Voorwoord

Wat zal de reactie zijn van de Belgische Luchtmacht indien zij tot de bevinding komt dat er een UFO-invasie op komst is?’ De reporter van een Nederlands televisiestation kon een binnenpretje moeilijk bedwingen toen hij zijn microfoon voorhield aan de chef Operaties van de Belgische luchtmachtstaf. Alle ingrediënten waren aanwezig voor een goed gestoffeerde belgenmop. De Belgen zagen ze vliegen!

De UFO-koorts was op haar hoogtepunt toen de minister van landsverdediging ertoe besloot een vliegtuig van de Luchtmacht met infraroodcamera ter beschikking te stellen van de UFO-amateurvereniging SOBEPS voor een massale observatiecampagne tijdens het paasweekend van 1990. Een beslissing die de aandacht had getrokken van binnen- en buitenlandse media die dan ook massaal aanwezig waren op de door SOBEPS georganiseerde persconferentie. Het kabinet van de minister had mij gevraagd tegenwoordig te zijn en mijn uniform had de aandacht getrokken van een aantal journalisten. De vraag van de Nederlandse reporter was veelbetekenend, sommige persvertegenwoordigers deden hun best om deze zaak zo objectief mogelijk te verslaan, anderen probeerden ze belachelijk te maken.

Sinds de sensationele observaties van 29 november 1989 bevond ik me tussen hamer en aambeeld. Enerzijds was er de druk van de UFO-organisaties om steun te geven aan hun pogingen zoveel mogelijk informatie in te zamelen, anderzijds was er de gereserveerde houding van diegenen die beweerden dat een officiële instantie zoals de Luchtmacht zich niet moest inlaten met dergelijke ‘absurditeiten’. De minister zelf had de knoop doorgehakt: de Luchtmacht zou beperkte steun leveren en alle beschikbare informatie vrijgeven aan diegenen die erom vroegen. ‘La transparence’ was het motto.

Persoonlijk stond ik vrij sceptisch tegenover de persartikelen die de sensationele waarnemingen van 29 november 1989 beschreven. Mijn eerste bedenkingen gingen in de richting van laserstralen en hologrammen. Ik was dus een gelukkig man toen begin december een F-16-piloot na een aantal alarmerende telefoontjes de oorzaak van de opschudding kon identificeren als laserprojecties vanuit een Limburgse dancing. Mijn zelfvoldaanheid was echter van korte duur toen ik geconfronteerd werd met diverse getuigen tijdens een persconferentie van SOBEPS op 18 december 1989. Hun beschrijvingen maakten brandhout van mijn hypothese. Toestellen in driehoeksvorm, groter dan een Jumbo Jet, die zich voortbewogen op zeer lage snelheden van minder dan 60 km per uur — weliswaar met een licht zoemend geluid, maar zonder het klassieke lawaai van reactiemotoren — kon men niet verwarren met laserprojecties of hologrammen. Bovendien waren er de drie enorme lichtbundels, met voldoende lichtsterkte om een heel voetbalveld te verlichten, en die samensmolten tot één lichtpunt wanneer de driehoek plotseling wegflitste. Het relaas van de getuigen was coherent en overtuigend. Zelf kwamen zij geloofwaardig over, maar hun verhaal leek als gegrepen uit een sciencefictionfilm. Als officiële luchtmachtvertegenwoordiger kon ik geen zinnige uitleg bedenken voor dergelijke observaties. Daarbij werd door bepaalde persmensen een beschuldigende vinger opgestoken omdat er experimentele vluchten zouden worden toegelaten boven Belgisch grondgebied.

De daaropvolgende dagen won in diverse dagbladen de stelling meer en meer veld dat het zou gaan over vluchten van de fameuze Amerikaanse F-117 Stealth-vliegtuigen, die onzichtbaar waren voor radar. Het was een gemakkelijk te weerleggen versie. Er was geen toestemming voor dergelijke activiteiten in het Belgisch luchtruim en bovendien waren die ‘stiekemerds’ niet in staat op snelheden van om en nabij de 60 km/uur rond te zweven, om dan weg te flitsen met een enorme versnelling, dit alles zonder enig noemenswaardig lawaai. Voor alle zekerheid werd formeel de vraag hieromtrent gesteld aan de Amerikaanse ambassade, die prompt via een perscommuniqué bevestigde dat dergelijke vluchten niet in het Belgisch luchtruim hadden plaatsgevonden.

