HOOFDSTUK 5

Van Eupen tot Herdersem: 2000 meldingen van vliegende driehoeken

Eind 1989, op woensdag 29 november ’s avonds, start formeel de grote Belgische golf van meldingen omtrent vreemdsoortige vliegende tuigen. Ze zouden op zijn minst een ongewone karakteristiek vertonen: een veeleer driehoekige vorm in plaats van het langzaamaan traditioneel geworden discusachtige aanzien.

De ouverture is opmerkelijk, bijna sensationeel te noemen omdat er binnen enkele uren zo’n groot aantal waarnemingen plaatsvond boven een vrij beperkt grondgebied. Er bestaan vele nauwkeurig samengestelde dossiers met waarnemingen van vele honderden getuigen. De overtalrijke waarnemingen werden tijdens die spectaculaire avond soms zeer exact gemeld: de eerste twee boven de provincie Luik, namelijk Jalhay te 16.00 uur en Charneux te 16.40 uur, de derde even boven Limburg, te Eisden, om 16.55 uur.

Opnieuw boven de provincie Luik komt om 17.20 uur Verviers aan de beurt. Dan volgt de omstandige kroonmelding door twee rijkswachters uit Eupen, genoteerd om 17.30 uur. De laatste waarnemingen gebeuren laat in de avond boven de provincie Namen: te Andenne om 21.30 uur en te Solières om 23.10 uur. Zonder de rustige moed van de twee Eupense rijkswachters, bijgesprongen door een collega op het kantoor van de brigade te Eupen, zou de ouverture van 29 november 1989 niet de uitstraling gekend hebben, die ze ook in de media verworven heeft. Het prestige van hun ambt en de precieze en uitgebreide rapportering van het gebeurde, maar niet in het minst hun eenvoudige en oprechte overtuiging hebben een katalyserend effect uitgeoefend op vele getuigen. Ook andere rijkswachtpatrouilles hebben zich reeds die dag en tijdens de volgende weken onderscheiden door hun sobere verslaggeving.

 

Vaderlandse statistiek

 

Niemand kon op dat ogenblik vermoeden dat een van de merkwaardigste UFO-golven uit de recente geschiedenis gestart was. Deze zou ruwweg twee jaar duren en zich overwegend maar niet exclusief boven de zuidelijke Belgische provincies afspelen. Meer dan 2000 waarnemingen werden geregistreerd, vooral maar niet uitsluitend door SOBEPS (‘Société Beige pour l’Etude des Phénomènes Spatiaux’). In het Amerikaanse topdocument The Best Available Evidence worden niet minder dan zeven bladzijden gewijd aan de zogenaamde Belgische golf

Naderhand heeft men vastgesteld dat dit Belgische gebeuren een minder opvallend voorspel had gekend met een beperkt aantal waarnemingen tussen 28 september (Braine-le-Comte, provincie Waals-Brabant) en 28 november 1989 (drie meldingen boven de provincie Luik en één boven Namen te Perwez-en-Condroz) en zelfs reeds in de ochtend van 29 november boven Eynatten bij Eupen.

Na die hoogtijdag van woensdag 29 november 1989 volgt binnen veertien dagen een tweede spectaculaire dag, en wel op maandag 11 december. Er werden ten minste 21 meldingen behoorlijk geregistreerd, waarbij alle vijf Waalse provincies betrokken waren. De eerste waarneming had plaats boven Esneux (Luik) te 17.35 uur, de laatste om 22.45 uur boven Gileppe (eveneens Luik) met tussenin uitschieters boven Henegouwen (La Louvière onder meer), Namen (Malonne en Spy onder meer), Luxemburg (Bastogne) en Waals-Brabant (Piétrain).

Grotendeels wordt de golf van de driehoekige vliegende tuigen waargenomen vanaf eind 1989 tot eind 1990. Het hele jaar door wordt er een lange intrigerende lijst van meldingen bezorgd. Op 30 december 1990 worden nog vier waarnemingen geregistreerd te Barvaux en Durbuy (Luxemburg), evenals boven Wépion en Spontin in de provincie Namen.

De intensiteit van de meldingen neemt duidelijk af in 1991, maar toch telt dat jaar nog een hoogtijdag, de derde, op dinsdag 12 maart. Meer dan twintig gevallen worden dan geregistreerd, waarbij dit keer de provincie Antwerpen aan bod komt met een waarneming te Geel om 21.35 uur en te Olen om 21.45 uur. Enkele weken eerder, op 21 januari, waren er ook meldingen geweest uit Hoeilaart en Overijse in Vlaams-Brabant. De verste waarnemingspunten in het Vlaamse land, geografisch gezien vanuit Eupen dat wegens 29 november 1989 een centrale rol speelde, zijn gelegen te Herdersem (15 januari 1990) en Geraardsbergen (16 april 1990), beide op het grondgebied van de provincie Oost-Vlaanderen. Een jonge automobilist kon bij het binnenrijden van de gemeente Herdersem bij Aalst op de voornoemde winterdag iets vóór 8.00 uur ’s morgens erg precies een massieve vliegende driehoek waarnemen met drie witte lichten en een rood licht, analoog aan de beschrijving van de Eupense rijkswachters zoals verder toegelicht. Het eerste lijvige rapport in boekvorm van SOBEPS kende een ruime verspreiding onder de titel Vague d’OVNI sur la Belgique — un dossier exceptionnel.1 Het bevat onder meer een waardevolle kroniek van de feiten, reëel of fictief, zoals steeds bij een niet-verklaard verschijnsel. Dit rapport is uit vele richtingen en soms ongenadig bekritiseerd tot afgekraakt. De grootste verdienste ervan is evenwel dat het bestaat! Zo niet, dan was men overgeleverd aan de wegsijpelende informatie van de media over een intensieve stroom raadselachtige verschijnselen, die tot de merkwaardigste soort behoort uit vijftig jaar recente UFO-geschiedenis.

Het eerste boekdeel van SOBEPS beschrijft de waarnemingen boven België — of althans een ruim deel er van — vanaf september 1989 tot begin mei 1991. Het tweede Rapport verscheen in 1994 onder de titel: Vague d’OVNI sur la Belgique2 — une énigme non résolue en stelt dus duidelijk dat het raadsel nog niet is opgelost. Volgens de gegevens verzameld door SOBEPS, heeft de grote golf geleidelijk verzwakkend, zich eerst doorgezet tot ongeveer 1992. Tijdens het tweede halfjaar van 1993 werden opnieuw talrijke waarnemingen gesignaleerd, gemiddeld gezien van mindere kwaliteit dan tijdens de intensieve fase van eind 1989 tot begin 1991. Onze aandacht gaat vooral uit naar die eerste periode.

