Aan de rand van de Sahara      11

Lemen kasba’s en ksoer domineren de oasen in het zuiden van Marokko. Vroeger was dit een strategisch gebied voor de trans-Sahara-handel. Verschillende plaatsen waren toen belangrijke stops en handelscentra. Nu ligt de streek in de marge van Marokko. Ouarzazate is in toenemende mate uitgegroeid tot het stedelijk centrum vanwaar twee routes langs de rivieren Dades en Dra lopen. De ene route gaat over de Jbel Saghro naar Zagora en de oase Mhamid aan de Algerijnse grens (P31). De oostelijke route loopt over een totale afstand van 453 km (P32) door de vallei van de Dades, via Skoura, Tinerhir, Errachidia en Erfoud naar de grote oase Tafilalt. Geïsoleerd hiervan ligt in het uiterste zuidoosten van Marokko de oase Figuig.

Over de Hoge Atlas naar Ouarzazate

Aan weerszijden van de Tichka-pas

Voorbij de vlakte ten zuiden van Marrakech rijst bij het dorpje Aït Ourir de Hoge Atlas op. Het landschap langs de hoofdweg wordt na een begroeiing van dennen, steeneiken, notenbomen en bremstruiken geleidelijk kaler en ruiger. Dan volgt de ene bocht na de andere en stijgt de weg naar de 2260 m hoge pas Tizi-n-Tichka. Grillig gevormd zijn de rotsen in het rode dal van Taddert. Het dorp biedt zicht op de hoge bergen in de omgeving. Langs de autoweg staan verkopers van mineralen, fossielen en edelstenen als concurrenten naast elkaar. Het hoogste punt van de pas wordt bereikt op een afstand van 110 km van Marrakech, waar een restaurant en winkeltjes de mogelijkheid bieden om op adem te komen. Net vóór de pas kan een korte en interessante omweg worden gemaakt voorbij Aït Barka in de richting van Ahrbalou. Het is een slingerende (niet erg goede) weg door de bergen, waar aan het einde tussen de huizen van een dorp drie hoge torens van de kasba van Ahrbalou uitsteken.

Via de hoofdweg leidt net voorbij de pas een goede weg naar het 21 km verderop liggende dorp El-Khemmis Telouet en de kasba Telouet, de zetel van Thami el-Glawi, de machtige ‘sultan van het Zuiden’ en pasja van Marrakech (common1 pp. 251-252). Naar hem is het gebied – waar hij tot aan zijn dood in 1955 een dominerende rol speelde – door de Fransen ‘Pays Glaoua’ genoemd. Telouet dankte de centrale plaats in Glawi’s rijk aan de aanwezigheid van een zoutmijn. De kasba ligt even buiten het dorpje op een hoogte van 1800 m als een arendsnest boven het plaatsje met enige nauwe en overkoepelende straatjes. Het is een van de imposantste kasba’s van de Hoge Atlas, maar slechts een klein deel van het complex, waaronder de rijkelijk gedecoreerde ontvangstzaal, is onder begeleiding van een gids te bezichtigen.

f0248-01

De kasba-routes
Klik op een van de volgende deelkaarten voor een vergroting: linksboven, rechtsboven, linksonder en rechtsonder.

Aït Benhaddou en Tiffoultoute

De steeds dalende en slingerende weg komt uiteindelijk uit in het dal van de Asif Imini. In Tiourjdal staat langs de weg een hoge minaret met op de achtergrond de ruïne van een kasba. Bij Amerzgane en in Tadoula staan vervallen kasba’s langs de weg.

Eenmaal over de Hoge Atlas zijn klimaat, huizen en landschap totaal veranderd. Geen grote steden meer zoals in het noorden, maar ommuurde dorpjes van lemen huizen, de zogeheten ksoer, en kleine oasen.

Zo’n 30 km voor Ouarzazate voert een weg (P31, afslag naar rechts S6803) naar een opmerkelijk complex van kasba’s: Aït Benhaddou. Een zevental kasba’s ligt er als het ware tegen de rotsen opgestapeld. Het dorp is een labyrint van straatjes, gangen en trappen. Ooievaars nestelen op de torens, die een vergezicht over de wijde omgeving bieden. De plaats wordt regelmatig gebruikt voor filmopnamen. Al lang geleden werd voor de film Sodom en Gomorra (Orson Welles, 1961) de poort hersteld. In Aït Benhaddou viert men jaarlijks een moessemfeest ter ere van de plaatselijke maraboet, waarvoor mensen uit de wijde omgeving enige dagen naar het dorp komen. Bij het kasba-complex is een restaurant. Wees niet verbaasd medereizigers tegen te komen. Aït Benhaddou is een van de best bezochte plaatsen in de omgeving.

