HOOFDSTUK 8
Verklaringen:
van mystiek tot hyperruimten
Er ontbreekt een conceptueel beeld, een model om de vele soms tegenstrijdige en altijd verwarrende waarnemingen te kunnen situeren. Er ontbreekt een sluitende theorie om de bevreemdende feiten wetenschappelijk te kunnen verklaren. Toch loopt er door dit onwezenlijk en chaotisch aandoende verschijnsel een rode draad, die in sommige publicaties verdienstelijk werd opgeraapt en beschreven, onder meer wat de vorm, afmetingen en ongewone vluchtprestaties betreft.
Heel onze menselijke wetenschappelijke en sociologische beeldvorming schijnt niet te zijn aangepast aan dit afwijkende en toch reëel aandoende verschijnsel, of met andere woorden: heel ons vertrouwde coördinatenstelsel van ruimte en tijd lijkt niet toepasselijk op het UFO-fenomeen.
We zijn geneigd onze cartesiaanse traditie van redeneren door te trekken en ons te verwonderen dat andere intelligenties die niet zouden hanteren. Maar de logica van Descartes is niet noodzakelijk die van de eventuele ‘andere aardes’, die het doelwit van de NASA geworden zijn.
Mogelijk zijn we ten aanzien van een complex nieuw verschijnsel zoals de inboorling uit de Stille Zuidzee. Hij zag de Endeavour van kapitein Cook voorbijvaren en werd door zijn stamhoofd uitgelachen, toen hij met enige paniek een grote witte vogel op de golven rapporteerde. Oudere Papoea’s hebben in werkelijkheid iets gelijksoortigs ervaren. Vele jaren later hebben ze verteld hoe ze voor de Eerste Wereldoorlog een blanke expeditie bespiedden. Zelfs kleren leken in de ogen van de naakte inboorlingen een geheimzinnige bedoening, om nog maar te zwijgen van verrekijkers en geweren. En iets verder in de geschiedenis terug voelden de Azteken zich machteloos tegenover de Spaanse ruiters van Hernando Cortès, omdat ze man en paard zagen als een ondeelbaar geheimzinnig wezen. Aangezien er nog grondig empirisch onderzoek nodig zal zijn om het UFO-vraagstuk uiteindelijk op te lossen, evenals enkele stoute sprongen in onze theoretische kennis, dient het geen verwondering te wekken dat er reeds talloze verklaringen werden aangereikt. Het gaat om tientallen pogingen, die vooralsnog als evenzoveel werkhypothesen beschouwd dienen te worden.
De eerste en gemakkelijkste vooronderstelling is uiteraard dat men alle meldingen kan verklaren binnen het kader van onze bestaande kennis. Gemakkelijk inderdaad als men bedenkt dat volgens de vuistregel van Hynek ten minste negen van de tien gevallen werkelijk als IFO’s geklasseerd kunnen worden. De kernvraag slaat dan op de 7 procent resterende gevallen, volgens Hyneks absolute minimumraming het aantal onverklaarbare UFO’s.
Logisch is dat men zoveel mogelijk tracht te leren uit de wel geïdentificeerde gevallen, zonder het vooroordeel nochtans om de verklaringen absoluut te willen doortrekken tot de kleine kern van niet-begrijpelijke waarnemingen. Klein slaat daarbij op relatieve, niet op absolute aantallen.
Leerproces IFO
Vooreerst dient nogmaals te worden beklemtoond dat de vuistregel van het minimum van 7 procent UFO’s — door Hynek als de meest voorzichtige norm gehanteerd — historisch gebonden is aan het Blue Book-onderzoek van de Amerikaanse Luchtmacht. In feite betekende dat percentage een behoorlijke onderschatting van het aantal onverklaarde dossiers, iets dat de militaire overheden een doorn in het vlees was.
Op de meer dan 2000 onderzochte waarnemingen tijdens de grote Belgische visuele golf in de periode 1989-1991 lagen de verhoudingen totaal anders. Het aantal verklaarde gevallen, het percentage IFO’s, lag beduidend lager dan dat van de UFO’s, meestal waargenomen als driehoekige, vrij platte schijven met drie sterke witte lichten en een zwakker rood pinklicht in het midden, zoals ze vanaf 29 november 1989 door de rijkswachters van Eupen precies beschreven werden.
In feite bevatten die twee archieven de uitvoerigste en best bewaarde multidocumentatie over het UFO-verschijnsel van de afgelopen vijftig jaar. Blue Book bestaat uit meer dan 13.000 rapporten, officieel door militaire diensten verzameld en geklasseerd over 22 jaar. Zelfs al gebeurde dit in een veeleer partijdige antisfeer, dan blijft het Blue Book-archief uniek in de wereld. Het is thans opgeslagen in de ‘National Archives’ in Washington, D.C. in de vorm van microfilms en is toegankelijk voor het publiek. De huidige Amerikaanse wetgeving ter zake is evenwel een vergaand Belgisch compromis. Het Congres heeft enerzijds besloten tot de openbaarmaking van allerlei zogenaamde geclassificeerde, zeg maar geheimgehouden dossiers, anderzijds om diverse redenen een censuur op de inhoud toegestaan, waaronder vanzelfsprekend de veiligheid van de natie.
Gevolg is dat zowel in de microfilms van de IFO-rapporten als meest in die van de onverklaarde, met andere woorden UFO-verslagen talrijke met zwart doorgestreepte passages voorkomen, door de militaire censuur aangebracht. De bedoeling blijkt vooral te zijn te voorkomen dat onderzoekers en journalisten zouden kunnen natrekken in hoeverre het Blue Book-project serieus werd uitgevoerd.
Uit precies 13.134 dossiers, samengesteld door de Luchtmacht, werden er 587 gevallen (of circa 4,5 procent) officieel erkend als onverklaard of ‘unidentified’. Hynek heeft dat percentage steeds betwist omdat allerlei statistische kunstgreepjes werden toegepast om het omlaag te duwen. Alle gevallen van ‘onvoldoende informatie’ bijvoorbeeld werden zonder meer gerangschikt in de categorie ‘verklaard’. Wanneer de evaluatie van Hynek en zijn medewerkers luidde: ‘mogelijk luchtballon’ of ‘vermoedelijk vliegtuig’, liet de directie van Blue Book de nuancering weg en klasseerde die rapporten gewoon als verklaard door een ballon of een vliegtuig. Hynek heeft een beperkte statistische analyse uitgevoerd op de gezwollen groep IFO’s (precies 12.547). Hij rangschikte ze volgens de verklaringsgrond en kwam tot volgend leerrijk resultaat, uitgedrukt in percentages1:
Verklaringsgrond IFO’s |
Percentages (op 12.547 gevallen) |
Sterrenkundig (a) |
26,0 |
Vliegtuig |
17,0 |
Ballon |
9,3 |
Radarfenomenen (b) |
1,2 |
Psychologisch (c) |
0,5 |
Grap |
0,9 |
Weerkundig (d) |
0,3 |
Vogels |
0,6 |
Onvoldoende informatie |
18,3 |
Andere verklaringen |
21,4 |
De bijkomende informatie vermeldt:
a) meer dan de helft oftewel 56 procent van deze verklaring gaat naar meteoren;
b) foutief functioneren door weerinversies en andere;
c) omvat ook onbetrouwbare rapporten;
d) wolken, lichtfenomenen enzovoort.
Buiten de meteorieten treft men bij de sterrenkundige verklaringen vooral het verkeerd interpreteren van lichteffecten door: pinkelende sterren, nabije planeten, de opgaande maan en zelfs de ondergaande zon in bergstreken. De afgelopen decennia is die groep ongetwijfeld nog sterk toegenomen door het feit dat de nabije ruimte een echte vuilnisbelt is geworden voor allerlei brokstukken van aardse ruimtevaartuigen.
Dat in de Blue Book-statistiek bijna 40 procent van de gevallen (circa 5000 in absolute cijfers) dient verklaard te worden vanuit ‘onvoldoende informatie’ en vage ‘andere verklaringen’, bewijst het gebrek aan zorg en objectiviteit waarmee de militaire verantwoordelijken dit klassement hebben opgesteld.
Opmerkelijk is ook het bijna te verwaarlozen percentage waarnemingen, die als psychologische factoren of grappen kunnen worden geïdentificeerd. Zulks in tegenstelling tot de jarenlange houding van de kant van de Luchtmacht. Zij beweerden dat buiten het verkeerd inschatten van bekende objecten zoals meteorieten en vliegtuigen, de verklaring van het verschijnsel vooral te vinden was in een milde vorm van massahysterie en een niet te stuiten groep lolbroeken.
Nog even dient te worden onderstreept dat ieder gemiddelde het risico inhoudt een gebrekkig beeld van de werkelijkheid op te roepen. Eenieder die statistiek onderwijst, heeft daaromtrent wel eens het oude grapje bovengehaald van de ontdekkingsreiziger die verdronk in een bergrivier van ‘gemiddeld’ 10 cm diepte!