 

Een der belangrijkste werelddossiers

 

 

Om welk soort verschijnselen het ook gaat, de intensiteit ervan is bijzonder groot geweest, getuige de meer dan 2000 geregistreerde waarnemingen en de concentratie op voornoemde ‘hoogtijdagen’ van respectievelijk 29 november 1989, 11 december 1989 en 12 maart 1991. Tussenin zijn er nog bijzondere dagen geweest met convergerende radaraanduidingen (onder meer 5 december 1989 en de nacht van 30/31 maart 1990) en zelfs met de inzet van F-16-gevechtsvliegtuigen onder meer tijdens de voornoemde lentenacht in 1990, die van historische waarde kan worden in de UFO-kroniek van onze gewesten en elders.

De intensiteit van de Belgische waarnemingen is ook versterkt door enerzijds de beperktheid van het betrokken grondgebied, anderzijds het grote aantal getuigen, meestal verdeeld over kleine groepjes.

Ook al is een ruim deel van de meldingen gesignaleerd vanuit de driehoek Verviers-Luik-Bastogne, waarin vermoedelijk het zwaartepunt van het verschijnsel gelegen was, het houdt geen steek tussen de regels door te suggereren dat het fenomeen beperkt bleef binnen de Belgische grenzen. Zulks gebeurde nochtans in het rapport ten behoeve van het Europese parlement door de Italiaanse astrofysicus Tullio Regge. Klaarblijkelijk tegen zijn zin maar ter wille van zijn wetenschappelijke specialisatie was Regge aangeduid als rapporteur van de ontwerpresolutie, in 1990 ingediend door het toen jonge Waalse europarlementslid Elio Di Rupo. Diens voorstel strekte ertoe een Europees Waarnemingscentrum tot systematisch onderzoek van onverklaarde luchtverschijnselen op te richten. Het is duidelijk dat ook over de Belgische grenzen heen, in de aanpalende regio’s van de nabuurlanden, heel wat aanduidingen te vinden zijn over de grote golf van 1989-1990-1991, evenwel minder systematisch geregistreerd. Een illustratie daarvan schuilt onder meer in de van militaire zijde bevestigde informatie dat vijf verscheidene radarinstallaties, waarvan drie in België (Bertem, Glons, Bierset), een in Nederland (Maastricht) en een in Duitsland (Düsseldorf) op 5 december 1989 gedurende ten minste een uur dezelfde onbekende voorwerpen registreerden.3

Regge ging zover dat hij ook tussen de lijnen deed doorschemeren dat de Belgische verschijnselen gestopt waren na de Golfoorlog. Voor deze goedkope bewering wordt hij stevig op het matje geroepen door de Brusselse filosofe, professor Isabelle Stengers, die het voorwoord schrijft voor het tweede boek van SOBEPS.

Het feit dat van de 238 sterke dossiers tot half mei 1991 er slechts een twintigtal uit Vlaanderen stamt, dient naar onze mening niet in de eerste plaats socio-cultureel te worden verklaard. De mentaliteit, het volkskarakter zal wel een zekere rol spelen, beïnvloed trouwens door de mediatieke omgeving.

De Amerikaanse ervaringen wijzen echter vooral en eenvoudigweg in de richting van de vlotheid (administratief vooral, daarnaast ook psychologisch) waarmee een getuige zijn mededeling kan doen registreren door een instantie, die hij als voldoende neutraal beschouwt en die vooral — dubbel beklemtoond — hem niet het gevoel geeft dat hij zich belachelijk maakt.

SOBEPS is een overwegend Franstalige organisatie. Men kan zich voorstellen dat een soortgelijke organisatie met een even sterke Vlaamse als Franstalige vleugel, of eventueel dat een gelijksoortige Vlaamse evenknie ‘vermoedelijk’ een grotere werfkracht tot meldingen uit de noordelijke regio’s zou hebben uitgeoefend.

We gebruiken bewust de voorwaardelijke toon met ‘vermoedelijk’, omdat een onverklaard verschijnsel als de Belgische golf, bij vergelijking bijvoorbeeld met een aardbeving, nu eenmaal zijn eigen epicentrum kan hebben.

 

Het belang van het gedegen gedocumenteerde Belgische dossier wordt vergroot door de vergaande convergentie in de getuigenissen. Vooreerst wat de vorm betreft. In een beperkt aantal werden allerlei omtrekken waargenomen, zowel van kleurige ruitvormen en heldere lichtbollen tot de veeleer klassieke schijf en de minder frequent voorkomende sigaarachtige contouren. Maar de driehoekige vorm was beslist overheersend, alhoewel de structuur, of de buik, of het draagvlak van het tuig soms onzichtbaar bleef en de waarnemers enkel drie felle witte lichten zagen als hoekpunten van een vrijwel gelijkzijdige driehoek, met een rood pinkend licht in het midden.

De getuigenissen van velen waren verrassend eensluidend zowel wat de driehoekige structuur en de vier lichtpunten betreft als de vluchtprestaties en het geluid. Zoals op de omslagzijde van dit boek gesteld wordt: ‘.… er was hoogstens een zacht gezoem te horen, de tuigen hingen stil in de lucht, dreven als het ware door de lucht en schoten dan in een fractie van een seconde weg…’ We toetsen verder die details aan de beschrijving die de twee ervaren Eupense rijkswachters gaven van hun uitgebreide waarnemingen op 29 november 1989.

Een van de medewerkers van SOBEPS, Marc Valckenaers, heeft in het tweede Rapportboek van 1994 de belangrijkste vluchtkarakteristieken van de vliegende driehoeken ontleed, zoals ze als gemene deler uit de talrijke meldingen naar voren treden.

 

 

Steuntjes in de rug

 

De betekenis van de Belgische golf voor het verdere UFO-onderzoek werd ook aanzienlijk versterkt door wat we de positieve institutionele omstandigheden kunnen noemen.

Zonder de belangrijke informatievoorziening door SOBEPS en vooral het publiceren van twee omvangrijke rapporten (‘scripta manent’) zou het dossier geen wereldbetekenis hebben gekregen. In het verlengde van die inspanning werd ook voor verder onderzoek belangwekkend visueel (foto’s, video’s, films) en auditief (cassettes met getuigenissen) materiaal verzameld.

Een extra pluspunt dient aan de SOBEPS-rapporten te worden gegeven omdat ze bijdragen bevatten van de hand van verscheidene bekende figuren uit de wetenschappelijke wereld, met zelfs een slotbeschouwing door een topofficier van de Belgische Luchtmacht achteraan in het eerste boekdeel en een voorwoord door een befaamde filosofe vooraan in het tweede deel.

