Stam, stad en staat 2
Over de vroegste tijd
Heel waarschijnlijk stond de wieg van de mensheid in tropisch Afrika. De eerste sporen van menselijk leven binnen de grenzen van het huidige Marokko dateren van zo’n 1,5 miljoen jaar geleden. Belangrijke vondsten van menselijke resten werden gedaan in de buurt van Rabat en Casablanca in Sidi Abderrahman en Dar es-Soltan. Een andere vondst van een tamelijk gave schedel dateert uit 1961 in de Jebel Irhoud ten noorden van Marrakech. Op tal van plaatsen zijn verder nog vondsten gedaan uit de oude steentijd, toen de mensen platte, ronde stenen, die ze langs de zee en rivieren vonden, als wapens en werktuigen gebruikten. Aan de gevonden gereedschappen valt een toenemende bewerking en specialisering af te lezen. Op basis van deze sporen is een beeld te vormen van de levenswijze van de eerste mensen in Marokko.
Marokko had in de oude steentijd een vochtig tropisch klimaat met de daarbij horende weelderige flora en fauna. Waarschijnlijk leefden er op Neanderthalers lijkende mensen die in hun levensonderhoud voorzagen door te jagen op klein wild en het verzamelen van vruchten. In een proces dat zich over meer dan een miljoen jaar uitstrekte, ontwikkelden deze eerste mensen het vermogen stenen werktuigen op simpele wijze te bewerken. De mensen veranderden eveneens: de homo sapiens, uitgerust met meer intellectuele vermogens dan zijn voorgangers, verscheen op het wereldtoneel. Er zijn sporen van kampen gevonden en graven in de vorm van tumuli (in de Dra-vallei en in de Gharb) of dolmens. Meest opvallende stenen grafmonument is dat van Mzoura, een steencirkel die al in de Oudheid een zekere faam genoot.
Als gevolg van het verdwijnen van het tropische klimaat waren de bewoners in de nieuwe steentijd (vanaf 4000 v.Chr.) genoodzaakt andere bestaansmogelijkheden te zoeken. Men ging dieren houden, voedingsgewassen verbouwen en, in verband met het opslaan van goederen, aarden kruiken voor huishoudelijk gebruik vervaardigen. Van verzamelaar werd de mens producent. Er zijn keramiek, molenstenen en resten van gedomesticeerde dieren gevonden.
Bronzen voorwerpen zijn er te weinig gevonden om met zekerheid iets over de verdere ontwikkeling van de samenlevingen in het huidige Marokko te zeggen. Uit deze tijd (2000 v.Chr.) en later dateren de rotsschilderingen in de Hoge Atlas en Anti-Atlas. Voor de eerste schriftelijke bronnen, waarmee Marokko de geschiedenis binnenstapt, moet de blik naar het oosten worden gewend.
De archeologische musea in Rabat, Tanger en Tetouan geven een goed inzicht in de vroegste geschiedenis van Marokko.
De Feniciërs
Uit schriftelijke verslagen van Griekse en Romeinse schrijvers valt op te maken dat vanaf de 7de eeuw v.Chr. Fenicische kooplieden, eerst uit Tyrus en Sidon (in het huidige Libanon) en later uit Carthago (bij het huidige Tunis), handel dreven op de kusten van Marokko. De Feniciërs stichtten eerst landingsplaatsen op weg naar Spanje, later handelsnederzettingen aan de kusten, zoals in het tegenwoordige Tanger, Melilla, Ceuta, aan de monding van de Bou Regreg en bij Larache aan de monding van de Loukos-rivier. In het midden van de 5de eeuw v.Chr. gaf de Carthaagse senaat Hannon opdracht voorbij de Straat van Gibraltar te varen om de mogelijkheid tot het stichten van nieuwe nederzettingen op de Atlantische kust te onderzoeken. Essaouira en Agadir werden onder andere geschikt bevonden voor het stichten van een factorij. Berbers traden als soldaten in dienst van Carthago, dat op zijn beurt de wijnstok en olijfboom in Marokko invoerde. De grootste metropool van de Oudheid ruilde in Marokko glas, aardewerk, kledingstukken en parfum tegen graan, olie, huiden en ivoor. Van de Carthaagse aanwezigheid resten tegenwoordig graven, munten, aardewerk en stenen met inscripties.
De Romeinen in Marokko
Mauretaanse koningen
Carthago kreeg in de eeuwen daarna te maken met de opkomst van Rome. Een eeuw van militaire strubbelingen tussen de twee supermachten van de Middellandse Zee werd in 146 v.Chr. in het voordeel van Rome beslecht. De stad Carthago werd met de grond gelijk gemaakt. De Romeinen namen de Fenicische handelsfactorijen aan de Noord-Afrikaanse kust over en stichtten enkele nieuwe.
In Marokko ontstond onder de bescherming én dreiging van Rome een bloeiende beschaving, die geworteld was in de inheemse samenleving die door de Fenicische aanwezigheid aan de kust onaangetast was gebleven. Inheemse koningen stonden aan het hoofd van een Mauretaans rijk. Sala (het huidige Rabat) was een vooraanstaande stad en ook de latere Romeinse plaatsen Lixus, Volubilis, Banasa en Thamusida waren al nederzettingen van enige betekenis. De welvaart was gebaseerd op de verkoop van wilde dieren aan het circus van Rome en de handel van vis, ivoor en huiden; buiten de steden leefden nomaden van de jacht. Juba II was de belangrijkste Mauretaanse koning; het archeologisch museum van Rabat toont een bronzen borstbeeld van hem. Juba, opgegroeid in de entourage van keizer Augustus, was gehuwd met een dochter van Cleopatra en Antonius. In de kleine halve eeuw die hij regeerde (25 v.Chr. tot 23 n.Chr.), werd de economie in hoge mate afgestemd op de behoeften van Rome. De romanisering in de steden nam een hoge vlucht. Steeds meer werd duidelijk dat de onafhankelijkheid van de Mauretaanse koningen van Rome schijn was. In 40 v.Chr. werd aan deze schijn een einde gemaakt: Marokko werd onderdeel van het Romeinse rijk.
Een Romeinse provincie
Romeins Noord-Afrika werd opgedeeld in twee provincies: Mauretania Caesariensis en Mauretania Tingitana. Deze laatste provincie beperkte zich tot de driehoek Sala-Volubilis-Tanger, met als hoofdstad Tanger. De Latijnse opschriften die zijn gevonden, tonen aan dat verscheidene Berberstammen, waaronder de Baquates, bondgenoten van Rome waren geworden. Een dergelijk bondgenootschap was de geëigende manier van Romeins militair bestuur om vijandelijke stammen aan zich te binden. De koningen kwamen onder Romeins gezag.