Vlak voor Ouarzazate ligt de kasba van Tiffoultoute, eveneens vroeger eigendom van El-Glawi, maar thans veranderd in een hotelrestaurant. Daardoor is er de gelegenheid het gebouw met vierkante hoektorens boven de okerkleurige muren van binnen te bekijken. Ook hier klinkt de hele dag het klepperen van de ooievaars op de twee nesten boven op de torens.

Ouarzazate en omgeving

Ouarzazate was 50 jaar geleden een onbetekenend plaatsje. Tegenwoordig is het een populaire uitvalsbasis voor een bezoek aan de Draen Dades-vallei. In het stadje hangt ondanks het toeristisch belang niet de gejaagde sfeer van Marrakech of Fes. Toeristen worden hier ‘met rust’ gelaten. Ouarzazate heeft een eigen vliegveld en busverbindingen met Marrakech, Taroudannt, de Tafilalt en de Dra-vallei. Op anderhalve kilometer van het centrum van de stad staat een van de grootste kasba’s van Marokko.

Geschiedenis

Tot 1928, toen de Fransen het gebied tussen de Hoge en de Anti-Atlas gingen pacificeren, was Ouarzazate uitsluitend bekend wegens de verlaten en eenzaam in de wildernis liggende kasba van Taourirt. Het versterkte bouwwerk stond midden in een vlakte die werd omgeven door de Hoge Atlas en een aantal bergen in de omgeving. De Fransen vestigden er een militair steunpunt, dat een van de grote bases werd van waaruit het zuiden van Marokko in de jaren 1927 tot 1934 werd bezet en ‘gepacificeerd’. Sindsdien heeft het dorp een stormachtige groei doorgemaakt. Het is nu de hoofdstad van een van de in oppervlakte grootste provincies van Marokko. Meer nog dan als bestuurlijk centrum is Ouarzazates rol als toeristisch centrum bepalend geweest voor de groei. De kasba van Taourirt was altijd al een belangrijke bezienswaardigheid van het zuiden, maar Ouarzazate is nu vooral bekend als etappeplaats op weg naar de Sous of de zuidelijke oasen. Naast het kleine dorp is een stedelijk centrum opgetrokken met ‘westerse’ supermarkten, een bioscoop, hotels en restaurants. Een quartier touristique bevat hotels van alle grote hotelketens.

Pays Glaoua

De bekende Engelse schrijver Gavin Maxwell schreef in Lords of the Atlas dat de Glawi-clan het allemaal te danken had gehad aan een cadeautje van de sultan, een oud Duits Krupp-kanon. De sultan had namelijk aan het einde van de 19de eeuw een vergeefse poging gedaan de bewoners van de Tafilalt-oase zijn macht op te leggen. Meer dood dan levend trok zijn leger huiswaarts over de besneeuwde toppen van de Hoge Atlas. Vermoeid ‘als Napoleons leger uit Rusland’ klopte het leger halverwege de Tizi-n-Tichka pas aan bij Madani el-Glawi, toen nog slechts een lokale leider, die rijk was geworden door de controle over de karavaanhandel rond de zoutmijn van Telouet. Glawi ontving de sultan allerhartelijkst. Uit dankbaarheid hiervoor liet deze wat wapentuig achter, waaronder het kanon. Het maakte Madani el-Glawi in één klap tot de best bewapende familie in de streek. Hij werd tot vertegenwoordiger van de sultan benoemd en veroverde met zijn kanon op eigen houtje het berggebied op zijn concurrenten. Feit is dat al veel eerder de Glawi-familie erin geslaagd was een eigen staatje binnen het sultanaat op te bouwen. In de tweede helft van de 19de eeuw hadden drie families het bergachtige zuiden van Marokko onder elkaar verdeeld: de Mtouggi, Goundaffa en Glawi. De sultan was niet in staat direct zijn macht te laten gelden en was gedwongen gebruik te maken van de families die half als vertegenwoordiger van de sultan optraden en half een zelfstandig feodaal domein beheerden zonder belastingen af te dragen.

Met of zonder kanon slaagde de Glawi-clan erin in het begin van de 20ste eeuw zijn domein over het hele zuiden uit te breiden.

Met de komst van de Fransen werd de zelfstandige positie van de Glawi’s niet verzwakt. Integendeel. Ook de Fransen maakten gebruik van de Glawi om het opstandige zuiden onder de duim te krijgen. Zij benoemden Madani’s opvolger, Thami el-Glawi, in 1912 zelfs officieel tot pasja van Marrakech. Met financiële steun van de Fransen werd het voor de Glawi wel erg makkelijk het gehele zuiden onder controle te krijgen, ten koste van de Mtouggi, Goundaffa-families, verschillende Berberstammen en de landbouwers in de oasen. Tekenend is dat de Fransen over dit gebied spraken als ‘pays Glaoua’, alsof het zuiden het persoonlijk bezit van de clan was.