Rapport I wordt ingeleid door de eminente Franse geleerde, Jean-Pierre Petit, onderzoeksdirecteur bij het in Frankrijk vermaarde CNRS, het nationale centrum voor wetenschappelijk onderzoek. Zijn ootmoedige vaststelling is vrij vertaald als volgt: ‘We bevinden ons voor een fantastische uitdaging. Dit dossier dient ernstig onderzocht te worden, men dient de middelen te vinden om alle informatie op te vangen, die uitgestraald wordt door welke uitzichten ook van dit hoogst onthutsend verschijnsel.’4

Luchtmachtofficier generaal-majoor Wilfried De Brouwer heeft de intellectuele moed opgebracht om in zijn persoonlijke naam het nawoord te schrijven bij het eerste boekdeel. Zijn betekenisvolle conclusie luidt dat in de toekomst ongetwijfeld grotere technologische middelen zullen worden ingezet om de oorsprong van het verschijnsel te verklaren en eindigt vrijuit als volgt: ‘Dit zou een deel van het doek moeten wegnemen dat het mysterie sinds lang omhult. Een mysterie dat dus volledig blijft. Maar het bestaat, het is reëel en dat is op zichzelf reeds een belangrijke conclusie.’ 5

De inleiding tot het tweede rapport van 1994 wordt geschreven door de bekende Brusselse filosofe, professor Isabelle Stengers6, coauteur van verscheidene publicaties met de Belgische Nobelprijswinnaar Chemie, Ilya Prigogine. Zij waagt het dus met haar wetenschappelijke status de sfeer van het belachelijke te doorbreken, ‘le ridicule qui tue’ te trotseren. Ze maakt trouwens van de gelegenheid gebruik om in haar voorwoord de onverschilligheid of de spot van de academische en politieke wereld tegenover een niet-aflatend mysterie van onze tijd aan te klagen als een democratisch tekort tegenover de bevolking, een ‘democratisch deficit’ inderdaad om een modewoord te gebruiken.

Ook moet worden vastgesteld dat het Belgische dossier niet dezelfde mondiale bekendheid zou hebben verworven en in feite onontkoombaar zijn geworden voor de verdere studie van de UFO-problematiek, ware er niet geweest de positieve houding van de Belgische Luchtmacht en van op zijn minst twee politici, opeenvolgend minister van landsverdediging, Guy Coëme en Leo Delcroix. Achter de schermen is bekend dat zulks niet zo vanzelfsprekend is geweest en tegen de wil in van de generale staf, permanent beducht als men was om voedsel te geven aan de vooral bij onze zuiderburen graag vertelde ‘histoires belges’ oftewel belgenmoppen.

Het tegengestelde heeft zich voorgedaan! In tal van ernstige buitenlandse kringen, ook wanneer niet betrokken bij enig UFO-onderzoek, wordt de Belgische Luchtmacht tot voorbeeld gesteld wegens haar positieve openheid en medewerking. De Franse wetenschapper Petit noemt trouwens in zijn voorwoord tot het eerste rapport van SOBEPS die houding van sommige militaire en politieke instanties in België ‘zonder precedent op onze planeet’. En inderdaad! In de Verenigde Staten heeft de overheid onder druk van de ‘Freedom of Information Act’ talrijke militaire en burgerlijke dossiers omtrent UFO’s moeten ‘declassifiëren’, met andere woorden vrij toegankelijk maken voor iedereen. In feite is de uitvoering van die wet, in 1977 gestemd tijdens het presidentschap van Jimmy Carter, die een democratisch deficit moest opvullen, een lachertje gebleven. De toespassing gaat vergezeld van zoveel beperkende voorwaarden dat een feitelijke censuur op de vrijgemaakte dossiers kon worden toegepast. Op die manier werden sommige bladzijden in militaire dossiers omtrent UFO’s — onder meer omtrent het omstreden Roswell-geval — herleid tot enkele woorden, de overige tekst werd zwart overgedrukt. Een ‘black-out’ in de letterlijke zin van het woord!

Spanje is wel sinds 1991 de geleidelijke weg van openheid opgegaan, hetgeen de studaxen toelaat stap voor stap meer informatie te verzamelen. Maar een rechtstreekse samenwerking tussen een privé-onderzoeksorgaan en de militaire overheid is zonder precedent, zoals directeur Petit onderstreepte. En ook een zowel vrijmoedige als objectieve persconferentie door de instanties van de Belgische Luchtmacht op 11 juli 1990, evenals het vrijgeven van een militair document omtrent de fameuze nacht van 30/31 maart 1990 betekenden ‘primeurs’, nooit eerder geziene stappen in vijftig jaar UFO-geschiedenis wereldwijd.

Het federale België heeft hier wellicht een eigen pad gevonden met toekomstmogelijkheden. Want of de duizenden waarnemers van de Belgische UFO’s iets reëels zagen ofwel collectief aan een besmettelijke inbeeldingsziekte leden, de problematiek van het ‘afwijkende verschijnsel’ zal nog niet zo vlug uit te bannen zijn, noch uit onze streken, noch wereldwijd. En zal zeer waarschijnlijk op een bepaald tijdstip niet meer als bijzonder komisch overkomen!

 

De Duitssprekende rijkswachters van Eupen

 

Los van koninklijke toespraken en officiële gelegenheden valt het in België weinig op dat het Duits de derde officiële taal is, gesproken door de numeriek kleine gemeenschap in de Oostkantons rondom Eupen en Malmédy.

Tijdens de opmerkelijke ouverture van de spectaculaire Belgische golf op 29 november 1989 waren het twee Duitssprekende rijkswachters van de brigade van Eupen, die vele andere getuigen de loef afstaken door hun klare en zakelijke rapportering van ongewone waarnemingen. Hier kan uiteraard aan worden toegevoegd dat de beide rijkswachters en hun derde collega op het secretariaat, ambtshalve getraind zijn op nauwkeurige verslaggeving van alle — ook ongewone — gebeurtenissen.

De twee rijkswachters op patrouille, de wachtmeesters Heinrich Nicoll en Hubert von Montigny om hen behoorlijk te identificeren, beschikten bovendien over een aangepaste uitrusting, in het bijzonder over een rijkswachtcombi, waarmee ze het verschijnsel gedurende niet minder dan twee uur hebben kunnen volgen. Het is trouwens hun verhaal dat vanaf vrijdag 1 december de mediagolf over de driehoekige vliegende tuigen op gang heeft gebracht. Vanaf 5 december zal trouwens de regionale krant Grenz-Echo reeds spreken van een ‘UFO-koorts’ (‘UFO-Fieber’).