Ondanks de verdragen die Rome met enkele inheemse vorsten sloot, viel de kolonisatie van de kustvlakten en het binnenland niet mee, vooral door het verzet van sommige Berberstammen. Andere Berberstammen traden echter in dienst van de Romeinen om de Romeinse provincie te verdedigen tegen vijandelijke aanvallen uit het zuiden. De havensteden werden door middel van goede wegen met elkaar en met het binnenland verbonden en vanuit de havens werden graan, olijfolie, hout en huiden uitgevoerd, maar ook slaven, die door karavanen uit Afrika bezuiden de Sahara werden aangevoerd.
Ruïnes van Romeinse steden zijn voor het publiek toegankelijk, zoals Volubilis, Banasa, de veteranenkolonie die door keizer Augustus werd gesticht op de linkeroever van de Sebou, Thamusida aan dezelfde rivier, Lixus bij Larache en Tamuda bij Tetouan.
De Vandalen
Vanaf de derde eeuw raakte de Romeinse provincie in verval. Hiervan profiteerden de Vandalen, die in 429 onder leiding van hun koning Geiserik van Spanje overstaken naar Noord-Afrika. Ze verjoegen de Romeinen en ondernamen plundertochten door het land. De Vandalen waren op hun beurt door de Visigoten uit Spanje verjaagd. De Vandalen hielden flink huis in de voormalige provincie van het grote Romeinse rijk.
Het was een Byzantijn, veldheer Belisarius, die een eeuw later als vertegenwoordiger van het Oost-Romeinse rijk de Vandalen uit Marokko wist te verdrijven met het doel het oude rijk in ere te herstellen. De Byzantijnen kwamen echter nooit verder dan Tanger en Ceuta, van waaruit zij handel dreven met het binnenland. De inheemse Berbers boden krachtig tegenstand en toen aan het einde van de 7de eeuw de Arabische invasie begon, verdwenen ook de Byzantijnen, de erfgenamen van de Romeinen, uit het westen.
De islam verbreid
In het begin van de 7de eeuw gaf een jonge Arabische handelaar uit Mekka gehoor aan een goddelijke oproep op te treden als prediker van een nieuwe religieuze boodschap, de islam. Mohammed, de Profeet van God, wist in enkele tientallen jaren een grote schare moslims voor zich te winnen. Prediking, maar ook militaire middelen werden ingezet om de islam te verdedigen en uit te breiden. Na de dood van Mohammed zetten zijn opvolgers de strijd voort. In korte tijd werd een groot deel van het Midden-Oosten en Egypte veroverd. Daarna was het uiterste westen aan de beurt.
Okba ben Nafi is de naam van de militaire leider die uit hoofde van de kalief, de opvolger van de profeet, de islam verbreidde. In 683 vertrok Okba uit het Tunesische Kairouan naar het westen. Volgens de overlevering zou Okba zijn paard bij de Atlantische Oceaan een eindje in zee hebben gedreven en hebben gezegd: ‘Ik heb hier het einde van de aarde bereikt, ik kan de islam niet meer verder verbreiden.’ Na het vertrek van Okba’s leger zou de echte verovering van het land meer dan een halve eeuw duren. Het uiteindelijke succes van het kalifaat was verbonden met de strijd om de macht tussen de Byzantijnen en het kalifaat in het Midden-Oosten.
Strijd met Byzantijnen en Berbers
De islamiserings- en veroveringstochten maakten van het islamitische kalifaat een mediterrane macht. De strijd tegen de Byzantijnen, met hun hof in Constantinopel en handelsposten in Marokko, kwam in de veroveringspolitiek centraal te staan.
De invasie van Marokko in 705, de tweede na die van Okba, verliep zonder grote problemen. Alle door de Byzantijnen gecontroleerde kustplaatsen gingen over in Arabische handen. Militair leider Moessa ben Noessair onderwierp het grootste deel van Marokko en liet de islam verkondigen.
De bewoners lieten zich vlotjes tot het nieuwe geloof bekeren. De aantrekkingskracht van de islam lag, naast de doctrines, in de voordelen die bekering met zich meebracht, zoals het betalen van lagere belastingen en deelname aan de veroveringstochten. Maar al bekeerden de Berbers zich tot de islam, ze toonden ook hun onafhankelijkheidszin door een eigen richting na te volgen, namelijk het kharejitisme. Deze geloofsrichting, die nu nog in zwang is in enkele oasen in Algerije, gaat uit van de eigen verantwoordelijkheid en wil van gelovigen, ook in politieke kwesties. De strijd om religieuze en politieke eenheid was daarom nog niet beslecht.
Verovering van Spanje
Toen Marokko eenmaal bekeerd was, kon de volgende stap in de verbreiding van de islam worden gezet. In 711 stak een leger naar Spanje over onder leiding van Tarik ibn Zaid, een Berber en vrijgelaten slaaf. De berg waar ze na het oversteken van de zeestraat aan land gingen, werd naar hem Jebel Tarik, ‘Berg van Tarik’, genoemd. Later werd dit verbasterd tot Gibraltar. De Berbers veroverden Spanje en trokken de Pyreneeën over. In 732 werden de ‘Moren’ bij het Franse Poitiers tot staan gebracht en teruggedreven tot over de Pyreneeën. In Al-Andalous, het huidige Zuid-Spanje, ontstond in de eeuwen daarna rond de stedelijke centra Cordoba en Granada een bloeiende islamitische beschaving, waarvan Marokko de vruchten zou plukken.
Inlijving in het kalifaat
Marokko werd deel van de provincie Ifrikiya – die Tunesië en omstreken omvatte – als onderdeel van het islamitische kalifaat. De Arabieren gingen voortvarend te werk. Vooral via belastingen en het leveren van slaven diende het land bij te dragen aan de welstand van de Arabische stedelijke elite in de provincie en het hof van de kalief. In 739 leidde onvrede hierover tot een religieus geïnspireerde opstand. De opstand werd neergeslagen maar had tot gevolg dat de autoriteit van het kalifaat definitief was aangetast. In Marokko ontstonden verschillende onafhankelijke staatjes: in het zuiden, rond de nieuwe stad Sijilmasa in de oase Tafilalt, een kharejitisch staatje (Banu Midrar); langs de Atlantische kust onder leiding van de Barghawata-stam (met een eigen heilig boek); in het westen en noorden was het Moulay Idriss, een afstammeling van de profeet Mohammed, die de Berbers aldaar onder één gezag wist te krijgen. In tweede instantie her-stelde Idriss zelfs de eenheid in het gehele land, waardoor deze sharif wordt erkend als de stichter van het huidige Marokko.