Na 1956 werd het Thami niet in dank afgenomen dat hij met de kolonisator had samengewerkt, in het bijzonder niet waar het ging om zijn betrokkenheid bij de verbanning van de latere Mohammed V naar Madagascar. Op zijn oude dag moest hij voor de teruggekeerde sultan in het stof kruipen om vergiffenis te vragen. Kort daarop overleed Thami, terwijl zijn paleis in Marrakech werd geplunderd. De naam van de Glawi-familie ligt mensen in het zuiden nog altijd in de mond bestorven. Hoewel de Glawi-macht verdeeld was over verschillende personen, lijken de verhalen over verplichte tewerkstelling, diefstal, belastingheffing en gruwelen te zijn samengesmolten in één boeman, een wrede collaborerende antiheld.

De kasba van Taourirt

De kasba van Taourirt, ongeveer anderhalve kilometer van het centrum van de nieuwe stad, heeft zijn unieke ligging verloren, maar het bouwwerk – een vesting en dorp tegelijk – is nog even indrukwekkend als voorheen. Het complex was eveneens bezit van de vaker ter sprake gekomen pasja El-Glawi. Het was niet alleen zijn belangrijkste steunpunt in het zuiden, maar ook de woonplaats van een hele clan. De hoofdingang geeft toegang tot een aantal bochtige stegen rond en langs de grote binnenplaats van het paleis, dat – inclusief de betegelde vergaderzaal en de zetel van de pasja – kan worden bezichtigd.

Binnen de muren worden verscheidene beroepen uitgeoefend, zoals in de oude wijken van de grote steden. De wijk bevatte ook een mellah voor de joden.

common KASBA VAN TAOURIRT. Geopend: 8–18 uur.

Gedurende de laatste jaren is in de directe omgeving een aantal winkels en een hele reeks hotels in traditionele stijl gebouwd. In de winkels worden de Ouzguita-tapijten uit de streek rond Tazenakht, het groene aardewerk uit de streek en de zilveren juwelen uit de Dra- en Dades-vallei verkocht.

Chez Dimitri is een beroemd restaurant in Ouarzazate. Het werd in de jaren dertig geopend, tegelijk met de komst van de Franse militaire post. Een foto in het restaurant laat zien hoe het stadje er toen uitzag. De supermarkt aan de overzijde van het restaurant is van dezelfde eigenaar, de zoon van de stichter van het restaurant.

De Kasba-route naar Erfoud

Langs de lange, soms eenzame, soms afwisselende route van Ouarzazate naar Erfoud en Rissani, een afstand van ruim 450 km, liggen talrijke kasba’s en ksoer. Het gaat hier om een heel oude verkeersweg tussen het dal van de Dra en Tafilalt, tussen de Atlantische Oceaan en Algerije, die voert door het hart van Marokko tussen de bergen van de Hoge Atlas in het noorden en de Jbel Saghro in het zuiden.

De Dades-vallei

Vanuit Ouarzazate leidt het eerste stuk van de kasba-route door een verlaten steen- en berglandschap. Dit leent zich uitstekend voor de talrijke bijbelse en oriëntaalse films die vanuit de filmstudio in Ouarzazate worden opgenomen. Rechts van de weg ligt het meer van de barrage Mansour Edahbi. Aan het meer staat een luxueus villapark met golfterrein.

Skoura

Bij Skoura wordt de weg onderbroken door een uitgebreide palmboomgaard langs de rivier Dades. Het centrum van Skoura is stoffig en weinig interessant – de ware bezienswaardigheden zijn verborgen in de palmentuinen.

De tuinen zijn met elkaar verbonden door een verfijnd netwerk van seguia’s en khettara’s, bovengrondse en ondergrondse irrigatiekanalen. Naast dadelpalmen groeien er olijf-, vijgen- en kleine appelbomen. Skoura is bovendien de eerste plaats in deze streek waar uit donkere rozen rozenwater wordt gewonnen, wat aan het dorp de naam ‘Rozenoase’ heeft gegeven – een naam die het overigens met verscheidene volgende plaatsen deelt. Voor een bezoek aan de kasba’s rondom Skoura is het aan te bevelen een weg door de droge rivier te zoeken, de auto in de bedding of aan het pad te laten staan en wandelend een weg tussen de palmen en de kasba’s en ksoer te nemen. Een goed startpunt voor een wandeling is het plaatsje Oued Hajaj. Verder weg gelegen kasba’s als El-Kebbaba, Sidi Mbarek ou Ali en Dar Toundut zijn ook met de auto te bereiken. Informeer in Skoura naar de juiste weg of naar de mogelijkheden een gids mee te krijgen.

