5 De schatbewaarders van Zeist

De mooie ligging in de buurt van bos en hei, de statige oude gebouwen, een grote gelovige gemeenschap, en zelfs een heus kasteel… Het mag geen wonder heten dat in Zeist nogal wat spookverhalen de ronde doen. De herders van vroeger dagen vertelden over dwaallichten op de hei en in de bossen zouden schatten begraven liggen. Het volgende verhaal werd op 11 oktober 1962 te Zeist verteld door Albertus Hermans.

‘In mijn jongensjaren woonden wij in de buurt van Oud Londen. Iedere Zeistenaar weet waar dat is. Als jongen moest ik zilverzand halen in de kwarrels [laag ruig bos], want dat gebruikte moeder voor de huiskamer. Ze strooide zand op de vloer, en op de hoeken maakte zij er met haar vingers figuren in. We gingen boodschappen halen in Austerlitz, dat lag korter bij dan Zeist. Het was dus heel gewoon dat we op zaterdagavond nog laat op pad waren en laat terugkeerden. Met mijn zuster ging ik op een keer, met de boodschappen bij ons, naar huis terug. Het was knap donker. Bij een draai in de weg zagen we iets over de grond rondkruipen. Het had geen hoofd, en geen benen, en het maakte geen geluid. Het richtte zich op en zweefde in grote kringen om ons heen.
Wij ertussenuit, zo hard als we lopen konden. Het was een spook!

Later ging mijn moeder eens om boodschappen, en zij ging samen met een buurvrouw terug. Op datzelfde plekje waar mijn zuster en ik het spook hadden gezien, zagen moeder en die buurvrouw ook iets. Het had geen kop, en geen benen, en je hoorde het niet, zo vertelde moeder later aan ons, en het was net of het een zwarte cape om had. Het zweefde maar tegen de bomen aan. Moeder dacht dat het een geest was geweest, of een toverpot, die daar rond liep te spoken.

Ook had je in Zeist vroeger het Spokenlaantje. Nu heet het de Slingerlaan, waar de handweverij staat. Mijn broer zag daar eens een grote vuurbal over de weg rollen. Die werd steeds groter en groter, totdat hij bleef liggen en er niets meer te zien, of te vinden was.

Maar nu had je er hier die meer wisten dan recht toe, en toen die mensen dat hoorden, sloegen ze aan het graven in de grond waar die vuurbal was verdwenen. Mijn broer wees de plek aan, en die kerels sloegen aan het graven. Wel een halve meter onder de grond vonden ze een hoop geld. Iemand die al lang dood was en de eigenaar van al dat geld was geweest, wilde het bij zijn leven niet aan de kerk nalaten, en toen had hij het verborgen in de grond. Maar na zijn dood is het met dat geld toch goed gekomen. Want die vuurbal had ervoor gezorgd dat ze het geld terug konden vinden.’

schatbewaarders.eps

Dat er bij de Slingerlaan ooit een schat begraven lag, staat zó in het geheugen van de Zeistenaren gegrift, dat er nog een verhaal over gaat.

Er was vroeger, rond het jaar 1778, eens een man met de naam Pieter Kool. Hij wandelde op een dag naar Zeist over de zandvlakte van de Marmontberg (waar nu de Piramide van Austerlitz staat). Bij de bosrand aangekomen besloot hij uit te rusten. Toen hij juist tegen een boom een uiltje knapte, schrok hij wakker. Voor hem stonden twee soldaten van Napoleon. Ze namen hem mee naar een stad die hij nog nooit had gezien. Voor een groot gebouw aan een brede straat hielden ze halt. Een van hen bleek perfect Nederlands te spreken en zei dat er achter het gebouw een schat begraven lag. Toen werd Pieter wakker en besefte dat het een droom was geweest.

Maar de droom bleef hem plagen. Hij kon hem maar niet uit zijn hoofd krijgen, en ging op zoek naar de schat van de soldaat. Iedereen in Zeist verklaarde hem voor gek. Hij trok zich er niets van aan en ondernam de lange tocht naar Parijs, want daar – zo wist hij – komen de soldaten van Napoleon vandaan.