Zes dynastieën op een rij
Nadat de islam in Marokko was verbreid en de autoriteit van het kalifaat in het oosten was weggevallen, werd de geschiedenis van het land vooral geschreven door de zes dynastieën die tussen 788 en 1912 hebben geregeerd. De eerste dynastie was die van Idrissiden, de laatste die van de Alawieten, de dynastie die na het koloniale intermezzo in de persoon van koning Mohammed VI nog altijd aan het bewind is.
Een rode draad in de historie vormen de snel opeenvolgende veroveringen van stedelijk Marokko door dynastieën van het platteland. Een tweede regelmaat is de wens van deze nieuwe machthebbers zich te bekleden met religieuze autoriteit. Tot slot zijn er de Europese veroveraars die in toenemende mate het verloop van de Marokkaanse geschiedenis gaan mee bepalen.
De Idrissiden, de eerste dynastie
Moulay Idriss I
In 788 ontvluchtte sharif Moulay Idriss de vervolgingen die de wisseling van de macht in het kalifaat in het Midden-Oosten met zich meebracht. Hij vestigde zich in het dorp Oulili, het vroegere Volubilis van de Romeinen. De Berbers namen hem gastvrij op, vanwege zijn vroomheid en nobele afstamming. Moulay Idriss was een achterkleinzoon van de Profeet. Hij onderrichtte de Berbers van het Zerhoun-gebergte in de islam en huwde een Berberse vrouw. De Berbers van de streek namen zijn geloof aan en erkenden hem als hun geestelijke en wereldlijke leider.
Idriss stichtte de stad Moulay Idriss als zijn residentie. Het kleine staatje was onafhankelijk van de kalief van Baghdad en wordt tegenwoordig gezien als de grondslag van de huidige staat Marokko. Idriss heeft er zelf niet lang plezier van beleefd, want drie jaar na zijn aankomst werd hij vergiftigd, op last van Haroen al-Rasjid, de kalief voor wie hij was gevlucht.
Idriss’ zoon was verantwoordelijk voor uitbreiding van het Idrissidenstaatje. Twee maanden na de dood van zijn vader geboren, werd Idriss II op elfjarige leeftijd staatshoofd. Hij bestreed de nog altijd aanwezige kharejieten in Marokko en slaagde erin het rijk aanzienlijk uit te breiden tot de Sous en het tegenwoordige West-Algerije. Bij de uitbreiding hoorde een nieuwe residentie. Dit werd de stad Fes, ten zuidoosten van Moulay Idriss. In de derde generatie verbrokkelde de eenheid van de Idrissiden. De oudste zoon Mohammed deelde in 828 het rijk op onder negen van zijn broers. Zelf resideerde hij in Fes. Bijna een eeuw lang zouden onderlinge twisten de verschillende staatjes in de ban houden.
De Almoraviden, de tweede dynastie
Onder de Idrissiden werd Marokko veroverd en bestuurd vanuit de steden. Na de teloorgang van de Idrissiden waren de stadsbewoners echter niet meer in staat om de eenheid in het land te bewaren. Berbertalige nomaden uit het westen van de Sahara namen de macht over.
Onder de naam van Almoraviden en onder de banier van een godsdiensthervormer uit Kairouan wilden de Berberstammen de orde in het land herstellen. Maar er waren ook economische redenen om op oorlogspad te gaan. Andere stammen hadden de passen en karavaanwegen bezet en belemmerden daardoor de handel van de Almoraviden met het noorden en de doortocht van hun kudden naar de weiden van de Atlas.
De naam Almoraviden is afgeleid van Al-Moerabitoen, ‘Mensen van de ribat’. De soldaten van de Almoraviden werden namelijk gehuisvest in ribats, klooster en kazerne tegelijk, waar ze gevormd werden tot vrome soldaten.
Verovering van Marokko en Al-Andalous
De Almoraviden begonnen hun opmars in het zuiden. Ze veroverden Sijilmasa in de Tafilalt, de Dra-vallei en de Sous. Vervolgens was het noorden aan de beurt. Yoessef ben Tashfin (1060–1106) ontpopte zich tot de machtigste Almoravidensultan. In 1069 veroverde hij Fes (1069) en in 1070 stichtte hij de nieuwe residentie Marrakech. Na deze successen werd Tashfin door de Moren in Spanje te hulp geroepen tegen de opdringende christenen. In plaats van hulp te bieden stak Tashfin de Straat van Gibraltar over om Spanje onder zijn eigen macht te brengen.
Door Tashfins verovering van Moors Spanje veroverden de Spaans-Moorse kunst en cultuur Marokko. Koebba al-baroudine in Marrakech is een van de vroegste voorbeelden.
Toenemende kritiek
Onder het bestuur van de in Andalusië opgegroeide zoon van Tashfin, Ali ben Yoessef (1106–1143), nam de kritiek op de Almoraviden toe. Deze richtte zich vooral op het gebruikmaken van christelijke huurlingen en de invoer van nieuwe belastingen. De religieuze kritiek was eveneens gericht op de prominente plaats van de stedelijke rechtsgeleerden. Naar Andalusisch voorbeeld adviseerden zij de regering over het te voeren beleid. Daarnaast hielden zij zich meer bezig met het letterlijk toepassen van de islamitische rechtsregels dan met de theologische en mystieke aspecten van het geloof: zo werd het werk van de grote theoloog en mysticus Al-Ghazali (1058–1111) op bevel van Ali verbrand. Hierdoor vervreemdden de Almoraviden van het gewone volk. Ongeveer dezelfde grief hadden de Almoraviden jegens de vrijzinnige Idrissiden gehad.
De Almohaden, de derde dynastie
Felste criticus van de Almoraviden was de geleerde Mohammed ibn Toemart (1080–1128). Volgens de overlevering zou Toemart tijdens een bezoek aan Baghdad Al-Ghazali hebben ontmoet, de geleerde wiens werk door de Almoraviden werd verbrand. Deze zou Toemart op het hart hebben gedrukt een einde te maken aan de goddeloze regering van de Almoraviden.