Als men de ongeveer 600 onverklaarde gevallen van Blue Book, vanaf 1947 tot 1969 van jaar tot jaar onderzoekt, dan blijkt het officiële gemiddelde van 4,5 procent weinig representatief te zijn. Tijdens het intensieve waarnemingsjaar 1952 — toen zelfs het Witte Huis te Washington er niet aan bleek te ontsnappen — heeft Blue Book 19,3 procent van de meldingen als niet-geïdentificeerd beschouwd. Indien men de gevallen met ‘onvoldoende informatie’ in dezelfde verhouding aan het percentage zou toevoegen, dan stijgt het aantal officieel onverklaarde gevallen (direct of indirect toegegeven) tot 23 procent. Tijdens het piekjaar 1952 erkent de Luchtmacht dus op z’n minst 120 en virtueel 135 dossiers, waarvoor zij geen uitleg heeft!
Als men die onverklaarde en dikwijls onthutsende dossiers in hun oorspronkelijke toestand bestudeert, dan begrijpt men dat zelfs de ordewoorden tot minimalisering van hogerhand machteloos bleven. Don Berliner, een van de best gequoteerde onderzoekers, heeft in januari 1974 alle originele dossiers (585, op twee na volledig) op de luchtmachtbasis van Maxwell Montgomery (Alabama) kunnen onderzoeken alvorens de microfilms naar Washington werden gestuurd. Zijn getuigenis2 liegt er niet om!
Bij de meer dan 2000 Belgische waarnemingen in de periode 1989-1991 ligt de bal in het kamp van de UFO’s en niet van de IFO’s, met uitzondering van de volgehouden inspanningen van vooral Franse tijdschriften om de F-117A ‘Stealth-jagers’ als verklaring op te dringen. In 1996 voegde de Britse The Sunday Times daar nog retrospectief het vermeend geheim Amerikaans vliegtuig aan toe, de LoFlyte, officieel een miniatuurmodel van de ontworpen ‘waveriders’.
Dit Belgische archief heeft een heel ander karakter dan dat van Blue Book. Het gaat overwegend om onverklaarde of niet-geïdentificeerde waarnemingen. De mentale achtergrond was ook totaal anders. Bij de Amerikaanse Luchtmacht was er de duidelijke en volgehouden bedoeling — met uitzondering van de eerste jaren — om het verschijnsel zoveel mogelijk in de doofpot te stoppen. Uniek feit is dat in België een particuliere onderzoeksgroep door de overheid werd gesteund en in het bijzonder door de Belgische Luchtmacht om raadselachtige waarnemingen zo objectief mogelijk te registreren en te onderzoeken. Tegenover tendentieuze bedoelingen bij Blue Book vindt men meer dan twintig jaar later van Belgische zijde een positieve openheid.
De visuele golfboven België was ook meer relevant omdat het ging om vrij homogene waarnemingen tijdens een goed afgebakende periode. De SOBEPS-documenten brengen bijvoorbeeld interessante statistische inzichten omtrent de afstand van getuige tot verschijnsel én omtrent de duur van de waarneming.3 Bij een steekproef, gehouden onder 230 meest betrouwbare getuigenissen, raamt de grote meerderheid van de waarnemers de afstand tot het fenomeen op minder dan 500 meter, terwijl een kleinere groep van 50 getuigen spreekt van minder dan 250 meter en nog een groep van 35 van minder dan 100 meter.
Voor de vermoedelijke duur van de observatie kon men voortgaan op een steekproef van 320 waarnemingen. Ongeveer 25 getuigen menen dat ze het UFO-verschijnsel een uur of langer hebben waargenomen. De grootste frequentie van ongeveer 5 minuten wordt vertegenwoordigd door 75 melders, terwijl bijna 70 het verschijnsel slechts gedurende een halve minuut behoorlijk konden gadeslaan.
Door de homogeniteit en compactheid van de Belgische waarnemingsgolf konden de vluchtkarakteristieken van de driehoekige tuigen bevredigend worden omschreven met onder meer: de wiegende stationaire toestand, de zigzagbewegingen en de bruuske versnellingen. Op de driehoekige vorm na gaat het overwegend om vertrouwde kenmerken, die kunnen worden vastgehaakt aan de rode draad van het UFO-verhaal. Waar begint die rode draad en wie verklaart het verhaal?
Vele hypothesen met zeer uiteenlopende waarschijnlijkheid
Buiten de grote groep van de verklaarde verschijnselen, al dan niet bevredigend, duikt de harde kern op van de UFO’s. Relatief klein in bepaalde archieven zoals het Amerikaanse Blue Book, wordt die kern van overwegende omvang in andere verzameldossiers zoals het Belgische uit de periode 1989-1991.
Er zijn in de loop van de voorbije halve eeuw tientallen denkrichtingen tot verklaring opgedoken, soms onderling verwant, soms volkomen tegenstrijdig. Aangezien veel van die hypothesen ook nog op zeer uiteenlopende golflengten zitten, valt het niet gemakkelijk ze behoorlijk te ordenen. De uitdrukking ‘hypothesen’ is trouwens niet iedereen welgevallig, omdat sommige enthousiaste aanhangers hun verklaring als definitief en uniek beschouwen.
In dit gebied van vage en warrige raadsels moet men echter de apriorismen schuwen en voorzichtig omspringen met zekerheden. Betrouwbare auteurs als H. Evans beklemtonen dat bij het verwekken van UFO-verschijnselen uiteenlopende krachten kunnen optreden. In een bepaald geval heeft wellicht oorzaak A een rol gespeeld, in een andere waarneming oorzaak B. Het is ook denkbaar dat twee of meer krachten simultaan optraden.
En het is evenmin uitgesloten dat een bepaalde observatie een hybride karakter zou hebben, aan de ene kant IFO onder invloed van bijvoorbeeld een natuurkracht, aan de andere kant UFO onder invloed van een onbekende oorzaak.
Een aantal UFO-sceptici houdt voor dat ook de nog onverklaarde dossiers vroeg of laat zullen worden opgelost binnen het kader van onze bestaande kennis. Hun stem kreeg destijds een echo in de communiqué’s van de Amerikaanse Luchtmacht. Op een nuance na is dat ook de mening van de ter zake voorzichtiger ingestelde geesten. Wanneer bedoeld wordt dat onze bestaande kennis zich verder zal ontwikkelen, wellicht met verbazingwekkende sprongen, dan is er basaal geen onderscheid in de zienswijze van de twee groepen. De laatste groep — die van de behoedzamen — voegt daar evenwel aan toe dat het aangewezen is, ja hoog tijd om de ontwikkeling van onze kennis te versnellen om dit slepende raadsel te kunnen ontsluieren en beheersen.
Die vereiste kennis is de afgelopen jaren nog opgeklopt door de nieuwe verschijnselen die met de UFO-problematiek in verband worden gebracht: de veemutilaties, de ontvoeringen, de graancirkels. Indien de relatie met een, twee of alledrie van deze deelfenomenen scherper gesteld kan worden, schiet de moeilijkheidsgraad tot verklaring van het UFO-verschijnsel meteen steil omhoog, vooral tot een alomvattende, sluitende verklaring.
Bij het aftasten van de belangrijkste verklaringsgronden dienen we rekening te houden met onze stelling dat wetenschappelijk slechts stapjes vooruit worden gezet, als men kan aantonen dat waargenomen feiten kloppen met een theoretische verklaring en omgekeerd. In het begin van de jaren tachtig bijvoorbeeld ontwikkelden enkele sovjetgeleerden een theorie, die voortsproot uit hun kennis van de oceanografie. Ze gingen uit van het bekende feit dat op verschillende diepten in de oceanen lensvormige structuren voorkomen, waarvan de samenstelling sterk verschilt van die van het omringende zeewater.
Sommige aanduidingen zouden erop wijzen dat soortgelijke verschijnselen ook in de atmosfeer voorkomen. De eigenschappen van de in zo’n ‘lens’ opgesloten lucht zouden sterk verschillen van die van de omringende luchtlagen. Deze ‘lensvormige’ wolken zouden aanleiding hebben gegeven tot talrijke UFO-meldingen! Dit is een illustratie van een theorie die niet voldoende beantwoordt aan de feiten. Als wij nog aannemen dat dergelijke luchtstructuren wél degelijk werden waargenomen, kan hun mogelijk bestaan geen reële feiten verklaren, zoals radarobservaties boven Washington of grondsporen in Trans-en-Provence. Aan die verklaringsgrond van lensstructuren in de lucht zou men slechts een zeer geringe W-coëfficiënt kunnen toekennen (W. als afkorting voor Waarschijnhjkheid(s)), indien men een rangschikking volgens de realiteitswaarde van verscheidene hypothesen zou willen opstellen. Maar hij kan er wel toe hebben bijgedragen ten onrechte een aantal IFO’s als UFO’s te registreren.
