HOOFDSTUK 7

 

Theoretisch inzicht steunt te weinig

 

Een echte wetenschappelijke benadering vergt feiten en theorie, waarneming en concept, inductie en deductie. Tegenover de ‘vreemdheid’ van het UFO-verschijnsel schiet ons huidig theoretisch inzicht tekort, evenals onze empirische kennis.

Die eerste vaststelling moet enigszins genuanceerd worden! Het groeiende deductief begrijpen — aangevuld door steeds verfijndere technische observatiemiddelen — geeft geleidelijk aan meer steuntjes in de rug tot het ‘aanvaarden’ van het probleem. Ook al is het nog niet aan verklaring toe, het vreemde afwijkende fenomeen heeft sinds 1947 overal verbazing en belangstelling gewekt, die niet bestonden in vroeger eeuwen toen de algemene kennis van de mens daartoe vrijwel geen houvast bood.

Ondanks die steuntjes faalt het geheel van onze kennis, niet enkel vanuit het oogpunt van de waarneming, maar ook vanuit dat van het theoretische inzicht. Zoals in de parabel van de olifant en de blinden betasten de blinden ieder een stuk van een werkelijkheid, die in haar geheel verborgen blijft.

 

Macht en beperking van de redenering

 

Ook nog tijdens de 20ste eeuw met alle technische mogelijkheden tot observatie heeft het deductief theoretisch inzicht terdege bewezen welke rol het speelt in de vooruitgang van de kennis. De ‘zwarte gaten’ van Hawking geven daarvan een treffende illustratie. De grote wetenschappelijke sprongen van deze eeuw, de relativiteitstheorie en de kwantummechanica, zijn in hoofdzaak te danken aan de ontwikkeling van de theoretische fysica, die bij de naderende eeuwwisseling nog heel wat beloften inhoudt. Terwijl ook de thermo- en biodynamica nieuwe perspectieven openen op de toekomst van mens en universum.

Groeiende theoretische kennis is dikwijls de voorbode van empirisch onderzoek en zal geleidelijk aan een positieve weerslag hebben op de intellectuele verkenning van het UFO-fenomeen. Op basis van het huidige (onbevredigende) inzicht in de kosmos en van de toepassing van de waarschijnlijkheidsrekening wordt reeds de gedachte van bewoonde planeten (deductief) bijna algemeen aanvaard. Het grootscheepse Amerikaanse SETI-project (‘Search for Extraterrestrial Intelligence’) is daarvan een sprekende en dure illustratie.

Twee van de belangrijkste promotoren, de onlangs overleden professor Carl Sagan en de sterrenkundige Francis Drake, staan beiden zeer kritisch ten aanzien van UFO’s van mogelijk buitenaardse oorsprong, maar zijn ten volle overtuigd van het bestaan van intelligent leven in het heelal. Drake heeft zelfs een waarschijnlijkheidsformule opgesteld omtrent het aantal leefbare planeten in ons universum.

 

Het resultaat is ook bij de meest voorzichtige vooronderstellingen onthutsend, vooral onder de wiskundige invloed van het miljarden aantal sterren in ons éne heelal. Voor de Melkweg alleen al komt Drake tot een minimum van 10.000 planeten, waarop intelligent leven in de een of andere vorm waarschijnlijk mag worden geacht. De via computertechniek eerste waargenomen planeten sinds einde 1995 (Zwitserland) en begin 1996 (Verenigde Staten) houden uiteraard een belangrijke empirische aanmoediging in tot de zoektocht naar leven in de ruimte. De NASA heeft deze signalen begrepen en vrij bruusk een verruimde belangstelling aan de dag gelegd voor alles wat biologisch ruimteonderzoek betreft. De Marssteen met vermoedelijk sporen van microleven, gevonden aan de zuidpool, betekent de eerste trofee van een veelbelovende nieuwe marsrichting in de dubbele betekenis van het woord.

De atmosferische fysica heeft eveneens belangrijke vorderingen gemaakt en kan na het fenomeen van de bolbliksem nog andere verrassingen aanvoeren om een aantal UFO-meldingen te herleiden tot IFO-gebeurtenissen.

Ook dient te worden uitgezien naar een verdiepend inzicht in de psychische wereld van de mens. Is het geen les in wetenschappelijke nederigheid te moeten erkennen dat er nog geen sluitende onderzoeksmethode bestaat om na te gaan wat de tienduizenden ‘ontvoerden’ precies ervaren hebben, zelfs indien louter psychisch? In Canada wordt alleszins reeds schuchter gezocht naar een mogelijk verband met symptomen van vallende ziekte. Algemeen kan worden vastgesteld dat de mens in alle tijden de neiging heeft gehad zijn eigen inzicht en kennis te overschatten. Toegegeven, sinds de Renaissance is er een opmerkelijke versnelling begonnen, maar feit blijft dat de aardbewoner pas sinds goed vijfhonderd jaar zijn eigen planeet is gaan ontdekken, die hij al sinds honderdduizenden jaren bewoonde.

De echte technologische doorbraak is er pas tweehonderd jaar geleden gekomen en was verstrengeld met de eerste Industriële Revolutie. Bij de eeuwwisseling zal het nog geen honderd jaar geleden zijn dat de gebroeders Wright in Dayton (Ohio) bewezen dat vliegen zwaarder-dan-de-lucht mogelijk was.

