Tanger en het noorden 6
Via een snelle overtocht vanuit Algeciras of als een etappe in een cruise. Dat was lange tijd de manier waarop Tanger door reizigers werd bezocht. Nu veel mensen in Casablanca aankomen, wordt de stad vaker overgeslagen. Dat is jammer, maar past wel een beetje bij de stad die buiten het kwartet koningssteden valt en waar de status aparte die de stad in de koloniale tijd kende, nog altijd voelbaar is. Direct ten zuiden van Tanger is een stad die wel tot de traditionele reisbestemmingen behoort, Chechaouen, een tegen de heuvels gebouwd heilige stad. Bovendien ligt Tetouan er, een stad die verdient ertoe te gaan behoren.
Tanger onderhoudt een nauwe band met het omringende platteland, zoals te zien is op markten die grotendeels bevolkt worden door vrouwen met grote, breedgerande en met pompoenen versierde hoeden. Zij zijn afkomstig uit de Rif, de noordelijke kuststreek van Tanger tot Oujda. Samen met de Jebala in het westen en de Beni Snassen in het oosten bepaalt het Rifgebergte het landschap in het noorden. De hoogteverschillen – de Jbel Tidiqine meet 2450 m –, de weinige neerslag en de steile kust maken het een moeilijk bewoonbaar gebied. De streek kent dan ook een lange traditie van arbeidsmigratie naar Europa, Algerije en de andere delen van Marokko. Aan de mediterrane kust zijn wel enkele stranden met uitgebreide toeristische faciliteiten. Oujda en Taza zijn de belangrijkste steden in Oost-Marokko.
Tanger
Wie per boot of vliegtuig Tanger nadert, ziet
een witte en geelachtige massa van huizen oprijzen met daarbovenuit
een roodbruine kasba en vierkante minaretten. De stad ligt tegen
een 70 m hoge heuvelrug opgebouwd, hoog boven de Straat van
Gibraltar aan een wijde baai. Het is vanwege dit hoogteverschil dat
sommige reizigers de medina als de mooiste van heel Marokko
betitelen. De oude stadswijk (medina) is ook flink
verwarrend. De Amerikaanse schrijver Paul Bowles (
pp. 128-130), die meer dan 40 jaar in de stad
heeft gewoond, schreef in een van zijn romans dat de straten er
leken op kronkelgangen uit dromen: ‘Het was onmogelijk om ze te
zien als straten of zelfs stegen. En de huizen leken ontstaan te
zijn als planten, chaotisch, zonder voorgevel, topzwaar, uit elkaar
ontsproten.’ Verdwaald raken in de medina heeft zijn eigen
charme, maar voor een snel bezoek aan de kasbamusea en het museum
van de Amerikaanse Legatie is het te verkiezen een route te volgen
buiten de oude wijk om, via de Grand Socco, het centrale plein dat
oude en nieuwe stad met elkaar verbindt.
Tanger
Klik op een van de volgende deelkaarten voor een vergroting:
linksboven, rechtsboven, linksonder en rechtsonder.
Geschiedenis
Omdat Tanger buitengewoon strategisch aan de Straat van Gibraltar ligt en de verbindende schakel was tussen de karavaanhandel uit het zuiden en het islamitische Spanje, is Tanger tot aan 1956 een gewild bezit geweest. De naam van de stad Tanger, door Marokkanen Tanjah genoemd, zou volgens overlevering zijn afgeleid van Tinga, de vrouw van de stichter van de stad, Antaeus, de zoon van Moeder Aarde en zeegod Poseidon. De Feniciërs stichtten een handelsnederzetting op de plaats waar zich toen de nederzetting Tinga bevond. De Romeinen maakten daar Tingis van toen ze in het jaar 42 de stad tot hoofdstad van de Romeinse provincie Mauretania Tingitana uitriepen.
Ook in de meer recente geschiedenis bleef de overzijde van de Middellandse Zee het lot van de stad bepalen. In 1415 kwam de stad aan Portugal, in de 16de eeuw aan Spanje en daarna weer aan Portugal, dat in 1661 Tanger als bruidsschat afstond aan de Portugese prinses Catharina van Braganza bij haar huwelijk met de Engelse koning Karel II. Drieëntwintig jaar behoorde Tanger aan Engeland, een episode waaraan het museum van de Amerikaanse Legatie aandacht besteedt. De Engelsen verwoestten de stad echter grondig, toen ze haar in 1684 moesten overgeven aan de sultan van Marokko, Moulay Ismaïl. Deze herbouwde de stad en bouwde een paleis in de kasba. De bloei van Tanger was echter voorbij; in 1800 telde de stad slechts 5000 inwoners. In de loop van de 19de eeuw werd Tanger in toenemende mate bevolkt door Europeanen die profiteerden van de handel die Marokko met handen en voeten aan Europa zou binden. Na de opdeling van het land in een Franse en Spaanse zone in 1912 werd Tanger uitgeroepen tot internationale zone. Deze periode duurde tot 1956. Het internationale karakter is bewaard gebleven in de straatnaambordjes die hier drietalig zijn: Arabisch, Frans en Spaans.
De tuin der Hesperiden
De kust bij Tanger staat centraal in een fabel over de Griekse held Herakles. In het kader van zijn twaalf werken moest hij gouden appels plukken in de tuin van de Hesperiden, de vier ‘dochters van de avondster’. De tuin lag in een land buiten de straat van Gibraltar, waar Herakles al eerder de ‘zuilen van Herakles’ had geplaatst (de rotsen van Gibraltar en Ceuta) en waar Atlas het gewicht van de hemel droeg. De tuin werd beschermd door een honderdkoppige draak, maar op verzoek van Herakles was Atlas ertoe bereid de Hesperiden te vragen de gouden appels aan Herakles te schenken. Herakles moest zolang zijn zware vracht overnemen. Bevrijd van zijn last, wilde Atlas bij terugkomst de hemel niet meer van Herakles overnemen. Onze slimme held was bereid de taak van Atlas op zich te nemen, mits Atlas nog eenmaal het gewicht zou willen dragen zodat hij even kon uitrusten. Vervolgens vertrok de held met de gouden appels.
Tussen de oude en nieuwe stad
De Place de France is het centrum van de nieuwe stad. Daar waar het drukke plein samenkomt met Boulevard Pasteur is een terras waar kanonnen (onder andere uit Amsterdam) op zijn geplaatst. Het plein biedt uitzicht over de medina en de bocht van Tanger. Van het plein loopt de weg links naar beneden naar de Grand Socco. Halverwege is Gallerie Delacroix met wisselende tentoonstellingen, een onderdeel van het Franse cultureel centrum.
De Grand Socco is een groot, druk plein, waar in de Romeinse tijd waarschijnlijk het forum lag. Het plein heet nu eigenlijk Place du 9 avril 1947, naar de dag waarop Mohammed V een gedenkwaardige toespraak hield over de onafhankelijkheid van Marokko. Dit plein is de verbindende schakel tussen de medina en de ville nouvelle. Het plein wordt doorsneden door een weg en een plantsoen. Handelaren hebben meestentijds bezit genomen van het plein. Elektriciens en loodgieters bieden er hun diensten aan. Aan de getoonde voorwerpen zie je wat hun specialiteit is. Het plein wordt aan één zijde geflankeerd door een al te overdadig gedecoreerde moskee, de Sidi Bouabidmoskee uit 1917. Aan de andere kant staat de Cinema Rif.
Recht tegenover de bioscoop staat een witgekalkte poort, afgezet met groene tegels. Deze poort biedt toegang tot de Rue de l’Italie en de Rue de la Kasbah naar de kasba van Tanger. De straat naast de poort is de Rue es-Siaghin, die wordt betreden via Bab Fahs. Deze straat leidt naar het hart van de medina, de Petit Socco, ook wel Place Soek Dakhil (‘binnenste soek’) genaamd. In de Spaanse tijd heette het weer anders, Zoco Chico. De derde toegang vanaf de Grand Socco is die van de grote overdekte markthal, waar vlees en groentes worden verkocht. De hal loopt ver door en heeft uitgangen aan de Rue es-Siaghin en de Rue Salah Eddine el-Yacoubi.