Vanuit het centrum van Skoura is de dichtstbijzijnde kasba die van Aït Sidi el-Mati. De kasba met vier verdiepingen, vijf torens en een dubbele poort wordt nog altijd bewoond. Beneden worden schapen, geiten en een Hollandse bontekoe gehouden. Boven zijn de woonruimtes. Het dak biedt uitzicht op de mellah van Skoura. De verder weg liggende kasba’s van Amerhidil zijn deels bewoond, deels vervallen en verlaten. De fraaie ornamenten op de lemen muren zijn bewaard gebleven.

El-Kelaa-des-Mgouna

De weg in oostelijke richting stijgt naar de pas Tizi-n-Taddert (1370 m), volgt daarna de loop van de Dades en loopt vervolgens langs de kasba’s van Immassine in het stamgebied van de Aït Seddrat. Het regionale centrum El-Kelaa-des-Mgouna is eveneens een centrum van rozenteelt. Het rozenwater wordt overal in kleine flessen aangeboden. In mei wordt jaarlijks het grote Rozenfeest gevierd, waarvoor de bewoners uit omliggende streken overkomen. De festiviteiten bestaan uit een optocht en verschillende folkloristische optredens.

El-Kelaa-des-Mgouna ligt op een hoogte van ruim 1460 m, waardoor er behalve rozen ook groenten en fruitbomen groeien. Voor palmen is de ligging te hoog. Bij het dorp mondt de rivier Mgoun in de Dades uit. Het woord kelaa verwijst naar een lemen bouwwerk dat een combinatie is van een collectief wooncomplex (als een ksar), een verdedigingspunt (als een kasba) en een opslagplaats (als een agadir). De kelaa staat op een strategisch punt, meestal een hoge rots, met torens en stenen ommuring. De kelaa waarnaar de plaats is vernoemd is niet langer in gebruik, evenmin als veel andere kelaas in de streek.

Boulmane en de Dades-kloof

Langs de route naar Boulmane staan heel wat kasba’s. Ze zijn soms op hoge punten langs de rivier gebouwd en overzien en beheersen de omgeving. Boulmane is gebouwd rond een grote kasba en is een welvarende plaats én uitgangspunt voor de tocht door de Dadeskloof (Gorges du Dadès). De weg naar de kloof leidt langs enige prachtig gesitueerde kasba’s en langs opmerkelijke erosievormen in roze, rode of gele hoge rotswanden. Een van de meest indrukwekkende kasba’s is de kasba van Aït Youl (7 km van het beginpunt), waar pasja El-Glawi van Marrakech een van zijn steunpunten had. Aït Oudinar, bij een café bij een brug over de rivier, is het verst bereikbare punt. Het is uitsluitend aan terreinwagens voorbehouden de rivier verder te volgen. Door de kloof loopt een stroompje dat te voet kan worden doorwaad. In de kloof zijn een hotel en camping bij Aït Oudinar. In de kloof zelf wordt aan bergklimmen gedaan.

Tinerhir en de Todra-kloof

Tinerhir, op bijna 1350 m hoogte, is een groot dorp aan de zuidelijke kant van de Hoge Atlas. Het is omgeven door een groene oase van palmen, vijgen-, granaatappel- en olijfbomen, die met koren- en groentevelden in drie lagen boven elkaar groeien. Ook de grote kasba van Tinerhir behoorde toe aan El-Glawi van Marrakech, die voor 1965 het gebied ten zuiden van Marrakech onder controle had.

Even buiten Tinerhir begint in noordelijke richting de weg naar de Todra-kloof (Gorges du Todra; op de borden ook Todgha). Met de nodige haarspeldbochten slingert de weg zich omhoog in de bergen, onderbroken door oasen, kasba’s en dorpjes. In een van de oasen is een meer dat het ‘Lac des poissons sacrés’ wordt genoemd. Na 20 km versmalt de weg zich steeds meer, kronkelt vervolgens tussen 300 m hoge rotswanden door en loopt uiteindelijk weer breder uit. Het water van een smalle stroom borrelt hier op uit de grond. Na enige honderden meters is het beter de tocht te voet te vervolgen. Robuuste terreinwagens kunnen de piste nog iets verder tot Aït-Hani berijden. Vanaf het eindpunt in de kloof voert dezelfde weg terug naar Tinerhir, en vervolgens naar Tinejdad.

Naar Tinejdad en verder

Voor Tinejdad liggen langs de weg enige kasba’s en ksoer, onder andere Asrir met dichte bebouwing. De vruchtbaarheid van de oase van Tinejdad is te danken aan het water van de Todra, dezelfde rivier die voorbij Tinerhir in vroeger tijden een kloof door de bergen heeft geslepen. De volgende oase, Goulmima, wordt bewaterd door de Oued Gheris. De ksar is er ingebouwd door de groeiende stad.

