HOOFDSTUK 4

UFO’s en IFO’s boven België

Onze streken hebben zowel in vroegere eeuwen als tijdens het moderne UFO-tijdvak na 1947 een ruim aandeel gehad in de waarneming van vreemde verschijnselen in de lucht. Zulks geldt evenzeer voor Nederland als voor België.

Dankzij de samenwerking tussen de Nederlandstalige Studiegroep voor Vreemde Luchtverschijnselen en de Franstalige zustervereniging GESAG werd in het bijzonder wat Vlaanderen betreft een bijzonder boeiende historische kroniek opgesteld.

Jacques Bonabot, directeur van GESAG, schreef aan het begin van de jaren tachtig en na belangwekkend speurwerk een uitzonderlijke artikelenreeks over de belangrijkste UFO-waarnemingen boven Vlaanderen door de eeuwen heen. Zijn collega Wim Van Utrecht, die de leiding had van SVL, publiceerde in het driemaandelijks tijdschrift van de studiegroep de essentiële punten uit dit chronologische overzicht, nadat hij voorafgaandelijk voor een keurige vertaling had gezorgd. De Oud-Vlaamse teksten heeft hij in hun originele vorm behouden om alle subjectiviteit te vermijden.1

Beide onderzoekers stellen op basis van uiteraard toch beperkte opsporingen vast dat in de Vlaamse gemeente- en andere archieven nog een rijkdom moet bestaan aan gegevens omtrent vreemde luchtverschijnselen, in vroeger tijden genoteerd. Daarbij is het van minder belang of die fenomenen — door onze voorouders op de een of andere wijze vastgesteld en gerapporteerd — achteraf al dan niet verklaarbaar waren of leken door meteoren of kometen, bijgeloof of ongewone atmosferische omstandigheden. Belangrijk is dat er zo’n schat schuilgaat in oude archieven en dat zulks vermoedelijk geldt voor de meeste West-Europese regionen.

Hoewel een beknopte selectie uit Bonabots historische kroniek heel aantrekkelijk oogt, is onze bedoeling enkel het recente UFO-gebeuren te synthetiseren. Daarom signaleren we ter illustratie alleen een waarneming boven Ieper en Antwerpen in de renaissanceperiode om meteen aan te knopen bij de vermaarde ets van de theologie-student Samuel Coccius uit Bazel.

Op 14 september 1515, het jaar dat de jonge Karel V de troon besteeg, werd volgens de archieven van de Sint-Maartenskathedraal te Ieper de volgende waarneming gedaan (oorspronkelijke versie):

‘1515 14 7ber — men zegt dat op deze dag ’s avonds wierd gezien een klomp vier vliegende regt boven de huyzen alzoo groot als eene biertonne ende van achter hadde het straelen, en gaf groot licht ende op sommige plaetsen viel van dat vier dit gebeurde in alle de landen door op den zelven tyd, ende men zag in de locht mannen met wapenen die door de locht reden.’2

Het wekt verwondering dat volgens een kanttekening van het SLV Tijdschrift (oktober 1983, blz. 11-12) de ‘mannen met wapenen’ ook voorkomen in Engelse, Franse en Italiaanse kronieken van die tijd en zelfs in Romeinse geschriften bij de aanvang van onze tijdrekening.

Een historisch overzicht van de studiegroep Caelestia vermeldt dat een jaar eerder, op 14 september 1514, en volgens een 16de-eeuwse Antwerpse kroniek, ook aldaar ‘pal boven de huizen een “klomp vuur” werd gezien “soo groot als een biertonne” met achteraan een lange staart van vuur waarvan stukken naar beneden tuimelden. Het verschijnsel werd ook in andere delen van Vlaanderen waargenomen.’3 Caelestia merkt bij dit geval op dat de beschrijving overeenstemt met die van een heldere meteoriet die bij zijn tocht door de dampkring opbrandt en in brokstukken uiteenvalt. Opvallend in het geschiedkundig overzicht van Bonabot is onder meer ook het grote aantal waarnemingen van allerlei verschijnselen boven Vlaanderen tijdens de laatste jaren van de 19de eeuw, zowat honderd jaar geleden dus, toen in de Verenigde Staten het voorspel begon van het moderne UFO-tijdvak. Duizenden mensen meenden in de jaren 1896 en 1897 in vele staten aldaar dat ze grote mysterieuze luchtschepen aan de hemel hadden gezien.

Voor toekomstig dieper gravend historisch onderzoek is eveneens verrijkend dat tijdens het interbellum — de periode tussen de twee wereldoorlogen — boven onze streken herhaaldelijk vreemde verschijnselen werden waargenomen. Zulks was ook nog het geval tijdens de bezettingsjaren 1940-1944 en de laatste oorlogsmaanden, zonder dat een duidelijk verband kan worden gelegd met de geheime Duitse V-wapens van die tijd. Inderdaad opmerkelijk omdat betrouwbare Amerikaanse onderzoekers als David M. Jacobs4 geen schakel van onverklaarbare gebeurtenissen in de Verenigde Staten rapporteren tussen de golf van 1896-1897 en de Arnold-ouverture van 1947.

Ook aan het begin van de hedendaagse UFO-periode zijn onze streken present, minstens even betekenisvol als elders, maar zonder de uitstraling op de wereldpers van een deskundige getuige als Kenneth Arnold.

 

Heeft Limburg Arnold geklopt?

 

Het Belang van Limburg van 1 augustus 1947 brengt een zeer ongewone verklaring van twee plaatselijke rijkswachters te Hamont enkele dagen voordien op 23 juli, vrijwel een maand na de vliegtocht van Arnold boven het Cascade-gebergte. De benaming ‘vliegende schotel’ was binnen amper enkele weken vanuit het Amerikaanse Oregon doorgedrongen en gemeengoed geworden in onze gewesten.

De Limburgse krant kopt immers in vragende vorm, gevolgd door een onmiddellijk verklarend antwoord: ‘Vliegende Schotels boven Limburg? Neen! Vallende sterren!’