Terug in Marokko vestigde Toemart zich in Tin-Mal, een plaatsje in de Hoge Atlas. De Berbers aldaar gingen hem spoedig als een geestelijk leider zien. Toemart bracht zijn groeiende aantal volgelingen onder het oog dat een heilige oorlog tegen de Almoraviden noodzakelijk was. Hij voorzag zichzelf van een stamboom waaruit bleek dat hij van de Profeet afstamde en riep zichzelf uit tot mahdi, een messias wiens komst volgens de koran aan de Dag des Oordeels voorafgaat. Puriteinse zeden moesten worden hersteld, en de belastingen tot een minimum teruggebracht. Toemart verkondigde het dogma van de ondeelbare, persoonlijke God, van de tawhid, de eenheid Gods. Daarom kregen zijn volgelingen de naam ‘Al-Moewahidoen’, de unitariërs van de islam, door de Spanjaarden verbasterd tot Almohaden.
De landbouwers van de Atlas onderwierpen zich aan het strenge gezag in het nieuwe staatje, dat door tien wijze mannen onder leiding van Toemart werd bestuurd. Na zijn dood in 1130 erkenden ze de door hem aangewezen opvolger. Deze Abd-el-Moemene (1130–1163) versloeg de Almoraviden, veroverde in 1147 Marrakech en daarna Spanje en delen van Noord-Afrika. Moemene stelde een centrale regering in en zorgde voor rust en vrede in zijn rijk.
Culturele bloei
Stabiliteit en rust kwamen de culturele ontplooiing ten goede. Moemenes zoon, Yoessef Yakoeb (1163–1184), bevorderde als een ware mecenas wetenschap en beeldende kunsten. Ibn Roeshd (1126–1198), in het westen bekend onder de naam Averroès, schreef aan het hof van Yoessef zijn commentaar op Aristoteles, waarmee hij Europa (via Toledo) kennis liet maken met het werk van de Griekse filosoof. De derde sultan, Yakoeb el-Mansoer (1184–1199), verplaatste de residentie van Marrakech naar Rabat. De poort van de Oudaïa-kasba, de Koutoubia-moskee en de onvoltooide Hassan-toren werden in zijn opdracht gebouwd.
De bloeiperiode onder de Almohaden berustte op de handel en ambachten. Als bemiddelaar tussen zuidelijk Afrika en Europa trok Marokko handelaren aan uit Italië (Genua, Pisa en Venetië) en Frankrijk (Marseille). Karavanen trokken via Sijilmasa in de Tafilalt naar Mali. De steden Fes en Marrakech waren de economische centra.
De eenheid van het Almohadenrijk was echter kwetsbaar. Bedoeienenstammen van de Banu Hilal vielen het land binnen, stammen raakten weer in onderlinge strijd, de orthodoxie werd opnieuw aangetast en Spanje ging verloren door de nederlaag tegen de christenen bij Las Navas de Tolosa in 1212. De Almohaden waren bovenal niet in staat zich adequaat teweer te stellen tegen de afscheiding van Algerije en Tunesië en de opkomst van een nieuwe dynastie in Marokko, die der Meriniden. Beetje bij beetje viel het grootste rijk dat Marokko ooit zou kennen, uiteen.
De Meriniden, de vierde dynastie
De Banu Merin waren nomaden uit de steppen van Oost-Marokko. In het begin van de 13de eeuw maakten zij gebruik van de verwarring in het land om hun invloedssfeer over heel oostelijk Marokko tot aan de Rif en de Saïs rondom Fes uit te breiden. Pas nadat zij in 1244 in een slag tegen de sultan het onderspit dolven, ontstond het plan de Almohaden van hun macht te beroven. In een brede coalitie van stammen veroverden de Meriniden achtereenvolgens Meknes (1245), Fes (1248), Salé (1248) en ten slotte in 1269 Marrakech, het laatste bolwerk van de Almohaden. De eerste Merinidensultan, Aboe Yoessef Yakoeb (1258–1286), vestigde zijn residentie in Fes, waar hij in 1276 tegen de oude stad aan een nieuwe wijk liet bouwen: Fes el-Djedid.
De prille staatsmacht van de Meriniden werd in de regeerperiode van de eerste sultans bedreigd door een concurrerende dynastie, die der Zayaniden, en door de Banu Hilal-Arabieren. Deze binnenlandse strijd zorgde ervoor dat de Meriniden machteloos stonden tegen een nog grotere bedreiging, de reconquista van de christenen in Spanje. De verenigde legers van Castilië en Aragon veroverden Cordoba, Sevilla en Valencia en 250 jaar lang zou alleen het emiraat van Granada als een islamitisch eiland in een zee van christenen stand houden.
Afstammelingen van de profeet
In tegenstelling tot de twee vorige dynastieën waren de veroveringstochten van de Meriniden niet geïnspireerd door een religieuze doctrine. Via het toekennen van een voorname plaats aan shurafa, afstammelingen van de profeet, probeerden zij daarom alsnog hun positie te legitimeren tegenover de stedelijke elites. Sharifische families profiteerden van de verering door zich in Marokko te vestigen: de Saadiërs in de Dra-vallei en de Alawieten in de Tafilalt. Deze families zouden respectievelijk de vijfde en zesde dynastie van het land worden. Een opgestelde stamboom ‘bewees’ dat de Meriniden eveneens van de Profeet afstamden. Uit deze periode dateert de nationale viering van de geboortedag van de Profeet (maulid) en de verering van Idriss als grondlegger van de natie. De Meriniden introduceerden bovendien het medersa-systeem in Marokko. Een medersa of koranschool was een centrum waar docenten en leerlingen gehuisvest waren. De nadruk in het lesprogramma lag op het islamitische recht. Sultan Yoessef Yacoeb liet de eerste, Medersa es-Seffarin, in Fes bouwen. De macht van de Meriniden was een stedelijke aangelegenheid. Het platteland, en in het bijzonder het Atlasgebergte en de Rif, bleven onafhankelijk.
Portugezen aan de kust
Na de ‘gouden eeuw’ van de Meriniden (1268–1358) begon de desintegratie. De opmars van de christenen bleef niet beperkt tot Spanje. De Portugezen bezetten in 1415 Ceuta. Driekwart eeuw later waren in Portugese handen: Ceuta, Tanger, Asilah, Salé, Azemmour, Mazagan (El Jadida), Safi en Agadir. Ook de Spanjaarden kregen belangstelling voor Marokko, toen na 1492 de Moren voorgoed uit Spanje waren verdreven. Zelfs de islamitische emirs van Granada gingen zich met de interne problemen van Marokko bemoeien.