De weg leidt naar Errachidia, dat vroeger Ksar-es-Souk heette en oorspronkelijk een Frans militair steunpunt was. In de bij de plaats gelegen palmboomgaarden is nog een aantal ksoer. De oase ligt in het dal van de Ziz en is een belangrijk kruispunt op de wegen van oost naar west en van de Sahara naar het noorden. De Oued Ziz voorziet de oase van Errachidia en het zuidelijker liggende gebied van Tafilalt van water.

Op weg naar Erfoud biedt de heldere Blauwe Bron van Meski (Source bleu de Meski) of ‘Aïn Zerga’ verkoeling. Het dal wordt naar het zuiden breder en groener, omzoomd door oasen als die van Aoufouss en door tal van ksoer, zoals de grote ommuurde ksar Maadid. Ongeveer 400 gezinnen hebben er een huis langs drie hoofdstraten. Er is ook een moskee.

De Tafilalt-oase

De oase Tafilalt is met 150 km2 de grootste oase van Noord-Afrika. Er staan meer dan 100.000 dadelpalmen en ruim 100 ksoer. De rivieren Gheris en Ziz leveren het water dat landbouw in deze streek mogelijk maakt.

De ksoer in de Tafilalt kenden net als die in de Dra-vallei tot ver in de 20ste eeuw een strakke sociale hiërarchie, die correspondeerde met de ongelijke verdeling van land en het recht op het gebruik van water voor irrigatie. Praktisch buitengesloten van landbezit waren de Haratin en Abid (slaven). Zij werkten als deelpachter (in ruil voor eenvijfde deel van de oogst) of landarbeider voor families die land en water in bezit hadden. Deze behoorden of tot de ‘vrije families’ (harar) of tot de een van de families die vanwege hun afstamming van een beroemde heilige een hoog aanzien hadden. Arbeidsmigratie naar de westkust heeft de scherpe kanten van de sociale ongelijkheid afgeslepen. Landlozen konden nu immers geld verdienen waarmee thuis land werd gekocht. Helaas voor hen waren de rechten op het gebruik van het schaarse rivierwater niet altijd te koop. Deze bleven via ingewikkelde verdeelsleutels in handen van de oude families.

De verschillende sociale groepen leven nog altijd samen in de lemen nederzettingen, al geven velen er de voorkeur aan buiten de muren in cementen nieuwbouw te wonen.

Erfoud

Op 800 m ligt de oasestad Erfoud (4000 inwoners), ontstaan uit een Franse militaire post (1930). De hoogte van Bordj-Est biedt een prachtig uitzicht over de oase. Het is een belevenis om vanaf deze plaats de zon te zien ondergaan in de woestijn.

Er is een grote soek, waar de handwerkslieden zich hebben toegelegd op de vervaardiging van lederwaren van filali-leer. Voor dit leer worden de huiden van schapen en geiten van haren ontdaan en enige dagen in een vat met houtskoolwater geweekt. Het schoongepoetste leer wordt daarna bewerkt met sap uit de tamarisk.

Ten zuidwesten van Erfoud ligt het palmenwoud van Tizimi. De oase wordt bevloeid door de rivieren Ziz en Gheris en door het grondwater dat aan de rand van de bergen wordt opgevangen en via ondergrondse kanaaltjes verder wordt geleid. De bewoners van de oase moeten een dagelijkse strijd voeren om verzilting van de grond te voorkomen soms echter moeten ze ook overstromingen keren. De opgeloste zouten die met het grondwater opstijgen, kunnen een verwoestende korst op de grond achterlaten, die alleen met ander water te verdrijven is. Het zout wint het echter vaak van de regen. Het probleem van verzilting speelt in alle oasen in het zuiden. Veel bewoners zijn daarom op zoek gegaan naar zekerder en beter betaald werk in de industrie van het westen en noorden, in het buitenland, en in de lood-, mangaan- en kobaltmijnen rond het Saghro-gebergte.

Rissani

Naar omvang is Rissani de tweede plaats van de oase. Een mooi versierde poort leidt naar de ksar van Rissani. De ksar werd door Moulay Ismaïl gesticht als laatste post van de bewoonde wereld. Nog steeds is Rissani een belangrijke marktplaats, waar drie dagen per week markt wordt gehouden, niet alleen voor de bewoners van de oase, maar ook voor mensen uit het verre zuiden. Deze komen per ezel of kameel met hun hele familie naar Rissani en brengen een tent mee om erin te overnachten alvorens de terugtocht te aanvaarden. Sinds de allervroegste tijden hebben in Rissani joden gewoond, die zich gespecialiseerd hadden in de handel, het graven van putten en het verwerken van leer en edelmetaal.