Onze kennis van de kosmos verdiept en verbreedt zich thans van week tot week, dankzij de empirische steun van de Hubble-telescoop. Maar het grote theoretische eenheidsmodel van Hawking, gebaseerd op de synthese van kwantum en relativiteit, is nog niet beschikbaar. Het is trouwens nog maar een goede zestig jaar geleden dat de kosmische theorie van de oerknal, de big bang, geleidelijk aanvaard werd als een logisch uitvloeisel van de relativiteitstheorie en mede onder invloed van de Leuvense professor Lemaître. Deze visie wordt thans beschouwd als een van de grote wetenschappelijke verworvenheden van de 20ste eeuw en kreeg een eerste empirische bevestiging dankzij Edwin Hubble (1889-1953). Een ironische illustratie van de wetenschappelijke zelfoverschatting van het establishment vindt men in het authentieke verhaaltje van de directeur van het Patentenbureau te New York in 1899. Deze hooggeschoolde ambtenaar nam ontslag omdat naar zijn mening zijn taak niet langer interessant genoeg was. Welke uitvindingen konden er nog plaatsvinden? Zowat alles was immers ontdekt! Enkele jaren later kwam Einstein met de bijzondere Relativiteit en kon een van de gebroeders Wright gedurende enkele seconden echt vliegen.

Alhoewel de deductieve kennis verre van onmachtig is, zal men ze evenwel nog heel wat moeten verdiepen ten aanzien van een complex en niet-geïdentificeerd verschijnsel dat zich in een ander coördinatenstelsel schijnt af te spelen. En haar bijdrage zal in sterke mate afhankelijk zijn van de vorderingen op het gebied van het inductief onderzoek, waartoe nog geen enkele aanduiding van wereldwijde aanpak te bespeuren valt.

Grote inspanningen van theoretisch en empirisch onderzoek liggen nog voor de boeg, wil men in de toekomst het mysterieuze probleem oplossen, hetzij het verschijnsel reëel of ingebeeld is, of een combinatie van beide. Een grote sprong in de kennis van de mens is inderdaad nog vereist!

 

Het verborgen verleden

 

De beperktheid van het weten van de mens begint met zijn eigen geschiedenis! We kijken met moeite hoogstens zesduizend jaar terug vanuit het heden: enkele honderden generaties die ons scheiden van de Hittieten en Sumeriërs, Egyptenaren, Assyriërs en Israëliërs.

Onze kennis van bijvoorbeeld de zondvloed, ongeveer 10.000 jaar terug, vordert buiten de inbreng van de bijbelse overlevering traag. De prehistorici kunnen noch bevestigen noch ontkennen of het legendarische Atlantis met hoogstaande beschaving te midden van de huidige gelijknamige oceaan inderdaad bestond en wellicht door de zondvloed verzwolgen werd.

Dichterbij in onze tijdrekening lopen ook de verste sporen verloren van de pre-Columbiaanse beschavingen in Midden- en Zuid-Amerika, ondanks de merkwaardige inspanningen van sommige geschiedschrijvers. Waar begint het verhaal van de Maya’s en de Azteken? Hoe ontstond Theotiuacan, piramidenstad op ongeveer 60 km van het huidige Mexico City? Wie brengt de Zuid-Amerikaanse en andere historische sporen in een geordend wetenschappelijk verband, die een populair schrijver als von Däniken met veel nonchalance en fantasie, maar soms ook met brio in zijn werken beschreven heeft?1

En dichterbij in tijd en ruimte explodeerde in 1908 in Tunguska in Siberië een voorwerp uit de ruimte in of boven de taiga, met een kracht die ettelijke malen groter moet zijn geweest dan die van de eerste atoombom boven Hiroshima in 1945. Volgens eensluidende berichtgeving kon men drie nachten lang na 30 juni 1908 in Parijs en Londen de krant lezen zonder aanvullend licht.

Na aanvankelijk grote vertraging werden sinds 1938 talrijke expedities uitgestuurd waaraan ook buitenlandse onderzoekers deelnamen. Er is nog steeds geen sluitende verklaring gegeven. Het alternatief scheen een keuze tussen twee hypothesen: ofwel het neerstorten van een enorme meteoriet, ofwel de crash van een ruimtetuig, een UFO-crash bij de rivier Tunguska. De laatste jaren wordt ook gedacht aan een geconcentreerde lichtstraal uit de ruimte, die een hevige explosie kan verwekken indien deze te gebundeld is.2

Kan men zich voorstellen dat zo’n raadsel zonder pertinent antwoord onopgelost blijft? Een gebied met een diameter van ongeveer 40 kilometer en een oppervlakte van honderden km2 in Centraal-Eurazië werd verwoest door een kosmische straal of object, waarbij verhoogde radioactiviteit nog jaren daarna kon worden gemeten en sporen van hittestraling werden vastgesteld. Wat met de vooruitgang van het menselijk weten als zo’n dossier eenvoudigweg opgeborgen wordt in de archieven?