De Marokkanen verzetten zich tegen de passiviteit van de Meriniden, terwijl religieuze leiders opriepen tot een heilige oorlog tegen de indringers. In 1465 werd Abd-el-Haqq (1420–1465), de laatste der Merinidensultans, tijdens een opstand in Fes gevangengenomen en onthoofd. De verwante familie van Wattasiden kon de val van de Meriniden nog wat vertragen. Het waren uiteindelijk de Saadiërs die de Wattasiden versloegen en de basis legden voor een nieuwe dynastie.
De saadiërs, de vijfde dynastie
In de chaos die aan de komst van de Saadiërs als dynastie van Marokko voorafging, golden de shurafa, maraboets en soefi-broederschappen als de enige autoriteiten in het land. De bekendste soefi-leider in de Sous en Haha was Al-Jazuli. Een door hem samengesteld soefihandboek werd in Noord-Afrika beschouwd als het belangrijkste werk na de koran. De Saadiërs identificeerden zich maar al te graag met de leer van de grote Al-Jazuli.
De Saadiërs (1500–1650) waren een sharifisch geslacht uit de Dravallei. De maraboets van de Sous wezen de Saadiërs aan om de Portugezen uit Agadir te verdrijven. Met als basis de ‘karavaanhavens’ Tidsi en Akka en met behulp van het goud van Timboektoe veroverden zij inderdaad Agadir en het zuiden. Vervolgens versloegen zij ook de Wattasiden in Fes. In 1525 vestigden zij hun residentie in Marrakech, die zij in 1548 overbrachten naar Fes.
De Portugezen werden uit verscheidene kustplaatsen verdreven. In 1578 leden ze een verpletterende nederlaag tijdens de slag in de regio van Ksar-el-Kebir en Larache, die de Drie-Koningenslag wordt genoemd. Koning Sebastiaan van Portugal vocht er met zijn leger tegen de oude sultan Abd-el-Malik, die zijn neef Moulay Mohammed had onttroond. Daarom vocht deze aan Portugese zijde om zijn troon te heroveren. De Portugese koning sneuvelde op het slagveld, Moulay Mohammed verdronk in de Loukos tijdens zijn vlucht, en de overwinnaar, sultan Abd-el-Malik, overleed onder onduidelijke omstandigheden. Volgens overlevering werd hij vergiftigd door een Turkse bevelhebber van zijn leger.
Ironisch genoeg was juist Malik sterk beïnvloed door de Turken. De nabijheid van het Ottomaanse rijk vormde gedurende de gehele 16de eeuw een tweede buitenlandse dreiging voor Marokko. De Saadiërs hielden de Turken buiten het land, maar de turkisering aan het hof was er niet minder om. Onder Malik werd het leger op Turkse leest geschoeid; de sultan hulde zich in Turkse kleding, terwijl als teken van onderwerping in het vrijdaggebed de naam van de kalief in Istanbul werd uitgesproken.
Sultan Ahmed el-Mansoer
Malik werd opgevolgd door Ahmed el-Mansoer (1578–1603), bekend vanwege de verfraaiing van Fes en Marrakech die onder zijn bewind gestalte kreeg. Mansoer financierde een en ander met goud uit de Soedan. In 1591 had de sultan in een vier maanden durende veldtocht naar Timboektoe de controle over de goudhandel veilig gesteld. De intensivering van de handel met Europa verliep vreedzamer. Engeland, de Nederlanden en Frankrijk werden handelspartners.
Binnenlands was de positie van de Saaditische sultans niet onbetwist. De vooral uit Fes afkomstige religieuze geleerden – die onder de Meriniden en Wattasiden een prominente rol in het sultanaat hadden ingenomen – moesten niets hebben van de Saadiërs, die als shurafa genoeg aanzien hadden om zonder hun instemming te kunnen regeren.
Anarchie in Marokko
Na de dood van Mansoer in 1603 (door de pest) ontaardde de opvolging in een machtsstrijd tussen de drie zonen. Het gevolg was een 60 jaar durende periode van fitna of anarchie in het land. De maraboets en soefi-orden steunden de Saadiërs niet langer en de sharifische afstamming hielp hen ook niet meer. In plaats daarvan ontstonden er in het land onafhankelijke machtscentra rondom maraboets of soefileiders. De belangrijkste daarvan waren: de strijdbare Al-Ayachi in de Gharb; de orde van volgelingen van Al-Jazuli in Tazerwalt in de Sous; de zawiya van Dila in de Midden-Atlas. Vooral de laatste leek de macht van de Saadiërs te kunnen overnemen. Maar hoewel in 1646 de troepen van Dila de Alawieten in de vlakte van de Saïs versloegen, dolven ze uiteindelijk het onderspit tegen de Alawieten uit de Tafilalt.
De Alawieten, de huidige dynastie
Moulay-Ali-Sharif is de stichter van de zesde dynastie van Marokko, die van de Alawieten, die tot op de dag van vandaag het land regeert. Het vorstenhuis is genoemd naar Ali, de schoonzoon van de profeet, van wie zij afstammen. De Alawieten komen oorspronkelijk uit de Tafilalt-oase, ten zuiden van de Atlas. Net als de Saadiërs was hun oorspronkelijke aanzien gestoeld op hun eervolle afstamming van de Profeet. De verovering van het land begon bij hun zawiya, die ook nu nog in de Tafilalt is te vinden.
In 1666 veroverde de eerste sultan, Moulay Rasjid (1666–1672), Fes. De eerder genoemde zawiya van Dila, concurrent in de machtsstrijd, liet hij verwoesten en een andere concurrent, zijn eigen broer Mohammed, werd in 1669 door Rasjid verslagen. Ook de opvolging van Rasjid ging gepaard met interne vijandigheden. Als overwinnaar uit de strijd kwam Moulay Ismaïl (1672–1727), een neef die 55 jaar aan de macht zou blijven.
Moulay Ismaïl verplaatste zijn residentie naar Meknes, van waaruit hij de rust in het land herstelde en bovenal zijn bouwlust uitleefde. Met de Franse zonnekoning als grote voorbeeld, herschiep Moulay Ismaïl Meknes tot een statige residentie. De rust handhaafde de sultan door het instellen van een staand leger, de zwarte slavengarde of Abid el-Boekhari. De creatie van het slavenleger zorgde ervoor dat de sultan niet, zoals bij de voorgaande sultans het geval was geweest, afhankelijk was van de wisselvallige steun van de stammen in het land. Ook op religieus vlak benadrukte de sultan zijn onafhankelijkheid. Om zijn sharifische afkomst kracht bij te zetten liet hij in Fes het mausoleum van Idriss I en II bouwen.
