morgen zou het te laat zijn.

Van der Grift werd driftig. Konden zij hem niet met rust laten? Konden zij geen eerbied hebben voor zijn smart? Dacht dat bedelvolk dan alleen maar aan zichzelf?

‘Bedelvolk’, dat woord hadden zij gehoord. Ook de armen hebben hun eergevoel. Dikwijls is dat het enige wat zij bezitten. De berooiden, zieken en gebrekkigen begonnen het oude huis aan het water te mijden.

Men kan niet sterven als men wil. Een dor stuk hout blijkt soms nog leven in zich te hebben. Van der Grift volgde zijn vrouw niet in het graf. Voor sommige dingen kreeg hij weer belangstelling. Hij zag van welke degelijke kwaliteit zijn kleren, hoe solide zijn meubelen waren. En zijn huis, het mocht oud zijn, maar was het niet oersterk en voortreffelijk onderhouden? Was er betere grond dan die van zijn tuin? Het was waar, er stonden te veel sierbomen, te veel bloemen in. Maar het kon niet moeilijk zijn daar verandering in te brengen. Een boom kan gerooid en de aarde kan omgespit worden. En gouden en zilveren sieraden en munten, dat zijn toch ook dingen die de moeite waard zijn om naar te kijken. Men kan ze ook in de hand nemen. Men kan ze zo keren en wenden dat het licht erop valt. Merkwaardig hoe oogverblindend zulke voorwerpen dan kunnen glinsteren! En ook de landerijen die hij bezat, mochten er zijn. Het was allemaal puik land en goed langs de weg gelegen. Het leek wel erg vreemd, dat het zo weinig opbracht. Maar dat was een kwestie van verhuren. Pachten worden niet voor de eeuwigheid vastgesteld. Men kan ze verhogen. Dat is ook billijk ten opzichte van andere verhuurders, helemaal wanneer de pachten te laag zijn. Men doet zo die anderen onrecht. Zeker, sommige pachten, ja eigenlijk alle, moesten verhoogd worden. Dat was dringend noodzakelijk.

Ja, meneer Van der Grift kreeg voor sommige dingen weer belangstelling. De notaris merkte dat dagelijks. Ook de deurwaarder vernam het op zekere dag. Hij moest een huurder van een huis, dat aan Van der Grift toebehoorde, uit de woning zetten. Het geld stroomde nu in het oude huis binnen; niet langer behoefde de notaris Van der Grift slechts de weinige rente, noodzakelijk voor een bescheiden levensonderhoud, te sturen. Maar van deze kwam niets aan de armen ten goede. De belofte, door de man aan zijn stervende vrouw gedaan, was vergeten. Op een avond zat Van der Grift in de benedenvoorkamer van zijn huis. Vroeger, toen zijn vrouw nog leefde, had hij daar maar zelden gezeten. Het was er zo somber en wanneer de blinden dicht waren, kreeg men het gevoel alsof men in een graf was opgesloten. Maar het leek wel of de man daar nu onverschillig tegenover stond. Hij had de gewoonte aangenomen bijna dagelijks in die kamer bij kaarslicht, met gesloten luiken, zijn geld te tellen. Zeker, in heel het huis was daar geen betere plaats voor.

Het schijnsel van het kaarslicht viel op de gouden munten die de man in zijn handen hield. Men kan er nooit genoeg van krijgen, dacht hij, en zijn ogen glinsterden opgetogen. Maar wat hoorde hij daar? Ritselde er iets in die donkere kamerhoek? Van der Grift keek op.

Mijn hemel! Daar stond een gedaante! Een gedaante, die hij... Daar stond zijn vrouw! Zo, dacht hij, kom jij terug om mij te plagen? Om mijn geld voor die luiaards af te troggelen?

Haar lippen vormden enkele woorden.

‘Kun je niet duidelijker spreken?’ schreeuwde de man. ‘Als je nu toch de moeite hebt genomen om uit je graf op te staan en hier bij mij te komen spoken, spreek dan ook duidelijke taal, dan kan ik je tenminste antwoord geven.’