De Luchtmacht had echter een probleem. De veelvuldige waarnemingen, vooral ’s avonds, waren een aanduiding dat er bepaalde vliegactiviteiten aan de gang waren in het Belgisch luchtruim. Deze activiteiten, van welke aard ook, waren illegaal. Elke vlucht na zonsondergang en voor zonsopgang moet officieel worden aangevraagd en geregistreerd. Noch de Regie der Luchtwegen, noch de Luchtmacht was van dergelijke aanvragen op de hoogte. Indien de waargenomen UFO’s reële toestellen waren, pleegden zij onbetwistbaar inbreuk tegen het vliegreglement. Zowel de Regie als de Luchtmacht had er alle belang bij om de herkomst van die vermeende tuigen na te gaan.

De radarstations werd gevraagd waakzaam te zijn en meer aandacht te besteden aan traag vliegende toestellen. Deze zijn echter zeer moeilijk observeerbaar door radars die erop zijn ingesteld vliegtuigen en helikopters op te sporen die snelheden halen van ruim boven de 150 km/uur. Het feit dat de tuigen zich op zeer lage snelheden voortbewegen, verplichtte de radarbedieners het computersysteem uit te schakelen en met een zogenaamde ‘raw video’ te werken. Daarop komen heel wat meer weerkaatsingen voor dan op een computergestuurd scherm. Moeilijk werkbaar dus, terwijl bovendien de registratie van de gegevens onbetrouwbaar wordt. Onder normale omstandigheden wordt alle informatie opgeslagen, waardoor men in staat is een reconstructie van bepaalde observaties te doen en ook vergelijkingen te maken tussen meerdere radarstations. Dit is dus niet mogelijk wanneer men manueel werkt, zodat men bij een reconstructie aangewezen is op de beoordeling van de controleur. Dergelijke persoonlijke appreciatie is subjectief en heeft dus onvoldoende bewijskracht voor de wetenschappelijke bevestiging van bepaalde waarnemingen.

Ook de F-16’s van de vliegbasis van Bevekom, die sowieso een politieopdracht hebben en binnen de 5 minuten kunnen opstijgen, werden klaar gehouden om de verdachte waarnemingen ter plaatse te gaan controleren. Spijtig genoeg zijn ook de F-16-radars erop afgestemd toestellen te detecteren die opereren op hogere snelheden. Dit om te vermijden dat het radarscherm zou worden verzadigd door snel rijdende wagens, zodat de piloot mogelijkerwijs moeilijk een onderscheid kan maken tussen voertuigen en vliegtuigen. Het lag dus niet voor de hand de zogenaamde UFO’s met de bestaande middelen op te sporen. Vandaar het belang van de visuele detectie op voorwaarde dat deze bevestigd werd door de Rijkswacht. Dit om te beletten dat een grapjas het in zijn hoofd zou halen om te vragen vliegtuigen lukraak de lucht in te sturen. Deze procedure was echter omslachtig en tijdrovend.

Het zou echter de F-16-interventie van 30-31 maart 1990 zijn die de krantenkoppen zou halen. Het verhaal wordt verder uitvoerig beschreven in dit boek. Het feit dat er plotseling dergelijke ruime belangstelling kwam, was veeleer te wijten aan het toeval. De analyse van de video-opnamen van de F-16 was nog niet beëindigd of er verscheen in juni een artikel in een Frans tijdschrift dat nog maar eens de draak stak met de Belgische UFO-vlaag, die, volgens het tijdschrift, enkel en alleen een gevolg was van F-117-oefeningen. Verder werd gesteld dat de F-16’s tijdens die roemruchte avond zonder enig resultaat waren teruggekomen.