Onder die treffende titel volgt het relaas omtrent de ervaring van twee leden van de Rijkswacht (namen bekend), die bewuste avond na de diensturen wandelend door een bekende straat van Hamont. Even na middernacht ziet een van beiden uit de richting Zonhoven een scherp licht flitsen. Zijn collega meent eerst dat het om een weerlicht gaat! De eerste rijkswachter is evenwel formeel in zijn verklaring aan de krant: geen bliksems, evenmin vallende sterren! Hij beschrijft zijn waarneming als volgt: ‘Een vuurbol kwam bliksemsnel naar ons toe uit het zuidwesten naar het noordoosten. Met duizelingwekkende vaart naderde hij, een lange groene lichtstaart, die Hamont hel verlichtte toen het tuig geruisloos erboven door flitste, hoog in de lucht, onder het wolkendek — want maan of sterren waren die nacht niet te bespeuren. Verrast keken we het verschijnsel na. De groenblauwe vlam, als van een auto, geen lastoestel, schitterde totdat ze aan de einder verdween’ (Het Belang van Limburg, 01.08.1947).

In zijn traditioneel strenge benadering oordeelt het SVL Tijdschrift achteraf5 dat ‘het gedrag van het verschijnsel overeenkomt met dat van een bolide of meteoor’, terwijl de Limburgse krant haar berichtgeving besluit met de opmerking: ‘Die rijkswachters wisten nochtans wat ze vertelden en droomden geenszins.’

In zijn even bestendig streven naar objectiviteit signaleert het SLV Tijdschrift verder dat een vooraanstaand ambtenaar uit Bocholt (met initialen L.D.) diezelfde avond van 23 juli hetzelfde verschijnsel heeft waargenomen terwijl hij aan het vissen was langs het Albertkanaal aldaar.

Deze getuige heeft een veel gedetailleerder beschrijving van het verschijnsel aan Het Belang van Limburg gegeven:

‘… aan het kanaal om te vissen, toen plots een gloeiende bol zich langs de hemel voortbewoog in de richting van Holland. Het ding verspreidde een groen licht, dat de wolken in een spookachtig waas hulde. ’t Gleed als ’t ware voort met matige snelheid, zodat ik het lang in zijn vlucht heb kunnen volgen, totdat het ten laatste aan den horizon verdween. Het had de vorm van een plat-gedrukte spherische bol, met op de kanten bruuske afrondingen, als had men er met een slijpsteen aangezeten. Het liet een sliert van witte rook achter met af en toe groene schakeringen.’5-ibid

Volgens het SLV Tijdschrift beschrijft ook deze getuige een verschijnsel met het gedrag en de karakteristieken van een meteoor. De publicatie tilt er tevens nogal zwaar aan dat de ambtenaar geen enkele tijdsduur vermeldde van zijn waarneming.

Naar onze mening behoort het uiteraard tot de kern van de UFO-controverse dat eenzelfde gebeuren uit verschillende gezichtshoeken benaderd wordt. Het vraagstuk staat of valt nu eenmaal met het al of niet behoorlijk waarnemen!

Anderzijds mag men ook niet te veeleisend zijn, zelfs ten aanzien van de best gekwalificeerde waarnemer. Volledig toevallig en onverwachts ‘ziet’ hij of zij een vreemdsoortig verschijnsel. Men kan niet verwachten dat de modale getuige zal reageren als een geoefend ufoloog, die op onderzoek is naar en voorbereid is op een eventuele ongewone gebeurtenis, meestal voor hem wel verklaarbaar.

Zelfs indien in juli 1947 slechts een IFO boven Limburg het naoorlogse UFO-tijdvak had willen inluiden, dan blijkt toch uit de onderzoekingen en inspanningen van Bonabot en Van Utrecht dat wellicht Limburg — hoe klein de kans ook — de vermaarde Kenneth Arnold historisch gezien klopte in augustus-september 1946, een klein jaar voordien.

Het Belang van Limburg, steeds paraat, meldde immers tijdens de voorafgaande weken drie zonderlinge waarnemingen op 13 oktober 1946 met de oriënterende kop: ‘Géén vreemde tuigen boven België!’ Volgens de contraspionagedienst van het Belgisch Leger diende ‘iedere andere verklaring dan die van een natuurverschijnsel’ te worden verworpen. 5-ter Een jaartje voor de Arnold-waarnemingen boven de Cascade-gebergte op 24 juni 1947 zou iedere ‘andere verklaring’ inderdaad ongerijmd hebben geklonken.

Ook reeds in de vorige eeuw trouwens betoonden de Limburgse kranten een speurneus voor UFO-verschijnselen. De voorganger van het Belang, namelijk de Gazette van Hasselt en der provincie, publiceerde op 6 april 1870 een gedetailleerd verhaal over een méér dan zonderling lichtverschijnsel boven Genk, omstreeks 11 uur ’s avonds gedurende een minuut ongeveer waargenomen door enkele heren van op de Beestenmarkt, weliswaar terugkerend ‘van het estaminet’.5-quarter

En steeds volgens nog niet zo oude kronieken kwam een kwart eeuw vroeger op 10 september 1844 ook Hasselt aan de beurt met de waarneming van ‘een lichtend lichaam, lengte 7 m breedte 20 cm’. Volgens de ooggetuigen zou het lichtverschijnsel gedurende enkele seconden onbeweeglijk zijn gebleven en dan in rechte lijn gedaald. ‘Op het ogenblik van het verdwijnen hebben zich 4 fragmenten van de benedeneinden afgescheiden en alles is weder duister geworden.’6

Los van de mogelijke concurrentie met Arnold in de naoorlogse periode, belooft Limburg hoe dan ook een bijzonder aantrekkelijke regio voor historisch UFO-onderzoek te worden, zoals het dat reeds was en is met betrekking tot de Gallisch-Romeinse oudheidkunde. Of onze nakomelingen hier en elders verbanden zullen leggen die wij niet zien, blijft een open vraag voor de verdere wetenschappelijke ontwikkeling.