De Rue es-Siaghin huisvest, zoals de naam aangeeft, veel goudjuweliers. Keizer Wilhelm II reed in omgekeerde richting (van zee naar Grand Socco) door deze straat bij zijn geruchtmakende bezoek aan Tanger in 1905. Op nr. 58 is een ruimte van een oude fondoek omgebouwd voor winkeltjes. Op nr. 51 staat een kerk uit 1880 die men wel de Spaanse kathedraal noemt. Op nr. 41 is de sierlijke maar verwaarloosde entree van een rechtbank. De Petit Socco is zo ‘petit’ dat je er haast ongemerkt voorbij loopt. Van hieruit loopt een tweede route naar de hoog gelegen kasba (linksaf via de Rue des Chrétiens en de Rue ben Rasisoul) door de medina. Rechtdoor gaat de Rue es-Siaghin, die hier Rue de la Marine gaat heten, verder naar de Grote Moskee en de zeezijde van de medina. De moskee werd na het vertrek van de Engelsen in opdracht van sultan Moulay Ismaïl gebouwd op de plaats van een christelijke kerk. In de Romeinse tijd stond op dezelfde plek ook al een tempel van Neptunus.
Aan het einde van de straat staat het bastion Bordj el-Marsa met een terras dat uitzicht biedt over de haven en de zee. Even verderop is Bab el-Bahr (Zeepoort), de entree tot het havengebied.
De Amerikaanse Legatie
Door vanaf Place de France rechts naar beneden
te lopen, kom je via de Rue Portugal voor de ‘Amerikaanse trap’.
Deze witte dubbele trap is de entree tot de smalle medinastraat
waar het museum van de Amerikaanse Legatie is gehuisvest. De entree
in de medinamuur is speciaal gemaakt om het de Amerikanen mogelijk
te maken ook ’s nachts zonder problemen thuis te komen (en niet de
hele medina te hoeven doorkruisen). Hier was vanaf 1821 de
diplomatieke vertegenwoordiging van de Verenigde Staten gevestigd
in een gebouw dat een gift was van de Marokkaanse sultan. Na de
verhuizing naar Rabat is het niet van de hand gedaan maar omgebouwd
tot school en later museum. Het gebouw is formeel het oudste bezit
van Amerika buiten de landsgrenzen en het geldt als National
Historic Landmark. Het museum heeft een gevarieerde collectie, die
geheel uit giften is opgebouwd; het recentst zijn die van het
voormalige Forbes-museum in Tanger. De miniatuur-opstelling van de
Slag van de Drie Koningen van dat museum zal een plaats krijgen op
de bovenverdieping van het museum. Interessant
zijn vooral de historische getuigenissen van de
Amerikaans-Marokkaanse betrekkingen, de kunstcollectie en de
herdenkingszaal ter ere van Paul Bowles (
zie onder). De zalen zijn bovendien zo
waarheidsgetrouw mogelijk heringericht.
Historische documenten
Direct bij de ingang is een vitrine met twee brieven van sultan Moulay Ismaïl (1788) en George Washington (1789). Langs de trap omhoog zijn foto’s opgehangen van Amerikanen in Marokko. Op een ervan ontmoeten Ronald Reagan en Hassan II elkaar. In de benedenruimte bij de bibliotheek hangen bijzondere foto’s van de ontmoeting van Roosevelt, Stalin en Churchill tijdens de Tweede Wereldoorlog in Casablanca. Aardig is ook een brief, in de grote vergaderruimte op de eerste verdieping, waarin de consul verslag doet van zijn wanhopige pogingen een sultansgeschenk in de vorm van twee levende leeuwen af te slaan. Hier hangen ook exemplaren uit de historische kaartencollectie. Enkele van de mooiste zijn van Nederlands-Belgische 16deen 17de-eeuwse makelij (Ortelius en Mercator).
Paul Bowles, een New Yorker in Tanger
Een groot schrijverstalent en een geweldig verlangen tot reizen: dat zijn de twee constanten in het woelige leven van de Amerikaanse schrijver en componist Paul Bowles. Beide komen samen in The Sheltering Sky (‘Het dak van de hemel’), de roman die in 1949 in één klap zijn naam vestigde als briljant vertolker van het sombere levensgevoel van de naoorlogse generatie. De roman volgt een Amerikaans echtpaar op hun reis door Noord-Afrika, hun ontmoetingen met medereizigers en met de lokale bevolking. Het boek is te lezen als een spannende avonturenroman over de Amerikaanse Kit Moresby die onverhoopt in de harem van de Toeareg belandt. De avonturen van Kit en haar man Port in de Sahara verbleken echter bij hun innerlijke avonturen: de roman gaat op een tweede niveau over de wederzijdse vervreemding van Kit en Port. Dat het echtpaar in The Sheltering Sky constant onderweg is, weerspiegelde niet slechts de levensloop van Paul en Jane Bowles, maar verbeeldde het gevoel van onthechting dat ook minder reislustige tijdgenoten herkenden. De schrijvers van de Beat Generation, waartoe Bowles naast Jack Kerouac, Allen Ginsberg en William S. Burroughs soms wordt gerekend, hadden duidelijk een snaar geraakt bij jongeren die zich verzetten tegen het optimisme en burgerdom in het naoorlogse Amerika.
Paul Frederic Bowles wordt geboren in 1910 in New York. Al op jonge leeftijd blijkt hij hevig geïnteresseerd in de letteren. Hij manifesteert zich als tienerdichter en publiceert op 16-jarige leeftijd zijn eerste gedicht. Na een korte studie vlucht hij in 1928 van de universiteit én van zijn ouders naar Europa. Daar maakt hij kennis met Gertrude Stein, die hem aanraadt Marokko te bezoeken. In 1930 keert Bowles terug naar de schoolbanken om muziekcompositie te studeren bij Aaron Copland. Hierop volgen betrekkingen als muziekrecensent en theatercomponist. Een huwelijk in 1938 met schrijfster Jane Auer geeft zijn leven een nieuwe wending. Geïnspireerd door Janes werk probeert Bowles zijn geluk als prozaschrijver, eerst met korte verhalen en daarna met zijn eerste roman, The Sheltering Sky. Het succes van deze roman stimuleert hem tot nog twee romans met Noord-Afrika als decor: Let it come down (1952) over een Amerikaanse kantoorklerk die ten onder gaat in het hem onbekende Tanger, en The Spider’s House (1955) over de onafhankelijkheidsstrijd in Fes.
Twee jaar voor zijn doorbraak als schrijver had Bowles al besloten definitief terug te keren naar Marokko. Samen met zijn vrouw koopt hij een huisje in de medina van Tanger. Hun verblijf trekt tal van andere kunstenaars naar de stad: Ginsberg, Truman Capote, Francis Bacon en Gore Vidal zoeken het schrijversechtpaar op in Tanger. Burroughs schrijft er onder invloed van allerhande hallucinerende middelen zijn bekendste werk, The naked lunch. Bowles zelf zit ook niet stil. Bij tijd en wijle pakt hij zijn koffers om naar India of Mexico af te reizen. Marokko blijft echter een speciale plaats behouden in zijn leven en werk: hij reist met een beurs kriskras door het land om volksmuziek op te nemen in afgelegen gebieden, op marktpleinen en bergdorpjes, en hij brengt de volksliteratuur voor het voetlicht door de volksverhalen van Mohammed Mrabet en Larbi Layachi op te schrijven en te vertalen. Bowles’ vertaling van Hongerjaren geeft de ook in Nederland bekende roman van Mohammed Shoekri een internationaal podium.
Als in 1973 na een lang ziekbed zijn vrouw Jane overlijdt, zegt Bowles geen reden meer te hebben nog langer verhalen en romans te schrijven. De laatste jaren van zijn leven slijt hij in relatieve eenzaamheid in een buitenwijk van Tanger. Op 18 november 1999 overlijdt Paul Bowles er in het plaatselijke ziekenhuis.
De kunstcollectie
Via een trapje kom je van de vestibule in de eigenlijke woning. In de hoek is de oude safe nog in de muur ingebouwd. Deze en de volgende zaal zijn ingericht onder de noemer ‘Artists and Morocco’. De werken van Marokkaanse en Europese en Amerikaanse kunstenaars zijn bijeen gebracht door Marguerite McBey, een Amerikaanse schilder die met de Schotse schilder James McBey was getrouwd. De McBeys zijn vanzelfsprekend goed vertegenwoordigd, vooral in de eetkamer op de eerste verdieping. Bij de collectie beneden is een Oskar Kokoschka (Marrakesh souk), een kledingschets voor een theaterstuk van Yves Saint Laurent (geboren in Algerije en woonachtig in Marrakech) en een mooie Hand of Fatima van Mohammed Mrabet (die verderop in het museum terugkeert als de door Bowles vertaalde verhalenverteller). Op de eerste verdieping hangen ook nog twee folkloristische aquarellen van Eugène Delacroix uit 1850. Het werk van de Marokkaanse kunstenaars laat de twee uitersten zien in de stijl van moderne schilders: van totale abstractie (Ahmed Yacoubi) naar naïef figuratief (Mohammed Naciri). Bijzonder is het werk van Mohammed Ali Rbati, Marokko’s eerste moderne kunstschilder.