Meerdere auteurs hebben getracht een ietwat overzichtelijk schema op te stellen van het bonte aantal verklaringen die in verband met het UFO-verschijnsel zijn opgedoken, sommigen sterker en anderen zwakker gemotiveerd.
We introduceren een eigen compacte indeling die nog verder gedetailleerd dient te worden. Ze brengt niets nieuws bij behalve wellicht enige herschikking van de grote denkrichtingen.
Volgens de mogelijke oorsprong van het UFO-verschijnsel groeperen we het rondom vijf belangrijke polen: de natuur — de menselijke geest — aardse constructies — buitenaardse hypothese — een andere wereld.
In ieder van deze vijf geconcentreerde oriëntaties schuilen heel wat deelrichtingen en dient de context voldoende te worden gepreciseerd. De W-graad van de verscheidene richtingen is zeer verschillend, te ramen op basis van het minder of meer overeenstemmen met feitelijke gegevens.
Gezien de vreemdheid van het verschijnsel, zelfs na vijftig jaar tasten en zoeken, kan momenteel nog geen enkele indeling als werkelijk limitatief worden beschouwd. Dankzij de vorderingen van de menselijke kennis enerzijds en wegens niet te voorziene ontwikkelingen van het afwijkende verschijnsel anderzijds, is het denkbaar dat vroeger of later in de 21ste eeuw een integraal of gedeeltelijk nieuwe denkrichting ontstaat, die tot de ultieme verklaring voert.
De natuur: van bolbliksems tot aardbevingen
In Hyneks kleine statistiek omtrent de officieel verklaarde dossiers binnen het kader van Blue Book speelden de natuurverschijnselen geen al te grote rol. In de 21 procent ‘Andere verklaringen’ blijkt bij nader toezien het verkeerd interpreteren van natuurlijke omstandigheden toch een behoorlijk aandeel te hebben.
Zulks geldt vooral voor minder bekende fenomenen die pas recentelijk algemeen aanvaard werden zoals de bolbliksems. Inderdaad werd dit zeldzame atmosferische verschijnsel lange tijd door de meteorologen genegeerd, zoals de Franse Academie de meteorieten niet wilde erkennen.
De bolbliksem verschilt niet van de gewone bliksem, behalve dat hij gloeit in een bolvorm en traag beweegt. Door die eigenschappen heeft hij de laatste jaren een bijzondere voorkeur gekregen om al te veel als verklaring voor UFO-waarnemingen te fungeren. Aangezien nog andere voorheen onbekende natuurverschijnselen geleidelijk aan gepreciseerd worden, is de logische vraag gerezen of de UFO’s wellicht geen natuurverschijnselen zijn, die de wetenschap in de toekomst nog moet ontdekken. En die wetenschap staat niet stil. Zelfs de veel omstreden Driehoek van Bermuda zou uiteindelijk kunnen worden verklaard vanuit storingen in de middelpuntvliedende kracht van de aarde. Onderzoek moet verder uitwijzen of die storingen gebonden zijn aan elektromagnetische concentraties, die zich bij op zichzelf draaiende sferische lichamen ongeveer op de Bermuda-breedtegraad kunnen voordoen.
De laatste jaren wordt in UFO-verband meest gezocht in de zogenaamde tektonische richting. De Canadees Michael Persinger en de Amerikaan Brian Brady hebben de TST of ‘Tectonic Stress Theory’ ontwikkeld en ten dele ook proefondervindelijk getest.4 Zoals er bijvoorbeeld metaalmoeheid ontstaat, kunnen ook rotsen en aardplaten door een zekere ‘stress’ worden aangetast. Bij laboratoriumproeven werd aangetoond dat dit proces aanleiding kan geven tot geïoniseerde gassen, die zich voordoen als lichtbollen.
Bij grootschalige en intensieve tektonische activiteit die aan aardschokken voorafgaat, kunnen volgens de auteurs grote energie- of vuurbollen ontstaan, die erratisch door het luchtruim bewegen en de indruk wekken van onbestemd vliegende tuigen. Ze zouden ook elektrische storingen verwekken.
De theorie is aantrekkelijk en de tektonische oorzaak zal in bepaalde gevallen wel UFO-meldingen hebben teweeggebracht. In feite veralgemenen de beide auteurs de plasmahypothese van de verbeten scepticus Philip Klass. Die was weliswaar af en toe bruikbaar, maar werd als universele verklaring door de Arizona-professor James McDonald van tafel geveegd.
Buiten de interessante correlatie dat er in sommige streken enkele maanden of weken voor aardbevingen een verhoogd aantal UFO-meldingen genoteerd wordt, blijkt er weinig feitenmateriaal voorhanden om de tektonische theorie een hoge W-coëfficiënt toe te kennen. De precieze en vrijwel homogene Belgische gegevens bijvoorbeeld te willen verklaren vanuit ondergrondse elektromagnetische energie die grote lichtbollen doet ontstaan, zou werkelijk de feiten geweld aandoen.
Zeker is wel dat onze kennis van de aarde en de natuur in een nabije en verdere toekomst verder zal toenemen en dat het woord van Seneca ook hieromtrent in vervulling zal gaan. Over enkele generaties reeds, aan het einde van de 21ste eeuw bijvoorbeeld, zullen onze nazaten als vanzelfsprekend verwonderd zijn dat men over sommige natuurlijke fenomenen honderd jaar vroeger nog zo weinig wist.
De wenselijke geest
De beroemde Zwitserse psycholoog Carl Gustavjung was de eerste die in 1959 het UFO-fenomeen in synthese trachtte te verklaren als een mythe van de moderne tijd: ‘Nu verschijnen deze UFO’s aan de hemel. Alhoewel ze altijd waargenomen werden, hadden ze geen betekenis. Nu schijnen ze plotseling dragers te zijn van iets — een hoop, een verwachting.’5
Zijn boek over de Vliegende Schotels als een moderne mythe verscheen twaalf jaar na de beroemde vlucht van Kenneth Arnold. Het feit dat Jung nog de terminologie van ‘Schotels’ gebruikt, is typerend voor een periode toen het raadselachtige verschijnsel nog onbekender was dan nu.
De grote verdienste van de Zwitserse auteur is er echter in gelegen dat hij een psychologische dimensie aan het fenomeen gaf, zowel individueel als collectief, en tegelijkertijd erkende dat het probleem bestaat. Van meet af aan was voor objectieve onderzoekers duidelijk dat heel wat UFO-meldingen geheel of gedeeltelijk ontstaan door psychische roerselen bij de getuigen. Jung plaatst het vraagstuk in een breed maatschappelijk verband door het te verklaren als een mythisch houvast voor de hoop en de angst van de mensheid in een cruciaal stadium van haar ontwikkeling. Waarbij de mensen teruggrijpen of zich terugvinden in de schijf— of discusvorm, die volgens de psycholoog een oervorm is, opgeslagen in het menselijk onderbewustzijn.
Hoe belangrijk het ook is psychologische elementen te betrekken bij dit multidimensionale verschijnsel, de voorgelegde hypothese houdt weer geen stand tegenover de werkelijkheid, zeker wanneer men ze als algemeen verklarend wil voorhouden. De oervorm van Jung werd bijvoorbeeld door de Belgische getuigen van driehoekige tuigen niet opgehaald uit hun onderbewustzijn.
Slechts in een beperkt aantal gevallen kan men aanvaarden en — nog moeilijker — verifiëren dat pseudo-getuigen vanuit een psychologische drang voor zichzelf en anderen het beeld van een ingebeelde UFO creëren.
Aanvaardbaarder is wel dat door de mentale band met de hedendaagse ruimtevaartmythologie bepaalde getuigen een op sommige punten vage waarneming intuïtief hebben bijgekleurd aan de hand van de gangbare UFO-informatie.
Noch de volledige, noch de gedeeltelijke hallucinatie houdt echter als verklaring stand wanneer er meerdere getuigen hetzelfde verschijnsel waarnemen. De mogelijkheid van collectieve hallucinatie is vooralsnog nooit bewezen!
Tegen de actieve rol van de mythevorming wordt ook gepleit door de vaststelling dat zoveel verschillende soorten UFO’s worden waargenomen door zo’n grote verscheidenheid aan mensen. Zoals ook de Blue Book-statistiek bewijst, moet het aantal gevallen waar psychose alleen de verklaring brengt vrij beperkt zijn.
Toch is het nuttig dat het psychologische facet werd toegevoegd aan de andere dimensies van het grensoverschrijdende vraagstuk. Voor een reuzengroot en delicaat probleem als de ontvoeringen zal trouwens die toegevoegde dimensie een echte ontdekkingsrol moeten vervullen. De rol van de parapsychologie kan door die uitdaging ook enorm worden gestimuleerd, indien de gevestigde wetenschap het dossier wil onderzoeken.
Zoals er in de geest van velen een relatie ontstond tussen de mythologie van het ruimtevaarttijdvak en het sociologisch uitdeinende UFO-verschijnsel, zo is dat ook het geval met de folkloristische mystiek uit het verleden en sommige cultuurfenomenen van het heden.
