Rondom de hoofdstad Rabat 5
De Gharb is de vruchtbaarste streek van Marokko. Hier komen onder andere de bekende Marokkaanse sinaasappelen en mandarijnen vandaan. De vruchtbaarheid is te danken aan de tir, een mergelige bodem, en de hamri, een rode, licht kalkhoudende bodem. Gunstig zijn verder de vochtige oceaanwinden en de bescherming door de Atlas tegen hete en droge woestijnwinden. De laagst gelegen delen van de Gharb zijn de vlakten van de rivieren Sebou en Loukos. Hierlangs liggen de Iberische stadjes Larache en Asilah en restanten van Romeinse nederzettingen, waarvan Lixus de meest bezienswaardige is. Daarbuiten domineren grote landerijen.
Ten zuiden van deze riviervalleien vormen de zustersteden Rabat en Salé met Kenitra een stedelijk conglomeraat. Rabat en Salé liggen aan weerszijden van de monding van de Bou Regreg. Ondanks de nabijheid hebben de twee steden, samen goed voor ruim een miljoen inwoners, ieder hun eigen karakter behouden. In de hoofdstad Rabat heerst een residentiële kalmte, terwijl Salé de typerende drukke sfeer van oude stedelijke centra kent. Beide steden tonen nog de sporen van hun lange geschiedenis in de vorm van kasba’s, stadsmuren en -poorten en koranscholen. Kenitra bevat geen historische overblijfselen, aangezien de stad pas in de 20ste eeuw werd gesticht; wel is het strand er nabij. Als de bewoners van Rabat, Salé en Kenitra even de drukte van de stad achter zich willen laten, maken ze een uitstapje naar een van de badplaatsen langs de kust. Anderen kiezen voor de natuur van het bos van Mamora of de tuinen van de Jardin Bouknadel.
Rabat
Het centrum van Rabat is betrekkelijk overzichtelijk: de oude medina heeft een recht stratenpatroon en de ville nouvelle is er als een halve cirkel omheen gebouwd. Het toenmalige bouwplan hield rekening met behoud van de al aanwezige historische gebouwen, waardoor bezienswaardigheden als de Oudaïa-kasba, Hassan-toren en de Chellah zich nu aan de rand van de ville nouvelle bevinden. Inmiddels is Rabat verder doorgegroeid in chique wijken als Agdal, Souissi en volkswijken als Takadoum en Yacoub el-Mansour die verder van het centrum afliggen. De belangrijkste bezienswaardigheden als Oudaïakasba, Chellah en Hassan-toren kunnen met een taxi worden bereikt. Een suggestie is om door de medina naar de kasba te lopen en terug een taxi te nemen naar de Hassan-toren of het archeologisch museum. In de namiddag is dan de Chellah aan de beurt.
Geschiedenis van een residentie
Opgravingen in de Chellah wijzen uit dat in ieder geval sinds de 3de eeuw v.Chr. mensen hebben gewoond op de plek waar de Bou Regreg uitmondt in de Atlantische Oceaan. Op de twee oevers ontwikkelden zich sindsdien aparte steden, hoewel deze in de loop der eeuwen nauw met elkaar verbonden bleven. Sala was lange tijd de naam voor de Rabatse zijde van de oever. Sala Colonia was bijvoorbeeld de naam van de Romeinse nederzetting op deze plek. In de loop van de eeuwen ging de naam over op de overkant, het huidige Salé. Tussen de 8ste en de 10de eeuw gold de locatie van Rabat als uitvalsbasis voor islamitische strijders tegen onorthodoxe gelovigen. De fortificatie (ribat) die zij hiertoe hadden gebouwd, zou de naam van de huidige hoofstad bepalen.
Rabat werd op de kaart gezet door de Almohaden, die er in de 12de eeuw hun hoofdstad vestigden. De bestaande ribat werd versterkt, ditmaal aangevuld met een poort, stadsmuren en -poorten. Als kroon op het werk werd begonnen aan de (onvoltooid gebleven) Hassanmoskee. In de eeuwen die volgden, raakte Rabat ernstig in de versukkeling. Pas met de komst van migranten uit Andalusië in de 17de eeuw verkreeg de stad nieuw elan.
De eerste groep van Andalusische migranten betrokken de kasba van Rabat, terwijl aan de voet ervan een tweede groep van migrantenfamilies zich vestigde. Deze tweede nederzetting werd het nieuwe Salé genoemd, ter onderscheiding van het oude Salé aan de overzijde van de rivier. De Andalusische migranten gaven de stad een stedelijke cultuur en identiteit gelijkwaardig aan die van Tetouan, Fes en Salé. Ook nu nog herbergt de stad een kleine elite die zich beroept op Andalusische afstamming. Militaire allure herwon de stad toen ze zich samen met Salé onder de naam van de Republiek van de Bou Regreg ging toeleggen op het kidnappen van reizigers op zee. De piraten hadden het vooral gemunt op ‘christenslaven’, die een hoog losgeld opleverden. Residentiële allure, tot slot, werd verkregen toen sultan Moulay Ismaïl er in dezelfde periode een deel van zijn slavenleger en leden van de sultansgetrouwe stam Oudaïa huisvestte. De Fransen bekroonden deze driedubbele ontwikkeling door in het begin van de 20ste eeuw niet Fes of Casablanca maar Rabat als hoofdstad van het protectoraat te verkiezen. Ook Mohammed V verkoos in 1956 Rabat als residentie voor zijn nieuwe koninkrijk.