Paul Bowles
De Amerikaanse schrijver en componist Paul
Bowles (
pp. 128-130) heeft het
grootste deel van zijn leven in Tanger gewoond. Ter ere van Tangers
beroemdste letterkundige inwoner is bij de bibliotheek een kamer
ingericht met memorabilia die door Bowles zelf vlak voor zijn dood
werd ingewijd. Hij was op tijd om zich uit te spreken tegen het
laten horen van zijn muziekcomposities in de kamer. Er valt nu in
stilte te genieten van gesigneerde exemplaren van zijn boeken,
foto’s van Paul en Jane Bowles met literaire vrienden als Mrabet en
Tennessee Williams.
LEGATIEMUSEUM. Toegang is gratis (aanbellen). Een donatie
is mogelijk in een bus bij de deur. Geopend: ma.–vr. 10–13 en 15–17
uur.
Naar de kasba
Behalve via de nauwe steegjes en pleintjes van de medina (vanaf Petit Socco: Rue des Chrétiens-Rue ben Raisoul) loopt er ook een tweede weg naar de kasba van Tanger. Deze loopt over de vestingmuren langs zee en gedeeltelijk door de medina. De derde en snelste route loopt buitenom vanaf de Grand Socco door de witgekalkte poort via de Rue de l’Italie en Rue de la Kasba.
Links van de Rue de l’Italie ligt het Mendoubiapark met een poort in Andalusische stijl. In het park bevindt zich de vroegere residentie van de Mendoub (de vertegenwoordiger van de sultan in de internationale stad Tanger). Het park is vooral van belang door de talrijke oude bomen, onder andere een ‘drakenboom’ waarvan de leeftijd op 800 jaar wordt geschat. Ook in dit park – zoals op diverse plaatsen in de oude en nieuwe stad – staan bewerkte kanonnen.
Daar waar de door golvende balkons omzoomde Rue de l’Italie overgaat in de Rue de la Kasbah gaat de weg bijzonder steil omhoog. De kasba ligt op het hoogste punt van de stad.
Het kasbacomplex
Het kasbacomplex bestond oorspronkelijk uit een mechouar, een sultanspaleis uit de 18de eeuw, een gevangenis en een schathuis. Drie poorten geven toegang tot het complex. Vanaf de medina is dat de Bab el-Assa, waar de vonnissen werden uitgevoerd die in de nabijgelegen rechtbank (Dar es-Sjari’a) werden uitgesproken, en vanaf de kust is er de poort Bab er-Raha. Vanaf de Rue de la Kasbah is een ingang die naar de Place du Tabor leidt, waar nu de oudheidkundige dienst is gevestigd. Er zijn ook woonhuizen in de kasbawijk. Wat opvalt zijn de opeenvolgende kleuren – geel, roze en blauw – waarmee de muren van de huizen zijn opgefleurd.
Het is vanaf de Place du Tabor rechtsom naar de mechouar, waar in een hoek het paleis staat. Het werd gebouwd door sultan Moulay Ismaïl en in de eeuwen daarna uitgebreid. In de rondom het binnenhof gegroepeerde zalen zijn thans het archeologisch museum (Musée des antiquités) en het museum van Marokkaanse kunst (Musée des arts marocaines) gevestigd. Direct rechts van de ingang is bovendien nog een entree omhoog naar de oude schatkamer (bit el-mal) waar de grote, nu lege koffers staan met geweldige sloten, waarin de sultan zijn schatten bewaarde. Op het complex is ook een Moors café (Le Détroit, ingang aan de Rue Riad Sultan), vanwaar je bij helder weer een uitzicht hebt tot Kaap Trafalgar en zelfs tot aan Punta de Cadiz toe.
Museum van Marokkaanse kunst
Dit museum toont voorwerpen uit de koningssteden, de Atlas en andere streken van Marokko. Wapens, kostuums, tapijten, sieraden, aardewerk, smeedijzeren voorwerpen, houtsnijwerk en gebedenboeken vullen de zalen. De eerste zaal aan het binnenhof is gewijd aan wapens, onder andere khanjars uit Zuid-Marokko (die nu nog worden gedragen) en musketten. De tweede zaal toont geborduurde zijde uit Tetouan, die zich door de kleurrijke bloemmotieven onderscheidt van die uit andere steden. Ook zijn er juwelen van zilver en edelstenen van het platteland in Zuid-Marokko te zien. Het tentoongestelde koperwerk is om thee te bereiden. Een waterschenker en bak om het water op te vangen worden gebruikt om vóór en na het eten de handen te wassen. Het keramiek in de volgende twee zalen is afkomstig uit Safi, Meknes en Fes. Vooral de mate waarin florale motieven zijn geabstraheerd bepalen de stijlverschillen tussen de steden. Tot slot is er in een zaal met prachtig bewerkt houten plafond een Marokkaans interieur met zitbanken ingericht.
Het archeologisch museum
Op de benedenverdieping van het museum worden prehistorische vondsten tentoongesteld, met veel aandacht voor de Fenicisch-Mauretaanse beschaving die aan de Romeinse voorafging. Het getoonde aardewerk is bewerkt met simpele geometrische versieringen. Tegen de muur staat een steen van de Mzoura-steencirkel die bij Asilah in het echt is te zien en waarvan in het museum in Tetouan een maquette is opgesteld. In een kleine vitrine zijn vondsten uit Tamuda, waaronder een klein Bacchusbeeld. Belangrijkste museumstuk is een mozaïek uit het ‘Huis van de stoet van Venus’ in Volubilis. Het is het enige mozaïek uit Volubilis dat van zijn originele plek naar het museum is overgeplaatst. Op de bovenverdieping zijn vondsten opgesteld uit de directe omgeving van Tanger, waaronder Romeinse grafvondsten, grafkisten en urnen.
MUSEA. Geopend: wo.–ma. ’s zomers 9–12
en 15–18, ’s winters 9–15.30 uur.
Nieuwe stad
Haven en zeefront bepalen de brede Avenue de l’Espagne. Langs de laan zijn veel hotels en restaurants, maar de verwaarloosde gebouwen verwijzen vooral naar de verloren gegane allure. Dit is bijvoorbeeld het geval bij het complex waar restaurant ‘Bab el-Maghreb’ in is gehuisvest. Het verderop gelegen Rifhotel is zelfs gesloten.
In de straten achter de Avenue de l’Espagne zijn nog meer sporen te vinden van het koloniale verleden, bijvoorbeeld bij het grote Spaanse Theater Darno en in het Minzah-hotel, dat nog de sfeer uit 1933 uitstraalt en ook nu tot de top-hotels van Tanger behoort. Ook in het centrum van Tanger, de Boulevard Pasteur en Mohammed V, waar het verkeersbureau, hotels, restaurants en winkels staan, zijn voorbeelden van de koloniale architectuur te vinden. Het nieuwe Tanger krijgt meer landinwaarts vorm. Bij het Place de France loopt de Rue de Belgique omhoog langs een aantal villa’s en de Ensemble Artisanal. Aan de Avenue Hassan II staan gebroederlijk bijeen de kathedraal met spitse klokkentoren en de grote Mohammed V-moskee met gelijkwaardige minaret.
Langs de kust
Aan de kust, enigszins buiten het centrum van Tanger, staat het paleis van de Mendoub, de vertegenwoordiger van de sultan. Lange tijd was hierin het museum van tinnen figuren gehuisvest, gesticht door Malcolm Forbes. De kinderen van Malcolm Forbes die de figuren en de opstellingen van veldslagen bijeen hadden gebracht, hebben het museum na de dood van hun vader opgedoekt en het gebouw verkocht aan koning Mohammed VI. Enkele delen uit de collectie zijn overgebracht naar het Amerikaanse Legatiemuseum in de medina van Tanger.
Het
noorden
Klik op een van de volgende deelkaarten voor een vergroting:
linksboven, rechtsboven, linksonder en rechtsonder.
Kaap Spartel
Kaap Spartel (in het Spaans: Espartel) is de uiterste noordwestpunt van het Afrikaanse continent. ‘Het slagschip Anna Paulowna van de KNSM, op weg van Marseille naar Amsterdam, loopt in de nacht van 12 op 13 januari 1861 op de rotsen van Kaap Spartel. De kapitein, de eerste stuurman en 5 bemanningsleden verdrinken hierbij.’ Het was de zoveelste schipbreuk in korte tijd. Kaap Spartel was altijd al een risicovolle passage, een locatie van piraterij en van gevaarlijke stromen. Het was het einde van de wereld en de kaap van de held Hercules in de Griekse mythologie. In 1849 adviseerde de consul van de Verenigde Staten in Tanger om de burgerscheepvaart te beschermen tegen de stroom. Toen tussen 1852 en 1860 drie schepen schipbreuk leden, werd er niet langer gedraald. In 1864 was de door de VS en Europese staten, waaronder Nederland, gefinancierde vuurtoren gereed.