Reeds sinds de Oudheid zijn de mensen gefascineerd geweest door onverklaarbare fenomenen aan de hemel, van mysterieuze lichten tot niet-geïdentificeerde figuren: strijdwagens voor de enen tot draken voor de anderen. Ook in de mystiek en de legenden van de Middeleeuwen leeft het bewustzijn dat de aarde door onbekende wezens vanuit de lucht bespied wordt. Meestal worden die wezens als kwaadaardig beschouwd, als vuurspuwende vliegende draken, onder meer te Londen gevreesd tot in de 17de eeuw.
Bewaard is gebleven een kunstzinnige houtsnede van een vreselijk onweer boven Gent op 18 augustus 1586, gereproduceerd met bijpassend verhaal door een toenmaals vermaarde drukkerij in Augsburg in Duitsland6 (illustratie 21). In de beschrijving van de ooggetuige gaat het nu om ‘boze geesten’, die meer dan driehonderd gebouwen beschadigden, waaronder de torens van St.-Jans en St.-Pieter. Vervolgens betreft het rechtstreeks ‘de duivel’ die tientallen mensen heeft aangevallen, sommigen zelfs van hun bed gelicht, mijlenver door de lucht meegesleept en voor dood neergeworpen.
De houtsnede van Augsburg illustreert op merkwaardige wijze het apocalyptische relaas van het drie uur lang durende ‘helse’ onweer door de correspondent, met de religieuze gelatenheid en tevens verscheurdheid van die tijd: ‘het is een groot wonder dat we nog allen in leven zijn… het jammerlijk geschrei van de mensen was zo sterk dat het geluid doordrong tot in de wolken’.
Heel wat eeuwenoude folklore met of zonder religieuze inspiratie speelt zich niet af in de lucht maar op aarde, in de vorm van legenden en sprookjes, achter de vriendelijke of vreesaanjagende verschijningen van elfjes en feeën, kobolden of bokkenrijders.
Folklore en sciencefiction
Jacques Vallée, in de beginfase de eerste medewerker van professor Hynek en auteur van verscheidene succesvolle boeken, is geleidelijk aan de heraut geworden van de folkloristische richting. Men kan zich daarbij wel de vraag stellen of de talentvolle Frans-Amerikaanse onderzoeker niet zelf onder de invloed is gekomen van langdurige psychologische druk.
Een man van zijn niveau, die onder meer een publicatie op zijn naam heeft staan over de UFO’s als een verboden wetenschap (‘forbidden Science’) in de jaren zestig, is wellicht op den duur vermoeid geraakt doordat het verschijnsel door de gevestigde machten bespot en niet aanvaard werd, een houding die officieel in 1969 verankerd is door de besluiten van de Condon-commissie.
Vallées denkrichting vormt evenwel een bijdrage tot de bundel mogelijke verklaringen en kan wellicht nog tot verrassende inzichten leiden. Op zichzelf is haar werkelijkheidswaarde tegenover de duizenden soms zo precieze waarnemingen van Alaska tot Papoea evenwel klein.
Voor Jacques Vallée is ‘het moderne globale geloof in vliegende schotels en hun inzittenden identiek met een eerder geloof in sprookjesachtige gebeurtenissen. De wezens, beschreven als de piloten van de tuigen, kunnen niet worden onderscheiden van de elfen, sylfen en kabouters uit de Middeleeuwen.’7 Hoe ondankbaar dit UFO-onderwerp in de grond wel is, wordt bewezen door het feit dat na tientallen jaren research een talentvol man als Vallée de weg gekozen heeft van deze psychosociologische richting met folkloristische achtergrond. Zouden dan al deze kleurrijke berichten over UFO’s die al zoveel jaren publiek en wetenschappers intrigeren, zijn veroorzaakt door een ingebouwd psychologisch mechanisme dat ons bewustzijn wereldwijd beïnvloedt en geïnspireerd is door eeuwenoude folklore en antropologie?
Vallée heeft zelf aangevoeld dat die verklaringsgrond te zwak moest zijn en heeft zijn oriëntatie geleidelijk aan bijgestuurd en verdiept. De UFO is wel degelijk een manifestatie van ‘een realiteit die ons huidige begrip te boven gaat’ en maar tijdelijk ‘echt’ is, met andere woorden: soms wél materieel, soms niet. In feite gaat hij daarmee de richting uit die zijn leermeester J. Allen Hynek aan het einde van zijn leven had ingeslagen, namelijk die van een andere wereld. Vallée voegt er nog aan toe: ‘Niet het verschijnsel zelf, maar het geloof dat het heeft opgeroepen wordt gemanipuleerd door groepen mensen met eigen doeleinden.’8 Hij blijft in deze kwestie veeleer vaag, met als mogelijke bijdrage het onderscheid tussen de ‘echte’ UFO’s en de ‘culturele’ UFO’s van de manipulerende groepen.
Belangwekkend is ongetwijfeld dat het cultuurpatroon van de westerse wereld geleidelijk aan sterk beïnvloed is door het UFO-verschijnsel, via kinderspeelgoed tot de tv-reeks ‘Star Trek’ zonder de vloed aan films te vergeten.
Dat sommige UFO-meldingen verband houden met sciencefictionverhalen is niet tegen te spreken en werd reeds jaren geleden overtuigend toegelicht door de Belgische auteur Bertrand Méheust9, die wijs genoeg was om die verklaring niet te veralgemenen. Veeleer nieuw is echter de vaststelling dat het UFO-gebeuren hoe onverklaard ook, van zijn kant de literatuur van de wetenschappelijke fictie sterk is gaan beïnvloeden en meteen ook de vulgarisatie van de technologie van het derde millennium. Illustratief is bijvoorbeeld de publicatie tijdens het tweede halfjaar van 1996 van een populariserend en tegelijkertijd serieus wetenschappelijk boek over De wereld van Star Trek (Nederlandstalige versie van The Physics of Star Trek).10
De auteur-fysicus Lawrence Krauss onderzoekt wetenschappelijk de façadetechnologie van Star Trek, gesitueerd in de 23ste eeuw. Daarmee stoot hij regelrecht op de dwingende vragen — bijvoorbeeld sneller reizen dan het licht — die onmiddellijk opduiken wanneer men de hypothese van de buitenaardse herkomst van de UFO’s wil onderzoeken.
Deze invloed van sciencefiction op de evolutie van de werkelijkheid dient men niet te onderschatten. Wordt immers al niet gesteld dat de Star-Trek verbeelding de realiteit van de Golfoorlog beïnvloed heeft?
En toen Steven Spielberg zijn succesvolle fictiefilm ‘E.T.’ kwam voorstellen op het Witte Huis, fluisterde president Reagan hem tijdens het afrollen toe: ‘Je moet weten dat er minder dan zes personen in deze zaal zijn die het echte verhaal kennen.’
Intussen blijft de rol van het menselijk brein en de menselijke psyche als verklaringsgrond van het UFO-verschijnsel moeilijk in te schatten, hoe belangrijk de geestelijke dimensie ook genoemd mag worden. Zoals Multatuli het ooit schreef wordt ook ons verhaal eentonig! Onze kennis van de relaties tussen lichaam en psyche schiet vooralsnog tekort, de aardse wetenschap heeft ook hier empirisch en theoretisch nog een lange weg af te leggen. Insiders beweren wel dat geheime diensten van Oost en West op dit stuk een voorsprong hebben op de wetenschappers.
Aardse constructies: supermachten of terugreizen in de tijd
De eerste jaren na de Tweede Wereldoorlog leefden bij de hogere Amerikaanse autoriteiten het vermoeden en het onbehagen dat de Sovjet-Unie zich had weten meester te maken van belangrijke nazi-Duitse militaire technologie. Hitlers laatste hoop was immers gevestigd geweest op de geheime V-wapens, waarmee hij nog Londen en Antwerpen geteisterd heeft.
De geallieerde inlichtingendiensten waren op de hoogte van testvluchten met discusachtige vliegtuigen te Peenemünde tijdens de laatste maanden van de strijd. Aangezien de sovjets ook beslag hadden gelegd op de knowhow, de menselijke kennis, omtrent die geheime wapens door honderden Duitse geleerden en technici min of meer vrijwillig te rekruteren, heerste in de Verenigde Staten aanvankelijk de vrees dat geheime Russische tuigen op basis van Duitse technologie het Amerikaanse luchtruim doorkliefden. Vandaar wederkerig de immigratie van vroegere nazi-specialisten in de Verenigde Staten met Werner von Braun op kop, de opsporingen in Scandinavië in 1946-1947 en de aanvankelijk intense belangstelling vanwege de militaire overheid voor het onbekende verschijnsel. Deze heeft destijds UFO-onderzoeksprojecten opgezet waarvan ze na enkele jaren verlost wilde worden toen bleek dat de vermeende tuigen zeker niet van Sovjetrussische constructie waren.