Tafilalt is de bakermat van de dynastie der Alawieten. Bij een ksar ten zuidoosten van Rissani bevindt zich de zawiya van Moulay Ali-Sharif, de vader van de eerste Alawietensultans. De zawiya werd in 1955 na een overstroming herbouwd.

In de woestijn

Dicht bij de zawiya liggen de resten van de oude stad Sijilmasa, dat van de 8ste tot de 14de eeuw een belangrijk handelscentrum was, waar karavanen uit alle richtingen samenkwamen. Er was toen een druk verkeer tussen de Maghreb en zwart Afrika. Volgens de 16deeeuwse reiziger Leo Africanus zou Sijilmasa gesticht zijn door een Romeinse generaal die de nederzetting ‘Sigillum Massae’ noemde. Anderen echter menen dat het gesticht is door Berbers van de stam Miknasa. De geograaf El-Bekri schreef in de 11de eeuw enthousiaste verhalen over de rijkdom van Sijilmassa en over de handel in goud en slaven. In de middeleeuwen was het de bloeiende hoofdstad van Tafilalt, maar in de 14de eeuw kwam er een eind aan de rijkdom en handel. Nomaden uit de woestijn plunderden de stad, die door Moulay Ismaïl werd herbouwd, maar in de 19de eeuw opnieuw ten prooi viel aan rovende stammen.

Het meest interessant in de omgeving zijn tegenwoordig de zandduinen van Erg Chebbi bij de plaats Merzouga. Wanneer het niet waait, is een overnachting en bijgevolg zonsondergang en zonsopgang in de duinen een bijzondere ervaring. Het is mogelijk in Merzouga te overnachten of vanuit Erfoud of Rissani over de onverharde wegen naar de duinen te rijden.

Figuig

De oase Figuig ligt ruim 400 km ten oosten van Tafilalt in de vallei van de Zousfana-rivier. De oase behoorde tot een groep oasen in Algerije. Sinds de tweede helft van de 19de eeuw is Figuig Marokkaans bezit, maar ook daarvoor al erkenden de bewoners de religieuze autoriteit van de Marokkaanse sultan. Vanuit Figuig ondernamen leden van Berberstammen plundertochten naar de oasen in Frans-Algerije. Het was het Franse leger verboden om de grens te passeren. Intern ging de strijd in de oase altijd om de rechten op het gebruik van het water – noodzakelijk voor de verbouw van de dadelpalmen.

De oase beslaat 20 km2, heeft een diameter van 6 km en omvat zeven ksoer: El-Labidate, El-Oudarhir, El-Maiz, Ouled Slimane, El-Hammam (twee ksoer) en Zenaga. De Zenaga-ksar in het zuiden is de grootste en is nog het meest intact. El-Hammam in het noordoosten is bijzonder vanwege de warmwaterbron waarin men kan baden. Er is een hammam voor mannen en een voor vrouwen.

De Dra-vallei

De Dra-vallei bestaat uit zes opeenvolgende oasen, die bestaan dankzij het water van de Dra-rivier. De oasen zijn achtereenvolgens Mezguita (rondom Agdz), Tinzouline, Ternata (rondom Zagora), Fezouata (rondom Tamgrout), Ktawa (rondom Tagounite) en Mhamid. De afstand van Ouarzazate naar Zagora, de belangrijkste plaats in de vallei, bedraagt 165 km. Het eerste deel daarvan loopt door de Jbel Saghro, een niet hoog maar wel moeilijk te doorkruisen gebergte. Niet de aankomst in Zagora, maar de tocht ernaartoe – de schoonheid van de ksoer tegen een horizon van dadelpalmen, de rivier en rotsformaties – is wat de Dra-vallei een bezoek waard maakt: Zagora kan vanwege de goede accommodatie dienen als uitvalsbasis en halte op weg naar de zawiya van Tamgrout en de zandwoestijn bij Mhamid.

Geschiedenis

Al lang voor het begin van de christelijke jaartelling werd de Dra-vallei bewoond door mensen die zich in de 1ste eeuw n.Chr. bekeerd zouden hebben tot het christendom; misschien stammen de hedendaagse bewoners die Haratin worden genoemd, van hen af.

Omstreeks dezelfde periode vestigden zich rondom Zagora ook joodse gemeenschappen. Een christelijk en joods koninkrijk met als zetel de Jbel Zagora wisselden elkaar af in de eeuwen voorafgaand aan de komst van nomaden uit het zuiden. De eerste moslims in deze streek waren kharejieten, maar vanaf de 10de eeuw kreeg het orthodoxe geloof de overhand. Tot na 1956 hebben joden zich in de vallei gehandhaafd. Velen onder hen waren rondreizende zilversmeden en leerbewerkers.