Na de dood van Moulay Ismaïl
De dood van Moulay Ismaïl in 1727 bracht grote verwarring. Er braken paleisrevoluties en opvolgingstwisten uit: sultan Moulay Abdallah werd vijfmaal aangesteld en afgezet. De ware macht in deze 30 jaar lag bij de soldaten van het slavenleger. Zij bepaalden wie de sultanstroon mocht bestijgen. Vooral het noorden werd geteisterd door plunderingen. Later kwamen daar nog een langdurige droogte en een pestepidemie bij.
De anarchie leidde tot ingrijpende volksverhuizingen in het begin van de 18de eeuw. Riffijnen trokken naar de Saïs en Gharb, stammen in de Midden-Atlas naar de streek rondom Salé, Berbers uit de Anti-Atlas naar Chiadma, de streek tussen Essaouira en Safi, en Berbers uit de Hoge Atlas naar de oasen. In het noorden profiteerde Mohammed II (1757–1789) van de dreiging van de stammen om de orde te herstellen. Ook internationaal stond hij zijn mannetje. Hij verdreef de Portugezen uit Mazagan, maar de Spanjaarden hielden stand in Ceuta en Melilla. Door het afsluiten van handelsverdragen met verscheidene landen en de stichting van de nieuwe havenstad Mogador (Essaouira) nam Mohammed II de Atlantische handel in eigen hand.
Al sinds de 15de eeuw onderhield Marokko intensieve handelscontacten met Europa: van de Portugese en Spaanse handelsposten langs de Atlantische kust (Agadir, Azemmour, El Jadida) en langs de Middellandse Zeekust (Tanger, Ceuta, Melilla) tot aan de Hollandse kooplieden die regelmatig Marokko bezochten. In de loop van de 19de eeuw werden de contacten echter steeds onevenwichtiger. Marokko werd een speelbal van de Europese mogendheden.
Het protectoraat
Op 29 april 1827 sloeg de hoogste bestuursambtenaar van de Ottomaanse provincie Algerije de Franse consul met een vliegenmepper in het gezicht. Deze belediging was de aanleiding voor Frankrijk om in 1830 Algiers te bezetten. Frankrijk ondervond in de rest van het land veel tegenstand van verzetsstrijders die door Marokko met geld en wapens werden gesteund. Om de sultan te straffen voor de geboden steun beschoten de Fransen Tanger en Essaouira. Ze versloegen de sultan in 1844 bij het riviertje de Isly bij Oujda aan de Algerijnse grens. Dit was het begin van de koloniale opmars in Marokko.
Inzet van hoog diplomatiek spel
In de jaren na 1844 drongen de Europese mogendheden, met Frankrijk voorop, onweerstaanbaar Marokko binnen. Had het land in tegenstelling tot Algerije en Tunesië kans gezien uit handen te blijven van het Ottomaanse rijk, nu ontkwam het niet aan koloniale inlijving. In een ingewikkeld diplomatiek spel werd het sultanaat tussen 1880 en 1912 stap voor stap onderdeel van de Europese verdeling van de wereld. Marokko haalde in deze decennia regelmatig het wereldnieuws.
Eerst werd de Marokkaanse overheid in toenemende mate afhankelijk van Europese handelaren en overheden. Het land kon het niet stellen zonder buitenlandse leningen, maar was gedwongen in ruil daarvoor politieke en economische concessies te doen. Europese bankiers en diplomaten gingen de koers van het land bepalen. Europese handelaren verdienden kapitalen met de invoer van thee, koffie, katoen, suiker, tabak en ammunitie, en de uitvoer van wol, leer en mineralen.
Wie uiteindelijk Marokko mocht inlijven als koloniaal bezit, was in de jaren rond de eeuwwisseling nog geen uitgemaakte zaak. Spanje bezat enclaves aan de kust en wilde het gehele noorden inlijven. Frankrijk aasde op de rest van het grondgebied ter aanvulling op zijn koloniale rijk in Noordwest-Afrika. Vanwege de handel steunden Engeland en Duitsland de onafhankelijkheid van Marokko. In 1905 verklaarde de Duitse keizer Wilhelm II, na een rit door de straten van Tanger, dat hij niet kon toestaan dat de Duitse belangen in Marokko zouden worden geschonden. Als gevolg van het tumult volgend op het keizerlijke bezoek belegden diplomaten van betrokken landen een conferentie in het Zuid-Spaanse stadje Algeciras, waar – onder protest van de Marokkaanse sultan – over het lot van Marokko werd beslist. Frankrijk en Spanje verkregen een speciale positie in Marokko, zonder uitsluiting van de andere mogendheden.
Oriëntalisme
Een gesluierde vrouw rijdt voorbij op een brommer. Dat is grappig omdat wij geneigd zijn sluier en brommer als een tegenstelling op te vatten. De sluier zou staan voor oosterse traditie en de brommer voor westerse vooruitgang. Dit is een voorbeeld van een hardnekkige vorm van denken in tegenstellingen – tussen de cultuur en samenleving van Europa en die van de landen aan de overzijde van de Middellandse Zee – die oriëntalisme wordt genoemd.
Oriëntalisme is terug te vinden in de beeldende kunsten, architectuur, fotografie en film, muziek, literatuur én in reisgidsen. Geografische grenzen lijken er bij het oriëntalisme niet toe te doen. Zo wordt Marokko nogal eens ingedeeld bij het ‘Midden-Oosten’, terwijl het land toch duidelijk veel westelijker ligt.
De wortels van het oriëntalisme liggen in een ver verleden, toen christendom en islam onverzoenlijk tegenover elkaar stonden en Europa koloniale belangstelling kreeg voor de landen rond de Middellandse Zee. Tijdens de Verlichting in de 18de eeuw werd Noord-Afrika ‘Barbarije’ genoemd. De 18de-eeuwse Europeanen waren van mening dat de piraterij, de alleenheerschappij van de vorsten en het volkskarakter (onder invloed van de islam) de vooruitgang van het land tegenhielden. Tegenover het toenmalige idee dat de mensen aan de andere kant van de Middellands Zee onbeschaafd en gewelddadig waren, ontstond in de 19de eeuw een tweede stereotiep beeld. Kunstenaars gingen Noord-Afrika op schilderijen en in de literatuur afschilderen als een paradijselijke wereld waar overvloed, puurheid en vooral seksuele vrijheid nog te vinden waren. Eugène Delacroix en Henri Regnault zijn de twee bekendste oriëntalistische schilders uit deze tijd. Exotisch, sensueel en mysterieus waren de steekwoorden uit deze tijd. De muziek was ‘betoverend’, de steden ‘labyrintisch’ en de mensen ‘ondoorgrondelijk’.