Kent de mens weinig van de voorgeschiedenis van zijn eigen planeet, dan is de historie van ons zonnestelsel hem bijna volledig onbekend. Volgens Z. Sitchin waren de Sumeriërs beter vertrouwd met de karakteristieken en geheimen van het zonnestelsel dan de hedendaagse mens.3

De Sumeriërs telden twaalf hemellichamen binnen ons zonnestelsel, zijnde onze zon en maan, en tien planeten terwijl de huidige sterrenkunde negen planeten situeert. Sintchin, die het oude Sumerische schrift leerde ontcijferen — het eerst bekende in de geschiedenis — spreekt van de twaalfde planeet Nibiru, de benaming die door dit verrassend hoogstaande volk in Beneden-Mesopotamië in de 4de eeuw vóór Christus eraan werd gegeven. De Babyloniërs noemden diezelfde planeet Marduk, de Grieken spraken van Phaeton. Oorspronkelijk zou Nibiru de vijfde planeet rond de zon zijn geweest tussen Mars en Jupiter. Door een kosmische catastrofe, aldus de Sumeriërs, kreeg ze een zeer langgerekte baan rond de zon.

De hedendaagse Japanse geleerde Michio Kushi noemt ze de planeet X en eveneens voortgaande op de Sumerische bronnen aanvaardt hij, zoals Sitchin, de langgerekte elliptische baan rond de zon, waarvan de omloop circa 3600 jaar zou duren. Als de zon zich ongeveer in een brandpunt van de ellips zou bevinden, dan beweegt de eventuele planeet X zich het grootste deel van die omlooptijd ver voorbij Pluto in de ruimte.4

Kushi en Sitchin verwachten dat bij de volgende nadering tot de zon (en meteen de aarde) empirische waarnemingen waarschijnlijk worden, gezien de huidige en toekomstige stand van de astronomische technologie. Tot nog toe zijn die waarnemingen er niet! Behalve de Sumerische overlevering van Nibiru blijken dichterbij nog andere raadsels omtrent onze oude vertrouwde maan onopgelost gebleven, een kwarteeuw nadat de Amerikaanse astronauten zes landingen op de maan uitvoerden en 382 kilo maanstof en maanstenen naar de aarde brachten. De oorsprong van de maan bijvoorbeeld blijft een van die raadsels.

Enkele jaren geleden drongen de genootschappen van Amerikaanse sterrenkundigen aan op nieuwe maanreizen om het onderzoek af te ronden. Het is sindsdien duidelijk geworden dat de Amerikaanse overheid en de NASA resoluut hun oog op Mars hebben laten vallen. Mettertijd zal de exploratie van onze buurplaneet vermoedelijk meer inzicht geven in tal van vragen omtrent het zonnestelsel dan het hervatten van tochten naar de aardwachter. En ongetwijfeld speelt de recente belangstelling van de NASA voor alle mogelijkheden van buitenaards leven daarbij ook een rol van betekenis.

 

Gebeurden er vreemde dingen op de Maan?

 

Alhoewel we de UFO-geheimhouding als een geheel zullen behandelen, mogen wij hier niet voorbijgaan aan het feit dat verscheidene Europese auteurs en zelfs Amerikaanse autoriteiten de vraag hebben gesteld of de informatievoorziening over de maanlandingen volledig en steeds waarachtig is geweest.

Een jonge Zwitserse auteur heeft in 1994 een boek gevuld met alle twijfels daaromtrent. Luc Bürgin5 heeft allerlei gegevens en getuigenissen verzameld om aan te tonen dat… een verrassende kop over vijf kolommen in De Standaard van vele jaren geleden nog steeds actueel blijft.

Die kop luidde als volgt: ‘Op de maan gebeuren vreemde dingen , met als boventitel ‘Onvoorspelbare verschijnselen van korte duur.’ Het artikel werd in grote opmaak gepubliceerd op 27 december 1968, een goed halfjaar dus voordat Neil Armstrong in de nacht van 20 op 21 juli 1969 de eerste menselijke voet op de maanbodem zette. Volgens de berichtgeving in de Vlaamse krant ging het om een lichtverschijnsel, ‘een abnormaal heldere rosse gloed die maar kortstondig duurde’. In de jaren voor de eerste Amerikaanse maanlanding werd het verschijnsel enkele keren waargenomen en toegeschreven aan zonnevlammen van ongewone hevigheid. Bij een bijzonder historisch onderzoek bleek dit soort ‘onvoorspelbare verschijnselen van korte duur’ tijdens de laatste eeuwen herhaaldelijk gerapporteerd te zijn.

Het is begrijpelijk dat de verklarende theorie van de zonnevlammen in onze tijd niet door iedereen goedschiks aanvaard wordt, nog wel het minst door degenen die weinig vertrouwen hebben in de informatiefilter van de Amerikaanse geheime diensten. Daartoe behoort een vooraanstaand wetenschappelijkjournalist uit de Verenigde Staten, Richard Hoagland, hoofdredacteur van het tijdschrift Star and Sky en ruimteadviseur van CBS News. Het curriculum van Hoagland wordt bijzonder gesierd door het feit dat hij mede de plaquette ontwierp voor de ruimtesonde Pionier, die tijdens het presidentschap van Carter werd uitgezonden met een boodschap aan mogelijke intelligente bewoners van het heelal. Hoagland verrichtte hoogtechnologisch onderzoek op de 33.000 maanfoto’s, genomen tijdens vroegere bemande en onbemande Amerikaanse vluchten, later aangevuld door een veelvoud daarvan, opgenomen door het recente ruimtevaartuig Clementine. Dit werd begin de jaren negentig in rechtstreekse opdracht van het Pentagon rondom onze aardwachter gestuurd.