Ik had een onderhoud toegezegd aan een journaliste van een Frans weekblad, die vergezeld was van de directeur van het Frans Nationaal Opzoekingscentrum. Ik had laatstgenoemde een aantal foto’s laten nemen van een geregistreerde F-16-radarvergrendeling op een vermeend toestel dat volgens de beschikbare gegevens zich voortbewoog op snelheden die duidelijk buiten de enveloppe vielen van enig gekend vliegtuig. Dit om aan te tonen dat de jachtvliegtuigen dan toch niet onverrichter zake waren teruggekeerd en dat, indien er reële tuigen in de lucht waren, het zeker geen F-117’s geweest konden zijn. Ik heb er toen duidelijk aan toegevoegd dat er nog een technische analyse van de opnamen moest plaatsvinden en dat het niet uitgesloten was dat elektromagnetische interferenties aan de basis lagen van de radarregistraties. Het daaropvolgende artikel sloeg in als een bom. Het was sensatiebelust en de hypothese dat de registraties konden zijn veroorzaakt door interferenties werd niet vermeld. Met de Belgische media op de huid zag de Luchtmacht zich verplicht de week daarop een persconferentie te geven waarin dezelfde beelden werden getoond, samen met dezelfde uitleg als aan het Franse weekblad. De persconferentie had een zodanig sneeuwbaleffect dat mijn telefoon op de staf van ’s morgens tot ’s avonds roodgloeiend zag. Pas een week later, toen de minister besloot geen informatie meer vrij te geven, kreeg ik opnieuw enige ruimte voor mijn normale activiteiten. De UFO-vlaag in België is een unieke ervaring geweest. Een groot aantal visuele observaties was sensationeel en kon tot nog toe niet verklaard worden. Het fenomeen werd door diverse instanties zeer sceptisch bekeken. Kritieken waren niet van de lucht en bleven nazinderen tot in het parlement. Het verschil in aanpak vanwege de media was opvallend; de Franstalige pers die als eerste in contact kwam met de getuigen, beschreef de zaak vrij objectief, langs de Nederlandstalige kant bestond de neiging de gebeurtenissen met een vleugje ironie te verslaan. Dit onderscheid reflecteerde zich op alle mogelijke niveaus, zowel bij de doorsneeburger als bij diegenen die betrokken waren in het besluitvormingsproces. De Franstaligen waren meer open in hun benadering, bij de Nederlandstaligen was er een duidelijke vrees voor het belachelijke. Dergelijke vrees was er echter niet bij de Luchtmachtverantwoordelijken. De Luchtmacht heeft een politieopdracht in het nationaal luchtruim, en samen met de Regie der Luchtwegen heeft zij de plicht na te gaan welke activiteiten er plaatsvinden. De ontelbare UFO-observaties werden er serieus genomen.

De UFO-problematiek laat niemand onverschillig. Het is een zeer emotioneel onderwerp dat door miljoenen op een zeer uiteenlopende manier beoordeeld wordt. Deze beoordeling varieert van totale onverschilligheid, afwijzing, ongeloof, tot de intense overtuiging dat UFO’s van buitenaardse oorsprong zijn. De vrees voor het belachelijke is reëel en wordt geïnspireerd door het feit dat het inderdaad zeer moeilijk is aan te nemen dat we hier regelmatig bezocht worden door al dan niet bemande buitenaardse tuigen. Alhoewel er heel wat publicaties zijn die in die richting wijzen, zijn deze niet altijd even geloofwaardig. Het feit dat miljoenen mensen interesse tonen, inspireert heel wat auteurs om op de lucratieve toer te gaan. Waardevolle informatie wordt vervormd, vermengd en verward met persoonlijke interpretaties, met als resultaat dat de UFO-problematiek ongeloofwaardig overkomt. Het publiek heeft echter het recht op een correcte manier te worden voorgelicht.

Ik heb het volste vertrouwen in John van Waterschoot wiens enige bedoeling was een objectief werk te produceren en zijn eigen visie weer te geven op dit controversiële onderwerp. Zijn reputatie als professor, senator, schrijver en voorzitter van het Koninklijk Instituut der Eliten van de Arbeid staat garant voor een objectieve benadering. Zijn boek geeft een overzicht van een aantal markante gebeurtenissen die op zich voldoende sensationeel zijn en niet onnodig hoeven te worden opgeschroefd. Gebeurtenissen die ons zullen doen nadenken en besluiten dat het niet belachelijk is observaties te rapporteren die met onze huidige normen moeilijk verklaarbaar zijn. Getuigenisen die we ernstig moeten nemen en zo objectief mogelijk beoordelen.

 

De UFO-vlaag in België van 1989-1990 was geen belgenmop, het was en blijft een enigma dat tot nog toe onverklaarbaar is gebleven.

 

Wilfried De Brouwer Generaal-majoor gewezen Adj.- Stafchef van de Belgische Luchtmacht