Vergeefs binnenlands verzet
Het binnenlandse verzet nam de vorm aan van plunderingen en opstandjes. De bandiet Raissouni in het noordwesten, de pretendent Bu Himara in het noordoosten en el-Hiba in het zuiden staken in hun rebellie de sultan openlijk naar de kroon. In Europa was men vooral geschokt door aanslagen op buitenlanders. Frankrijk en Spanje grepen de aanslagen aan om in 1907 en 1909 enkele gebieden aan de kust en in het noorden te bezetten. De bevolking verweet sultan Abdelaziz dat hij het land aan Europa had uitgeleverd; hij werd afgezet. Zijn broer, Moulay Hafiz (1908–1912), volgde hem op. Toen het Franse leger naar Fes optrok om de voortdurende onlusten de kop in te drukken, was het opnieuw Duitsland dat hiertegen in verzet kwam. Om zijn woorden kracht bij te zetten, stuurde de keizer de kanonneerboot ‘Panther’ naar de haven van Agadir. Na deze ‘Panthersprung’ haalden de diplomaten het scenario van 1905 uit de kast. Een internationale conferentie zou uitsluitsel moeten geven over het lot van Marokko. Het resultaat was dat Duitsland de Franse rechten in Marokko erkende in ruil voor Kameroen. Op 24 maart 1912 werd sultan Moulay Hafid gedwongen de Conventie van Fes te tekenen, waarmee het Franse protectoraat over Marokko een feit werd.
De pacificatie
Spanje kreeg in 1912 het Rifgebied als protectoraat, met Tetouan als hoofdstad, een gebied van 22.000 km2 met ruim een miljoen inwoners. Bovendien verwierf Spanje definitief Ifni, een lapje grond aan de kust in het diepe zuiden. Tanger werd een internationale zone.
Eerste taak van Spanje en Frankrijk was de pacificatie van het land. Hierin was Frankrijk in 1923 voor het grootste deel geslaagd, in het zuiden echter pas in 1934 vanwege de heftige tegenstand van de bevolking. Bijzonder fel was de strijd in de Hoge Atlas, waar de Berbers van de Aït Atta-confederatie zich tot in 1933 bleven verzetten tegen de Franse overheersing. Spanje had veel last van de opstandige Riffijnen, die onder aanvoering van Abdelkrim het Spaanse leger vijf jaar bestookten vanuit de door hem gestichte Rif-republiek (1921–1926). Pas toen Fes werd bedreigd wisten de gecombineerde strijdkrachten van Spanje en Frankrijk onder leiding van generaal Franco en maarschalk Pétain de rebellen uit de Rif te onderwerpen.
Verdeel-en-heerspolitiek
De Franse bestuurders waren van mening dat wat zij het ‘traditionele Marokko’ noemden, zoveel mogelijk intact moest blijven. Het ‘moderne’ Marokko, le Maroc utile, zou als het ware terzijde van het reeds bestaande worden opgebouwd. Zo verrezen bijvoorbeeld naast de oude stadswijken nieuwe Franse wijken en kwam er naast het bestaande islamitische recht en Berberse gewoonterecht een derde, Frans georiënteerd, rechtssysteem. Ook bleef de sultan formeel staatshoofd, maar hij kreeg een Franse resident-generaal die hem terzijde stond. Inspirator van deze politiek was de eerste resident-generaal Lyautey, wiens ruiterstandbeeld nog altijd een centraal plein in Casablanca siert.
Onderdeel van Lyauteys politiek was het stimuleren van de Berbertaal en -cultuur. De Fransen beschouwden de Berbers als de rechtmatige bewoners van het land en de Arabischtalige bewoners als late indringers. Marokkaanse critici zagen echter in de Franse opvattingen vooral een politiek van verdeel-en-heers. De politici ontkenden immers de door de eeuwen heen gegroeide eenheid van de bevolking en de rol van de islam hierin. Dieptepunt was in 1930 het uitroepen van een decreet waarin het gewoonterecht van Berberstammen een officiële status kreeg. De islamitische rechtbanken zouden hierdoor buitenspel worden gezet. Het felle verzet tegen het decreet in de jaren dertig vormde de kiem van de nationalistische beweging in Marokko.
De onafhankelijkheidsstrijd
Na 1930 kwam in de steden een nationalistische beweging op. Er werd een nationalistische partij gesticht onder leiding van Allal al-Fassi. Na een aantal rellen in 1937 werd ze echter verboden; al-Fassi werd verbannen, talrijke anderen werden gearresteerd. Inmiddels had in 1927 de zestienjarige Sidi Mohammed ben Yoessef als Mohammed V de sultanstroon bestegen. De nieuwe sultan zou zich na enige aarzeling ontpoppen als een voorvechter van een onafhankelijk Marokko.
Na de Tweede Wereldoorlog werd de onafhankelijkheidsstrijd met nieuw elan voortgezet via de in 1944 opgerichte onafhankelijkheidspartij (Istiqlal). De sultan schaarde zich achter de partij en sprak de hoop uit dat de afschaffing van het protectoraat spoedig een feit zou zijn. Dit zou niet gebeuren dan na een felle strijd tusen 1950 en 1955. Arrestaties, rellen, brandstichting, ontbinding van de Istiqlal en verbanning van de sultan naar Madagascar brachten in deze jaren de verhoudingen tussen Franse bestuurders en de Marokkaanse onafhankelijkheidsstrijders op een dieptepunt. Pas nadat de Fransen, die behoud van de provincie Algerije boven het protectoraat Marokko stelden, de sultan uit ballingschap terughaalden, keerde de rust terug. Op 16 november 1955 hield Mohammed V een glorieuze intocht in Tanger. Zijn plaatsvervanger werd afgezet; de nieuwe sultan, en later koning, werd Mohammed V. Op 2 maart 1956 erkende Frankrijk de soevereiniteit van Marokko. Het protectoraat van 1912 werd afgeschaft en het noorden verenigd met de rest van het land.
Het koninkrijk na 1956
Kort na de onafhankelijkheid, in februari 1961, overleed koning Mohammed V. Hij werd opgevolgd door zijn nog jonge zoon Hassan. Koning Hassan II zou Marokko met krachtige en harde hand ombouwen tot een moderne natie.