Vanaf Kaap Spartel leidt een hoog boven de zee liggende weg naar het zuiden. Tussen de rotspartijen bevinden zich verscheidene zandstrandjes. Zo’n 5 km verderop zijn de grotten van Hercules. Langs de weg bevinden zich grotwoningen, die in de grijsbruine rotsen zijn uitgeschuurd en uitgekapt. Een trap die in de rotsen is uitgehouwen, leidt naar de uitgestrekte holen en grotten die door het zeewater zijn uitgespoeld.
Gidsen ter plekke beschikken over lantaarns om de ronde uithollingen in de rotsen te tonen. Hier werden vroeger molenstenen gekapt uit de wanden van grofkorrelige zandsteen. Tegenwoordig hangt in elk van de gaten in de muur een vleermuis te slapen. Bij de grot worden beeldjes en molensteentjes verkocht die gemaakt zijn van stenen uit de grot.
Cotta, een Romeinse nederzetting
In Cotta zijn de overblijfselen uit de 2de eeuw van een oorspronkelijk Carthaagse en later Romeinse handelsnederzetting opgegraven. De gebouwen werden veranderd en vergroot door de Romeinen, die hier een grote ‘conservenfabriek’ hadden, waar vis werd ingemaakt. Er zijn resten gevonden van de betegelde ingang van een ruimte waar kop en ingewanden van de vissen werden verwijderd, de tonijnen op lange, lage tafels in stukken werden gesneden en opgestapeld in cementen kuipen met een laag zout ertussen. Na twintig dagen was de ingezouten tonijn geschikt voor export naar alle delen van het Romeinse rijk.
Ten oosten van Tanger
De 60 km lange weg van Tanger naar Tetouan (de P38) doorsnijdt de noordpunt van Afrika. De weg verlaat Tanger in oostelijke richting en steekt de spoorlijn van Tanger naar Rabat over. Op korte afstand ligt het dorp Tanja el-Bali, waar resten van Romeinse thermen uit de 2de eeuw zijn gevonden.
Enige kilometers verder staat Villa
Harris, de villa van de Engelsman Walter B. Harris,
correspondent van The Times. Villa en tuinen worden thans gebruikt door de Club Méditerranée. Harris
kreeg grote bekendheid omdat hij een van de buitenlanders was die
door de bandietenleider Raissouni, wiens paleis in Asilah staat,
werden ontvoerd (
pp.
121-122).
President Theodore Roosevelt zond in 1904 een eskader naar Marokko
om de vrijlating van de eveneens ontvoerde Amerikaanse consul af te
dwingen. Deze vond echter eerst na lange tijd en na betaling van
een hoog losgeld plaats. Harris beschreef zijn ervaringen in het
boek Morocco that was.
Bij Kaap Malabata staan een vuurtoren en een aantal oude kanonnen tussen kantelen opgesteld. De kaap biedt uitzicht over de kust en het in de verte liggende Tanger. Midden in het land staat een kasba. Het bouwsel, dat meer weg heeft van een middeleeuwse burcht dan van een kasba, dateert uit het begin van de 20ste eeuw.
Van de kaap loopt de weg evenwijdig aan de kust door een heuvelachtig landschap tot Ksar-es-Seghir, waar een riviertje in zee uitmondt. De haven is een historische plaats, omdat zich hier aan het einde van de 12de eeuw troepen inscheepten om Spanje te veroveren. Opgravingen hebben een concentrische stad blootgelegd die er door de Portugezen in de 15de eeuw was gebouwd.
Ceuta
De grens tussen Marokko en de Spaanse enclave Ceuta is bij Fnideg. Een bezoek aan Ceuta is mogelijk, maar enigszins gecompliceerd. Het is bijvoorbeeld niet toegestaan Marokkaans geld mee te nemen; het moet bij de douane worden achtergelaten. In de stad zijn camera’s, elektrische apparatuur en alcoholische dranken belastingvrij verkrijgbaar. De stad is een notoire verblijfplaats voor mensen uit heel West-Afrika die illegaal door Marokko zijn gereisd om in Europa asiel aan te vragen en die in Ceuta worden opgevangen.
Spanje bezit de enclave van 20 km2 op het Afrikaanse continent al sinds 1580. Marokkanen spreken over Sebta, naar de zeven heuvels van gelijke vorm waarop de stad is gebouwd. Om dezelfde reden noemden de Romeinen de stad Septem Fratres (Zeven Broers). De Spaanse invloed is Ceuta aan te zien. Het lijkt in veel opzichten op een Zuid-Spaans stadje.
Het centrum van de stad is het rechthoekige Plaza de Africa op het smalste deel van de landengte. Hier bevinden zich de kathedraal uit 1729 en de kerk Nuestra Señora de Africa (1726). In het midden staat een monument ter herinnering aan een Spaanse inval van 1859 waarbij 1300 Spaanse soldaten werden gedood.
Het archeologisch museum, aan de Avenida d’España, geeft een beeld van het prehistorische verleden van Ceuta aan de hand van in de omgeving opgegraven voorwerpen (keramiek, gereedschappen). Ook de islamitische geschiedenis komt aan bod.
ARCHEOLOGISCH MUSEUM. Geopend: di.–za.
9–13 en 16–18, zon- en feestdagen 10–14 uur.
Aan de andere zijde van het Plaza de Africa leidt de winkelstraat Paseo del Revellin naar de Monte Hacho. De 200 m hoge Monte Hacho ligt pal ten zuiden van Gibraltar; de rotsen werden ook hier aangezien voor de zuilen van Hercules. In de buurt zou zich de grot van de nimf Calypso bevinden. Calypso hield de Griekse held Odysseus zeven jaar gevangen om zo zijn terugkomst naar Ithaka te verhinderen. Maar zelfs de belofte van onsterfelijkheid en een eeuwige jeugd kon Odysseus niet van een vertrek weerhouden.
Op de helling staat het klooster Ermida de San Antonio (1593). Bij het klooster staat een monument ter herdenking aan de tocht van Franco vanuit Ceuta naar Spanje in 1936 met als doel de wettig gekozen Spaanse regering omver te werpen. Boven op de heuvel is in het fort El-Desnarigado een militair museum gehuisvest.
MILITAIR MUSEUM. Geopend: za.–zo. en
feestdagen 11–14 en 16–18 uur.
Tetouan
Tetouan is één van de ‘echte’ (Andalusische) steden van Marokko. De plaats, aan één zijde tegen de heuvel opgebouwd, heeft een groot oud stadsdeel en een ruim opgezette nieuwe stad. Paarsbruine en kale bergen omcirkelen de stad die als een witte vlek tussen groene boomgaarden ligt. Bronnen en de rivier Martil zorgen voor bevloeiing en vruchtbaarheid in een vallei die dicht begroeid is met amandelbomen, cipressen en sinaasappelboomgaarden.
Geschiedenis
De geschiedenis van Tetouan gaat terug tot het militaire kamp Tamuda, dat door de Romeinen langs de rivier Martil op de plaats van een oudere nederzetting werd gevestigd. De latere stad Tetouan werd niet in de dezelfde riviervallei, maar verder landinwaarts tegen de Jbel Dersa gebouwd. Pas met de bouw van de ville nouvelle werd de stad richting rivier uitgebreid.
In de islamitische tijd bleef Tetouan lange tijd in de schaduw van de kuststeden Ceuta en Ksar-es-sghir. De dynastie van de Meriniden (13de, 14de eeuw) bouwde een kasba van waaruit Ceuta in het oog kon worden gehouden. Zeeroverij gaf Spanje een voorwendsel zich in 1400 van de stad meester te maken en deze te verwoesten.
De renaissance van de stad zette in met de komst van islamitische en joodse vluchtelingen uit het Spaanse Granada. Een van hen, Sidi al-Mandari, wordt alom gezien als stichter van het huidige Tetouan.
De stad bloeide op als het kleine broertje van Fes, de stad die het merendeel van de Andalusiërs had opgenomen. Toen ook deze bewoners later tot piraterij overgingen, liet koning Filips II in 1565 de dicht bij de stad gelegen haven verwoesten. Een tweede herstel kwam in de 17de eeuw door de internationale handel. In 1912 werd de stad hoofdstad van het Spaanse protectoraat. Na 1956 bleven alleen Ceuta en Melilla Spaans, zoals reeds in de 16de eeuw het geval was.