De twee wachtmeesters maakten een betrouwbare indruk op de snel toestromende reporters uit binnen- en buitenland, ook al waren ze de eerste dagen nog duidelijk onder invloed van de emoties van hun ervaringen op 29 november. Hun imago van kalme plichtsvervulling wordt bevestigd als men beide mannen gadeslaat op de videofilm die een Amerikaanse tv-producer gemaakt heeft van hun wedervaren in de reeks ‘Unsolved Mysteries’.

Professor Auguste Meessen, hoogleraar fysica aan de Université Catholique de Louvain, heeft een uitgebreid en deskundig relaas gepubliceerd van de ervaringen van Nicoll en von Montigny in het eerste rapport van SOBEPS. Professor Meesen is de witte olifant die al meer dan vijftien jaar lang, vermoedelijk tegen zowat iedereen in aan zijn Universiteit te Louvain-la-Neuve, onverstoorbaar aan UFO-onderzoek doet, een hobby naar hij zegt zoals een ander graag schaakspeelt. Zijn natuurwetenschappelijke vorming en zijn jarenlange inspanningen hebben wel tot gevolg gehad dat hij mag worden beschouwd als een van de meest erudiete ufologen ter wereld, in de serieuze betekenis van het woord.

 

Meessen, die zelf uit de streek van Eupen afkomstig is, stelt vooreerst dat 29 november een zeer mooie zonnige dag was geweest. Na het ondergaan van de zon omstreeks 16.45 uur bewaart de lucht nog een zekere helderheid, die geleidelijk aan plaatsmaakt voor een prachtige sterrenhemel zonder maan. Er is ook vrijwel geen wind.

Professor Meessen signaleert dat er die bewuste dag op zijn minst 125 waarnemingen waren geweest in enkele uren tijd, waarvan hij er méér dan zeventig weergeeft in het eerste SOBEPS-rapport.7 Aan het wedervaren van de Eupense rijkswachters, een huzarenstuk in de getuigenissen, wijdt hij ettelijke bladzijden (illustratie 14).

Met von Montigny aan het stuur van de combi rijdt de tweekoppige patrouille van Eupen naar Eynatten. Omstreeks 17.20 uur bevinden ze zich tussen de dorpjes Kettenis en Merols en de bestuurder verbaast zich over een ‘zeer intense lichtvlek’ rechts van rijksweg N68. De verlichting is zo fel dat ze hem doet denken aan die van een voetbalstadion. Ze verheldert trouwens een strook weide van zowat 50 tot ongeveer 20 meter, gelegen naast de rijweg. Zijn collega Nicoll die langs de verlichte kant zit, laat zijn autoraampje zakken en bemerkt met nog grotere verbazing ‘een groot platform, onbeweeglijk in de lucht’.

Bestuurder von Montigny rijdt nu heel traagjes verder terwijl beide politiemannen heel wat details kunnen waarnemen van het vreemdsoortige tuig. Onder aan het platform zien ze ‘drie enorme schijnwerpers’, cirkelvormig en naar beneden gekeerd, waaruit drie witte lichtkegels op een constante en verblindende wijze de grond belichten. Professor Meessen heeft in het Duits lange gesprekken gevoerd met beide wachtmeesters, vooral met von Montigny. Die schatte de hoogte van het tuig, zich baserend op een referentiepunt, op ongeveer 120 meter bij de eerste waarneming boven de weide.

Beide mannen zijn vooral getroffen door de afwezigheid van geluid, ‘de stilte van het toestel’, zelfs op die korte afstand en met het autoraam geopend langs de kant van het tuig. Bij nader toezien bemerken ze duidelijk de omtrekken van een grote sombere massa tegen een achtergrond van uitstervend daglicht. De basis of buik van het tuig schijnt volkomen glad te zijn in de vorm van ‘een gelijkzijdige driehoek met brede basis’.

De drie witte lampen, die een diameter zouden hebben van minimaal 1 meter, bevinden zich volgens beide waarnemers vrij dicht bij de drie hoekpunten van het voorwerp. In het midden van de gladde onderzijde bevindt zich ook een rood knipperlicht, minder intens maar goed zichtbaar. De snelheid van het knipperen werd door de rijkswachters geschat op 1 à 2 keer per seconde. Latere getuigen die te Eupen zelf omstreeks 17.30 uur aanwezig zijn, preciseren die frequentie als ‘iets trager dan de blauwe lampen van een ambulancewagen’.

Zo traag mogelijk rijdend en steeds meer onthutst, blijven Nicoll en von Montigny het indrukwekkende vreemde tuig met zijn verblindende lichten zorgvuldig observeren. De laatste heeft aan Meessen zelf zijn schattingen medegedeeld omtrent de afmetingen van het driehoekige massieve tuig: ongeveer 30 à 35 meter wat de basis betreft, circa 25 meter voor de hoogte van de driehoek en een veeleer smal platform van zowat 2 meter dikte.

Op het ogenblik dat de wachtmeesters hun wagen volledig tot stilstand willen brengen, komt het voorwerp in beweging in de richting van de punt van de driehoek, die naar Eynatten gericht is, dus evenwijdig met rijksweg N68 die door de combi wordt gevolgd. Het driehoekige tuig dat de rijkswachters nog niet spontaan als een UFO zien, ontwikkelt een snelheid van ongeveer 50 km per uur. Instinctief verhoogt von Montigny de snelheid van zijn auto om een eind verder, op het kruispunt van een kleine weg die van Merols naar Raeren leidt, het vreemdsoortige vliegende voorwerp zo optimaal mogelijk gade te slaan.

Als goedgetrainde manschappen berichten ze ondertussen, precies om 17.24 uur, aan hun collega van wacht in de kazerne te Eupen omtrent het geheimzinnige tuig en vragen hem bij de militaire basis te Elsenborn inlichtingen te verzamelen of er wellicht manoeuvres met bijzondere toestellen aan de gang zijn.

De twee solide kerels stationeren de combi bij het bewuste kruispunt om het vreemde voorwerp af te wachten, dat inderdaad nadert met een rustige snelheid. Maar plotseling stopt het (alsof bewust van hun tactiek), ‘draait ter plaatse en vertrekt in tegengestelde richting’, naar Eupen dus.

Nicoll en von Montígny blijven het driehoekige tuig met zijn sterke lichtbundels zonder moeite volgen langs een hoger gelegen weg, terwijl het niet-geïdentificeerde voorwerp veeleer traag naar Eupen vliegt, vrijwel het tracé van de N68 volgend.