In juni 1994 kwam deze onverschrokken onderzoeker, die heel wat krediet heeft verworven in uiteenlopende kringen, met de bevinding naar voren dat het fotomateriaal bewijst dat er op de maan verscheidene artefacten — met andere woorden: intelligent vervaardigde structuren — bestaan. Hij pakte uit met een vijftal foto’s van de duidelijkste vreemdsoortige structuren, die voor grootschalige, halfvergane bouwwerken kunnen doorgaan. Een van de meest opvallende werd ‘De Scherf (‘The Shard’) genoemd. Deze kan worden geïdentificeerd op foto III-84 en rijst op z’n minst 2 km boven het maanoppervlak op aan de rand van de Sinus Medii (illustratie 19).

Volgens Hoagland komen sommige van de maanconstructies voor als glazen constructies, wat de vreemdsoortige rosse gloed door kortstondige weerkaatsing van zonnestralen zou kunnen verklaren.6

Het is evenwel een duizelingwekkende gedachte dat er achter de kortstondige ‘abnormaal heldere rosse gloed’ op de maan meer schuilt dan zonnevlammen! Het vermoeden alleen reeds dat er in een wellicht ver verleden ‘vreemde dingen’ kunnen zijn gebeurd op onze maan, overtreft de verbeelding van de beste science-fictionseries.

De Zwitser Bürgin brengt ons terug naar het recente verleden door zijn boek te kruiden met een aantal confidenties van astronauten, betrokken bij de maanlandingen. Tegen de door de NASA opgelegde zwijgplicht in zou Charles Conrad (na de tweede maanlanding met Apollo 12) zich hebben laten ontvallen: ‘We vonden vreemde sporen op de maan.’ Pionier Neil Armstrong (eerste landing met Apollo 11) en de latere senator Harrison Schmitt (betrokken bij de laatste landing met Apollo 17) namen beiden het woord ‘voertuigsporen’ in de mond.5-ibid

 

 

De NASA heeft nooit een krimp gegeven wat sporen van een mogelijk intelligent verleden op de maan betreft. Maar het toenemende vermoeden dat foto’s en astronauten ‘iets onverwachts’ bespeurden, bevestigt na ruim twintig jaar de grote verbazing die over de gehele wereld opwelde, toen de Amerikanen na Apollo 17 in 1972 abrupt het maanprogramma stopzetten. Woog wellicht de voorzichtige aanpak van de militairen zwaar door om geen risico’s te nemen en pas na geruime tijd zo onopvallend mogelijk de onbemande tactische verkenner Clementine te sturen?

Even onverwacht was de beslissing van de toenmalige Sovjet-Unie om niet zoveel later de eerste bemande maanvlucht af te gelasten, spoedig nadat een zorgvuldig uitgerust verkenningstuig massa’s foto’s van het maanoppervlak had teruggezonden. Toen er nog volop geruchten waren over het opzetten van een permanente maanbasis, werd het gehele sovjetproject in 1974 opgedoekt. Onafhankelijke beslissingen van de twee supermachten van toen of stille verstandhouding in alle kilte van de koude oorlog?

 

Heeft Mars een verleden?

 

Richard C. Hoagland pakte in 1994 uit met een op officiële foto’s gesteunde visie omtrent gebouwde structuren op het maanoppervlak. Enkele jaren tevoren was hij reeds de kop van Jut geworden van de NASA en alle officiële informatiebronnen in de Verenigde Staten toen hij uitpakte met zijn even lijvige als spectaculaire boek, The Monuments of Mars (1987, 1992).

In 1976 had de NASA een grootscheepse verkenning van Mars opgezet door de Viking Orbiter, die een macht van foto’s naar de aarde had doorgestuurd. Een van de belangrijkste doeleinden was toen reeds te speuren naar tekenen van leven, wellicht uit een ver verleden. Toentertijd werd zulks wel minder beklemtoond dan bij de huidige projecten.

De duizenden foto’s van de Viking Orbiter brachten bij het ambtelijk onderzoek door de diensten van de NASA geen merkwaardige elementen aan het licht. Totdat een stelletje buitenstaanders die enorme verzameling die niet vertrouwelijk was, deskundig aan de modernste beeldtechnieken begon te onderwerpen. Toen kwam het onderwerp in beweging en werd de aanzet gegeven tot een alleszins belangwekkende controverse.

De twee bekwame amateurspeurders, Di Pietro en Molenaar, beiden ingenieurs, wisten in 1983 hoofdredacteur Hoagland ervan te overtuigen de resultaten van hun onderzoek aandachtig door te nemen. Vooreerst een sfinxachtig uitsteeksel van anderhalve kilometer lang, ongeveer 500 nieter hoog, achteraf het Gezicht van Mars genoemd. Aanvankelijk zeer sceptisch werd Hoagland geleidelijk geïntrigeerd door die Viking-foto’s, genomen van op een afstand van 100 km boven de Mars-bodem.

Hij bestudeerde steeds opnieuw wat hem een treffend symmetrisch beeld leek van een gezicht met menselijke trekken (illustratie 20). Als hij een middellijn trok, leek het beeld hem voor 90 à 95 procent symmetrisch, iets dat voor een willekeurig geologisch landschap vrijwel uitgesloten is.