De eenwording van het land
Marokko had tussen 1912 en 1956 ingrijpende veranderingen ondergaan op het gebied van de economie en infrastructuur. Door de aanleg van autowegen, spoorlijnen en telefoonverbindingen werd het land ‘opengelegd’ en werkelijk verenigd. De kennismaking met de Europese gezondheidszorg zorgde voor een sterke daling van de sterfte met als gevolg een snelle bevolkingsgroei. De trek naar de steden kwam in deze periode op gang. Frans werd de lingua franca van de Marokkaanse elite, steden veranderden van karakter, de landbouw werd gemechaniseerd en met de exploitatie van de minerale rijkdommen werd een begin gemaakt. Helaas profiteerde het groeiende proletariaat op het platteland en in de krottenwijken van de grote steden nauwelijks van deze ontwikkelingen.
Na de onafhankelijkheid werd dit dubbelzinnige moderniseringsbeleid voortgezet. De trek naar de steden noodzaakte tot de bouw van grootschalige nieuwbouwwijken. De landbouw, en hiermee de export van de bekende zuidvruchten, werd via de grootschalige bouw van stuwdammen bevorderd. Maar de regionale en sociale ongelijkheid nam eveneens toe. De groei van de economie hield geen gelijke pas met de bevolkingstoename. Voor de aanwassende jeugd, geschoold of ongeschoold, was geen plaats in de landbouw noch op de stedelijke arbeidsmarkt. Migratie naar Europa was in de jaren zestig voor velen de enige oplossing.
Ook de politieke verhoudingen gaven reden tot gemor. Om te beginnen hadden de voormannen van de nationalistische beweging zich de onafhankelijke staat heel anders voorgesteld. Zij kregen geen ruimte de nieuwe opvattingen over Arabisch nationalisme en de plaats van de islam in het openbare leven uit te werken. In feite was immers het sultanaat in iets andere vorm voortgezet. Door de instelling van het erfelijke koningschap verkreeg de koninklijke familie zelfs een sterkere positie dan ooit tevoren. Koning Hassan II zwakte de macht van het staatshoofd in eerste instantie wat af door het land een grondwet te schenken en vrije verkiezingen voor het parlement uit te schrijven. Al snel echter, op 8 juni 1965, kondigde de koning voor het gehele land de uitzonderingstoestand af. In Parijs ‘verdween’ oppositieleider en balling Mahdi ben Barka onder verdachte omstandigheden. De koning trok alle macht naar zich toe, omdat er door de onderlinge politieke verdeeldheid geen goede eenheidsregering zou zijn te formeren. Dit argument – dat de sterke positie van de koning voorwaarde is voor eenheid en stabiliteit in het land – zou in de jaren hierna vaker opklinken. Het land zou vanaf de jaren zeventig geregeerd worden door de koning, met aan zijn zijde opeenvolgende ‘sterke mannen’ als generaal Oufkir, kolonel Dlimi en minister van Binnenlandse Zaken Basri.
Het verzet tegen de politieke verhoudingen liep uit op twee aanslagen. In juli 1971 probeerden zwaarbewapende troepen onder leiding van hoge officieren de koning te doden in zijn paleis te Skhirat bij Rabat. De staatsgreep mislukte door het optreden van koningsgezinde troepen onder leiding van Oufkir. In 1972 werd het vliegtuig waarmee Hassan II vanuit Parijs naar zijn land terugkeerde door drie straaljagers beschoten, maar de gezagvoerder wist het toestel aan de grond te zetten. Oufkir bleek ditmaal zelf achter de aanslag te zitten. De generaal overleefde de staatsgreep niet. Zijn gezin werd onder erbarmelijke condities gevangengezet.
De Groene Mars
Een buitenlandse kwestie bleek nodig om de politieke eenheid te herstellen. Spanje had aan het einde van de jaren zestig afstand gedaan van de Westelijke Sahara. Marokko meende recht te hebben op het gebied en wees de door een nationalistische beweging, het Frente Polisario, nagestreefde eigen staat van de hand. De Groene Mars herstelde iets van de autoriteit en het aanzien van de koning. Marokko heeft een groot deel van de Sahara ingenomen en ontwikkeld. De juridische strijd over het gebied werd door de Mars niet beslist. Ondanks de bemoeienis van de VN is er tot op de dag van vandaag geen uitsluitsel over de vraag wie soevereiniteit heeft over de Westelijke Sahara.
De 38 regeringsjaren van Hassan II
Koning Hassan II overleed in 1999. Al snel werd onder de hoede van de nieuwe koning, zijn zoon Mohammed VI, het plan opgevat om een zogenaamde waarheids- of verzoeningscommissie in te stellen. Het bood slachtoffers of hun nabestaanden de gelegenheid zich in het openbaar uit te spreken over de harde hand die hen had getroffen in de ‘loden jaren’, de 38 regeringsjaren van Hassan II. Ook vormde het de opmaat naar een schadevergoeding. De Marokkaanse overheid heeft altijd hard opgetreden tegen andersdenkenden op religieus, cultureel en politiek gebied. Ook was er in een poging rust en orde te scheppen na studentenrellen en broodoproeren veel willekeur in de vervolging van de eigen burgers. Een groot aantal mensen werd vastgezet onder erbarmelijke omstandigheden in ‘geheime’ gevangenissen. Marteling van gevangenen was gewoon. Dit kon ook prominenten als de Oufkirfamilie treffen. Er is wel discussie over de vraag in hoeverre de loden jaren de toenmalige vorst persoonlijk zijn aan te rekenen.
Nieuwe tijden?
Mohammed V beloofde bij zijn aantreden een nieuwe weg in te slaan. Politieke gevangenen werden vrijgelaten en ballingen weer welkom geheten. Abraham Serfaty en de familie van de in 1965 verdwenen Ben Barka keerden onder grote aandacht terug naar Marokko. De koning bleek vooruitstrevende gedachten te hebben over de positie van de vrouw. Er lijkt inderdaad sprake te zijn van een politieke lente, al worden sommige instrumenten, waaronder het publicatieverbod, nog altijd nu en dan van stal gehaald. Problematisch is het islamitisch fundamentalisme. Marokko, zo werd lange tijd gedacht, zou door de religieuze status van de koning (in tegenstelling tot bijvoorbeeld Tunesië) geen sterke aanhang voor het fundamentalisme kennen. Na een aanslag in Casablanca in 2003 en de aanslag in Madrid in 2004 waarbij Marokkanen betrokken waren, weten we dat dit een misvatting was.
Een ander urgent probleem dat in Europa de aandacht trekt, is de positie van Afrikanen die vanuit Marokko wanhopige pogingen ondernemen om Europa binnen te komen. De opvanggelegenheden zijn niet toereikend om iedereen een menswaardige opvang te bieden. Mede door beide kwesties is Marokko nauwer dan ooit betrokken geraakt bij de Europese Unie.