Het avontuur van beide wachtmeesters is verre van ten einde. Maar onderweg naar en boven Eupen zelf wordt het geheimzinnige voorwerp door meerdere getuigen nauwkeurig en vrijwel eensluidend beschreven. Ze noemen het massieve van de driehoekige structuur, de drie sterke witte en het knipperende rode licht, de geringe hoogte boven de daken van de stad, volgens sommigen van slechts enkele tientallen meters, niet in het minst opvallend de matige snelheid van 50 à 60 km per uur.

Professor Meessen geeft gedetailleerd een zestal getuigenissen weer met precieze tijdsbepaling en identificatie van personen, die het verschijnsel meldden tijdens die episode tussen 17.25 uur en 18.00 uur. Vooral de indrukwekkende afmetingen van het vliegende voorwerp, in hun ogen ruim groter dan een vliegtuig of zo groot ‘als twee huizen’, zijn de waarnemers bijgebleven. In de rapportering door Meessen waren sommige getuigen alleen, andere vergezeld van een tweede persoon.

 

Belgische Kenneth Arnolds

 

Inderdaad, de uitzonderlijke ervaringen van de Eupense rijkswachtpatrouille zijn nog maar goed begonnen. Het verdere verloop kan ook gevolgd worden via de compacte en journalistieke tekst van Jan Hertoghs, ervaren journalist van het weekblad HUMO, die tijdens de eerstvolgende weken de gebeurtenissen van nabij zal volgen en de meeste kroongetuigen zal ondervragen. Zijn eerste reportage wordt gepubliceerd in de HUMO-editie van 4 januari 1990.

Opvallend is hoe zijn verslag over de eerste en latere waarnemingen van de Eupense patrouille, zij het dan in geconcentreerde vorm, op enkele nuances na overeenstemmen met die van professor Meessen, die hij trouwens ook ontmoet heeft.

Hertoghs beschrijft ook hun eerste onthutsende zicht op een ‘soort donker en driehoekig platform’ met drie felle witte lichten, dat bijna pal boven de combi hangt op een hoogte van ongeveer 300 meter (bij Meessen circa 120 meter). De journalist voegt er onder meer aan toe dat in Eupen enkele ooggetuigen beweren ‘hoogopstaande, rechthoekige en oranje-verlichte patrijspoorten’ te hebben gezien. Hij rapporteert het middenlicht als ‘een oranje-rood zwaailicht dat aan- en uitknipt’ en omschrijft het geluid als ‘hoogstens een zacht brommen als van een elektrische motor’.8 Nicoll en von Montigny zijn intussen even langs de rijkswachtkazerne gereden bij het binnenkomen van Eupen op weg naar Herbestal. Hun collega Creutz vraagt nog gekscherende of ze een landing verwachten van het vliegtuigje van Sint-Niklaas, maar weet toch te berichten dat zowel Elsenbom als Bierset alle militaire oefeningen ontkent.

Opnieuw in hun combi oriënteren de twee mannen zich vrij snel op de lichtende UFO, wanneer ze werderom de Hogestraat, de Hochstrasse, volgen. Het tuig verplaatst zich via Membach in de richting van de bekende afdamming van de Gileppe.

De rijkswachters hebben alle tijd om op een rustige plaats te parkeren, want het onbekende voorwerp blijft ongeveer 45 minuten stil hangen boven het stuwmeer, weliswaar op een vrij grote afstand van circa 4 km. Ze zien dan ook niet meer dan een lichtende bol, die evenwel af en toe en dan gelijktijdig twee dunne horizontale roodachtige lichtstralen uitzendt in tegengestelde richtingen (een verschijnsel waarvan een precedent bestaat tijdens een Amerikaanse waarneming in 1978).

De Eupense UFO is onbeweeglijk boven de Gileppe blijven hangen tot 19.23 uur, waarna zijn rode signalen langzaamaan uitdoofden en het tuig zich in beweging zette in de richting van Spa.

Maar de emoties van de twee manschappen worden intussen nogmaals stevig opgedreven wanneer ze omstreeks 18.45 uur, terwijl ze de eerste lichtbol boven het meer observeren, plotseling een tweede en veel groter driehoekig voorwerp zien opduiken. Hertoghs beschrijft deze waarneming door de rijkswachters als volgt: ‘driehoek… die als gekatapulteerd van achter een dennenbos tevoorschijn schiet en in grote bochten over de snelweg E40 begint te vliegen, alsof hij iets zocht’9.

Meessen voegt eraan toe dat tijdens zo’n bocht de twee getuigen duidelijk de superstructuur kunnen waarnemen: een sferische koepel in het midden van het vrij dunne platform. De rijkswachters preciseren, zoals de door Hertoghs vernoemde getuigen te Eupen: ‘Deze koepel is voorzien van rechthoekige “vensters”, verlicht van binnenuit.’10

Bij deze waarneming is nu ook een bijzondere rol weggelegd voor de niet langer schertsende collega Albert Creutz, zich bevindend in de rijkswachtkazerne te Eupen. Deze rol wordt trouwens later als belangrijk in beeld gebracht in de Eupense aflevering van de Amerikaanse tv-serie ‘Unsolved Mysteries’.

Nadat von Montigny en Nicoll ietwat opgewonden vertrokken zijn, mede onder invloed van zijn spot, vat wachtmeester van dienst Creutz post aan het venster van zijn kantoor op de eerste verdieping van de kazerne. Vanaf ongeveer 18.00 uur ziet hij in de richting Membach-Gileppe een onbeweeglijke lichtbol, die pas omstreeks 18.45 uur enige beweging vertoont en dan plotseling duizelingwekkend snel langs de hemel scheert. Dit gebeurt op precies hetzelfde tijdstip dat zijn twee collega’s aan de Gileppe de tweede UFO als gekatapulteerd van achter een dennenbos omhoog zagen schieten.

Wanneer een goed half uur later, om 19.23 uur, de eerste UFO verdwijnt in de richting van Spa, hebben von Montigny en Nicoll gedurende twee uur vrijwel ononderbroken het mysterieuze tuig gezien. Beiden zijn evenwichtige, plichtsgetrouwe ambtenaren die niet belust zijn op mediasensatie.

Reëel dient gesteld te worden dat hun twee uur lange en precieze waarnemingen een bijzondere plaats verdienen in het grote UFO-archief. De twee Eupense gendarmes zijn werkelijk Belgische Kenneth Arnolds te noemen! De inhoud van hun getuigenis overtreft trouwens die van de Amerikaanse zakenman-piloot, die wereldnieuws maakte. Zijn waarneming duurde luttele minuten van op een veeleer verre afstand, die van Nicoll en von Montigny duurde twee uur met bij de aanvang en bij het slot nabije ontmoetingen vanaf een korte afstand. Zulks verklaart ook de rijkdom aan details, verzameld door de Eupense rijkswachters, in vergelijking tot Arnolds waarneming van 42 jaar eerder. Werkelijk een taaie materie, dit UFO-dossier!