Toen Hoagland zich afvroeg vanuit welke richting men die sfinxachtige sculptuur het best kon zien, ontdekte hij aan de linkerkant van de foto een verzameling piramidevormige objecten. Vanuit het midden van dat complex zou men het beste zicht hebben op de vermoedelijke sculptuur. Na een grondige wetenschappelijke analyse van die regio Cydonia, bijgestaan door cartografen en wiskundigen, heeft hij de durf opgebracht te schrijven over de Stad van Mars.

Hij werd overtuigd door wat hij als zijn echte bijdrage beschouwt, namelijk de ontdekking van een geometrisch patroon dat verscheidene objecten verbindt die slechts enkele kilometers van elkaar verwijderd zijn op die barre Martiaanse vlakte. De wiskundigen die hem assisteerden, kwamen tot het inzicht dat het geheel beantwoordt aan een hogere mathematische code, waarin onder meer de verhouding van de twee bekende onmeetbare getallen pi en e regelmatig opduikt. Pi is de verhouding tussen een willekeurige cirkelomtrek en diens diameter, terwijl e genoemd is naar de grote Zwitserse wiskundige Euler en de basis vormt van het logaritmestelsel, ontworpen door de Brit Lord Napier.

De betekenis van het Neperiaans getal e kan men het best begrijpen door een voorbeeld te ontlenen aan de financiële wiskunde: 1 frank gedurende een jaar uitgezet tegen een samengestelde intrest van 100 procent zal groeien tot e frank, zijnde bij benadering 2,72… frank. Zoals meer bekend bedraagt de numerieke uitdrukking van het andere bijzondere getal pi bij benadering 3,14… Beide spelen in de aardse natuur een basisrol! Wellicht ook in de kosmos?

Verbazingwekkend is wel dat de verhouding e/pi (benaderend 0,865) ook regelmatig opduikt in de constructie van de piramiden in Egypte en Mexico, in de megalieten van Stonehenge en volgens recente bevindingen… in de vormgeving van de meer verfijnde graanfiguren.

In ieder geval is voor Hoagland het geometrisch-wiskundige patroon op de Cydonia-foto’s van de Viking Orbiter het sterkste argument ten gunste van zijn thesis dat zich aldaar een lang verweerd gebouwd complex bevindt. In een ogenblik van zelfverzekerdheid drukt hij het beeldrijker uit door te stellen dat een hoger ontwikkelde beschaving in ons zonnestelsel visitekaartjes heeft achtergelaten.

Don Quichot of pionier van een verrassend nieuw gezichtspunt op het verborgen verleden van ons zonnestelsel? Meermaals zijn het Quichot-aandoende buitenstaanders geweest die versnellingen in het menselijk denken op gang hebben gebracht, omdat ze instinctief het woord van de 17de-eeuwse Franse schrijver La Bruyère beleefden: ‘le vrai peut paraître invraisemblable’ (de werkelijkheid kan er zeer onwaarschijnlijk uitzien).

De NASA heeft het niet gehouden bij de veeleer minzaam te noemen kritiek Hoagland te vergelijken met Don Quichot. Men heeft hem werkelijk beschimpt en geridiculiseerd op een wijze waartegen slechts een sterke persoonlijkheid van zijn kaliber met een sterke achterban is opgewassen.

En wellicht heeft zijn gedurfde en bespotte visie toch indirect de politiek van de NASA beïnvloed. Begin augustus 1996 pakte de steeds zo behoedzame Amerikaanse Ruimteadministratie bij monde van haar voorzitter Daniel Goldin uit met een wereldprimeur, waarbij alle mediaregisters werden opengetrokken. Een meteoriet, gevonden aan de zuidpool (geregistreerd als ALH84001), vertoont sporen van primitief eencellig leven dat miljarden jaren geleden op Mars bestaan kan hebben. Er is nog geen zekerheid, maar de NASA-voorzitter stootte een enorme deur open: de poort tot waarschijnlijkheid van leven in het zonnestelsel en het heelal en meteen tot grootscheepse NASA-programma’s op zoek naar ‘aardes’.

Tussen een micro-organisme en piramiden op Mars, beide uit een zeer ver verleden, gaapt uiteraard een kloof van astronomische afmetingen. Maar de denkrichting is structureel dezelfde! Hoagland heeft misschien het openen van Goldins poort verhaast!

 

Ongetwijfeld heeft de huidige kennis van het zonnestelsel de afgelopen jaren aanzienlijke vorderingen gemaakt door de zich uitbreidende empirische waarnemingen via verkennende satellieten, de Hubble-telescoop en het systematisch sterrenkundig onderzoek vanaf de aarde. Maar over het verleden van de andere planeten is nog minder bekend dan over dat van Mars, onze eerste buitenbuur.

Omtrent onze naaste binnenbuur houdt een van de weinige historici van de kosmos, de Russische sterrenkundige Velikovski, voor dat Venus oorspronkelijk een komeet was, die zowat om de vijftig jaar te dicht in de buurt van de aarde scheerde.8

Volgens de auteur zijn zowel Israëlische overleveringen als indiaanse uit Noord-Amerika daaromtrent eensluidend alarmerend. Totdat de beangstigende komeet gevangen werd in het netwerk van de aantrekkingskrachten van zon, aarde en maan en in een gedisciplineerde baan terechtkwam als onze morgenster. De gevestigde geschiedschrijving heeft het nog steeds moeilijk met de thesis van Velikovski dat toen de aarde van draairichting veranderde, hetgeen de stilstaande zon van Jozua zou verklaren. Carl Sagan aanvaardt enkel dat er grote collusies in ons zonnestelsel hebben plaatsgevonden, maar lang voor de bijbelse tijden.