De Dra-rivier werd rond het begin van de christelijke jaartelling de ‘olijvenrivier’ genoemd, wat duidt op de betekenis van de verbouw van olijven. Nu wordt de vallei gedomineerd door de verbouw van dadelpalmen. In de vallei staat eenvijfde van het totale aantal dadelpalmen van Marokko. Een andere bron van inkomsten was tot in de 20ste eeuw de karavaanhandel. Al in de 10de eeuw werd de vallei opgenomen in de karavaanroute naar Timboektoe, hoewel niet in die mate als Sijilmasa in de Tafilalt. Het was vanuit de Dra-vallei dat in de 16de eeuw de Saadiërs als shurafa eerst de Sous en later heel Marokko veroverden. In de 17de eeuw was het de zawiya van Tamgrout die vanuit de vallei een invloedrijke positie in heel zuidelijk Marokko verwierf.

Vanaf de 18de eeuw drongen de veehouders waarmee de bewoners in de Dra-vallei handel dreven, zich steeds meer op. In ruil voor bescherming gingen zij een deel van de oogst van de landbouwers eisen en uiteindelijk vestigden zij zich ook in de oasen. Vooral de Aït Atta, een confederatie van een vijftal stammen die hun vee laten grazen rondom de Jbel Saghro, kreeg de overhand in de vallei. In het begin van de 20ste eeuw strekte het ‘grondgebied’ van de Aït Atta zich uit van de Dra-vallei tot de Tafilalt. De eenheid tussen de verschillende stammen was broos. Vlak voor de komst van de Fransen woedde er een ware oorlog tussen de verschillende eenheden om de rechten op de oasedorpen. De landbouwers waren hiervan de dupe. De Fransen ‘pacificeerden’ het gebied, onder andere door enkele ksoer te bombarderen!

De oude lemen ksoer liggen bijna zonder uitzondering van de weg af aan de rivier of te midden van de palmentuinen. De Fransen stichtten nieuwe centra buiten de oasen en langs de wegen. Na de onafhankelijkheid in 1956 kropen de bewoners uit hun schulp. De oude ksoer werden in toenemende mate verlaten voor nieuwe woningen buiten de muren. Enkele ksoer worden tegenwoordig door de overheid regelmatig hersteld om de mooiste exemplaren van de leemarchitectuur te behouden.

Van Ouarzazate naar Zagora

Aanvankelijk loopt de P31 door een bergachtig gebied (de Jbel Saghro), dat schijnbaar verlaten is. Het wordt echter door de bewoners van de omliggende dorpen gebruikt als weidegrond voor geiten en schapen. Bij het 70 km zuidelijker gelegen Agdz wordt de loop van de rivier Dra bereikt. Deze mondt na 1200 km uit in de Atlantische Oceaan. Na ruim 20 km kom je bij een pas, vanwaar (achterom kijkend) een uitzicht wordt geboden op Ouarzazate en (recht vooruit) over het dal van de Dra.

Een bord wijst na bijna 60 km naar de Cascades du Haut Dra, watervallen met hoge rotspartijen, bereikbaar over een onverharde piste. De Dra ontvangt haar water van de Dades en de Ouazarzate. Tegenwoordig zorgt de stuwdam Mansour Edahbi voor een regelmatige toevoer, maar nog in het recente verleden betekende een lange droogteperiode altijd een enorme catastrofe. Vooral aan het einde van de rivier, in Tagounite en Mhamid, bad men letterlijk in de drogere jaren dat het water zover zuidelijk zou reiken. In de jaren zeventig zijn in de gehele vallei met hulp van Bulgaarse ingenieurs betonnen irrigatiekanalen aangelegd.

Agdz is het bestuurscentrum van de oase Mezguita. In de omgeving zijn kasba’s en ksoer te bezichtigen. Het plaatsje heeft een aantal hotels aan het centrale plein. Vanuit Ouarzazate is het de eerste en laatste echte stop op weg naar Zagora. Pistes leiden naar de oasen ten westen en oosten van de Dra-vallei.

Het landschap ten zuiden van Agdz verandert onder invloed van de Dra, die wordt omzoomd door oleanders en hoge dadelpalmen. De oostkant wordt afgesloten door hoge bergen. De weg wordt dikwijls onderbroken door dorpjes, ksoer en kasba’s, waarvan de ksar van Tamnougalte, maar ook die van Taakilt, Timasla, Tinzouline en Tissergate de interessantste zijn. In het dorp Irchegui staat nog een grote verdedigingstoren van steen langs de weg.

Zagora

Zagora is evenals Ouarzazate een belangrijk Frans steunpunt geweest, wat aan een aantal gebouwen nog te zien is. Het is thans de laatste grotere plaats in het uiterste zuiden van het land, dicht bij de grens met Algerije. Dit is de reden waarom er nogal wat militairen in het stadje verblijven. De stad bestaat voor het grootste deel uit een lange straat waarlangs winkels en enkele goedkope hotels zijn gevestigd. Aan de overzijde van de rivier staan de meeste grote hotels en enkele campings.