 

De kroniek krijgt een boeiend vervolg

 

Niet alleen de streek van Eupen kwam in de greep van de UFO-koorts, die een dagelijkse uitdrukking kreeg in Grenz-Echo. Elke avond kwamen aldaar tientallen kijklustigen met uiteenlopende uitrusting, van verrekijkers tot videocamera’s, en ze doken vooral op bij de afdamming van de Gileppe in de hoop een driehoekig vliegend tuig, de Belgische UFO-versie, te kunnen waarnemen. Als men evenwel de dagbladknipsels van december 1989 naslaat, dan blijkt de belangstelling voor het verschijnsel zich ook snel en intensief over het gehele land te hebben uitgebreid. De meeste kranten volgen de gebeurtenissen met spanning en uiteraard volgens uiteenlopende interpretaties.

Tijdens de gehele maand december blijven trouwens belangwekkende getuigenissen toestromen. Laat op de avond van maandag 11 december wordt om kwart voor elf het geduld van de kijkers bij de Gileppe beloond doordat ze een schitterend lichtfenomeen te zien krijgen dat lange tijd onbeweeglijk blijft boven het stuwmeer. Het is de laatste en tevens de minst overtuigende waarneming van die tweede hoogtijdag, toen er vanaf 17.35 uur binnen enkele uren tijd meer dan twintig gemeld werden (illustratie 15).

Een van die getuigenissen is bijzonder illustratief, gezien de vorming en kwaliteit van de betrokkene, luitenant-kolonel bij de Landmacht André Amond. Toen hij op 11 december per wagen, vergezeld van zijn echtgenote, vanuit zijn woning te Ernage (provincie Namen) naar het station van Gembloux reed, heeft de kolonel gedurende 8 à 10 minuten een UFO van het driehoekige type van nabij kunnen observeren (de hoogte van het tuig schatte hij op 200 à 300 meter).

 

 

Hij stelt ook dat de motor van zijn wagen door de overvliegende UFO niet was beïnvloed. Professor Meessen had voor de Eupense waarnemingen van 29 november eveneens waargenomen dat er zich geen elektromagnetische effecten, onder meer op de combi van de rijkswachters hadden voorgedaan.

In ieder geval houdt de nota van luitenant-kolonel Amond aan het ministerie van landsverdediging de bijdrage in van een kroongetuige.11

Uiteraard hebben zich niet alleen ernstig te onderzoeken, maar ook grappige tot tragikomische voorvallen voorgedaan. De kranten hadden destijds een mooie kluif aan de laserstralen, die uitgezonden werden door een dancing te Halen en die reeds tijdens de weekendnacht van 16-17 december 1989 door tientallen bewoners van vooral de streek van Zolder werden beschouwd en gemeld als onbekende vliegende voorwerpen.

Na de gebeurtenissen van 29 november in de streek van Eupen en verre omgeving werden de oproepen tijdens de volgende weekends nog dringender van toon. Volgens De Morgen van 18 december zou de Belgische Luchtmacht op zaterdag 16 december omstreeks 23.00 uur twee F-16- straaljagers hebben ingezet in de streek van Diest. Op aanwijzing van de F-16-piloten kwamen de rijkswachtpatrouilles ten slotte terecht bij de dancing te Halen. Het parket te Hasselt liet de eigenaar van de dancing vragen de installatie stil te leggen in het belang van de openbare orde.

Feit is dat de top van de Luchtmacht vanaf 29 november, en meer nog na 2 december toen opnieuw driehoekige tuigen boven de streek van Eupen werden waargenomen, de gebeurtenissen discreet en nauwlettend gevolgd heeft. Na enige tijd werd kolonel-vlieger Wilfried De Brouwer belast met de leiding van het onderzoek naar ongewone luchtverschijnselen.

Met twee andere officieren was hij aanwezig op een persconferentie van SOBEPS op voormelde 18 december 1989. Daar heeft de sobere en rechtlijnige kolonel-piloot bevestigd dat de vorige zaterdagavond wel degelijk twee F-16’s dringend een vlucht hadden uitgevoerd, nadat honderden oproepen omtrent een onbekend ‘toestel’ in de lucht boven de streek van Diest bij diverse diensten waren binnengekomen. Kolonel De Brouwer had er voor de pers kordaat aan toegevoegd: ‘De Luchtmacht overweegt de kosten van haar tussenkomsten te doen dragen door de gebruikers van dergelijke laserstralen. Het gebruik van dergelijke bundels dient gereglementeerd te worden.’12

 

De laserstralen waren vanzelfsprekend gesneden koek voor degenen die hardnekkig een verklaring wensten, desnoods a priori. Dit keer was het moeilijk tegenover convergerende en soms nauwkeurige getuigenissen een beroep te doen op de verklaring dat het om brokstukken van een satelliet of een regentje meteorieten ging. De laserstralen boden enige houvast, maar beter nog het destijds nog zeer geheime Amerikaanse vliegtuig, F-117- gevechtsvliegtuig, ‘gluiperd’ genaamd.

Officieel werd de Lockheed F-117A pas in april 1990 door de US Air Force voorgesteld op een luchtvaartbasis in Nevada. Dit vliegtuig was samengesteld uit bijzondere composietmaterialen die radar- en infraroodsignalen in hoge mate opslorpen, terwijl tevens de driehoekige vorm ervan die signalen moet helpen neutraliseren. Zoals reeds vermeld werd het bestaan van het toestel eerst toegegeven in 1986 nadat het betrokken was bij een crash in Californië. Tegen communiqués in van de Belgische minister van landsverdediging, Guy Coëme, bevestigd door de Amerikaanse ambassadeur te Brussel, waren het vooral Franse semi-wetenschappelijke tijdschriften die de Stealth-hypothese in geuren en kleuren naar voren brachten.