 

Informatie die wegsmelt

 

Het Belang van Limburg heeft in de eerste naoorlogse periode toen het onderwerp zo onthutsend nieuw was verdienstelijk bijgedragen tot prille informatie over onbekende vliegende tuigen. Ogenschijnlijk leeft dagbladinformatie een kort bestaan dat wegsmelt als sneeuw voor de zon.

Met de mogelijkheden van de moderne kennismaatschappij wordt die visie wel geleidelijk aan voorbijgestreefd. De grootscheepse UFO-research die vroeger of later zal losbreken, vindt in de collecties en bestanden van de dagbladen een enorme bron aan informatie, trouwens voor een breder publiek vaak de eerste keer dat het met dergelijke onverklaarde verschijnselen in aanraking komt.

Maar dat is nog toekomstmuziek! In het verleden is het vooral dankzij enkele taaie wetenschappers, zoals onder meer hoger vernoemd en hun met ontoereikende middelen uitgegeven publicaties dat brokjes kennis voor later onderzoek bewaard zijn gebleven.

Tot het basismateriaal — het vermelden van een vreemdsoortig luchtverschijnsel in de nieuwsberichten die voor een deel steeds subjectief blijven — hebben alle Belgische kranten en weekbladen sinds vijftig jaar bijgedragen. Iedere redacteur rapporteerde over UFO’s en liefst over IFO’s volgens zijn eigen stijl en standing, meestal zonder conceptuele lijn behalve de onderhuidse vooronderstelling dat het om een veeleer lachwekkend onderwerp gaat, dat snel weer uit de actualiteit zal verdwijnen. Het geleidelijk aan dominantere medium tv volgde vrijwel diezelfde trend.

Sommige kranten en weekbladen hebben zelfs belangwekkende reportages van meerdere artikelen opgezet, waarbij het meest opvallend was dat de betrokken verslaggever meestal een soort Hynek-syndroom onderging: de ontwikkeling van stoer scepticus naar vrijmoedig belangstellende. In de drukte van de dagelijkse nieuwsgaring hebben de hoofdredacteurs er nochtans niet naar gestreefd het onderwerp verder uit te spitten.

Tot op zekere hoogte is zo’n houding ook begrijpelijk! Indien er werkelijk een ernstig onderliggend mysterieus probleem bestaat, dan behoort het tot de taak van de overheid hierin op te treden en zo mogelijk duidelijkheid te scheppen. Niet zonder reden hanteert de filosofe Isabelle Stengers in dit verband de gedachte van een democratische tekortkoming tegenover de bevolking.

Als verzachtende omstandigheid zowel voor de rapportering door de media als voor een onderzoeksinspanning door de wetenschap dient objectief te worden erkend dat men te doen heeft met meestal vage gegevens over een niet bekend onderwerp, over een typisch geval van niet gestandaardiseerde kennis, niet systematisch verzameld en slechts toevallig bijeengesprokkeld.

Dat is een toestand die wetenschappers nog meer vrezen dan journalisten. Maar hij schept een ongunstige kringloop, die slechts door de inzet van aangepaste grote middelen kan worden doorbroken. Veelzijdige bruikbare kennis over bijvoorbeeld een ander complex, maar geïdentificeerd onderwerp, het weer, is enkel ontstaan tijdens de 20ste eeuw door de aanwending van allerlei vormen van systematische observatie, gesteund door een snel gevorderde technologie.

Sommige waarnemers in België zijn van mening dat de Franstalige kranten iets opener en positiever zouden berichten over het UFO-verschijnsel dan de Nederlandstalige. Het gaat daarbij om indrukken, die slechts door een nader onderzoek kunnen worden bevestigd of weerlegd. En waarbij wellicht een onderscheid tussen dagen weekbladen aan het licht zou komen.

Het karige aantal Vlaamse onderzoekers en auteurs die zich aan het miskende onderwerp hebben gewaagd, kan zich wellicht troosten met de historische herinnering dat een goede eeuw geleden de later succesvolle Vlaamse Beweging gestart is door een handvol kapelaans en schrijvers van weinig aanzien.

 

Twee topgevallen uit de knipseldoos

 

In de eerste periode dat mijn persoonlijke aandacht gewekt was door de UFO’s, en wel in de loop van de jaren vijftig, had ik mij geabonneerd op een persknipseldienst. Nadat in een Belgische krant het woord ‘UFO’ of ‘vliegende schotel’ was vermeld, ontving ik een knipsel van het betreffende artikel of bericht, klein of groot. Na enkele maanden heb ik deze te rijk voorziene informatiestroom moeten stoppen, omdat hij mij te duur werd. Er kunnen onmiskenbaar golfbewegingen worden vastgesteld in het aantal UFO-waarnemingen en hun niet noodzakelijk parallelle weerslag in de pers. Mijn beperkte proefneming heeft er mij toch attent op gemaakt dat in drukke of zwakke UFO-tijden het aantal meldingen van vreemde luchtverschijnselen boven ons land, van Oostende tot Aarlen zoals dat in het vroegere spraakgebruik heette, veel groter is dan men als niet-belangstellende zou vermoeden. Die vaststelling werd sindsdien bevestigd door de systematische cijfers die door verscheidene Belgische UFO-centra werden samengesteld.

Uit onze knipseldoos die meer dan 40 jaar overspant, kunnen heel wat interessante tot leuke berichten worden opgediept. Ook vrij recente zoals in Het Nieuwsblad op 17 februari 1994 een bericht over vijf kolommen: ‘UFO cirkelt boven Wijgmaal’, terwijl Het Laatste Nieuws op 18 februari de geografische kring iets wijder maakt met een kop over drie kolommen: ‘UFO’s boven Leuven?’

We beperken ons hier tot twee gevallen, die we persoonlijk intrigerend en illustratief vonden en spreken daarbij niet over de in 1989-1991 goed gerapporteerde Belgische golf van driehoekige vliegende tuigen, aangezien die in het volgende hoofdstuk als één geheel wordt behandeld.

 

Eerste geval:

‘Wat zweefde 7 uren boven basis Bevekom?’