De stad
Ville nouvelle
De as van de nieuwe stad wordt gevormd door de Avenue Mohammed V en een reeks pleinen. Het eerste plein is het door een grote fontein gedomineerde Place Moulay el-Mehdi met het postkantoor en de Spaanse kathedraal waar nog altijd Spaanstalige diensten plaatsvinden. In de architectuur van het gebouw is op een wat gekunstelde manier getracht Andalusische stijlelementen te verwerken. Hierna volgt Place el-Jala met een groot appartementenblok uit 1949, eveneens gebouwd in oriëntaalse stijl. Origineel is de wijze waarop de winkelentrees door Arabische bogen worden geaccentueerd. Het complex bevat een binnenplein met cafés en restaurants. Het laatste plein is Place Hassan II waar ville nouvelle en medina elkaar treffen. Aan het plein staan een paviljoen en het voormalige paleis van de kalief (18de eeuw), het huidige koninklijke paleis.

Tetouan
Klik op een van de volgende deelkaarten voor een vergroting:
linksboven, rechtsboven, linksonder en rechtsonder.
Ten noorden van de Avenue Mohammed V loopt Rue Al-Jazair, waarlangs een deel van de oude stadmuur loopt, met bij Bab Tout de entree tot het noordelijk deel van de medina. Ten zuiden van de Avenue Mohammed V zijn rondom de Rue Mohammed Torres nog enkele opmerkelijke staaltjes van koloniale architectuur te vinden. In het uiterste zuiden staat naast het enorme gebouw van de voormalige publieke molen de centrale markt van Tetouan. De vismarkt op de begane grond is concentrisch georganiseerd, zoals vanaf de bovenverdieping naar beneden turend kan worden vastgesteld. De markthal komt aan de achterzijde uit op het park. Hier is aan de overzijde van de autoweg de Ensemble artisanal met van prijsetiketten voorziene kunstnijverheidsproducten.
In een zijstraat van Place El-Jala is de entree tot het archeologisch museum van Tetouan. Het museum bevat vondsten uit Tamuda en uit elders gelegen opgravingen, zoals mozaïeken en muntstukken uit Lixus en een model van de Mzoura-steencirkel bij Asilah.
De eerste zaal bevat prehistorische vondsten uit Noord-Marokko. De zaal wordt gedomineerd door een maquette van de Mzoura-steencirkel, die uit 800 v.Chr. dateert en 167 gepolijste stenen rondom een grafkamer omvat. De cirkel is bij Asilah in het echt te zien. De tentoongestelde vondsten uit de streek tussen Larache en Tetouan schetsen de technologische ontwikkeling van de eerste mensen, van geslepen stenen naar gereedschappen en molenstenen.
De tweede zaal in het museum is gewijd aan Lixus, de Romeinse stad bij Larache. De vloermozaïeken uit de stad zijn in deze zaal en buiten in de tuin opgesteld. De belangrijkste zijn afkomstig uit het Huis van Mars en Rhea Silvia. De vitrines bevatten aardewerk en munten (onder andere van Juba II). De eerste muurvitrine rechts toont een bijzondere gouden oorring met een afbeelding van de Fenicische godin Tanit. Daarnaast staat het origineel van een sfinxbeeld uit Lixus. Het bronzen beeldje van Leda en de zwaan verbeeldt de verleiding door Zeus van Leda, echtgenote van de koning van Sparta. Zeus benaderde Leda in de gedaante van een zwaan, waarna Leda beviel van twee eieren (waaruit Helena en de tweeling Pollux en Castor werden geboren).
Dichter bij Tetouan is de Romeinse nederzetting Tamuda, waar in de zaal op de eerste verdieping de aandacht naar uitgaat. In Tamuda zijn twee beelden van Apollo en Fortuna gevonden. De laatste vitrine aan de rechterzijde bevat prachtig gedraaide Romeinse fluitjes en mondstukken van been. Opmerkelijk zijn verder de parfumbranders in de vorm van kopjes en de kleine flesjes waarin Romeinen de tranen die op begrafenissen werden geplengd, bewaarden. In het midden staat een belangwekkende stenen inscriptie uit Tamuda: de Romeinen doen hier verslag van hun overwinning op de ‘barbaren’ (Berbers).
Bij het museum hoort een tuin, waarin een aantal mozaïeken is opgesteld.
De ruïnes van Tamuda zelf liggen pal buiten de stad, maar geven weinig prijs van het pre-Romeinse en Romeinse verleden. Het stadje werd in ongeveer 100 tot 200 jaar v.Chr. gesticht langs de rivier Martil. In de 1ste eeuw n.Chr. werd het verwoest, waarna een eeuw later de Romeinen er een militair kamp bouwden dat stand hield tot de 5de eeuw.
Medina en mellah
De oude stad van Tetouan heeft een gedeeltelijk uit het begin van de 16de eeuw daterende muur met zeven poorten. Vroeger liep via Bab es-Sebta de weg naar Ceuta en de haven van Martil, via Bab Tout de weg naar Fes en via Bab Nwader de weg naar Tanger. De muur tussen Bab Tout en de mellah werd in de tijd van het protectoraat afgebroken.
Bij Place Hassan II is de Bab er-Rouah de toegangspoort. In de opeenvolgende straatjes zijn verscheidene soeks te vinden. De weg van Bab er-Rouah leidt naar Bab Okla, waar buiten de poort een kunstnijverheidsschool is gevestigd en tegen de poort aan het Museum van Marokkaanse kunst. Het museum is gehuisvest in een oud paleis en gewijd aan de joodse en islamitische folkore van de regio. De collectie omvat kostuums, meubels, muziekinstrumenten, wapens en bruidskleding.
MUSEA. Geopend: wo.–ma. 9–12 en 14–18
uur. Let op: Het museum van Marokkaanse kunst ondergaat bij het ter
perse gaan van deze gids een verbouwing.
Door bij Bab er-Rouah niet rechtdoor maar rechtsaf te gaan, kom je in de joodse wijk van Tetouan. De wijk werd in 1807 gebouwd als nieuwe mellah, nadat vijftien jaar eerder de oude joodse wijk in de wijk El-Blad was verwoest. Sultan Moulay Sliman verordonneerde alle 6000 joden hun huis te verkopen en binnen zes maanden te verhuizen naar de nieuwe wijk, die op het grondgebied van notabele families verrees. De mellah onderscheidt zich door de systematische rechthoekige visgraatstructuur van het stratenpatroon met veel doodlopende stegen. In Bab er-Remouz kreeg de wijk een aparte ingang. Er zijn nog verscheidene synagogen, onder meer de Grote Synagoge en de synagoge Hayn Aburdarhan.
Al-Blad is de naam van het meer noordelijk gelegen deel van de medina. Hier staat de Grote Moskee, die door sultan Moulay Slimane werd gebouwd op de plaats van de oude mellah.
In de soek el-Houts zijn zilversmeden, kleermakers en meubelmakers aan het werk. Noordelijker is de Guersa el-kebira, de textielmarkt. Bij de Bab es-Sebta is de soek el-Fouki met onder meer de leer- en houtbewerkers. Bij deze laatste poort staat de zawiya van de Derkawa-orde met juist buiten de poort een grote islamitische begraafplaats.
Kasba
In het noorden bevindt zich de kasba van Tetouan. Helaas is deze niet toegankelijk voor publiek. Wel te bezichtigen is de tuin van de kasba, vanwaar je over de stad kunt uitkijken.
Kasba Sidi al-Mandari werd gebouwd aan het einde van de 15de eeuw, vernoemd naar de Andalusiër (uit Granada) wiens naam verbonden is met de opbloei van Tetouan.
Chechaouen en Ouezzane
Chechaouen
Chechaouen (25.000 inwoners) ligt op een hoogte van 610 m en aan de voet van meer dan 2000 m hoge bergen. Nog niet zo lang geleden was de stad voor ‘christenen’ verboden gebied, vanwege de aanwezigheid van een heilig graf. Fameus is het bezoek van de ontdekkingsreiziger en monnik Charles de Foucauld, die zich in 1883 voordeed als rabbi, zo binnenkwam en overnachtte in de joodse wijk. De Spanjaarden maakten tijdens het protectoraat een einde aan het zelfgekozen isolement van de stad.
Geschiedenis
De geschiedenis van de medina gaat terug tot de late 15de eeuw. Stichter van de stad is sharif Moulay Ali ben Rashid, wiens heiligdom voor de poort Bab el-Aïn staat. Door de val van Granada in 1492 trokken talrijke moslims naar het zuiden, waardoor Chechaouen in de loop der jaren een sterk Andalusisch karakter kreeg. De Spanjaarden drongen in 1920 met geweld de stad binnen, maar moesten deze vier jaar later weer verlaten door een actie van de Riffijnse leider Abdelkrim. Na zijn nederlaag in 1926 namen de Spanjaarden het bewind in de stad over.