Sinds de NASA naar leven speurt buiten de aarde, neemt de wetenschappelijke aandacht toe naar aloude toestanden en gebeurtenissen in het zonnestelsel, die vroeger als gegevenheden en niet als al te boeiend werden beschouwd, zoals het ontstaan van de asteroïden of de rol van de manen van Jupiter. De voortschrijdende technologie geeft daartoe ook de middelen in handen. Recente foto’s van de maan Europa wijzen beneden een ijzige oppervlakte op een oceaan zonder zon, mogelijk verwarmd door thermale bronnen. Enkele jaren geleden zou dit soort gegevens geen belangstellende wind hebben doen waaien, zoals nu wel het geval is.

Hierbij gewagen wij nog niet van de mogelijkheden aan informatie, die de in 1995/1996 ontdekte planeten rond zonachtige sterren zullen opleveren, wanneer in een niet zo verafgelegen toekomst netwerken van telescopen in staat zijn hun oppervlak af te speuren. De zoektocht zal niet in het minst uitgaan naar biochemische bestanddelen, die op leven kunnen wijzen.

Intussen blijft de geschiedenis van de planeten in ons zonnestelsel ook een verborgen verleden, ondanks het werk van verdienstelijke auteurs. Voor sommige planeten stelt men bijvoorbeeld nog steeds niet ten volle verklaarde storingen vast in hun omloopbaan.

Hoe zei Newton het ook weer in zijn tijd — ondanks zijn moeilijk karakter blijk gevend van wetenschappelijke nederigheid: wat we niet weten is een oceaan!

 

Geheimen van tijd en ruimte

 

Sinds de reis rond de wereld in tachtig dagen van Jules Vernes flegmatieke held Phileas Fogg heeft de mens heel wat vat gekregen op de ruimte, vooral op onze aardse ruimte. Binnen de periode van goed een eeuw werden de snelheden vermenigvuldigd en meteen de afstanden verkleind.

Tegelijk met het exploot van pionier Gagarin en de eerste bemande sovjet-satelliet rondom de aarde in de jaren vijftig, begon ook de exploratie van een stukje nabije ruimte in ons zonnestelsel. Deze kan over een aantal jaar uitmonden in een eerste menselijke stap op Mars, verscheidene decennia na die van Armstrong op de maan in 1969.

Verdere verkenning van de ruimte binnen en uiteraard nog veel sterker buiten ons zonnestelsel lijkt afgegrendeld en vrijwel onmogelijk door een dubbele fataliteit. Enerzijds worden alle gedurfde ambities doorkruist door die onmetelijke kosmische afstanden. Anderzijds blijkt ook het drastisch opvoeren van de snelheid van menselijke ruimtevaartuigen hierop geen antwoord te kunnen bieden, aangezien zelfs bij de hoogst denkbare snelheid, die van het licht, de interstellaire ruimten quasi onoverbrugbaar blijven. Vandaar dat de onderzoekers van de SETI-richting, met Sagan en Drake op kop, oordelen dat interstellaire reizen tussen beschavingen, ook naar de aarde toe, hoogst onwaarschijnlijk zijn gezien de beperking door de lichtsnelheid, hoe indrukwekkend die ook is met haar bijna 300.000 km per seconde.

Met het wetenschappelijk beeld dat we ons thans vormen van het heelal, schiet het menselijk denken gewoon tekort om de exploratie van de verre ruimte te kunnen bevatten. En meteen stoten we dan op die grote en weerbarstige onbekende, de tijd! Een vertrouwde Engelse uitdrukking spreekt over de tijd als onze blijvende vijand: ‘Time is always our enemy’.

Dat is niet enkel en meestal het geval in ons dagelijks leven, zoals de Vlaamse dichter André Demedts het eens weemoedig uitdrukte: ‘De tijd sneeuwt alles in, in eindelozen val’. Ook in de wetenschap blijft de tijd een mysterieuze dimensie, die zich slechts moeizaam laat doorgronden. Weliswaar werden beduidende vorderingen gemaakt sinds het tijdloze wereldbeeld van Newton. Toch blijft er nog veel te verklaren zowel theoretisch als empirisch, alvorens de mens echt greep zal krijgen op de tijd zoals hij die geleidelijk aan heeft verworven op de ruimte.

Het genie van Einstein heeft de eerste sluiers van de raadselachtige binding tussen tijd en ruimte opgelicht. Zijn basisformule is als het ware het symbool geworden van de moderne fysica: E = mc2, waarin m massa voorstelt, die kan worden omgezet in energie E en omgekeerd, beide gebonden door het kwadraat van de lichtsnelheid c.

Wie snelheid invoert, introduceert automatisch ook de tijdsdimensie. Toen Einstein in 1905 zijn beperkte relativiteitsleer ontwikkelde en vooral de in 1915 veralgemeende theorie hieromtrent, weigerde hij de hypothese van Newton te aanvaarden dat natuurkundige invloeden, zoals bijvoorbeeld de zwaartekracht, onmiddellijk en op welke afstand dan ook konden ageren volgens een oneindige snelheid. In zijn opvatting is er een zekere tijd nodig alvorens die invloeden zich doen gevoelen, ook al propageren ze zich met de onvoorstelbare, maar toch begrensde snelheid van het licht of andere golfverschijnselen zonder eigen massa.