(Het Nieuwsblad, 22 januari 1980)

 

Het bericht over drie kolommen draagt als hoofdkop: ‘Militairen zagen “schijf” van kleur veranderen’. De mededeling is compact en zo nauwkeurig mogelijk opgesteld, gezien het ongewone gebeuren. We achten het nuttig de gehele tekst weer te geven. Vermeldenswaard is daarbij dat ongeveer 35 Belgische militairen van diverse rang urenlang de destijds in 1980 reeds klassiek geworden kenmerken van de meest voorkomende UFO konden waarnemen: kleurwisseling, vrijwel zonder geluid, sferische vorm, opmerkelijke versnelling vanuit een trage beweging en andere.

Zoals de correspondent van Het Nieuwsblad besluit zou deze mogelijke UFO de eerste zijn die in België door militairen werd gemeld. Op onze navraag hebben de Belgische instanties geantwoord dat omtrent dit geval geen onderzoek werd opgezet. Een typisch staaltje van niet-geregistreerde en niet-gestandaardiseerde kennis!

 

In verband met de waarnemingen boven de basis Bevekom en tal van andere gelijksoortige fenomenen kan de voorzichtige hypothese geopperd worden dat UFO’s zouden zijn aangetrokken door militaire installaties. Statistisch onderzoek van enige diepgang zou hier zonder al te grote inspanning kunnen uitwijzen of er een positieve correlatie bestaat.

Meer specifiek zijn er enkele verbanden te leggen tussen de niet-onderzochte waarneming te Bevekom en het wél grondig bestudeerde geval van de Russische basis Kapustin Yar in 1989. Dit uitgebreide domein in Siberië is voor Rusland inzake het testen van raketten de tegenhanger van het Amerikaanse White Sands in New Mexico.

De Siberische waarnemingen in de nacht van 28-29 juli 1989 waren zo spectaculair dat The Best Available Evidence er vier volle bladzijden aan wijdt (blz. 103-106). Zeven militaire getuigen onder wie twee jongere officieren, legden ondertekende schriftelijke verklaringen af, vergezeld van grafische schetsen van de drie UFO’s die ze gedurende bijna twee uur hebben kunnen observeren, eerst van op een afstand van 3 tot 5 km, daarna dichtbij op zowat 300 meter boven het wapendepot van de basis.

Met een overvloed aan details — er werd ook een jachtvliegtuig ingezet, door de raadselachtige tuigen echter spelenderwijs ontweken — weet de beschrijving van Kapustin Yar het vlakke verhaal van Bevekom 1980 uit te diepen en reliëf te geven. Men vindt de typische kenmerken inzake manoeuvreerbaarheid, kleurverandering, geluidloosheid, sferische vorm terug zoals in Bevekom, maar van dichterbij, als het ware met ontzag en geestdrift beschreven. En een belangrijk detail gepreciseerd: vaandrig Voloshin en soldaat Tishcayev schatten de diameter van de schijf op 4 à 5 meter.

Op de discusvorm na komt het levendige Siberische verhaal dichter bij dat van de bewogen Belgische nacht van 30/31 maart 1990, een klein jaar later, toen vanaf Bevekom twee F-16-jachtvliegtuigen op zoek gingen naar een vermeende driehoekige UFO.

 

Tweede geval:

‘UFO boven Europa’

(De Morgen, 24 september 1986)

 

De krant wijdt een gehele pagina aan dit steeds weer verrassende nieuws met als verklarende ondertitel: ‘Satellietbrokstukken of NATO-vliegtuigen?'

Het verschijnsel werd waargenomen in de ochtend van dinsdag 23 september 1986 en deed zich voor in Duitsland, ging over het oosten van Nederland naar België, met een boog rond Brussel naar Aarlen en Luxemburg toe om met een nieuwe zwenking Parijs te naderen. Een tweede spoor liep van Brussel uit over Gent in westelijke richting.

Die precieze beschrijving hoorde en zag ik toevallig die dag op RTBF. De Belgisch-Franstalige tv-zender gaf de kijkers tijdens een eerste uitzending zelfs een geografische schets met het tracé Düsseldorf — Eindhoven — Brussel — Aarlen — Luxemburg — Parijs. Vermoedelijk werd de ijverige journalist door een hogere autoriteit op het matje geroepen want het tracé werd later op de avond niet meer vertoond, hoe geduldig ik er ook naar uitzag.

De volgende dag waren De Morgen en La Libre Belgique het meest samenhangend in hun berichtgeving. De Franstalige krant van 24 september stelde in de kop de vraag: ‘Een UFO in de Belgische hemel?’ (‘Un OVNI dans le ciel beige?’), met als antwoord in de ondertitel: ‘Neen, dinsdagmorgen ging het slechts om satelliet-brokstukken’ (‘Non, mardi matin, il ne s’agissait que de débris de fusées’).

De ‘Libre’ geeft een vrij beknopt maar zakelijk relaas van de feiten: waarnemingen boven Brussel om 7.25 uur en 7.40 uur boven Aarlen met in de tussenperiode van een kwartier gelijksoortige beelden boven Henegouwen, Namen en Bastogne. De Brusselse krant is ook de enige die donderdag 25 september nog op de alleszins spectaculaire getuigenissen terugkomt en zich slechts schoorvoetend neerlegt bij de verklaringen van de sindsdien opgedoken ‘specialisten’, hoe relatief die term ook kan zijn, zelfs als het om weermannen gaat.

Spectaculair, dat is wel het woord als we de aanhef lezen, in grote letters gedrukt, van de bijzondere pagina van De Morgen, die we hier met enige nadruk laten volgen:

 

 

In België ontbrak het evenmin aan ooggetuigen, zowat over het gehele land, vooral bij de massale groepen die zich rond dat matinale uur naar hun arbeid begeven. ‘De vuurbol’ was dé sensatie van de voormiddag, ja van de gehele septemberdag! Volgens de versie van het Agentschap Belga verklaarden talloze getuigen dat die bol ‘de vorm had van een raket en driemaal zo groot leek als een vliegtuig, terwijl het voorwerp werd gevolgd door drie tot vier zeer heldere vlekken die iets uit elkaar lagen’.

Verscheidene bladen gaan in de richting van een ondertitel zoals door Het Laatste Nieuws, die luidt: ‘ Belgen geschrokken door vuurbal in de ochtend’ met geruststellende orthodoxe hoofdkop: ‘UFO was maar een raket’. De kranten laten ook lezers met naam en toenaam aan het woord die er met bepaling van tijd en plaats voor uitkomen dat ze opgeschrikt waren door onorthodoxe verschijnselen.

Het Laatste Nieuws, nog steeds van 24 september over wat gebeurde de morgen van de vorige dag, laat een arbeider aan het woord, verbonden aan de gemeente Kortenberg. Walter V.M. bevond zich even vóór 8 uur op het Stationsplein te Veltem, Herent. Zijn relaas is dat van Jan Modaal op zijn best, die een appel kan onderscheiden van een citroen:

‘Ik zweer het. ’t Is niet te geloven, maar waar. Ik stond hierbij mijn vriend, uit Wijgmaal. Die zag het ook. Eén grote vuurbal, die glinsterde met alle kleuren van de regenboog. En daarachter zeven, acht of wel tien kleine flakkerende lichtpunten. Wij hoorden geen enkel geluid. Het leek wel op een vuurwerk dat uit elkaar spat in alle kleuren. Maar dat valt omlaag natuurlijk. Dit ding, ik kan echt niet zeggen wat het zou kunnen zijn, vloog ontzettend snel, lijnrecht, hoog aan de hemel, richting Brussel.’

(Het Laatste Nieuws, 24 september 1986)

 

Het Brusselse dagblad voegt er zelf aan toe wat Walter V.M. betreft: ‘Hij is een van de duizenden Belgen, Luxemburgers, Nederlanders, Fransen en Duitsers, die dinsdagochtend een niet-geïdentificeerd vliegend voorwerp — een UFO als het ware — hebben gezien.’ Het artikel besluit dat het ‘hoogstwaarschijnlijk ging om stukken van een draagraket van een Sovjetrussische satelliet, die bij hun terugkeer op aarde opbrandden’.

Dit lijkt ons een illustratief staaltje hoe informatie die noch gestandaardiseerd noch systematisch is verwerkt, in verwarring wegsmelt en dan met zo gering mogelijke inspanning geklasseerd wordt.

Wanneer over bijna het halve grondgebied van de toenmalige Europese Gemeenschap een vreemdsoortig verschijnsel wordt waargenomen door duizenden, de bevoegde diensten tijdens de eerstvolgende uren volledig in onwetendheid of verwarring verkeren, om ten slotte met tegenstrijdige verklaringen naar buiten te komen, dan is er wel stof tot grapjes, maar ook tot overweging. Met trouwens het volgende gunstige neveneffect: in de herfst van 1986 werd de publieke opinie in West-Europa voor het eerst verontrust door het acute probleem van de vuilnisbelt, gevuld met duizenden brokstukken, die in de nabije ruimte van 200 tot 500 km hoogte voortdurend rondom de aarde cirkelt.

Wat de verwarring betreft bij de bevoegd veronderstelde diensten hebben twee Franstalige kranten een onderzoek ingesteld. La Cité van 24 september 1986 verhaalt pittige anekdotes. Na een vruchteloos telefoontje naar het Koninklijk Observatorium te Ukkel, waar toen onvermijdelijk de lijnen overbezet waren, wendt de journalist van dienst zich tot de Regie der Luchtwegen. Daar weet men van niets.

De redacteur doet zijn volgende telefonische poging bij het ministerie van verkeerswezen. Volgens zijn relaas viel de ambtenaar van dienst veeleer uit de wolken. Bij de Generale Staf van het Leger heeft men al het besef dat men geen gezichtsverlies mag lijden, zoals het NAVO-hoofdkwartier te Evere dat bescheiden getelefoneerd had naar het Observatorium te Ukkel om nadere inlichtingen in te winnen.

Ten slotte komt de journalist terecht bij de Informatiedienst van de luchthaven te Zaventem. Met zijn vraag naar een ‘vliegend voorwerp’ wordt hij verwezen naar… de afdeling ‘verloren voorwerpen’. De analogie in de twee uitdrukkingen is wellicht diepzinniger en minder potsierlijk dan op het eerste gezicht lijkt.

De Echo de la Beurse blikt enkele dagen later, in zijn editie van 30 september, nog terug op de gebeurtenis en heeft onder meer achterhaald dat er wel degelijk spanningen zijn geweest rond de eerste uitzending van de RTBF, toen onder de veilige dekking van ‘alle getuigenissen stemmen overeen’ (‘tous les témoignages concordent’) met vergaande zekerheid het tracé van de vuurbol was vastgelegd, visueel toegelicht door een geografische schets die vanuit Düsseldorf over Brussel en Luxemburg naar Parijs liep. Het blad wijst er ook op dat militaire kringen geen raad weten met het feit dat op de Belgische radarschermen geen echo’s werden opgevangen. Meteen kwam als mogelijke verklaring: de geheime NAVO-vliegtuigen van het gluiperd-type, vrijwel onzichtbaar voor radar.

De Amerikaanse ‘Stealth’-gevechtsvliegtuigen waren toen net volop in de actualiteit, nadat in juli 1986 een dergelijke hightech ‘stiekemerd’ was neergestort boven Californië.

Er is een harde discussie nodig geweest in het Amerikaans Congres alvorens het ministerie van defensie de aanbouw (buiten het budget) van die geheime toestellen heeft toegegeven. De Amerikaanse militaire diensten in Europa zullen er wel geen moeite mee hebben gehad om hun gesprekspartners ervan te overtuigen dat het nog wat vroeg was om proefvluchten — zonder autorisatie dan nog wel — boven het grondgebied van NAVO-bondgenoten uit te voeren.

Ze hebben wel actief meegeholpen om de tweede hypothese, die van de satellietbrokstukken, zo aannemelijk mogelijk te maken. Volgens de gegevens, verstrekt door NORAD (North American Aerospace Defense Command) dat is belast met de verdediging van het Noord-Amerikaanse luchtruim, waren vermoedelijk brokstukken van twee sovjetsatellieten met vrij aanzienlijke vertraging de dampkring binnengedrongen. Een stuk lanceerbuis van de satelliet ‘Molnie’ moest rond 10 september op de aarde terechtkomen, een brokstuk van de satelliet ‘Cosmos’ omstreeks 13 september. Die goed voorkomende verklaring werd niet aanvaard door de woordvoerders van twee Nederlandse observatoria, namelijk Hoeven en Bochum. Ons baserend op de dwarsliggende Libre

Belgique van 25 september, nemen wij aan dat de Nederlandse specialisten het houden bij de verklaring van een meteoriet, die zich langzaam en spectaculair in de atmosfeer gedesintegreerd heeft. De Nederlandse technici zouden het gewicht van de meteoriet op 3 tot 5 kg geschat hebben en die zou over de bovenste lagen van de atmosfeer geketst hebben (‘ricoché’) zoals een gladde steen over het water. De beeldspraak doet denken aan de eerste observaties door Kenneth Arnold!

De standvastige Libre heeft de Nederlandse hypothese voorgelegd aan het Koninklijk Observatorium te Ukkel. Deze instelling beschouwt ze als mogelijk, maar stelt wel kritisch de vraag hoe het te verklaren valt dat het verschijnsel ten minste 15 minuten lang werd waargenomen (7.25 uur boven Brussel en 7.40 uur boven Aarlen), terwijl de val van meteorieten meestal slechts enkele seconden te zien valt, bij uitzondering één tot twee minuten. Ukkel voelt zich trouwens ook niet zo lekker met de hypothese van de brokstukken, omdat de baan van de vuurbol niet behoorlijk overeenstemt met het traject van een voorwerp dat zijn baan om de aarde beëindigt. Eenvoudiger gezegd: de vermeende bocht van de vuurbol boven Brussel blijft een moeilijke kluif!

Niet zonder reden beëindigt de Brusselse krant haar tweede artikel met de ironische vaststelling dat de specialisten niet op dezelfde golflengte zitten bij de verklaring van dit luchtverschijnsel. Zulks is in zoverre waar dat men zich afvraagt waarom naast de drie hypotheses, namelijk geheime vliegtuigen, brokstukken van satellieten, meteorieten, er geen ruimte zou zijn voor een bescheiden vierde hypothese: een authentieke ouderwetse UFO. De bijkomende elementen van informatie, beweging zonder geluid en — bijna klassiek — de kleurwisselingen van het tuig in de lucht, gevoegd bij de duidelijke onrust van de dieren op de grond, wijzen in die richting. Tegenargument lijkt ons dat het om een vrij uniform gebeuren ging, waaraan de grillige onvoorspelbaarheid van tal van UFO-verschijnselen ontbrak.

Ter wille van de objectiviteit sluiten we de beschrijving en analyse van de mysterieuze vuurbollen boven België en Europa af met de evaluatie door een geoefend en veeleisend onderzoeker zoals Wim Van Utrecht, gepubliceerd in Radiant, Journal of the Dutch Meteor Society, een tweemaandelijks tijdschrift voor meteoorwaarnemers, en wel het nummer van juni-juli 1987 (illustratie 11 op blz. 121). Van Utrecht is ervan overtuigd dat enkel de verklaring meteoriet stevig kan worden verantwoord:

‘De intrede en fragmentatie van een meteoroïde in onze dampkring is een verschijnsel, dat ouder is dan de mensheid zelf. Anno 1986 zou men verwachten, dat de wetenschappelijke instanties binnen de kortste tijd een correct oordeel zouden kunnen geven over zo’n gebeurtenis. Alleen de Duitse en Nederlandse astronomen deelden publiekelijk mee, dat het verschijnsel van 23 september waarschijnlijk een meteoor was geweest. De meteorologen gokten mis op luchtspiegelingen en condensatiesporen van vliegtuigen. Vanaf het begin was echter duidelijk, dat een inval van een meteoor of satelliet de enig mogelijke was. De Belgische kranten kozen voor de satellietverklaring. Alleen het Waalse dagblad Le Soir bracht nadien een rechtzetting onder de kop “Finalement, l’O.V.N.I. était sans doute tine météorite”.’

 

‘Een boek, Katrijne, is een weergaloos kleinood’

 

Aldus dichtte Herman Teirlinck bij monde van Mijnheer Serjans-zoon, ‘orator didacticus’. Gelukkig zijn er wetenschappers en schrijvers die de vluchtige informatie van mond tot mond door ooggetuigen of de na weinige uren wegsmeltende berichtgeving in de een of andere vorm kunnen laten voortduren, intellectueel weten in te blikken voor later gebruik.

De kennismaatschappij ontwikkelt zich verrassend snel en biedt allerlei vormen van overdracht en bewaren van informatie via video en CD-Rom, van elektronische bestanden tot snelwegen. Boek en document, later al dan niet digitaal verwerkt, blijven echter vooralsnog de solide traditionele vorm van verzameling en overdracht van de menselijke kennis.

Overal in de wereld hebben taaie wetenschappers en auteurs met doorzettingsvermogen de afgelopen vijftig jaar onnoemlijk veel informatie verzameld over het kameleonachtige UFO-verschijnsel.

Ze stonden daarbij meestal onbeschermd tegenover mensen die vol ongeloof en spot waren. Velen van hen raakten ontmoedigd wegens gebrek aan belangstelling of door uitputting van de — meestal eigen — karige middelen.

Wereldwijd werden meerdere bibliotheken en zelfs een encyclopedie7 samengesteld rondom het UFO-fenomeen tijdens de afgelopen halve eeuw. Het Nederlandse taalgebied is daarbij zeer zeker niet achtergebleven, mede dankzij de intellectuele moed van enkele auteurs met gevestigde naam.

Het boek heeft ook in de Lage Landen omtrent dit nog semi-ondergronds thema zijn bewonderenswaardige rol weten te vervullen, die Mijnheer Serjanszoon in zijn loflied aan Katrijne deed verzuchten dat de schrijver ‘minder mens (is) dan zijn boek’.