De witte huizen van Chechaouen zijn trapsgewijs tegen de berghellingen opgetrokken. De nieuwe wijk ligt even buiten de oude stad en heeft als centrum het plein uit de Spaanse tijd (Place Mohammed V). De Bab el-Aïn biedt toegang tot de medina. Place Uta el-Hammam is het belangrijkste plein in de medina. Aan één zijde staat de Grote Moskee met achthoekige minaret en een fontein met een pannendak in verschillende kleuren. Het badhuis of hammam waaraan het plein de naam dankt, dateert uit de 15de eeuw.
De kasba werd onder Moulay Ismaïl gebouwd en is door muren met kantelen omgeven. Binnenin zijn thans een Andalusische tuin en het Museum voor Marokkaanse kunst met veel aandacht voor de kunstnijverheid uit het noorden: aardewerk, beschilderd hout en muziekinstrumenten. De toren van de kasba biedt uitzicht over de stad. Een tweede plein in de medina is de open ruimte voor het Parador Hotel, de Place el-Makhzen. Even buiten de stad ontspringt de bron Ras el-Ma, waarvan het water in kleine watervalletjes omlaag komt.
De sparrenbossen rondom de Tissoeka- en Tassaoet-bergen ten noorden van Chechaouen zijn uniek in Marokko. Ze zijn de restanten van bossen die eens driemaal meer uitgestrekt waren. De spar – sjoeh in het Marokkaans – groeit tussen de 1500 en 2000 m op plaatsen waar veel regen valt. In het zuiden voert de tocht van Chechaouen naar Ouezzane langs de westelijke uitlopers van het Rifgebergte door de streek van de Jebala. De weg volgt de loop van de Oued Loukos. Het water van de slingerende rivier zorgt ervoor dat gedurende de zomer de rode en witte oleanders in volle bloei staan. De berghellingen in de Jebala zijn helaas door het te intensief en snel kappen van hout – ter verkrijging van landbouwgrond – danig geërodeerd.
Ouezzane
Ouezzane is op 320 m hoogte tegen de hellingen van de Djbel Bou-Hellal opgebouwd en telt 30.000 inwoners. Tot in de 17de eeuw was Ouezzane een onbetekend plaatsje. Met de vestiging van een zawiya die uitgroeide tot een van de machtigste van Marokko (met vertakkingen tot ver over de landsgrenzen) werd Ouezzane in korte tijd de belangrijkste plaats in de Jebala.
Er zijn minstens twee tradities die de plaatsnaam ‘Ouezzane’ verklaren. De eerste stelt dat Ouezzane een samentrekking is van Oued Zaz, de rivier die ten westen van Ouezzane ligt. De tweede wijst een andere rivier aan als naamgever: de Oued Zin (‘Mooie Rivier’). Hoe het ook zij, tegenwoordig wordt de naam vooral in een adem uitgesproken met de zawiya die er is gevestigd. De zawiya werd in de 17de eeuw gesticht door Moulay Abdallah al-Sharif, die zoals zijn naam aangeeft een afstammeling van de Profeet was. Na te hebben gereisd en gestudeerd in Tetouan en Fes, besloot al-Sharif een eigen religieuze orde te stichten. Het religieuze centrum van de orde werd de zawiya in Ouezzane. In de eeuwen daarna stichtte deze taibiyn-orde overal dependances, tot in Tunesië toe.
Door de Alawietische dynastie te steunen die net aan de macht was gekomen, verkreeg de zawiya allerhande concessies en privileges. De zawiya werd grootgrondbezitter, trad op als belastinginner en gouverneur in naam van de sultan. De zoon van al-Sharif was persoonlijk bevriend met Moulay Ismaïl. De zawiya wist zich in de Jebala een belangrijke positie te verwerven, doordat Ouezzane net op de grens lag van aan de sultan onderhorige streken en hem bestrijdende gebieden. Wie nu wie steunde was niet altijd duidelijk. Bij iedere nieuwe sultan betuigde de sharif van Ouezzane hem steun als vertegenwoordiger van de Noord-Marokkaanse stammen. De sultan legde dit uit als een bewijs van onderdanigheid; de sharif echter als een teken dat geen sultan zonder zijn steun de troon kon bestijgen. Voor gewone gelovigen is Ouezzane vooral een plek waar zij in contact kunnen komen met de baraka van de heilige al-Sharif.
De stad
De zawiya en moskee van Moulay Abdallah, met achthoekige minaret, bevindt zich in een van de nauwe straatjes die tegen de helling oplopen (Rue de la Zawiya), in een wijk waar veel huizen met kleurige tegels zijn versierd. In de nabijheid zijn de soeks van smeden en meubelmakers. De moskee S’ma de Zawiya wordt vanwege de met groene tegels bedekte minaret ook wel ‘groene moskee’ genoemd.
Ouezzane geniet ook enige faam als centrum van de verkoop van olijfolie, die afkomstig is van de 600.000 olijfbomen rond de stad. De markt wordt druk bezocht door de boeren uit de omgeving, die naast olijven ook sinaasappelen, rozijndruiven en tabak verbouwen. Deze tabak wordt vermengd met hennep – elders in de Rif verbouwd – en als kif, een soort marihuana, gerookt.
Behalve voor de moslims is Ouezzane ook een pelgrimsoord voor de joden. In mei is er een moessem aan de voet van de Jbel Azjen. Joden uit Noord-Afrika en Amerika komen dan samen rond het graf van rabbi Diourane. Het graf, een hoop stenen rond een olijfboom, bevindt zich op het joodse kerkhof van Azjen, 10 km buiten de stad.
Oost-Marokko en Taza
De Oostelijke Rif was lange tijd door de natuurlijke gesteldheid een onherbergzaam gebied. Riffijnen stonden bovendien nogal gereserveerd ten opzichte van de nationale overheid. Zo stichtte Abdelkrim hier de Rif-republiek en kwamen in 1958 de Riffijnen in opstand tegen de Marokkaanse staat.
Het gebied werd nadien in de Lage Landen bekend als geboortegrond van veel gemigreerde Marokkanen. Zo’n 70 procent van alle naar Nederland gemigreerde Marokkanen is afkomstig uit de bergachtige streek tussen Al-Hoceima en Nador. Er is wel gesteld dat de door de overheid gestimuleerde migratie uit de Rif samenhangt met het onrustige verleden: de overheid was de Riffijnen liever kwijt dan rijk. Maar de streek kende al langer een traditie van arbeidsmigratie naar andere streken. Ondanks de weinige neerslag hebben de bewoners altijd landbouw bedreven in de valleien en op de hellingen van de Rif. Om het karige inkomen uit de landbouw te compenseren, verlieten mannen de streek om in Spanje of Algerije als seizoenarbeider aan de slag te gaan.
Er lopen twee goede wegen door het Rifgebergte, namelijk van Tetouan over Chechaouen, Al-Hoceima naar Oujda, en ten zuiden ervan, van Fes over Taza naar Oujda. Beide wegen zijn met elkaar verbonden door een ‘weg van de eenheid’ tussen Ketama en Fes. Deze is aangelegd door duizenden jonge Marokkanen die na het tot stand komen van de onafhankelijkheid van het land door deze weg de tot dan toe gescheiden Spaanse en Franse zone met elkaar verbonden; vandaar de naam.
Door het Rifgebergte
Vanuit Chechaouen slingert de P39 zich door de bergen via Bab-Taza, Ketama en Al-Hoceima naar de Spaanse enclave Melilla. Vanuit Ouezzane leidt de P28 naar de Saïs-vlakte (Meknes en Fes), terwijl smallere wegen je dwars door de Rif voeren.
Vanaf Chechaouen stijgt en draait de P39 naar Bab-Taza door een steeds ruiger wordend berglandschap. De bergen zijn begroeid met ceders, sparren en steeneiken. Ten noorden van de weg daalt het Rifgebergte steil af naar zee, naar de ontoegankelijke kust.
Rondom Ketama is de Rif een echt hooggebergte met tal van kloven en steile rotsen en met de 2456 m hoge berg Tidiqine. In de buurt van Ketama had Abdelkrim zijn laatste schuilplaats in de Rif-oorlog. Midden in de velden en tegen de berghellingen staan stenen monumentjes die herinneren aan deze strijd.
Voorbij Ketama slingert de weg zich naar de pas van Bab-Tizichenen en daalt dan door bossen van kurkeiken en notenbomen af naar het stadje Tarquist. Geleidelijk maken de bossen plaats voor steppen; de neerslag neemt naar het oosten immers af. De berghellingen worden kaler. Net als in de streek ten zuiden van Chechaouen zijn ook hier veel bossen gerooid om landbouwgebied te creëren, maar dat is er ook de oorzaak van dat de regen, die in hevige plensbuien naar beneden komt, de grond meevoert en diepe geulen in de hellingen doet ontstaan.