In Parijs zwierf hij een jaar, tot hij uiteindelijk het grote gebouw zag dat hij ook in zijn droom had gezien. Voor de deur stond een soldaat: dezelfde als in zijn droom. Het was een Nederlandse soldaat die door Napoleon gerekruteerd was. Toen hij met de soldaat sprak, zei deze: ‘Je bent gek dat je daarvoor helemaal hier naar Parijs bent gekomen. De schat die je zoekt bestaat helemaal niet. Zelf heb ik ook zo’n droom, over een zak met geld begraven in Zeist, bij een weverij in de Slingerlaan. Maar daarvoor ga ik toch ook niet helemaal terug naar Nederland?’

Pieter wist wat hij wilde weten. Hij ondernam de lange reis terug naar Zeist en begon te graven op de plaats die de soldaat omschreef. En hij vond de schat. Niemand in Zeist heeft hem ooit nog voor gek verklaard.

Schatten uit de zogenaamde ‘Franse tijd’, vinden we ook elders in de provincie Utrecht. Zo staan er aan de straatweg van Utrecht naar Arnhem, in de buurt van Renswoude bij Veenendaal, twee witte palen van de oprijlaan van Groot Wolfswinkel, een hoeve die tien minuten van de weg ligt. Bij die palen spookt het. Daar doolt een in ’t wit gekleede schim rond, die van tijd tot tijd gezien wordt. In het dorp vertelt men dat een boer daar in den Franse tijd zijn geld begroef, onder belofte, dat hij een derde deel ervan aan de armen zou schenken als hij niet in handen van den vijand viel. De man is met Napoleon naar Rusland vertrokken, maar nooit teruggekomen. Nu spookt hij voor eeuwig bij die palen, omdat hij de plek niet meer kan vinden waar hij het geld begroef.

In dezelfde omgeving stond een huis waar het ’s nachts spookte. Tegen middernacht werden door onzichtbare hand alle deuren en vensters opengesmeten en weer dicht geknald, totdat de klok twaalf sloeg en alles weer rustig werd. Uiteindelijk besloot een vroom man, wellicht een van de Veenendaalse duvelbanders, er de nacht door te brengen met het lezen van de bijbel en het opzeggen van gebeden voor de gestorvene, in de hoop het huis van deze vloek te bevrijden.

Om twaalf uur verscheen inderdaad de geest: hij kwam recht op de man af. Hij keek kalm van het Boek op en vroeg wat hij wilde; toen kreeg hij te horen dat er op een plek in de tuin geld begraven lag. De gestorvene had het tijdens zijn leven gestolen, later berouw gekregen en het geld aan de armen willen schenken, maar de dood had hem verrast, eer hij zijn voornemen ten uitvoer had gebracht. Het geld werd opgegraven en aan de armen gegeven. Sindsdien vertoonde de geest zich niet meer.

Het op deze manier helpen van de overledenen is echter niet altijd zonder risico. Als het spookt in een huis, zo zei men vroeger in Zeist, dan is het vaak een vrek, die geld onder een tegel begraven heeft. Hij komt ’s nachts om het te tellen en probeert de levenden te verleiden om het geld van die verborgen plaats weg te nemen. De geest wijst naar die plek, maar als je werkelijk de tegel zou optillen, dan zou hij je nek breken.

De enige juiste handelwijze is dan als volgt: je moet dan zeggen: in de naam des Heeren vraag ik u wat uw begeerte is. Als hij dat verteld heeft, moet hij beloven, dat hij niet zal terugkomen, en als hij je daarop de hand wil geven, moet je je hand omwikkelen met een zakdoek, want anders kost het je je hand of je vingers.

Dat Zeist nog tot in zeer recente tijden verbonden is met schatzoekersagen, bewezen de bekende cabaretiers Wim de Bie en Kees van Kooten in de jaren 80. Zij veroorzaakten een gigantische verkeersopstopping bij de Piramide van Austerlitz toen ze op de televisie spraken over ‘de schat van Marmont’, een schat die daar nog altijd begraven zou liggen. Hij zou er verborgen zijn door Auguste Frédéric Louis Viesse de Marmont, de generaal van Napoleon die de piramide daar heeft laten bouwen.