Die tendens werd versterkt nadat Pentagon en CIA begin 1953 tot de conclusie waren gekomen dat de onbekende tuigen geen bedreiging vormden voor de veiligheid van de Verenigde Staten, maar dat de cultus en hysterie rondom de UFO’s dat wél konden worden. Van af die tijd bestaat er een occulte gedragslijn, die men moeilijk anders kan bestempelen dan als een politiek van desinformatie.
Het is geen geheim gebleven dat de US Air Force in de jaren vijftig een discusachtig militair vliegtuig gerealiseerd heeft, de AV-7055, dat gebaseerd is op de blauwdrukken van de V-wapens van Peenemünde. De prestaties van deze ‘vliegende discus’ bleken geen succes, evenmin als dit op de geheime Duitse basis in 1944 het geval was geweest. Klaarblijkelijk ontbrak de juiste aandrijving, de juiste energiebron. Hiernaar wordt wel gezocht in de nieuw opgezette ‘waveriders’ waartoe de LoFlyte het prototype levert. In feite is dus de verklaringsgrond van aardse constructies door een supermacht al jaren voorbijgestreefd. De realiteitswaarde van de hypothese is na de eerste naoorlogse jaren te gering geworden. En na een actuele test zoals van de Belgische driehoekige tuigen als materiële structuren van onbekende en spectaculaire technologie, kan men ook géén relevante aanknopingspunten vinden bij een militaire of burgerlijke constructie. Tenzij men het thema ‘Stealth’ of ‘LoFlyte’ tegen alle waarschijnlijkheid wil instandhouden!
Op de grens van de werkelijkheid bevinden zich ook enkele verklaringen van gewezen CIA-agenten, die vanuit hun ervaring gewend zijn te denken in termen van spionage en contraspionage. Volgens hen zouden Amerikanen en E.T.’s (buitenaardsen) al jaren een stevige en uiteraard ultrageheime samenwerking tot stand hebben gebracht, onder meer op de verscholen basis Area 51 in Nevada. Anderen beperken die geruchten door een belangrijke nuance aan te brengen. Amerikaanse militaire technici trachten de UFO-technologie te doorgronden op basis van enkele wrakken, opgeslagen in ondergrondse hangars. James Bond-verhalen of enkele brokstukken realiteit? In ieder geval staan we meteen met een voet in de buitenaardse hypothese.
Romantisch getinte verhalen zijn wel ontstaan omtrent verborgen basissen, ja beschavingen op onze planeet, vanwaar de onbekende vliegende tuigen afkomstig zouden zijn. Het feit dat het Derde Rijk tot 1945 een basis kon handhaven aan de zuidpool, heeft die mythevorming ongetwijfeld nog in de hand gewerkt.
Sommigen hebben de zuidpool-ingrediënten vermengd met de aloude legende van de holle aarde. Een onderaardse beschaving zou de UFO’s construeren, die via kloven bij de polen zouden opduiken. Een esoterische hypothese gaat de UFO’s zelfs opsporen in de Himalaya. Wellicht speelt daarbij een psychologische relatie met verhalen over de Yeti of afschuwelijke sneeuwman, waarvan de werkelijkheidswaarde hooggeschat wordt door de bekende UFO-onderzoekster, sovjetkolonel Marina Popovitsj.11 Zij is zelfs van mening dat de samenhang verder kan gaan dan louter psychologisch.
Wetenschappelijk belangwekkend is ook de sterk doordachte hypothese van dr. Ernst Meckelburg omtrent Bezoekers uit de Toekomst, met andere woorden: omtrent terugreizen in de tijd.
Deze serieuze Duitse fysicus, die zich jarenlang specialiseerde in het fundamentele tijdsfenomeen, kwam in zijn voornoemde boek (Besucher aus der Zukunft) tot volgend verrassend besluit. Daarbij ging hij ervan uit dat de hoogste militaire instanties nog nauwelijks bij het bestaan van UFO’s vraagtekens plaatsen.
‘De UFO’s komen niet van andere planeten, maar van onze aarde. En ze worden noch gepiloteerd door vreemde goden, noch door bewoners van verre werelden, maar wel door onze achterachter-kleinkinderen, die in en door de tijd kunnen terugreizen.’12
Wordt populaire fictie als de ‘tijdmachine’ van H.G. Wells hier bewaarheid? Worden kassuccessen als de filmserie ‘Back to the future’ hier wetenschappelijk onderbouwd?
De wiskundige logica van Meckelburg in het kader van de relativiteit en de gebondenheid van tijd en ruimte is niet eenvoudig te ontwrichten. Hij vertrekt van het vierdimensionale Ruimte-Tijduniversum dat volgens Einstein niet rechtlijnig maar wel gekromd is.
Meckelburg gaat theoretisch uit van dit Ruimte-Tijdcontinuüm om op te klimmen tot een hoger dimensionale Hyperruimte, waarin onze begrippen van ruimte en tijd niet langer gelden. Zijn redenering wordt daarbij natuurkundig en wiskundig zo technisch dat ze slechts moeizaam te verifiëren valt.
Het belang van zijn bijdrage schuilt vermoedelijk vooral meer in het introduceren van de gedachte van de multidimensionale ruimte dan in de hypothese van terugreizen in de tijd door ‘temponauten’, zoals hij hen plastisch noemt.
Deze laatste visie stoot steeds meer op die van de verdedigers van de eenrichtingstijd, de ‘pijl van de tijd’, waarvan Ilya Prigogine de belangrijkste woordvoerder is. Ook al neemt hij aan dat de tijd in de toekomst wellicht rekbaar en kneedbaar zal worden, misschien zelfs te valoriseren als energiebron, het terugreizen in de tijd stoot op zijn wetenschappelijke en filosofische logica. De werkelijkheid kent wetten en gebeurtenissen. Terugreizen in de tijd zou de volgorde van oorzaak en gevolg verstoren, bijvoorbeeld zelfmoord via de voorouders mogelijk maken, in één woord: de geschiedenis onmogelijk maken.
Buitenaardse hypothese: op zoek naar intelligent leven
Als men de waarnemingen, de feiten aandachtig overziet, dan lijkt theoretisch de buitenaardse hypothese een, zo niet de meest plausibele, verklaring die men een hoge W-coëfficiënt zou toekennen. Zulks is echter meer een gevoels- dan een wetenschappelijke evaluatie. Enkel een grondig onderzoek met voldoende middelen is in staat die vage W-coëfficiënt te preciseren, niet tot zekerheid te maken. Enkel een of meer landen, eventueel de Verenigde Naties kunnen daartoe voldoende financiële middelen ter beschikking stellen. De positieve maar vooralsnog niet echt wetenschappelijke evaluatie steunt in de eerste plaats op die duizenden en duizenden ontmoetingen van de tweede en derde soort, overal ter wereld gerapporteerd. Ze wordt versterkt door die vele, soms toch erg betekenisvolle brokjes informatie, zoals uitspraken door astronauten of schouderklopjes door Amerikaanse presidenten. Reagan en Carter hebben die publiekelijk uitgedeeld terwijl bekend is dat ook Truman en Eisenhower de UFO-problematiek in het verleden belangstellend hebben gevolgd.
Vraagtekens over de geschiedenis van Mars en van onze maan en niet minder al de historische vraagtekens op de aarde ageren in dezeltde richting van het buitenaardse als verklaringsgrond. De socio-culturele bezinking van het aardse ruimtetijdvak dat begon in de tweede helft van deze eeuw, heeft de buitenaardse oriëntatie bij het grote publiek nog stevig aangewakkerd.
Toch waren de cijfers verrassend hoog bij voornoemd tv-programma van 28 januari 1997 (BRTN), toen ongeveer 80 procent van de kijkers hun geloof in buitenaardse intelligentie tot uitdrukking bracht. Enkele jaren geleden had men reeds opgekeken toen in de Verenigde Staten bij een Gallup-opinieonderzoek, gehouden in 1990, bleek dat 46 procent van de Amerikanen aannam dat er intelligent leven bestaat in de ruimte. Uiteraard is de statistische steekproef bij zo’n opiniepeiling toevalliger, dus zuiverder dan bij een tv-publiek.
Het totale percentage van Amerikanen die in UFO’s geloven, scoorde volgens dezelfde Gallup Poll in voornoemd jaar met 77 procent reeds zeer hoog! Dit percentage ontlokte een commentator bij de laatste presidentsverkiezing de ironische bedenking dat er meer kiezers in UFO’s geloven dan in Clinton. In feite gold dit ook al voor de presidenten Reagan en Bush!
Is de publieke opinie allang vertrouwd met de gedachte dat er mogelijk (zelfs intelligent) leven bestaat in het heelal, de sprong is groot naar de mening dat buitenaardse bezoekers de aarde zo maar verkennen met performante luchttuigen, die we UFO’s noemen. Volgens dezelfde Gallup-peiling van 1990 waren er toen 27 procent Amerikanen die zulks aanvaardden. Bij de vernoemde 77 procent dat positief staat tegenover het verschijnsel, meende 47 procent dat de UFO’s ‘echt’ waren tegenover een opvallend hoog cijfer van 30 procent dat de verklaring zocht in de parapsychologische richting.