Al-Hoceima
In Al-Hoceima (Alhucemas) bereikt de autoweg de zee. Het stadje ligt op een hoogte aan het einde van een brede en diepe baai, die beschut wordt door twee steile rotsen. Daartussen strekt zich een zandstrand uit. Al-Hoceima (60.000 inwoners) werd in 1926 door Spanje gesticht en Villa Sanjurjo genoemd, naar de Spaanse generaal die hier landde als bevelhebber in de strijd tegen de Riffijnen. De schrijver Paul Bowles, die Al-Hoceima in 1959 bezocht, was er niet zo over te spreken: ‘Het stadje ademt een paranoïde atmosfeer: het klassieke Spaanse vissersdorp uit een boze droom. Je krijgt er vaag het gevoel dat er een catastrofe in de lucht hangt, of dat je van de wereld afgesneden bent, net als in een strafkolonie.’
Inmiddels heeft de Marokkaanse overheid er veel aan gedaan om er een aantrekkelijke vakantieplaats te maken. Op 24 februari 2004 werd de streek rond Al Hoceima opgeschrikt door een aardbeving. Volgens het Rode Kruis vielen er 572 dodelijke slachtoffers. Vooral in Tamassint, Ait Kamara en Imzouren werden mensen dakloos.
Voor de haven liggen drie eilandjes, die aan Spanje behoren. Deze zijn niet toegankelijk, hoewel op een ervan, Peñon de Alhucemas, een kerkje en een fort staan.
De vlakte rond Al-Hoceima is vruchtbaar door de bevloeiing vanuit de rivier Oued Nekor. Het is niet mogelijk langs de kust te rijden; de P39 volgt het rivierdal dat naar het zuiden toe steeds nauwer wordt en klimmend de bergen in voert naar een woest landschap zonder begroeiing. In de vlakte van Gareb verschijnen echter weer korenvelden. Op het kruispunt van twee wegen in het dorp Selouane staat een kasba van Moulay Ismaïl.
Nador en Berkane
Voorbij Selouane leidt de weg omhoog naar de stad Nador. Een groot deel van de Marokkanen in Nederland en België is afkomstig uit deze streek. Velen hebben er in de loop der jaren huizen laten bouwen. Ongeveer 10 km ten oosten van Nador ligt Qariat Arkmane met een strand aan een baai.
Berkane ligt in een vruchtbare vlakte aan de noordkant van de bergen van Beni Snassen. De vlakte wordt door een zijriviertje van de Moulouya bevloeid, zodat de teelt van sinaasappels, citroenen, amandelen, vijgen, druiven en groenten mogelijk is. Het stadje is interessant als uitvalsbasis voor het Beni-Snassengebergte. In dit gebergte bevinden zich verscheidene druipsteengrotten, waaronder de ‘Grotte du Chameau’ en de ‘Grotte des Pigeons’ op 11 km van Berkane (via de S403) bij het dorp Taforalt. In laatstgenoemde grot zijn verscheidene vondsten uit de oude steentijd gedaan. De eerstgenoemde grot is een geliefde picknickplaats voor Marokkanen. Even verderop ligt de Gorge de Zegzel.
Ten noorden van Berkane ligt het badplaatsje Saïdia aan de monding van de Oued Kiss, die de grens met Algerije vormt. In het stadje staat een kasba uit de 19de eeuw, maar de grootste attractie is het zandstrand.
De spaanse enclave Melilla
Melilla – reeds vanaf 1497 Spaans bezit – is de natuurlijke uitvoerhaven van de ijzermijnen van Nador. Op de ten noorden van Melilla gelegen Cap des trois fourches landde in 1493 Boabdil, de laatste Moorse koning van Spanje, na zijn vlucht uit het Alhambra van Granada. Voor wie vanuit Spanje komt, is de kaap het eerste stukje Afrika dat te zien is. De Feniciërs hadden hier al een handelspost gesticht, Russaddir genaamd. Tegenwoordig wonen op de rots en het omliggende heuvelland van 12 km2 zo’n 64.000 mensen, waaronder Spaanse katholieken, moslims uit de Rif en sefardische joden. Een plukje hindoes van Indiase oorsprong vormt een kleine handelselite.
De stad bestaat uit twee delen: de nieuwe Spaanse stad met Plaza de España en Avenida del Juan Carlos I, en de medina Sidonia, de ciudad antigua of pueblo. Laatstgenoemde wijk is toegankelijk via de Puerta de la Marina (Zeepoort). Hij is gedeeltelijk omgeven door 16deeeuwse muren met daarin nog een andere poort, de Puerta de Santiago, waarop het wapen van keizer Karel V staat. Binnen de muren staat een kleine kapel uit de 17de eeuw. Strand en haven zijn bereikbaar via de Tunnel de Florentina.
Het gemeentemuseum met onder meer prehistorisch en Carthaags-Romeins keramiek is gehuisvest in een bastion van de vesting.
GEMEENTEMUSEUM. Geopend: di.–zo. 10–13
en 16–18 uur.
Oujda
Oujda, het industriële en bestuurlijke centrum van Oost-Marokko, ligt in de vlakte van Angad tussen de bergen van de Beni Snassen en de bergen van Tlemcen. Rond 1900 telde de stad nog slechts 5000 inwoners; tegenwoordig zijn dat er 500.000. Er is een vliegveld (Oujda Angad) met directe verbindingen naar Europese steden, waaronder Amsterdam.
Het verloop van de stadsgeschiedenis werd bepaald door Oujda’s unieke locatie. De vlakte rondom kon worden bevloeid door de rivieren die van de omringende bergen stroomden. Dit maakte de plaats aantrekkelijk in het droge steppegebied. Daarbij kwam ook nog eens de ligging aan de grens. Er werd voortdurend gevochten in en om deze belangrijke grensvesting. Het resultaat was dat Oujda dikwijls werd verwoest en opgebouwd. De stad ziet er daardoor nieuw uit, maar ze kan met 994 als stichtingsjaar bogen op een geschiedenis van ruim duizend jaar.
De Almoraviden bouwden in 1100 de muren; de Almohaden deden het een eeuw later nog eens over. In de 13de eeuw werd de stad opnieuw verwoest in de strijd tussen de Meriniden en de heersers van Tlemcen (net over de grens in Algerije). De laatste keer dat buitenlandse troepen tegenover elkaar stonden was in 1844, toen ten zuiden van de stad in de slag van Isly – vernoemd naar de rivier die langs Oujda stroomt – de troepen van de sultan een verpletterende nederlaag leden tegen het Franse leger.
De oude stad
Place du 16 Août verbindt de nieuwe stad met de medina. Op dit plein zijn het postkantoor en het bureau voor toeristische informatie te vinden.
De oude stad was ooit geheel omgeven door muren met vier poorten. Ten oosten van de Place du 16 Août is langs de Rue de Marrakech de Bab Ouled Amrane. Verder oostelijk staat de imposante, door twee torens geflankeerde Bab Abdelwahab. Hier werden in vroeger tijden de afgehakte hoofden van vijanden tentoongesteld. Aan weerszijden van de poort staan de enige overgebleven delen van de stadsmuren. In de directe omgeving van de poort is de kissaria (textielmarkt) en de Place Soek el-Ma (Plein van de Watermarkt). Buiten de muur is het Lalla Meriempark met daarin een museum voor traditionele wapens. Binnen de muur is de kasba. De derde poort is de kleine Bab Ghorbi (ook wel Bab Sidi Aïssa genoemd).
Ten zuidoosten van de stad ligt op 10 km de oase Sidi Yahia, met bronnen en de koebba van Sidi Yahia. Dit is het graf van de stadspatroon van Oujda.
Van Oujda naar Taza
Ten westen van Oujda beginnen de steppen van Oost-Marokko, die zich uitstrekken tot aan de Algerijnse grens en naar het zuiden doorlopen tot aan de oase Figuig; steenwoestenij en plukjes alfagras. De Oued Moulouya is er de belangrijkste rivier. Oost-Marokko ligt in de regenschaduw van de Atlas; daardoor bedraagt de gemiddelde jaarlijkse neerslag minder dan 20 cm. Landbouw, die zonder intensieve irrigatie onmogelijk is in deze steppen en steenwoestijnen, gebeurt in het dal van de Moulouya en in de kleine plaatsen, zoals El-Aïoun, Taourirt en Guercif. Het gebied mag zich vanwege de recente vondst van olie in een toenemende belangstelling van de overheid verheugen. Het is mogelijk met het openbaar vervoer Oost-Marokko van noord naar zuid te bereizen. Vanuit Oujda gaat een trein tot Bouârfa en vandaar rijden bussen en taxi’s naar de oase Figuig.