De relativiteitstheorie rekende af met het begrip van de absolute tijd. Ze bracht een nieuwe visie op de realiteit van het heelal waarin ruimte en tijd wel gebonden zijn voor een waarnemer die zich met voldoende hoge snelheid verplaatst. De veralgemeende theorie zou verrassend voeren tot de gedachte van een uitdeinend in plaats van een stationair heelal, ontstaan tijdens de oerknal of ‘Big Bang’ en mogelijk ertoe veroordeeld eens onder te gaan in een eindkrak (‘Big Crunch’).

Duidelijk is wel dat de relativiteitstheorie nog geen eindpunt is in de ontwikkeling van het natuurkundig denken in de macrosfeer, evenmin als de kwantumtheorie zulks is in de microsfeer.

Een grotere vertrouwdheid met vadertje Tijd in de 21ste eeuw kan ons theoretisch inzicht in het universum nog tot ommekeer brengen en tevens richtingen aanwijzen voor onvoorstelbare technologische sprongen. Het benutten van het elektromagnetisch karakter van de relatie ruimte-tijd behoort tot die oriëntaties. Jongere fysici uit Europa, de Verenigde Staten en Australië zetten vraagtekens bij sommige aspecten van het Einstein-model, zoals de onoverschrijdbare barrière van de lichtsnelheid die ze veeleer beschouwen als een theoretisch postulaat om het model sluitend te maken.

De Belgische Nobelprijswinnaar I. Prigogine en enkele Britse wetenschappers9 hebben in hun werk vooral de eenrichtingsweg van de tijd (‘the arrow of time’) onderkend, sterker nog dan Hawking in zijn wijdvermaarde publicatie ‘A brief history of time’.10 Een belangrijke bijdrage heeft Prigogine tot de nieuwe denkbeelden geleverd door de klemtoon die hij legde op het duale universum waarin we leven en waar zowel wetten gelden (exact of statistisch) als gebeurtenissen zich voordoen.

Bij gebeurtenissen speelt de tijd onvermijdelijk in één richting, anders gaat de band verloren tussen oorzaak en gevolg. Meteen keldert Ilya Prigogine de aantrekkelijke sciencefiction-benadering van het terugreizen in de tijd en de aloude droom van de tijdscapsule om de werkelijkheid van gisteren gade te slaan. Volgens de Belgische geleerde legt de moderne wetenschap een steeds grotere klemtoon op de rol van de tijd als fundamentele dimensie en groeit daaruit een nieuwe fysica, die precies wetten en gebeurtenissen omvat en ons moet voeren tot een beter begrip van ons universum.

 

Kan het sneller dan het licht?

 

Wetenschappelijke jonge Turken wensen de laatste jaren de relativiteitstheorie van Einstein te verfijnen, zonder er als zodanig vragen bij te stellen. Bijna een eeuw sinds de bijzondere (1905) en meer dan tachtig jaar na de algemene Relativiteit (1915) is het omzeggens een mirakel dat iets dergelijks niet eerder gebeurde. Het onderstreept het genie van Einstein dat een zo vernieuwende visie als de zijne zo stevig standhield in een eeuw van revolutionaire sprongen in natuurkundig denken.

De jonge generatie wetenschappers die bouwen aan wat ze de postmoderne fysica noemen, zijn allen zeer vertrouwd met de kwantummechanica waartegenover Einstein huiverig bleef, ook al stond hij mede aan de wieg ervan. De vernieuwers werken als vanzelfsprekend in de geest van het streven naar een geünificeerde theorie van de natuurkunde, waarvan Stephen Hawking de kampioen is.

De meest opvallende tussen de jongere geleerden blijkt de Duits-Amerikaanse H.E. Puthoff te zijn, nu directeur van het ‘Institute for Advanced Studies’ bij de goed gequoteerde Universiteit van Texas in Austin.

Samen met enkele collega-postmodernisten publiceerde hij eind 1994 een artikel in het strenge tijdschrift The Sciences onder de bewust uitdagende titel: ‘Beyond E = mc2’, met andere woorden: voorbij de Einsteinse basisformule.11 De coauteurs van Puthoff zijn Bernard Haisch, bekend stafonderzoeker bij Lockheed, en Alfonso Rueda, hoogleraar aan de State University van Californië. In wat ze een eerste blik op de nieuwe fysica noemen, tracht het driespan te bewijzen dat de drie basisbegrippen van massa, inertie en zwaartekracht voortspruiten uit een onderliggend, alom aanwezig elektromagnetisch veld dat het gehele universum vult.

In hun opvatting ontstaat zwaartekracht door de impuls van elektromagnetische ladingen, niet door aantrekkingskracht van twee massa’s. De formule E = mc blijft gelden, maar wordt door hen anders geïnterpreteerd, namelijk massa is niet equivalent met energie: massa is energie!

Het theoretisch sterke driespan onderzoekt vrijmoedig de kritieken, die tegen hun stelling kunnen worden geformuleerd, zich gesterkt voelend door het feit dat ze hadden aangeknoopt bij onvoltooid werk van de Nobelprijswinnaar en sovjetdissident, Andreï Sakharov.