Kolonel De Brouwer voelde zich ertoe genoopt reeds tijdens de persconferentie van 18 december 1989 de eventualiteit van een geheime testvlucht van een F-117 formeel te ontkennen. Voor een goedingelichte topofficier had deze eventualiteit geen enkele zin: de F-117 is weliswaar driehoekig en ontsnapt vrijwel aan radardetectie, maar ‘hij kan niet onbeweeglijk blijven en is niet geluidloos. Dit soort van vlucht is zonder toelating trouwens verboden boven België. Geen enkele aanvraag werd geformuleerd voor de periode dat de lichtende driehoeken verschenen zijn.’13

Zes jaar later, in de zomer van 1996, is er nog in retrospectief een ander geheim Amerikaans vliegtuig opgedoken, de LoFlyte, om de Belgische waarnemingen van 1989-1991 alsnog te verklaren. De inspiratie kwam vooral uit de Britse pers, vermoedelijk aangewakkerd door het feit dat — later dan in België — ook boven het Verenigd Koninkrijk UFO’s van het ongewone driehoekige type werden waargenomen. In de jaren voor de Belgische golf waren al soortgelijke types gemeld boven de Verenigde Staten en Puerto Rico, daarna boven Canada, ongeveer gelijktijdig met de aanvang van de Belgische meldingen.

Deel 1 van dit werk is gewijd aan waarnemingen, deel 2 vooral aan onderzoek en mogelijke verklaring(en). Als een casestudy voor onderzoek en verklaring wordt nader ingegaan op de Belgische lichtende driehoeken met donkere buik.

Wat de verklaring van het bewuste verschijnsel betreft dient trouwens te worden aangestipt dat SOBEPS, die een groot deel van de registratie en van het eerste onderzoek van de Belgische gegevens voor haar rekening nam, geen stelling heeft ingenomen inzake de uiteindelijke identificatie van de lichtende driehoeken. Dit geldt evenzeer voor de vereniging als zodanig als voor de belangrijkste woordvoerders ervan.

 

 

Intussen spoedde 1990 boven de vaderlandse bodem voort als een intens UFO-jaar. In het bijzonder was het eerste halfjaar rijk aan gebeurtenissen. Op 4 of 7 april werd te Petit-Rechain een van de weinige betekenisvolle foto’s genomen van de driehoekige lichtende UFO. Dit was een interessante test voor de hypothese van professor Meessen of de onbekende vliegende tuigen niet vrijwel immuun zijn met betrekking tot onze gebruikelijke fotografie. De jongeman van Petit-Rechain had zelf weinig aandacht voor zijn behoorlijk gelukte foto; een tweede was mislukt. Pas in augustus 1990 neemt hij contact met SOBEPS, waar men zijn bijna achteloze opname als een uniek document begroet: het enige dat de vier lichten van de Belgische UFO weergeeft, maar ook vagelijk het driehoekige platform. Fotografisch enigszins versterkt siert de foto van Petit-Rechain het omslag van het eerste boek van SOBEPS. Het tweede deel wordt geïllustreerd met dezelfde foto, via computer bewerkt door professor Marc Acheroy van de Koninklijke Militaire School te Brussel, waardoor de driehoekige structuur van het tuig beter tot uitdrukking komt (illustratie 16). Hoewel de foto van Petit-Rechain uiteraard ook omstreden is, werd deze sindsdien toch wereldbekend als een soort handelsmerk van de driehoekige Belgische UFO.

Het eerste halfjaar bereikt evenwel zijn hoogtepunt tijdens de dolle of historische nacht van 30/31 maart 1990. Radar en F-16-jagers worden samen ingezet om het mysterie te ontsluieren. De volgende nacht, 31 maart, slaagt de Brusselaar Marcel Alfarano erin een videofilm van een achttal minuten op te nemen, waarin niet alleen het robotportret van de lichtende driehoek enigszins herkenbaar is, maar vooral zijn uitzonderlijke beweeglijkheid tot uitdrukking komt.

 

De (historische) nacht van de F-16

 

In 1980 hadden tientallen Belgische militairen te Bevekom-Beauvechain urenlang een UFO gadegeslagen zonder enige operationele reactie. Tien jaar later, in de eerste uren van de nacht van 30 maart 1990, stegen twee F-16-gevechtsvliegtuigen op te Bevekom op UFO-jacht. Het betrof de vliegtuigen AL-17 en AL-23 van de 1ste Wing met als officiële opdracht ‘de identificatie van de UFO’s’, die visueel en via radar gemeld waren ten zuiden van de as Brussel-Tienen.

De jagers startten precies te 0.05 uur, wanneer dus zaterdag 31 maart enkele minuten jong is. Volgens het syntheseverslag van de Luchtmacht hebben ze onder de controle van de NAVO-radar-commandopost te Glons ‘tussen 0.07 uur en 0.54 uur in het totaal negen pogingen gedaan om deze UFO’s te onderscheppen ’.16

Men heeft terecht gesproken van een dolle nacht. Alle beschikbare middelen, zowel visuele en radarobservatie van op de grond als twee verkenningsvliegtuigen in de lucht, werden ingezet tegen een niet-geïdentificeerde tegenspeler. Wellicht zal de nacht van 30/31 maart 1990 boven Brabant mettertijd historisch blijken bij de kleine stapjes vooruit tot ontsluiering van een groot raadsel van deze tijd. De operatie was trouwens zorgvuldig voorbereid in samenwerking tussen de Luchtmacht en de Rijkswacht. Deze laatste zorgde voor grondpatrouilles, die door hun waarnemingen een aanvullende rol hebben gespeeld tegenover de radarrapporten van het voornoemde Glons in de provincie Luik en van het andere NAVO-station Semmerzake in Oost-Vlaanderen, respectievelijk ten opzichte van de installaties aan boord van de twee F-16’s.

Het verdient aanbeveling voor het precieze verloop van de gebeurtenissen het rapport van de Luchtmacht te volgen, in het Nederlands opgesteld door majoor Lambrechts, naaste medewerker van kolonel De Brouwer. Het betreft een van de weinige militaire documenten ter wereld die tijdens vijftig jaar UFO-geschiedenis integraal, zij het dan als een synthese, werden vrijgegeven. Dat gebeurde begin juni 1990 nadat verscheidene bladen, onder meer La Dernière Heure, heftig hadden aangedrongen op meer informatie vanwege de militaire instanties omtrent de fameuze nacht van 30/31 maart.

In feite werd het rapport-Lambrechts officieus bekendgemaakt door het over te maken aan SOBEPS in het kader van de bevordering van het onderzoek door deze instelling, waartoe de regering-Martens begin van het jaar besloten had. SOBEPS liet uiteraard deze gunstige informatiewind niet voorbijgaan en publiceerde reeds op 8 juni een uitgebreid perscommuniqué, dat volop aan bod kwam in de kranten van maandag 11 juni.

 

Volgens die procedure kon de militaire overheid enige afstand bewaren. Vermoed wordt wel dat een van de redenen tot indirecte publicatie te vinden was in het hardnekkige vasthouden van enkele Franse tijdschriften, onder meer Science et Vic (nog in zijn nummer van juni 1990), aan de Stealth-hypothese.