Oujda is via de P1 verbonden met Taza en Fes. De spoorlijn loopt evenwijdig aan de autoweg. De weg van Oujda naar Fes (350 km), die door de inzinking tussen het Rifgebergte en de Midden-Atlas loopt, is eeuwenlang door legers en karavanen gebruikt. De aan deze weg gelegen stad Taza was daarom van strategisch belang als natuurlijke verbinding tussen oost en west.
Taza
Taza is uniek in Marokko. Van oost naar west vormen het plateau waarop de stad is gebouwd en het omringende land de enige doorgang tussen de Rif en de Midden-Atlas. Foum el-gharb (‘Mond van het westen’) noemden Arabische geografen de plek die uitgroeide tot een belangrijke halte voor karavanen en pelgrims op weg naar het oosten. Taza verkreeg zo een commerciële en religieuze spilfunctie voor de rest van het land. Het kon echter nooit uitgroeien tot een metropool. Hiervoor lag Fes te dichtbij en was de voortdurende strijd om controle over de stad te heftig.
Nu bestaat Taza (100.000 inwoners) als zoveel Marokkaanse steden uit een oude stad, Taza haut, en een nieuwe stad, Taza ville. De bezienswaardigheden bevinden zich in de op 585 m hoogte gelegen oude stad en daarbuiten in het natuurpark Jbel Tazzeka. Voor treinreizigers is het nuttig te weten dat het treinstation op het laagste punt ligt. Het is aan te raden vandaar een taxi te nemen naar Taza ville (waar zich de hotels bevinden) of naar de nog hoger gelegen oude stad.
Geschiedenis
Volgens een joodse traditie bestond Taza reeds in bijbelse tijden; volgens een islamitische traditie is de stad een van de zeven steden in Noord-Afrika waarvan de namen met een ‘t’ beginnen: Taroudannt, Tanger, Tetouan, Tlemcen, Ténès en Tunis. Opgravingen, onder meer in de grotten in de omgeving, wezen uit dat de plaats inderdaad een van de oudste permanent bewoonde plaatsen in Marokko is. De huidige stad werd in de 7de eeuw gesticht door de Miknasa-stam, die ook Meknes bouwde. De stad groeide onder de Almohaden en Meriniden uit tot een karavaanstop op weg naar het oosten. Nog aan het einde van de 19de eeuw reisden jaarlijks tien tot twaalf karavanen van dertig kamelen elk tussen Taza en Fes.
De centrale overheid had eeuwenlang moeite de stad onder de duim te houden. De directe omgeving gold als extreem gevaarlijk; op een gegeven moment weigerden karavanen zelfs nog langer de stad aan te doen. ‘Ellendigste stad van Marokko’ schreef ontdekkingsreiziger Charles de Foucauld, toen hij er enkele dagen verbleef. Grootste boosdoener was de Ghiyata-stam, die het achterland controleerde en in een paar honderd jaar de rivaal, de Miknasa-stam, totaal overvleugelde en de Tazis terroriseerde. In de decennia vóór het protectoraat was Taza praktisch in bezit van de Ghiyata. De stam ondersteunde bovendien troonpretendent Bu Himara (‘de man met de ezelin’), die na de dood van de sultan de kans te baat nam en een zelfstandige staat uitriep. Bu Himara werd na zeven jaar verslagen, maar kort daarna werd de sultan zelf uit zijn macht ontzet. Het nieuwe Franse bestuur hechtte veel waarde aan de plek vanwege de mogelijkheid via Taza Algerije en Marokko aaneen te smeden. Het was generaal Lyautey zelf die in 1914 de stad binnentrok en van hieruit samen met Spanje de langzame pacificatie van het noorden begon.
De oude stad
De weg omhoog passeert halverwege de grotten van Kifan el-Komari. De hierin gevonden gepolijste stenen, gereedschappen en beenderen wijzen op prehistorische bewoning. De grotten waren tot voor kort nog bewoond door arme Tazis.
De as van de oude stad op het plateau is de zenqat Ali Derrar, de straat die aan de zuidzijde bij de Jamaa el-Andalous breed is en daarna versmalt tot een overdekte soekstraat met winkeltjes tot aan de Grote Moskee in het noorden. De el-Andalous-moskee heeft een minaret uit de 12de eeuw. Hierachter ligt de oude mechouar.
Naar het noorden wandelend door de zenqat Ali Derrar vind je links de moskee van de heilige die zijn naam aan de straat gaf. Daarachter ligt de toegang tot de zawiya van Sidi Mhammed Belgibsh, waar veertig heiligen zouden zijn begraven. Belgibsh is naamgever van de gehele wijk.
Halverwege staat midden tussen de winkels rechts een moskee die toepasselijk Jamaa es-Soek (‘Marktmoskee’) heet. De basis van de minaret is lichtelijk smaller dan aan de top. Dit valt overigens alleen maar vast te stellen door van de hoofdstraat een zijstraat in te gaan. Op de soek hier en op de weekmarkt buiten de stadsmuren zijn twee ambachtelijke producten te koop waar Taza bekend om is. Uit de streek ten noordwesten van de stad komt het bruine aardewerk met geometrische versieringen dat vernoemd is naar de stam Tsoul. Uit de streek ten zuiden van de stad komen tapijten van de Beni Warain: hoogpolig en gestreept met gevarieerde geometrische motieven.
De Grote Moskee (1135) in het noorden is het belangrijkste religieuze gebouw. De bronzen luchter in de moskee is befaamd; deze weegt 3200 kilo en bevat 514 lampjes, al is het ongelovigen niet toegestaan dit na te tellen. Tegenover de moskee staat een medersa die werd gebouwd onder de Merinidische sultan Abou el-Hassan. Achter de moskee is de 12de-eeuwse Bab er-Rih, de ‘poort van de wind’ (ook wel Bab Fes genaamd), de toegang tot de stad. Mooi zijn voor de moskee enkele straten evenwijdig aan de hoofdstraat met bogen die de straat overspannen. Hier begon de oude mellah, de joodse wijk van de stad.
Buiten de kleine oude wijk zijn op Place Moulay Hassan het postkantoor, de taxi’s en cafés. Hier zijn ook een uitkijkterras over de nieuwe stad en een lange trap naar beneden. Wat vooral opvalt, is de enorme groei van Taza. De oude indeling van oude en nieuwe stad doet geen recht meer aan de uitgestrektheid van de nieuwbouwwijken. De groei is recent: In de prekoloniale tijd durfden de Tazis vanwege de dreiging van de Ghiyata nauwelijks van hun rots af te komen om hun schapen te hoeden.
Op een tweede heuvel staat een fortificatie (bastioun) uit de tijd van de Saaditische sultan Ahmed el-Mansour, gebouwd om de Ottomanen buiten de deur te houden. Het gebouw is vierkant met zijden van 26 m lengte, 3 m dikke muren, kazematten en, opnieuw, een uitkijkterras.
Rond de Jbel Tazzeka
Rondom de Jbel Tazzeka (1980 m), een uitloper van de Midden-Atlas, is een slingerende autoweg aangelegd, waarover een mooie excursie vanuit Taza is te maken. Het Daia Chiker is een ovale inzinking op 1350 m hoogte. Bij het smelten van de sneeuw in het voorjaar verzamelt zich hier het smeltwater en stroomt over de rand naar beneden. Het dringt in de grond en stroomt ondergronds verder, gedeeltelijk door de grotten van Chiker. Enkele kilometers verderop vormt het de watervallen van Ras el-Ma. Het water wordt gebruikt om het omringende landbouwgebied te irrigeren; via terrassen kan dit ook wanneer het water minder overvloedig is. Vroeger was controle over het water een wapen in de strijd tussen de stadsbewoners van Taza en de hen omringende stammen; nu wordt het van overheidswege gereguleerd.
De weg leidt, vanuit Taza, verder naar de grotten van Friouato, een van de talrijke grottenstelsels die het kalkgebergte rijk is. De grotten van Chiker zijn niet te bezichtigen, maar die van Friouato (waarnaar het grootste hotel in Taza is vernoemd) wel. Op een diepte van 180 m kunnen enkele druipsteengrotten worden bezocht. In het hoogseizoen zijn er gidsen aanwezig. Bij Bab bou Idir loopt de autoweg over de hoogste pas (1540 m). Het is mogelijk vanaf het iets verderop gelegen Bab Taka over een piste door het park en door een cederbos langs de Jbel Tazzeka met op de top een tv-mast te rijden of te wandelen. De S311 leidt naar Sidi-Abdallah-des Rhiata, waar je op de P1 naar Fes komt.