 

Het kan niet onze bedoeling zijn aan bibliografisch onderzoek te doen. We dienen ons te beperken tot het behoorlijk vermelden van de geraadpleegde bronnen, die meestal zelf weer verwijzen naar uitgebreide referenties.

Om dit hoofdstuk illustratief af te ronden kunnen we putten uit tal van Belgische en Nederlandse bronnen. We ontlenen een raadselachtig geval van een zelden voorkomend genre aan de zelfstandig denkende en handelende Nederlandse auteur Hans van Kampen. Als ufoloog vertrouwt Van Kampen vooral op zijn eigen onderzoek op het terrein, waarbij hij uiteraard op meer IFO’s dan UFO’s is gestoten. Het aantal waarnemingen dat hij als niet- of quasi-onverklaarbaar beschouwt, wordt er des temeer belangwekkend om.

Na de ontsluiering van een aantal Haagse, Zwolse en Friese UFO’s geeft Van Kampen in UFO’s boven de Lage Landen nuchter en oprecht toe dat hij het moeilijk heeft met enkele gevallen, onder meer met de waarneming boven het Wieringermeer in september 1971 van op hun boot door de familie Prins: ouders en twee jongens van 14 en 11 jaar. De boot lag gemeerd op het grondgebied van de gemeente Kolhorn (Noord-Holland). Pers en media hebben achteraf veel aandacht besteed aan de door de vier gezinsleden zorgvuldig gerapporteerde melding. Auteur Van Kampen besluit objectief: ‘Ondanks intensief speurwerk is het nabij Kolhorn waargenomen verschijnsel nimmer afdoende verklaard.’8 In zijn relaas van 1978 dat verscheidene jaren van persoonlijk onderzoek overspant, is Van Kampen wellicht het meest geïntrigeerd door de uitzonderlijk beangstigende ervaring, die twee gezinnen op de Veluwe hadden op kerstdag 1976.

 

Waarneming 1:

Kerstsensatie tussen Amersfoort en Zwolle (25 december 1976)

 

Op die bewuste kerstdag reden de families S. en B. ieder met de eigen auto in de vroege morgen over de rijksweg van Amersfoort in de richting van Zwolle. Bedoeling was de jaarwisseling op het Waddeneiland Schiermonnikoog te gaan vieren.

Ter hoogte van de gemeente Putten zagen de inzittenden een helder licht op geringe hoogte dat uit oostelijke richting steeds dichterbij kwam. Ze merkten toen op dat de straling uit drie delen bestond, die elk een helderwit licht uitstraalden. Weinige minuten later zwenkten die drie in een brede boog achter de twee auto’s aan.

 

 

Mevrouw S. bevestigt dat ieder die in de wagen zat, opgewonden raakte, vooral het zesjarige dochtertje Mariska, ‘omdat de drie knipperlichten ons zo nadrukkelijk bleven volgen’.

De andere bestuurder, Jacco B., heeft samen met de inzittenden van zijn auto dezelfde beangstigende ervaring gehad. Zijn echtgenote Mevrouw B. getuigde:

‘Ook wij hebben het lichtverschijnsel goed kunnen volgen. Het “ding” bleef maar en wij hielden het constant in de gaten. Het merkwaardige was dat het zich als het ware sprongsgewijs verplaatste. Dan vloog het naast de auto, dan weer erboven. Je zag het gewoon verspringen — dat was werkelijk verbijsterend.’8-ter

Het vreemdsoortige drievoudige lichtverschijnsel doofde uit en verdween plotseling toen de beide wagens de brug bij Zwolle bereikten. Nog steeds volgens Van Kampen had de waarneming ruim 25 minuten geduurd, vanaf 5.30 uur ’s morgens. De drie lichten flitsten door elkaar aan en uit met een frequentie van een flits per twee seconden, terwijl ‘de vorm van het verschijnsel driehoekig was’.

Ufoloog Van Kampen stelt tot besluit ootmoedig vast:

‘Ondanks gedegen onderzoek kon de oorzaak van deze samengestelde UFO-prikkel niet worden opgespoord. Een gerucht wilde dat er een politie-oefening had plaatsgevonden op eerste kerstdag en dat mogelijk een Cesna-vliegtuigje van de Rijkspolitie de oorzaak van het “UFO” was geweest. Dit bleek niet het geval te zijn. In totaal negen personen (onder wie een kind van 1 jaar) hadden zicht gehad op dit wonderlijke, vliegende verschijnsel. Omdat beide groepen ooggetuigen op geregelde tijden tamelijk steil omhoog hadden moeten kijken om het fenomeen te zien, is reflectie van licht in de autoruiten als reden uit te sluiten. Het opvallende “verspringen” van het verschijnsel dat door beide groepen werd aangegeven en kenmerkend voor het gebeuren werd gevonden, is niet zonder meer te verklaren. De karakteristiek van dit verschijnsel is als “genre” in vergelijking met buitenlandse meldingen uitzonderlijk.’8-quarter

 

Waarneming 2:

Twintig verdwenen minuten tussen Schriek en Goor

(24 maart 1990)

 

We ronden dit hoofdstuk af met een zorgvuldig geanalyseerd en vrij recent Belgisch geval. Daarmee zijn we meteen beland in de periode van de grote golf van vreemdsoortige driehoekige tuigen boven België, die na enige weken voorspel massaal inzette op woensdagavond 29 november 1989.

De vermelde waarneming in het verlaten Kempense dorpje Schriek is meer dan rijp om in een boek te worden opgenomen. Vooreerst betreft het eveneens een veeleer zeldzaam soort UFO-verschijnsel met complexe, afgeleide problemen. Vervolgens is de rapportering door een geoefend Antwerps vorser, Mevrouw Tin Vankerkom, een schoolvoorbeeld van hoe het hoort! Haar zeer nauwkeurige verslag werd in het Engels opgesteld en onder de aandacht gebracht van een Amerikaanse researchorganisatie, die onder leiding van de befaamde professor Mack van de Harvard University ongewone psychologische ervaringen onderzoekt.

Het zeldzame bij dit geval is niet enkel de minutieuze omschrijving van een ‘nachtelijk licht’, gecombineerd met ‘een nabije ontmoeting van de eerste soort’, op de verlaten baan van Schriek naar Goor (noordelijker in de provincie Antwerpen), en dat alles waargenomen en letterlijk ‘beleefd’ door een harmonisch gezin van vijf personen, ouders met een zoontje van zeven en een tweeling van vierenhalf jaar, jongetje en meisje.

Het ongewone wordt ook nog versterkt door het feit dat een aantal aanduidingen de onderzoekster Tin Vankerkom ertoe aanzet op zoek te gaan naar een verloren tijdsperiode (‘missing time’) van ongeveer 20 minuten. De sporen lopen in de richting van een door externe invloeden opgewekt geheugenverlies, dat collectief schijnt te zijn opgetreden, althans bij de ouders en het oudste jongetje die met z’n drieën de gebeurtenis bewust ondergingen. Na verloop van tijd is trouwens gebleken dat ook de tweeling, en dan vooral het broertje, onderbewust niet ongevoelig zijn gebleven voor ‘de nabije ontmoeting’.

Mevrouw Vankerkom had bij herhaling indringende gesprekken met de ouders gevoerd in een duidelijke vertrouwensrelatie. Op hun verzoek had ze geen direct contact met de kinderen. Via de ouders kreeg ze wel een tekening van de UFO, gemaakt door het oudste zoontje, op basis van wat hij gezien had: enigszins de vorm van de historische Volkswagen, type Kever, waarbij het jongetje driehoekig een wit, een rood en een blauw licht aanstipte. Bij benadering dook hier de triangulaire vorm op van de grote Belgische golf, die op dat ogenblik vooral maar niet exclusief in het zuiden voorkwam (illustratie 12).

 

‘Wat gebeurde er tijdens die 20 minuten?’

 

Na een bezoek aan verwanten te Tremelo — het Brabants geboortedorp van pater Damiaan — spoedt de familie zich huiswaarts op die zaterdag 24 maart 1990, de laatste dag van de wintertijd. De volgende nacht dient de klok een uur te worden vooruitgeschoven om over te gaan op de zomertijd. Het zorgzame echtpaar doet zulks reeds bij het vertrek, zodat ze Tremelo verlaten met hun beider horloge gelijkgezet op 21.05 uur. Achteraf zijn daaromtrent enkele randdiscussies ontstaan, maar geen werkelijke twijfels rondom de kwestie van de verdwenen tijd.

Als ze zowat tien minuten later een verlaten weg volgen over het grondgebied van Schriek in de nabijheid van Heist-op-den-Berg, wijst het zoontje van 7 jaar als eerste naar een ongewoon lichtverschijnsel. Zijn moeder merkt een aantal grote witte lichten op, die volgens haar latere verklaringen groter dan een ster waren en omringd door een massa kleinere lichten, ongeveer met de afmeting van een ster. Tegen zijn gewoonte in stuurt vader de auto, een Audi 80, spontaan aan de kant van de weg en brengt hem tot stilstand.

Volgens het Vankerkom-rapport stapt vader uit de wagen en ziet ‘een enorme massa lichten’ op een zowat 100 meter zwevend boven een rij populieren, waarvan de toppen scherp verlicht worden. Hij is zich tevens bewust van een onwezenlijke stilte! Moeder heeft het zijvenster van de wagen half geopend bij het parkeren, daarna schijnt ze getroffen te zijn door een extreme vermoeidheid. Ze kan haar ogen niet afhouden van een rij van tien of meer oranje-gele lichten, die haar aan patrijspoorten doen denken. Ze heeft niet de energie om uit de wagen te stappen en voelt het hoofd van haar oudste zoontje op haar schouder rusten. Tin Vankerkom heeft de hele gebeurtenis op een minutieuze wijze ingedeeld in fasen. Dit brengt er haar toe als hypothese naar voren te brengen dat de ‘verdwenen’ of wellicht beter de ‘vergeten’ tijd te situeren valt tussen het parkeren van de auto door de vader en zijn waarneming, buiten de auto, van ‘een enorme massa lichten’. Vankerkom meent dat het geheugen van de vader begint te falen, wanneer moeder en zoontje het nog hebben over een verschijnsel hoog in de lucht.

De onderzoekster staaft haar hypothese nog met precieze details, onder meer dat het oudste zoontje bij het rijden helemaal achterin zat en in de volgende fase zo dicht mogelijk bij zijn moeder stond met zijn hoofd op haar rechterschouder.

Hoe dan ook, de familie meent dat de episode ten hoogste twee minuten geduurd heeft en spoedt zich huiswaarts met een vreemd maar niet al te traumatisch gevoel (dat overigens later wel zal opduiken bij moeder en jongste zoontje). Pas wanneer ze hun woning bereiken, stellen de ouders vast dat het reeds voorbij 22.20 uur (zomertijd) is en dat ze ruim 20 minuten langer onderweg waren dan gebruikelijk.

Vankerkom heeft achteraf door verdere studie haar thesis van de 20 minuten verdwenen tijd tussen Schriek en Goor, meer precies tussen 21.15 uur en 21.35 uur die zaterdagavond, virtueel hard kunnen maken, onder meer door het opgroeien van de tweeling te volgen.

Alhoewel ze van mening is dat een hypnotherapeutisch onderzoek hier verantwoord was, voelt ze mee met de ouders wanneer die intuïtief stellen: het ging om onze kinderen! Zonder hen zou er geen ‘nabije ontmoeting’ hebben plaatsgevonden!

Vooralsnog kan Tin Vankerkom slechts besluiten met de vraag: ‘Wat gebeurde er tijdens die 20 minuten?… Wat gebeurde er precies die avond op een eenzaam stuk weg tussen Schriek en Goor?’9 Intussen heeft ze het Schriek-dossier om verscheidene geldige redenen gerangschikt bij de waarnemingen van de grote Belgische golf van driehoekige platforms (illustratie 13).