 

Vanaf 23.00 uur, dus op de late vrijdagavond van 30 maart, krijgt de radarcontrole te Glons een eerste telefonisch bericht door van wachtmeester Renkin van de Rijkswacht. Die signaleert drie ongewone lichten in de richting van Thorembais-Gembloux. Ze zijn duidelijk sterker dan de glans van planeten en sterren, zijn bovendien driehoekig gerangschikt en veranderen onregelmatig van kleur: rood, groen en geel.

Een rijkswachtpatrouille wordt uitgestuurd vanuit Waver onder leiding van kapitein Pinson en zij bevestigen om 23.28 uur een nieuwe melding van wachtmeester Renkin. Om 23.15 uur had die inderdaad drie nieuwe lichten gesignaleerd, die zich in de richting van de eerste driehoek bewogen. Een van die nieuwe lichten is duidelijk veel sterker dan de andere.

Ondertussen kan de controletoren van Glons een radarcontact op ongeveer 5 km ten noorden van het vliegveld van Bevekom niet nader identificeren. Het onbekende contactpunt verplaatst zich met een snelheid van ongeveer 45 km per uur in westelijke richting.

Tussen 23.30 uur en 23.45 uur rapporteert kapitein Pinson dat de laatste drie lichten de eerste driehoek genaderd zijn en na een aantal onregelmatige bewegingen ook een driehoekige formatie hebben aangenomen. Belangrijk is dat de controle van Glons ondertussen erin is geslaagd dit gebeuren op het radarscherm te volgen, terwijl Semmerzake uit Oost-Vlaanderen dezelfde waarnemingen op zijn scherm bevestigt. Uiteindelijk is die bevestiging door Semmerzake beslissend geweest.

Aangezien alle vooraf gestelde voorwaarden vervuld zijn, geeft Glons om 23.56 uur opdracht aan de 1ste Wing om de twee straaljagers te doen opstijgen zoals voorzien. Terwijl zulks negen minuten later gebeurde, hebben de waarnemers op de grond nog merkwaardige vaststellingen gedaan van kwart vóór tot kwart na middernacht (23.45 uur — 0.15 uur), weliswaar in twijfel getrokken of gerelativeerd door enkele kritische vorsers.

De twee formaties van ieder drie lichtende punten (met ieder de afmeting van een grote ster, volgens kapitein Pinson) behouden geruime tijd hun onderlinge posities en schijnen zich langzaam te verplaatsen, vergeleken met de sterren op de achtergrond. De getuigen op de grond stellen unaniem vast dat de onbekende lichtpunten soms korte en meer intense signalen uitzenden. Intussen worden ook twee nieuwe zwakkere lichtpunten gesignaleerd uit de richting van Eghezée.

Wanneer de twee F-16’s geland zijn om 1.10 uur (de AL-17) en om 1.16 uur (de AL-23), signaleert kapitein Pinson nog onbekende lichten vanuit Jodoigne, naar waar hij dringend was opgeroepen. Die laatste vier witte lichtende punten verdwijnen omstreeks 1.30 uur van zaterdag 31 maart.

 

De belevenissen van de twee ervaren piloten van de F-16-jachtvliegtuigen, een kapitein- en een luitenant-vlieger, worden levendig samengevat door journalistieke pennen.

 

 

Na verloop van tijd werden ook de dienstgesprekken tussen de twee piloten en het Control Radar Center (CRC) van Glons vrijgegeven en gepubliceerd.17 Ze verhelderen nog de meest sensationele momenten, vooral de drie ‘lock-ons’, tijdens het volle uur dat beide piloten in actie waren. De ‘lock-on’ wordt onderscheiden van het gewone radarcontact. In het eerste geval blijft het contact voldoende stabiel opdat de piloot zijn radar kan vergrendelen op het geviseerde doelwit.

De ervaren reporter inzake vreemde luchtverschijnselen van HUMO, Jan Flertoghs, bracht in een vrij recent nummer van dit weekblad (24 september 1996), het pittige nogal sensatie-gerichte verhaal van een Belgische F-16-piloot die in 1990 betrokken was bij de jacht op de vliegende driehoeken. Op een internationale UFO-conferentie in september 1996 te Leeds in Engeland werd een bandopname te beluisteren gegeven van een interview met deze jachtpiloot, ook gestationeerd te Bevekom. Duidelijk is hij niet een van de vlieger-officieren die tijdens de dolle nacht boven Brabant van 30/31 maart 1990 hun opdracht uitvoerden.

Zulks ontlokt Hertoghs het vermoeden dat er verscheidene pogingen zijn geweest tot het onderscheppen van de vreemdsoortige driehoeken door Belgische F-16’s. Volgens militaire bronnen zijn er drie dergelijke ‘scrambles’ geweest. Voorzover zijn verhaal waarachtig is, kan de betrokken piloot hebben deelgenomen aan de vlucht op 5 december 1989, toen ook de radarstations van Maastricht en Düsseldorf onbekende signalen opvingen. Er werd van Belgische zijde aan de vliegeniers geen zwijgplicht opgelegd.

De militaire piloot vertelt dat er tijdens die weken in Bevekom steeds twee toestellen startklaar stonden die bij bevel binnen de tien minuten in de lucht waren. Bij een bepaalde opdracht moest hij ‘dat ding’ achtervolgen, dat op 48 kilometer afstand op een veeleer geringe hoogte ca. 1600 meter zowat ‘rondhing’ bij een snelheid van niet meer den 90 km per uur. De piloot slaagde erin een radargrendel van deze situatie aan te brengen. Deze en andere ‘lock-ons’ werden verbroken door de razendsnelle veranderingen in hoogte en snelheid van het doel, zoals hoger beschreven.18

 

Niet verwonderlijk dat de videofilm van de radaropnamen door de F-16 tijdens de dolle nacht van 30/31 maart met grote belangstelling bestudeerd werd. Er was er maar één gelukt trouwens, die achteraf kolonel De Brouwer zowel sterke informatie als veel kopzorgen zou bezorgen.

De dagen na de spectaculaire nacht toonden de meeste Belgische bladen zich veeleer teleurgesteld over de schijnbaar magere resultaten. Geleidelijk aan zou blijken dat de gecombineerde inspanningen een rijke oogst tot verder onderzoek hadden opgeleverd. Het uittreksel uit de radarband van de Belgische F-16 wordt sindsdien wereldwijd op UFO-conferenties vertoond als basisdocumentatie. En na die veelzijdige inspanning om tot identificatie te komen kon een nuchter en deskundig officier als De Brouwer gedurfd concluderen dat er een mysterie bestaat, dat het reëel is en onopgelost blijft.