18 Het dwaze volkslied op kasteel Amerongen

Op kasteel Amerongen moet een vertrek zijn dat is genoemd naar de generaal Van der Capellen, uit het Prinsgezinde leger. Daarvan vertelt men de onderstaande geschiedenis. Het kan beschouwd worden als een oud staaltje van modern feminisme.

Amerongen, 1813, door Olaf J. de landell – In dit jaar, een paar maanden voordat Napoleon verslagen werd bij Waterloo en er in Europa grote omwentelingen plaatsvonden, woonde op kasteel Amerongen Christine van Reede, gravin van Athlone.

Veel wilde berichten en stormen waren langs de muren gegaan. De politieke hemel was donker gekleurd geweest, zwaar bewolkt en dreigend. Ook de Provinciën hadden tol betaald aan de waan. Maar zij, gravin Christine van Reede, wist met een scherp oog lente van winter te onderscheiden: reeds had zij de duisternis zien breken, en vermoeidheid in het geweld bespeurd. De Marseillaise, dat opwindende volkslied dat zo veel had beloofd en zo weinig gebracht, had ook in haar oren geklonken. En als mens van haar tijd had zij begrepen hoe idealen ontspruiten uit lijden en verdriet. De gravin was vurig Oranjegezind, en toen eenmaal de donder van oorlog en verovering was onderbroken en deze ijverige vrouw veranderingen in de krijgskans waarnam, wenste zij het lot van Frankrijk te helpen verhaasten. Zij stelde zich in verbinding met een trouwe vriend: de oud-generaal Van der Capellen, en smeedde met hem een complot tegen de Fransen binnen Utrecht.

Van der Capellen kreeg van haar geld en goederen om een klein, dapper leger samen te stellen: dit zou de vijanden uit de bisschopsstad verdrijven. Zij was een strijdlustige dame. En Van der Capellen was een dapper generaal. Binnen zeer korte tijd kregen hun plannen duidelijker vorm. Jonge Nederlandse mannen werden in stilte geoefend, ontvingen bevelen. Hun vreugde was een ernstige vreugde. In haar kasteel koesterde gravin Christine alweer plannen voor wat er te doen zou zijn wanneer Utrecht vrij was. Doch het geheim is zo zwak als de mens. En ontelbare paden – een woord, een aarzeling, een oogwenk – laten zich ontsluiten door een snel verrader. De dappere, die in de ochtend marcheert als onaantastbaar held, kan des avonds vleugellam neerliggen: zijn dag is verbloeid.

Ja, de aanslag op Utrecht mislukte; Van der Capellen werd

volksliedAmerongen.eps

gevangen door de Fransozen. Hij stond voor een rechtbank te velde, en hoorde zich veroordelen tot de kogel. In Arnhem zou men hem vonnissen.

Vroeg in de nacht is toen op Amerongen een stille ruiter gearriveerd, welke de gravin deze tijding meldde. Christine van Reede was nog jong; men zegt, dat zij nauwelijks dertig jaren oud moet zijn geweest. En haar hart bezat de onverwachtheid van ware adel en jeugd. Zij reed met haar karos naar Amersfoort, waar ze vele vrijwilligers wist te wonen: met hen, zwaar gewapend, legde zij zich in hinderlaag aan de weg tussen Utrecht en Arnhem. Van der Capellen zou worden gered!

De nacht verstreek, en gelijk de dreun van Napoleons legers werd hij minder zwaar. Het duister week; eerst bijna onmerkbaar, als een verbeelding. Het leek, alsof de sterren heller wilden schijnen.

Doch in het oosten rees een blauwe schemer, de nacht beschamend met zijn vriendelijk glanzen. Er tekenden zich enkele boomkruinen af, waar zij urenlang onzichtbaar waren geweest. En uit de einder riep een eigenwijze haan dat het dag werd.

De nacht klemde zijn vlerken om de sluimerzware aardbol, en wilde niet verjaagd zijn.

Was hij moede? Of moet het licht altijd overmachtig zijn?

In het oosten vluchtten de schaduwen het eerst. Gravin Christine wachtte in de povere dekking van vluchtend donker en dunne struiken. De nacht week. Het licht werd purper, het werd rood, het werd roze... In het zevende uur van de nieuwe dag kwam een boodschapper gereden, die meldde dat generaal Van der Capellen in Utrecht moest sterven, omdat de Franse bevelhebber geen transport wilde riskeren. Had die elegante Fransman de Hollandse vrouwen zo goed begrepen? De gravin van Athlone liet zich met grote spoed naar Utrecht voeren en vroeg belet bij de Franse generaal. Zij moet zijn ontvangen met alle etiquette welke haar rang mocht eisen. Men liet haar niet wachten. Men boog, en hield vele deuren open. Waar zij de vertrekken doorschreed, neeg zij; en talloze donkere slanke kapiteins en luitenanten staakten gelach en conversatie: zij groetten. Het leek wel een hof. Doch gratie voor Van der Capellen behoorde bij deze courtoisie niet. Hij was een vijand, en des doods schuldig. Na zo lange tijd zal niemand ooit meer weten wat gravin Christine heeft gezegd om de man te verdedigen, die zij als militair bewonderde en als Oranjeklant de warmste vriendschap toedroeg. Zij sprak een uur achter elkaar in rad Frans, deze half-Engelse edelvrouw.

Daar kon geen Napoleontische bevelhebber een klank tussen steken. Toen zij zweeg, formuleerde de Franse generaal voor de tweede maal zijn weigering.

‘Ik kan u niet helpen, madame,’ zei hij. ‘Ik heb respect voor
uw vriendschap. Ik kan als militair bewondering voelen voor de veroordeelde, en als mens medelijden. Als soldaat echter heb ik alleen plichtsgevoel.’ Hij liep naar de deur en opende die.

Men zegt dat Christine hem volgde, en de deur weer sloot.

Men vertelt, dat de Franse bevelhebber belde.

Om bijstand, wellicht?

Voelde hij zich zwak?

Er kwamen enige kapiteins binnen.

Doch de gravin was ten derde male begonnen te pleiten, en zij had een lange adem. Zij sprak en sprak en sprak.

De generaal hief zijn hand.

Hij fronste de wenkbrauwen. Hij liep heen en weer, en ging met de rug naar haar toe voor een schilderij staan. De kapiteins trachtten dit cordon van woorden te doorbreken. Voor de duivel; waren zij niet snel en spits in hun handelingen?! Niet één zag kans zelfs zijn stem te verheffen, en Christine – al ware het voor één seconde – tot zwijgen te brengen.

Zij stond ook niet meer. Ze zat op een brede stoel en was op geen enkele manier te temmen. Zij sprak over vaderlandsliefde en trouw en eer. Over verdriet en dapperheid, over ouders en kinderen, over trots en vriendschap. Ze beriep zich op het verstaan van de mensen onderling, en vroeg wat een Fransman in de plaats van haar vriend zou hebben gedaan. Tot een antwoord liet ze hen niet komen; dat gaf ze zelf: bijtend en fier en zwepend, zodat de Fransen werden meegesleept en fonkelogend moesten luisteren.

Toen, opeens, draaide de generaal zich op zijn hakken om, en zei luid (en zij trachtte niet naar hem te luisteren, zo weinig verwachtte ze daar nut van): ‘Ik zal le général Van der Capellen vrijlaten, Madame...’ (daar zweeg zij, met de tong in de aanslag, en met schitterende ogen pal op zijn gelaat), ‘wanneer u hier voor ons de Marseillaise zingt!’ Dat deed de gravin tot zwijgen komen. In verschrikkelijke weifeling zat zij daar; en de Franse militairen waren even stil.

De mond, die zonder de geringste aarzeling meer dan anderhalf uur had gesproken, bleef gesloten. Reeds verscheen een sluw glimlachje om de lippen van de Franse generaal toen Christine begon te zingen.

Ze zong, op de wijs van de Marseillaise: Wilhelmus van Nassauen! Het was een dwaze heksentoer om de geëerbiedigde tekst passend te krijgen binnen deze melodie: maar de vrouw, die een Franse bezetting uit Utrecht had willen jagen, die met vrijwilligers een ganse nacht in hinderlaag had gelegen om een vriend te bevrijden, vermocht dit ook nog wel. Haar voordracht zal waarschijnlijk de woorden hebben gegolden; maar ze sleepte de vurige kerels mee met de beroemde, beruchte melodie. In die weelderige, kille Utrechtse kamer werd gravin Christine een sirene, die onbekenden zo tot warmbloedig begrijpen opzweepte, dat zij ervan beefden en betraand glimlachten. Toen zij zweeg, waren er twee volksliederen tegelijk ten gehore gebracht. En wie met kennis van zaken had kunnen luisteren, had niets gemist. Nu mogen wij rustig aannemen dat de Franse generaal geen Hollands verstond. En wellicht is zijn hoffelijkheid groter geweest dan zijn nieuwsgierigheid naar de gezongen tekst.

‘Monsieur general Van der Capellen is vrij, Madame,’ zei hij. ‘U hebt een charmante stem.’

Hij hield woord; de gevangene vertrok in de karos van zijn bevrijdster, en woonde, voordat hij naar Engeland uitweek, enkele dagen op het kasteel Amerongen in de kamer, die nu nog naar hem moet worden genoemd. Zo redde een snelle vrouwengeest een dapper mannenhart met dit dwaze volkslied.