Inderdaad een sprong van betekenis: van de UFO als een hedendaags verschijnsel waarmee men ietwat vertrouwd is naar de aanvaarding van de veeleer beklemmende gedachte dat hun inzittenden de aarde bezoeken. Die sprong wordt een kloof als het gaat om gevestigde organisaties als de NASA, die formeel het bestaan van UFO’s weigeren te erkennen, maar die wel veronderstellen dat er intelligent leven bestaat in het heelal en begonnen zijn er ijverig naar te speuren.
Als men zich de gebruikelijk trage evoluties van het wetenschappelijk denken en de maatschappelijke organisatie voorstelt, dan is begrijpelijk dat de NASA zich eerder intens interesseert voor de Marssteen met mogelijk eencellig leven van miljarden jaren geleden, dan voor de verweerde Marspiramiden van Hoagland.
Op basis van theoretische redenering wordt er om zo te zeggen niet langer aan getwijfeld dat er leven bestaat in het heelal, zulks minder dan 400 jaar nadat Gordiano Bruno ter wille van die mening op de brandstapel terechtkwam (illustratie 22).
De opvattingen daaromtrent zijn trouwens de afgelopen jaren snel geëvolueerd. Het is nog niet zo lang geleden dat de knappe Vlaamse wetenschappelijk auteur Gérard Bodifée in een van zijn eerste boeken het standpunt formuleerde dat de mens alléén is in het heelal. Alle W-berekeningen wijzen evenwel in de andere richting, samengevat in de formule van Drake, bezieler van het dure SETI-project. Die grootscheepse signaalactie naar intelligent leven in het heelal zou geen officiële en particuliere sponsors hebben gevonden indien de quasi-zekerheid daaromtrent niet was doorgedrongen tot in de hoogste kringen van de politiek en het zakenleven.
Een van de beroemdste hedendaagse natuurkundigen, de Australiër Paul Davies die doceert aan de Universiteit van Adelaïde, heeft onlangs een syntheseboek gewijd aan de cruciale vraag of we alléén zijn in het universum: ‘Are we alone?’13 De veeleer conservatieve Davies ontleedt de grote waarschijnlijkheid van buitenaards leven en geeft aan waarom hij er zelf in gelooft.
Bijzonder belangwekkend is wanneer hij onderzoekt welke de schok zal zijn als onze piepjonge aardse beschaving — enkele duizenden jaren oud — kan stuiten op galactisch leven dat wellicht gedurende miljoenen, miljarden jaren ontwikkeld is. Zal de mens een intelligentie ontmoeten die ook organisch is of een koude ‘machine-intelligentie’? Welke zijn de kansen tot verstandhouding en coëxistentie?
De afgelopen jaren werd de theoretische kijk op bijna-zeker-leven in het heelal mede ondersteund door enkele belangrijke empirische onderzoeksresultaten. De meest spectaculaire vondsten waren ongetwijfeld binnen enkele maanden tijd de ontdekking via computer van drie planeten buiten ons zonnestelsel.
In oktober 1995 lokaliseerden twee Zwitserse sterrenkundigen van het observatorium van Genève voor het eerst in de geschiedenis een planeet rondom een andere zon, de ster Pegasi 51, in de constellatie Pegasus op een afstand van 42 lichtjaren. De namen van Michel Mayor en Didier Queloz zijn daar voortaan historisch aan verbonden, ook al doken onvermijdelijk ook sceptische geluiden op over de realiteit en vooral de primeur van hun ontdekking. Tijdens de jaarwisseling van 1995/1996 kenden twee Amerikaanse astronomen respectievelijk van de State en van de Berkeley University te San Francisco een nog grotere doorbraak door de computerontdekking van twee reusachtige planeten, zowat 34 lichtjaren verwijderd van de aarde. De eerste cirkelt rondom een ster Ursae Majoris 47 in het beeld van de Grote Beer, de tweede heeft als zon Virginis 70 in het sterrenbeeld van de Maagd. Een sliert andere mogelijke planeten werd sindsdien gedetecteerd, sommige zelfs heel wat dichterbij dan de voornoemde sterrenbeelden.
Hoe grimmig de computergegevens over de eerste drie heelalplaneten in vrijwel alle opzichten ook zijn, ze tonen aan dat ze alledrie water in vloeibare vorm kunnen bevatten, de eerste voorwaarde tot leven zoals wij het kennen. En het eigen zonnestelsel leert ons dat gigantische en weerbarstige planeten in hun systeem vergezeld kunnen zijn van kleine en vriendelijke zusjes zoals de aarde. De even historische ontdekking door de Amerikaanse wetenschappers Geoffrey Marcy en Paul Butler met sterkere gegevens dan die van hun Zwitserse collega’s, betekenen een echte goudmijn voor verdere onderzoeksprojecten.
Daaraan ontbreekt het niet, mede gestimuleerd door die waarnemingen van de eerste planeten buiten ons zonnestelsel en ook door andere empirische vorderingen in onze kennis van het universum. Sedert verscheidene jaren wordt vastgesteld dat voor het leven elementaire bouwstoffen zoals aminozuren overvloedig in de ruimte aanwezig zijn. Sommige onderzoekers beginnen zich zelfs af te vragen of het leven niet vanuit de ruimte op de aarde is terechtgekomen.
De belangrijkste nieuwe initiatieven gaan wel uit van de NASA in de geest van de nieuwe Marsrichting, zoals we hoger ironiseerden. Die oriëntatie is een duidelijke aanloop tot het speuren naar leven in het heelal volgens de traditie van SETI (destijds een NASA-deelstructuur) en los van alle UFO-belangstelling.
Positief is in ieder geval dat NASA, met manager Goldin op kop, het zogenaamde ‘Origins-project’ is gestart. Dit project is erop gericht planeten buiten ons zonnestelsel die gelijkenis kunnen hebben met de aarde, te lokaliseren en zo mogelijk te fotograferen. Daartoe hoopt de NASA tegen het jaar 2010 de planeetzoeker of ‘Planetfinder’ te lanceren, een telescoop met betrekkelijk kleine spiegels van 1-2 meter, maar verspreid over een afstand van zo’n 1000 meter. Met die reuzentelescoop van een nieuwe generatie zullen planeten van het formaat Aarde kunnen worden ontdekt, vermoedelijk als bleke blauwe stippen, voorbode tot het onderzoek van hun atmosfeer.
Veel wordt ook verwacht van een Europees initiatief, namelijk het lanceren van de satelliet ISO (‘Infrared Space Observatory’), die zoals de naam al zegt, de warmtetoestand en vooral de infrarode stralingen van de verste planeten zal signaleren. En in februari 1997 werd met succes een nieuwe infraroodcamera in de ruimte gemonteerd op de Hubble-telescoop. Verwacht wordt dat de Hubble daarmee foto’s zal kunnen maken van ten minste een van de drie geïdentificeerde planeten buiten het zonnestelsel als bevestiging en bekroning van de computerontdekking.
Buitenaardse hypothese: de barrières van afstand, snelheid en energie
Op zoek gaan naar leven, zelfs intelligent leven in het heelal, verloopt nog altijd binnen ons menselijk denkpatroon. Veronderstellen dat de aarde bezocht wordt door buitenaardsen of E.T.’s dankzij een onvoorstelbare technologische voorsprong, gaat ons ‘kennispetje’ feitelijk te boven.
In wetenschappelijke terminologie zou men zeggen dat er dan ook strenge randvoorwaarden (‘contraintes’ of ‘constraints’) verbonden zijn aan de buitenaardse hypothese. Die worden nog strakker als men buiten ons eigen zonnestelsel erop mikt de oorsprong van het UFO-verschijnsel te vinden.
Binnen het zonnestelsel is de inventarislijst vlug gemaakt. Mogelijke aanknopingspunten herleiden zich tot de onbekende Sumerische planeet X van Sintchin-Kuchio, waarvan het reële bestaan nog moet worden aangetoond en tot de manen van Jupiter, vooral Europa, die fotografisch geëxploreerd worden. Daarmee is het lijstje van denkbare origines vermoedelijk uitgeput met duidelijk een kleine W-coëfficiënt. Deze wordt vrijwel herleid tot nul als men ingaat op de vage origines door messianistische figuren verkondigd.
Buiten ons zonnestelsel vooral stoot men op verscheidene, voor onze huidige kennis onoplosbare randvoorwaarden, echte barrières van afstand, snelheid en energie, verhoogd door de tekorten van de nog jonge aardse kennis.