 

 

Belangrijke opmerking omdat velen, buiten maar ook in UFO-verband sinds Aimé Michel in 1954, beschouwen en zoeken in de richting van de zwaartekracht als een of de belangrijkste energiebronnen van de toekomst. Maar ook andere wellicht verwante oriëntaties wekken de belangstelling, onder meer dat uit het luchtledige energie kan worden opgewekt.

 

Puthoff ging in 1996 een stap verder in zijn gedurfde theoretische aanpak door vragen te stellen bij de traditionele barrière van de lichtsnelheid. Zulks gebeurde in het streng wetenschappelijke tijdschrift Physics Essays13 ter ondersteuning van de stelling daaromtrent in 1994 geformuleerd door de Britse fysicus M. Alcubierre14 in het kader van de veralgemeende Relativiteit.

Tegen de conventionele wijsheid van het SETI-project in had Alcubierre wiskundig aangetoond dat hypersnelle verplaatsing (sneller dan het licht) onder zekere voorwaarden mogelijk is, juist door de relativiteit van tijd en ruimte. Voor waarnemers van buiten zou de snelheid van het licht overtroffen worden, terwijl ze in de vluchtzone zelf als maximale grens gehandhaafd blijft.

Puthoff veralgemeent nog de wiskundige formulering van Alcubierres betoog, de nadruk leggend op hun gezamenlijke bedoeling om theoretisch te bewijzen dat interstellaire reizen in een gereduceerde tijd niet strijdig zijn met de principes van de moderne fysica. Hij realiseert zich alle technische bezwaren die kunnen worden aangevoerd (onder andere wrijvingsverschijnselen in verband met kosmisch stof).

Fijntjes voegt hij eraan toe dat Alcubierres denkrichting hem minder extreem lijkt dan die van de wormgaten in het Ruimte-Tijdheelal, door sommigen gesuggereerd om de snelheidslimiet te verschalken. Met de technische bezwaren zijn we meteen teruggekeerd tot de feitelijke werkelijkheid en de empirische waarneming. Al verscheidene jaren is bij laboratoriumproeven vastgesteld dat sommige elektronische deeltjes de snelheid van het licht kunnen overtreffen. De verklaring schuilt in het zogenaamd tunneleffect. Sommige subatomaire deeltjes kunnen een hindernis doorkruisen met een snelheid groter dan het licht.

Vooral Europese geleerden van de universiteiten van Keulen, Florence en Wenen wisten sinds de aanvang van de jaren negentig verrassende empirische resultaten te boeken. Professor Günther Nimtz van de Keulse universiteit slaagde er in 1992 in met microgolven een snelheid van 4,7 c, dus bijna vijfmaal de snelheid van het licht, te registreren. En meer nog: het lukte hem met diezelfde supersnelheid althans brokstukken van de 40ste Symfonie van Mozart door te seinen.

Zijn collega’s in Europa en ook in Berkeley (Californië) stelden tevens vast dat de lengte van de tunnel geen invloed heeft op de tijd van de deeltjes om hem te doorkruisen. Alsof de ruimtedimensie kort of lang verdwenen was in de hindernis. Maar geen van hen zet ter wille van hun experimentele resultaten werkelijk vraagtekens bij de relativiteitstheorie, ook niet ter wille van de 40ste Symfonie. Die theorie is rijk en lenig genoeg om zich aan te passen aan nieuwe feiten, die nog scherper dienen te worden gesteld. Maar sommige onderzoekers stellen zich wel de vraag of ze geen nieuwe gezichtspunten openen met betrekking tot interstellaire reizen. Kan het tunneleffect nog spelen als de hindernis de vorm aanneemt van bijvoorbeeld een melkweg?

Wel staat vast dat ook omtrent de lichtsnelheid evenals omtrent andere fundamentele kengetallen van het heelal, theoretisch en proefondervindelijk het laatste woord nog niet gezegd is. Daarbij is het even pedant om zoals de Amerikaanse auteur John Horgan, te menen dat de wetenschap haar grenzen bereikt heeft, als arrogant om zoals anderen, de intellectuele nederigheid van Newton en andere groten uit het oog te verliezen.

Omtrent het vreemdsoortige verschijnsel dat we bij gebrek aan beter UFO noemen, blijken manifest de huidige theoretische inzichten nog onvoldoende! Ze laten vooralsnog niet toe een conceptueel beeld, een model te ontwerpen waarin de verwarrende en toevallige feiten behoorlijk kunnen worden gesitueerd. Ook al mag de gestadige vooruitgang van onze globale kennis niet onderschat worden.

We hebben het tekort aan ultieme kennis vooral toegespitst op tijd en ruimte. Maar er zijn andere gebieden waarop het wetenschappelijk deficit ter verklaring van vreemdsoortige verschijnselen aanzienlijk groter is. Wijzen we bijvoorbeeld op ons beperkt inzicht in de interacties tussen lichaam en psyche, tussen lichaam en ziel zoals dat traditioneel werd uitgedrukt. Deze vaststelling slaat zowel op de geneeskunde in het algemeen als op de parapsychologische specialisaties ervan.

Hynek heeft herhaaldelijk voorgehouden dat de oplossing van het UFO-vraagstuk een sprong vooruit zou betekenen voor de menselijke kennis. Men kan het syllogisme ook omkeren. Er is een sprong nodig in onze kennis om het raadsel te begrijpen!

Samengevat in weinige regels: