29 Moord door een slachtende kapper in Nijmegen
De Vleeshouwerstraat in Nijmegen, waar nu nog het monumentale Brouwershuis staat, draagt niet voor niets die naam. Vroeger waren hier de slachters en vleeshandelaren gevestigd. Er lag bloed op de straten en er hing de geur van dood. Een lugubere omgeving, waar veel ruw volk rondhing. Volk zoals Janssen, kapper én varkensslager (!), die het gemunt had op zijn aangenomen zoon. Dit oude krantenbericht geeft een idee van hoe het eraan toeging.
In de Vleeshouwerstraat te Nijmegen woonde in een spekslagerswinkeltje een zekere mevrouw De Ruijter met haar tweeëntwintigjarige zoon, die, als stoker op een sleepboot, een oppassend jong mens was. De vrouw leefde gescheiden van haar echtgenoot die van minder zedelijk gehalte was dan zijn zoon en in Pruissen als sjouwerman werkzaam was.
Een zekere L. Janssen, kapper en varkensslachter, slachtte meermalen varkens voor mevrouw de Ruijter en leefde tevens met haar samen in ongeoorloofde betrekking.
In de vroege morgen van de twaalfde had de jonge De Ruijter een woordenwisseling met zijn moeder over haar relatie met Janssen en hij stelde voor van zijn loon zóveel af te zonderen, dat zij behoorlijk leven kon, als ze maar van Janssen afzag. Het gesprek werd langzamerhand levendiger, totdat Janssen binnenkwam, die de jonge De Ruijter een stoof naar het hoofd wilde werpen. De moeder moet toen een slagersmes aan Janssen hebben gegeven, met de woorden: ‘Steek hem door zijn donder!’
De jonge De Ruijter wilde daarop vluchten, hetgeen hem waarschijnlijk gelukt zou zijn wanneer niet door een stom toeval een van zijn zusters een ton met water voor de deur had gezet die zij aan de pomp gevuld had, waarover hij struikelde. Janssen achterhaalde hem en stak hem van achteren neer, ter hoogte van het onderlijf, en hij stak door en door, zodat hij binnen een kwartier de geest gaf.
De moordenaar werd door de politie in hechtenis genomen en verlangde vóórdat hij meeging eerst een pijp op te steken. Later moet hij echter berouw getoond hebben door voedsel te weigeren en geduldig uit te roepen: ‘Mijn God wat heb ik gedaan!’
De moordenaar is enige dagen later in de vroegen morgen (om zes uur) naar Arnhem getransporteerd. En later ook de moeder, als getuige, des morgens om vier uur.
Dit vroege uur was gekozen om geen oploop te verwekken, daar het volk over deze afschuwelijke moord en moederlijke onverschilligheid uiterst verbitterd was.
Niet lang erna werd er nog een moord gepleegd in Nijmegen, die de gemoederen in de stad wist te beroeren, maar de dader van deze misdaad werd nooit gepakt.
Woensdag de dertiende ’s morgens om zes uur werd een zekere Reintjes van Vierssen door zijn knecht op het erf van zijn woning gevonden met een verbrijzelde hersenpan, verscheidene steekwonden en een ontwrichte heup. De kolf van zijn eigen geweer en sabel lagen bij hem. Het scheen dat de wonden hem daarmee waren toegebracht. Zijn broeder werd van het onheil in kennis gesteld, die na reiniging van de ongelukkige in zijne woning geneeskundige hulp inriep. De verslagene, die nog tekenen van leven gaf, werd naar het ziekenhuis overgebracht waar hij tegen zes uur in de avond overleed. Naar men meldt heeft hij met de vingers het getal vier gewezen, waarschijnlijk om het aantal van zijn aanvallers aan te duiden. Door de rechtbank in Arnhem zijn ijverige nasporingen gedaan en tal van personen gehoord, maar dit heeft nog tot geen gewenst resultaat geleid.
De verslagene scheen ’s avonds laat nog te zijn uitgegaan en is pas tegen twee à drie uur in de nacht weer thuisgekomen. Hij was een zonderling, maar een zeer goedhartig mens voor anderen. Van een fatsoenlijke familie te Nijmegen afkomstig, leefde hij als een Diogenes in de Boddelstraat, een achterbuurt, en bewoonde er een hutje op een terrein, waar hij ook een pakkistenmakerij had. Hij leefde in gezelschap van verscheidene dieren, zoals een varken, twee bokken en kippen. Hij sliep op de grond die allesbehalve rein was, zonder zich te ontkleden, kookte zelf zijn eten, ook voor zijn huisdieren, had omgang met allerlei slag van
mensen, met wie hij van tijd tot tijd gulhartig aan Bacchus offerde en bleef dan een paar dagen slapen, zonder zich aan iemand of iets te storen, tot groot ongerief zijner huisdieren die dan maar moesten zien hoe aan de kost te komen.
Hij was in zijn omgeving zeer gezien en deed op zijn eigenaardige wijze veel goed.