Die ijzingwekkend onmetelijke afstanden in het heelal zijn vanzelfsprekend niet met een tekenliniaal gemeten. Ze zijn gebaseerd op lichtanalyses. In februari 1997 werd dankzij de Europese satelliet Hipparcos vastgesteld dat de afstanden en meteen ook de ouderdom van het heelal vermoedelijk met zowat 10 procent onderschat werden.
Als de lang omstreden ouderdom van het waarneembare heelal geraamd wordt op 11 miljard in plaats van 10 miljard jaar (sommigen schatten zelfs 15 miljard) en zijn astronomische afmetingen uitgedrukt in lichtjaren nog met zowat een tiende worden verhoogd, dan illustreert dit de betrekkelijke zwakheid van de metingen, maar het verandert niets fundamenteels aan de realiteit van die fantastische en gruwelijke afstanden, die in wiskundige bewoording streven naar oneindig.
In de UFO-literatuur zijn de vermeende origines, galactisch beschouwd althans, meestal gesitueerd op redelijke afstanden. Maar met aardse ogen gezien bevindt de meest nabije ster Proxima Centauri zich toch nog op 4,2 lichtjaren. De meest gedistingeerde vertolker van een galactische boodschap is naar onze mening de Zuid-Afrikaanse Elisabeth Klarer, niet zo lang geleden gestorven.14 Haar aantrekkelijk en menselijk verhaal vindt precies zijn oorsprong in een planetensysteem rondom Proxima Centauri in het sterrenbeeld Centaurus.
Waar we naar onze aardse maatstaven thans trots zijn op de snelheid van de Concorde en morgen op die van de ‘waveriders’, lijkt praktisch-technologisch het benaderen van de lichtsnelheid een volkomen utopie.
Weliswaar hebben Alcubierre en Puthoff theoretisch reeds een poortje geopend tot snelheden hoger dan het licht via de ‘warp drive’, een lokale verbuiging van het Ruimte-Tijdcontinuüm (‘to warp space’ in het Engels).
Dat we nog maar preliminaire gedachten hebben over het enorme energieprobleem en de nog futuristische techniek, betekent geen hinderpaal in de Star Trek-fictie, die trouwens de term van ‘warp drive’ gelanceerd heeft. Door de gebeurtenissen enkele eeuwen later te situeren geven de filmmakers zichzelf en de toegepaste wetenschap nog wel enige tijdmarge.
In diezelfde geest stelt Star Trek het voor als een dagelijkse klus om een persoon of een voorwerp te dematerialiseren en aldus vrijwel onmiddellijke verplaatsingen te doen. Kapitein Kirk maakt ruimschoots gebruik van dit zogenaamd ‘transporter’-apparaat om zich bij gevaarlijke situaties naar een andere plaats te ‘stralen’. Theoretisch (het principe van Heisenberg) en technisch (de ontzettende energiebehoeften) rijzen ook hier reuzengrote vraagtekens. Indien de sciencefiction daarop evenwel antwoorden voorspelt in de 23ste eeuw, dan kunnen eventuele gevorderde buitenaardse bezoekers die problemen allang hebben opgelost. Om hen of wellicht ooit de aardsen van dienst te zijn werden nog andere denkrichtingen ontwikkeld. Het reizen in de tijd is sinds lange tijd en vooral sinds H.G. Wells een euforische gedachte geweest. Meckelburg en anderen hebben getracht ze wetenschappelijk te onderbouwen door een model te ontwikkelen waarin een voorwerp dat de lichtsnelheid benadert, het vierdimensionale Ruimte-Tijdcontinuüm kan verlaten om in een hogere dimensie te treden, in een andere ruimte en een andere tijd.
Alhoewel een theoreticus van de ‘warp drive’-richting zoals Puthoff er enigszins over meesmuilt in termen als krampachtig, werden heel wat denkinspanningen verricht om de snelheid van het licht te verschalken via de wormgaten, te definiëren als een verbinding tussen twee (kosmische) zwarte gaten.
Door de enorme zwaartekracht in de zwarte gaten moet een wormgat onmiddellijk na zijn ontstaan instorten. Indien daarop kon worden gereageerd, zelfs door een tijdelijk verminderen van de zwaartekracht, kon een ruimtevaartuig via het wormgat de lichtsnelheid schijnbaar overtreffen (illustratie 23). Hoe fantastisch ook, natuurkundigen van het California Institute of Technology ontwikkelden toch een anti-zwaartekrachtmethodiek om de ineenstorting van de wormgattunnels te voorkomen. Dat is in ieder geval mooi meegenomen in de lange en prioritaire worsteling van de wetenschap om in de toekomst — wellicht in de 21ste eeuw — de zwaartekracht te beheersen. Terwijl vergevorderde beschavingen wellicht ertoe in staat zijn dergelijke tunnels kunstmatig te creëren, met alle mogelijkheden van dien?
Dit alles toont evenwel aan hoe complex onze kosmos is, waarvan vooraanstaande astronomen momenteel stellen dat we meer níét zien dan wél en waarover we dagelijks bijna nieuwe bijzonderheden leren. Heel wat geleerden beginnen zich ook af te vragen of ons heelal niet geraffineerder is dan zelfs het vierdimensionale Ruimte-Tijdcontinuüm van Einstein.
Op die steeds ingewikkelder achtergrond heeft de buitenaardse UFO-hypothese zware randvoorwaarden te torsen. Of zoals Helmut Lammer en Oliver Sidla het vanuit een andere gezichtshoek uitdrukken, de hypothese van UFO’s als buitenaardse ruimteschepen is wellicht te eenvoudig:
‘Veel wetenschappers die zich uitvoerig in het UFO-verschijnsel hebben verdiept, zijn echter van mening dat de buitenaardse hypothese te simpel is om alle dimensies van het fenomeen te kunnen verklaren.’15
Uit een andere werkelijkheid?
Professor Hynek heeft tot het einde van zijn welgevulde leven en na bijna veertig jaar onderzoek geweigerd een definitief oordeel uit te spreken over de oorsprong van de UFO’s. Hij bleef zijn leuze trouw: we hebben de vragen, we hebben niet de antwoorden! Niet lang voor zijn dood, toen men aandrong op zijn uiteindelijke mening en hij zich voelde als de oude man in tijdnood (‘an old man in a hurry’), heeft hij toch geantwoord: wellicht uit een andere werkelijkheid!
Jarenlang was hij verbaasd geweest over sommige karakteristieken van de UFO’s zoals onder meer het plotseling verschijnen en verdwijnen, waar zijn wetenschappelijk getrainde geest niet tegenop kon. Hij heeft gestreden met wat hij noemde de kloof tussen de subjectieve en de objectieve realiteit, vooral voor ontmoetingen van de derde en de vierde soort. Van die laatste heeft hij toch enkele gevallen onderzocht onder meer Paceagoula 1973.
Hij was onder de indruk van het feit dat honderden mensen met grote rechtzinnigheid een verhaal vertelden, waarvan ze subjectief volledig overtuigd waren en dat niet in te passen was in de objectieve realiteit, zoals wij die kennen. Hij begon het fenomeen te zien als zowel fysisch als psychisch en zocht een brug tussen die twee, naar de andere werkelijkheid waaruit de UFO schijnt op te duiken, meer nog dan uit de buitenaardse ruimte.
Jacques Vallée — weliswaar met ingewikkelde speculaties over boosaardige en niet noodzakelijk menselijke intelligenties op deze aarde — deelde uiteindelijk de mening van zijn leermeester. Zelfs K. Arnold, die zich tientallen jaren op afstand had gehouden, gaf in een interview veertig jaar na zijn baanbrekende waarneming als retrospectieve mening dat de negen tuigen die hij in 1947 boven de Cascade-gebergte had gezien, misschien niet louter materieel te verklaren waren. Hij zocht naar een biologische aanvulling. Bovenstaand citaat van actuele auteurs als Lammer en Sidla wijst in dezelfde richting. De groeiende groep van wetenschappers die het UFO-vraagstuk serieus onderzoeken, vertoont de neiging de buitenaardse oplossing als te zwart-wit te beoordelen. Meteen wordt uitgekeken naar mogelijkheden in het spoor van Hyneks ultieme oriëntatie, de andere realiteit?
Dit blijft uiteraard een speculatief onderwerp! We kunnen het enigszins concretiseren door het volgen van drie denkrichtingen, die onderling wel verband houden: de hyperruimten, nog met klassieke uitgangspunten; het multi-universum als gewaagd doordenkertje; en ten slotte de kwantummechanica, het pepervat van de moderne natuurkunde.
a. Hyperruimten
Voor Newton was het universum zo eenvoudig mogelijk, euclidisch dus, met drie ruimtelijke dimensies. Einstein maakte de structuur ervan al heel wat ingewikkelder met zijn gekromd vierdimensionaal Ruimte-Tijdcontinuüm, gekromd onder invloed van de zwaartekracht. Wiskundig, van Riemann tot Lobatchevski, werden nog heel wat ingewikkelder ruimten bedacht.
De vraag kan echter worden gesteld of de Einstein-ruimte niet zit ingekapseld in een hyperruimte van vijf of meer dimensies. Hogere dimensies verwekken verbijsterende effecten voor wezens in een lagere dimensie D.
Als eenvoudig voorbeeld kunnen we ons voorstellen dat enkele mieren zich bevinden in de tweedimensionale ruimte van een blad papier dat iemand in de hand houdt. In de driedimensionale kamer waarin hij zich bevindt, komt een vlieg naast zijn hand voorbijgevlogen. De tweedimensionaal veronderstelde mieren op het blad papier zien in een flits iets voorbijvliegen. In simpele termen: ze zagen een UFO.
In de hypothese van de tijdreizen van Meckelburg en andere verlaten ruimtetuigen en reizigers met bijna de snelheid van het licht de vier dimensies om op te stijgen naar vijf dimensies, waarin heel andere mogelijkheden van tijd en ruimte gelden. In uiterst vereenvoudigde termen verwerven ze de superioriteit van de 3D-vlieg op de 2D-mieren.
Een van de merkwaardigste geleerden van deze tijd, Burckhard Heim, redeneert zelfs vanuit een zesdimensionale ruimte. Heim is als jongeman na een van de laatste bombardementen op Keulen zwaar gehandicapt gebleven en werd nadien een van de meest vooraanstaande vorsers in de zoektocht naar de anti-gravitatie. Hij tracht een bewegingstheorie voor UFO’s op te stellen binnen het kader van een veralgemeend elektromagnetisch veld en voegt daartoe twee dimensies toe aan de vier van Einstein. De bedoeling is wiskundig-natuurkundig te bewijzen dat materiële voorwerpen kunnen worden geprojecteerd naar verwijderde plaatsen zonder dat de tijd een rol speelt.16 Heims werk is technisch nog zeer ontoegankelijk, omdat het vooruitloopt op zijn tijd en deuren openstoot naar de toekomst.
Sommige sovjetgeleerden zoeken volgens kolonel Marina Popovitsj in dezelfde richting naar een verklaring van UFO’s als een zesdimensionaal fenomeen.17 In de zogenaamde snarentheorie redeneert men zelfs met tien of zesentwintig dimensies, waarvan sommige met hinderlijke beperkingen. Hoe ook, de zoektocht naar de UFO-verklaring kan de hypothese niet voorbijgaan van een meerdimensionale realiteit, waarin ons Ruimte-Tijduniversum een deelgebied is.
b. Multi-universum
De gedachte dat ons universum niet uniek is en er meerdere, wellicht zeer vele heelals kunnen bestaan, is niet nieuw en was onder meer reeds gespreks- en denkstof voor de Arabische astronomen in de vroege Middeleeuwen.
In recentere tijden heeft vooral de Nobelprijsgeleerde Andreï Sakharov de hypothese gesteld dat ons universum een anti-materietweeling heeft, in eenvoudige beeldspraak: met het onze verbonden zoals twee bladeren aan dezelfde stengel. Zijn hedendaagse Belgische collega Ilya Prigogine aanvaardt de mogelijkheid van meerdere universa, er veelbetekenend aan toevoegend dat een parallel heelal niet noodzakelijkerwijs onze materie tot bouwsteen heeft.
De Amerikaanse fysicus Fred A. Wolf heeft met zijn boek Parallel Universes18 het vraagstuk bestudeerd in het licht van de moderne natuurkunde. Hij onderstreept hoe een evenwijdig universum bijna een andere werkelijkheid om het hoekje kan betekenen. En wanneer men de hypothese aanvaardt dat een ander heelal niet noodzakelijkerwijs parallel is, maar ook in staat is het onze te doorkruisen en er gedeeltelijk mee samen te vallen, dan komt de ‘andere werkelijkheid’ als het ware in onze voortuin.
c. Kwantummechanica
De kwantummechanica voegt daar nog een schepje mogelijkheden aan toe! Ze ontstond om de bewegingen van de kleine deeltjes rondom de atoomkern te doorgronden, het gedrag te beschrijven van de materie waaruit ons heelal is opgebouwd.
Nadien werd ernaar gestreefd die aantrekkelijke en verrassende theorie met onder meer het onzekerheidsprincipe van Heisenberg ook toe te passen op het zeer grote, namelijk op de fysica van het heelal. Zo’n uitbreiding van de kleinste bouwsteentjes van de materie naar de globale structuur van het universum bleek uiteraard een reuzensprong te betekenen.
Daarbij stootte men op de veralgemeende relativiteitstheorie, die eerder contradictoir bleek ten opzichte van de kwantummechanica. Toonaangevende geleerden als Stephen Hawking en Burckhard Heim gingen op zoek naar de geünificeerde veldtheorie zonder definitieve resultaten te boeken.
Nochtans heeft de verruiming van de kwantumfysica tal van nieuwe venstertjes geopend voor het denken over een andere realiteit. Volgens onder meer de voornoemde natuurkundige Fred Wolf brengt de kwantumvisie ons in een grensgebied tussen objectieve en subjectieve, materiële en mentale realiteit, naar die brug die Hynek zocht op het einde van zijn leven, voordat hij overleed in het jaar van de komeet Halley in 1986. Astronomisch toeval: hij was geboren in het voorgaande Halley-jaar in 1910! Volgens het principe van Heisenberg ontstaat er ook een binding tussen de (toevallige) werkelijkheid en de (creatieve) waarnemer, die elkaar beïnvloeden. Nog een belangrijk denkspoor naar de andere werkelijkheid!
Die andere werkelijkheid is een van de ultieme, maar niet van de minst belangrijke verklaringsgronden voor die onvatbare tuigen, de UFO’s. Het is een nog wat stotterende poging om een conceptueel beeld te scheppen voor al die bizarre kenmerken van die onbekende vliegende voorwerpen, een beeld waarin spookdeeltjes als neutrino’s en de toevalligheid van de kwantumfysica kunnen worden gecombineerd met de diepste roerselen van de menselijke psyche.
Er zal nog heel wat meer inzicht vereist zijn om tot een behoorlijk afgelijnd beeld van ‘een andere werkelijkheid’ te komen en te kunnen antwoorden op de vraag of er deurtjes zijn tussen onze en die andere realiteit en of er wellicht een deurtje op een kier is blijven staan?
De hypothese van een andere werkelijkheid is trouwens niet strijdig met die van de buitenaardse oorsprong, maar vult ze veeleer aan. Van te zwart-wit wordt de buitenaardse verklaring via die fantastische andere wereld geloofwaardiger.
Intellectueel gesproken is de visie van de andere realiteit minder buitensporig als men bedenkt dat alle grote godsdiensten sinds hun ontstaan een parallelle werkelijkheid boven de onze vooropstellen. Het ziet er trouwens naar uit dat de katholieke Kerk zich ditmaal niet zal laten verrassen door het conservatisme dat tot uitdrukking kwam ten aanzien van Copernicus (illustratie 24) en Galileï en op zo’n tragische wijze tegenover Gordiano Bruno.
Toen in augustus 1996 de Marssteen met mogelijk leven ontdekt werd, vergaderden de sterrenkundigen van het Vaticaans observatorium in Castel Gondolfo, het zomerverblijf van de paus. Hun woordvoerder, een jezuïet-astronoom, verklaarde daaromtrent: ‘Leven vinden op andere planeten is een bevestiging dat God niet beperkt is door onze verbeelding. Naarmate ons begrijpen van de schepping groeit, wordt ons begrip van God groter.’19
Experimenteel is de aardse technologie al enkele jaren aardig op weg om elektronische brugjes te bouwen van de objectieve naar de subjectieve werkelijkheid via de technieken van de zogenaamde ‘Virtuele Realiteit’ (VR). Met behulp van de computer wordt de kijker van het objectieve beeld op zijn tweedimensionale videoscherm overgeplaatst en ondergedompeld in een driedimensionale subjectieve omgeving. Feitelijk gaat het bij VR om een door de kijker gecreëerde realiteit, mogelijkheid die ook behoort tot de verklaringsgrond ‘andere werkelijkheid’ van het UFO-verschijnsel.
De problematiek is te complex en na vijftig jaar nog niet voldoende gerijpt om een voorkeur voor een verklaring uit te spreken. Om meer inzicht te verwerven zal men nog een grote zoektocht nodig hebben! De laatste twee hypothesen, ‘buitenaardse oorsprong’ en ‘een andere werkelijkheid’, zouden we momenteel de hoogste W-coëfficiënt toekennen, vooral als ze gecombineerd worden.
Een aanmoediging tot geduld en volharding wordt gegeven door de vooruitzichten van Arthur C. Clarke, de superieure auteur van sciencefictionverhalen zoals het wereldberoemde 2001: A Space Odyssey. Clarke heeft zich reeds door meerdere succesvolle voorspellingen onderscheiden. Hij verwacht in de volgende eeuw het uiteindelijke contact met de buitenaardsen vanaf 2030 en de beheersing van de zwaartekracht omstreeks 2050.20