Plotseling las hij de woorden van haar lippen af: ‘Geld en goed maken niet gelukkig!’

Toen lachte de man schril en luid. ‘Van geld en goed heb jij nooit verstand gehad. Maar ik weet nu wat ze waard zijn!’

Langzaam schudde de vrouw het hoofd.

Toen zag Van der Grift iets wat hij nog niet aan haar had opgemerkt. Er lag geen liefde meer voor hem in haar ogen. Dit maakte haar gezicht heel anders. Onbereikbaar was het voor hem geworden. Voor het eerst voelde hij vrees. ‘Ga weg! Ga de kamer uit!’ riep hij. ‘Laat me met rust! Ik wil niet meer aan je denken!’

Maar de vrouw bewoog zich niet van haar plaats. Onbeweeglijk staarde zij haar echtgenoot aan. Toen overmande hem de vrees. Van der Grift liet het goud uit de hand vallen. Hij rende naar de kamerdeur, opende het slot en vluchtte zijn huis uit. Wanneer hij gedacht had dat zij van zijn zijde zou wijken, vergiste hij zich. Zij volgde hem overal. Altijd voelde hij haar ogen op zich gevestigd. Ik kan haar alleen maar kwijtraken, dacht hij ten einde raad, wanneer ik die som gelds aan de armen geeft. Dat moet dan maar gebeuren, dan ben ik van alles af.

Het was een groot bedrag dat hij aan de pastoor ter verdeling aan de armen gaf. Men zou er gemakkelijk een boerenplaats voor hebben kunnen kopen.

De pastoor keek Van der Grift in de ogen. ‘Dat is weer net als vroeger, toen uw vrouw nog leefde,’ zei hij zacht. Van der Grift voelde bij deze overdracht iets wat naar geluk zweemde. Een ogenblik dacht hij: nu is het of ik weer een stukje van de eeuwigheid zie. Zou die dan toch werkelijk betekenis voor mij kunnen hebben? Die avond zag hij zijn vrouw weer in de hoek. Met minder vrees dan anders sloeg de man de ogen naar haar op. Er glinsterde in haar blikken weer iets van de oude liefde. Hoe onweerstaanbaar was dat! Men zou er geld en goed voor kunnen vergeten!

Toen kwam er iets van begrijpen in hem op. Zou de eeuwigheid haar glans voor haar verloren hebben nu zij voelde dat deze eeuwigheid voor hem een onbekend land was geworden? Voor het eerst ook verdween zij, zonder dat zij hem schrik had bezorgd. Voor het eerst telde hij die avond zijn geld niet. De volgende morgen kwam er een onbekende bedelares aan zijn deur. Zij was nooit eerder in Breukelen geweest. Hoe kon zij dus weten dat bij Van der Grift niet gegeven werd? De man schonk haar een milde gift. Zacht duwde hij haar naar buiten toen zij hem bedanken wilde. Sedertdien klopte geen arme meer tevergeefs aan de deur. Het werd weer zoals vroeger. Het oude huis aan het water was weer de toeverlaat geworden van armen, zieken en gebrekkigen. En hoe meer Van der Grift uitdeelde, hoe rijker hij vanbinnen werd. Langzaamaan ook werd de verschijning van de vrouw zeldzamer. Toen hij haar het laatst zag, was haar gezicht geheel vergeestelijkt. Hoe gelukkig is zij, dacht hij.

‘Niet gelukkiger dan jij zult zijn, als je alles zult hebben weggegeven.’

Niet lang daarna verkocht Van der Grift al zijn bezittingen. Zelfs het oude huis aan de Vecht kwam onder de hamer. Toen alles te gelde gemaakt was, stelde hij het zijn notaris ter hand. ‘Nu ben ik gereed om te sterven,’ zei hij tegen zijn vertrouwensman.

Werkelijk, kort daarop stierf hij. Ook hij had het geluk gevonden; evenals zijn vrouw was hij het Eeuwige Licht ingegaan.