Zagora heeft twee bezienswaardigheden. Op de Jbel Zagora staan de ruïnes van een vesting uit de tijd van de Almoraviden (11de eeuw), met muren en poorten. De vesting diende om de Sahara-handel te controleren. Een brug over de Dra voert naar de joodse kasba van Amezrou. Een winkelier heeft er nog een derde bezienswaardigheid aan toegevoegd ter herinnering aan de karavaanhandel: een verkeersbord met de tekst ‘Tombouctou, 52 jours’ en de knullige afbeelding van een kameel en berijder. Het toerisme heeft een belangrijke functie in Zagora. Er is een bescheiden quartier touristique en je wordt regelmatig uitgenodigd een kijkje te nemen in de souvenirwinkels in de hoofdstraat. Een andere bijzonderheid zijn de van palmbladeren gevlochten kamelen die kinderen je aanbieden (waarvoor een kleine vergoeding gepast is).

De zawiya van Tamgrout

Een korte voortzetting van de tocht naar het zuiden leidt naar Tamgrout, met een befaamde zawiya van de invloedrijke broederschap Naciriya. De zawiya werd in 1575 gesticht, maar het was Mohammed ben Nacir die de zawiya in de 17de eeuw tot een van de invloedrijkste in Marokko maakte. Nacir werd geboren in 1603, het jaar waarin Ahmed el-Mansour overleed aan de pest. Hij groeide op in een periode waarin diverse religieuze leiders het land onder één bewind trachtten te brengen. Als geestelijk leidsman en rechter wist Nacir zich te verzekeren van de steun van de landbouwers in de Dra. Via het verwerven van palmentuinen, de inkomsten van bedevaarten en de karavaanhandel groeide niet alleen de geestelijke rijkdom van de orde.

De ingang van het heiligdom heeft fraai beschilderde deuren. Binnen zijn graven van zeven heilige mannen en een heilige vrouw. Tamgrout heeft een grote bibliotheek bij de zawiya, die in 1956 bij toeval werd gevonden onder het huis van de stichter van de broederschap. Van de 60.000 boeken, zijn er nog ongeveer 5000 in Tamgrout. De rest is naar Rabat verhuisd. De collectie bevat onder meer bijzondere koranhandschriften op gazellenhuid uit de 13de eeuw.

Na Tamgrout gaat de weg opnieuw de uitlopers van de Jbel Bani over. Even buiten de stad is een hotel bij een eenzame zandduin (Tindouf). Na het passeren van de bergpas is er een uitzicht over de grote oase Ktawa met in de verte de watertoren van Tagounite en de minaretten van de belangrijkste dorpen (Nesrat en Beni Sbih).

Tagounite en Mhamid

Buiten straft de zon, straks komt de bus van CTM, terug van de souk in Tagounit… langzaam valt de middag door de mand, zand kruipt en treitert, kruipt en treitert…’ dichtte Cees Nooteboom in 1960. Hetzelfde gevoel bekruipt je ook nu nog in Tagounite en Mhamid. Tagounite is – sinds de Fransen het bestuur in de jaren dertig overnamen – het centrum van de oase Ktawa. Er is geen hotel en de soeks op donderdag en zondag zijn de spannendste gebeurtenissen van de week. Acht kilometer vóór Tagounite is wel bivouac ‘Ait Isfoul’, genaamd naar de nabijgelegen ksar, die weer is vernoemd naar een segment van de Aït Atta-stam. De bivouac is een camping en hotel met restaurant. Vanaf de autoweg – langs de weg staat een bord – is het 3 km over een onverharde weg de palmentuin in.

De grote ksar Beni Sbih was vroeger de belangrijkste van de oase: hier was de donderdagmarkt (die nu in Tagounite wordt gehouden), zoals Leo Africanus al in de 16de eeuw in zijn verslag noteerde.

Een excursie naar Mhamid is interessant vanwege de zandwoestijn die buiten het dorpje begint. Het is mogelijk met de auto, onder begeleiding van een gids die zich ongetwijfeld zal aanbieden, naar een zandduin te rijden, 7 km verderop. Leuker is echter die afstand te voet af te leggen. Het is sterk af te raden deze tocht zonder gids te ondernemen.

De route van Tagounite naar Mhamid leidt over de Foum-Mja-pas, waar op het hoogste punt een piste naar een necropool uit 800 v.Chr loopt. De bewoners noemen de honderden graven Portugees, zoals alles van voor de islam ‘Portugees’ wordt genoemd. Vlak voor Mhamid loopt de weg naar het dorpje Oulad Driss, waarvan de lemen huizen regelmatig worden bijgesmeerd, en die er dus blakend bij staan.