Rabat en
Salé
Klik op een van de volgende deelkaarten voor een vergroting:
linksboven, rechtsboven, linksonder en rechtsonder
De medina
De ommuring van de medina is opgetrokken in twee perioden. In het westen, van de Bab el-Had tot aan de Bab el-Alou, staat de Almohaden-muur (1197). Deze loopt door tot aan de Bab er-Rouah uit de 12de eeuw (waar nu een galerie in is gevestigd) en de Bab Zaër bij de Chellah. In het zuiden, vanaf de avenue Mohammed V tot aan de Bordj Sidi Makhlouf, staat de Andalusische muur (1610). Waar de twee muren elkaar raken, is links van de ingang van de medina, de centrale markt. Hier wordt vooral vlees en vis verkocht. Ook zijn er enkele simpele restaurants gehuisvest. Rechts van de ingang staat het heiligdom van Sidi Bouazza ben Malik.
De medina zelf is heel overzichtelijk: hij wordt doorkruist door drie evenwijdig aan elkaar lopende straten: de Rue Mohammed V uitlopend op de Bab el-Gza; de Rue Sidi Fatah en de Rue des Consuls. Hiertussen lopen verbindingsstraten, waarvan de Rue Souïka de belangrijkste is.
Rue des consuls
Voorbij de ingang van de medina direct rechts loopt de Rue Souïka, een drukke winkelstraat die ongemerkt overgaat in de Rue Souk es-Sabat. Bij de Grote Moskee is de straat overdekt. Deze moskee dateert waarschijnlijk uit de 14de eeuw (de tijd van de Meriniden), maar werd in 1882 grotendeels opnieuw opgetrokken. De minaret kwam pas in 1939 gereed. Tegenover de moskee staat een fontein die bij een andere 14deeeuwse moskee hoorde, waarvan alleen de façade nog overeind staat in de straat rechts. Achter de gevel is nu een boekwinkel gevestigd.
Na de overdekte doorgang leidt de afslag links naar de Rue des Consuls, waarvan de naam ontleend is aan de Europese consuls, die er vanaf 1765 tot 1912 waren gehuisvest. De straat is thans een centrum van tapijthandelaren. Donderdags is er een tapijtmarkt. In de straat is een reeks oude fondoeks te bewonderen. Op nr. 141 is kissaria Mouline. Op de begane grond zijn werkplaatsen en winkeltjes en op de bovenverdieping eenvoudige woningen, die via een ingang in de zijstraat zijn te bereiken. Op nr. 109 is de grote fondoek Ben Aïsha die via een overloop van de straat is afgeschermd. Op nr. 93 is een danig vervallen fondoek van leerbewerkers. De naam die deze fondoek in de volksmond heeft, ‘joodse fondoek’, houdt ongetwijfeld verband met de nabijheid van de joodse wijk.
Via het plein van de tapijtmarkt loopt de straat uit op souk el-Ghezel, waar vroeger de wolmarkt was. De wolhandelaren zijn er met hun enorme balen ongesponnen wol nog wel gevestigd (in de Rue el-Alou). Aan de overzijde van de straat staat de Keshla of Château Neuf, een oude gevangenis, gebouwd door de eerste Alawietische sultan Moulay Rashid.
Andere medina-straten
In de Rue Sidi Fatah bevinden zich verscheidene heiligdommen, zoals de Moulay el-Mekki-moskee, waarvan de achthoekige minaret met mozaïeken is versierd en die een mooie toegang heeft, en de zawiya Sidi ben Aissa. Aan de noordzijde wordt de straat afgegrensd door de Sidi Fatah-moskee. In dezelfde straat staat de hammam el-Alou, een Merinidisch badhuis uit 1355.
De Rue Mohammed V heeft geen bijzondere bezienswaardigheden. In het begin van de straat zijn wel enkele goedkope restaurants te vinden. De straat biedt de snelste wandelroute naar de andere kant van de medina en de zee.
Eeuwenlang hebben er joden in de mellah’s van Rabat en Salé gewoond. Een klein deel leefde als koopman in grote welstand, een groter deel was werkzaam als ambachtsman of straatventer. Er waren vooral nauwe contacten met joodse handelaren in Nederland. In de 17de eeuw, toen Holland en Marokko in Spanje een gemeenschappelijke vijand kenden, zorgden de handelaren als tussenpersonen voor de levering van wapens en munitie aan Marokko. Maar zij leverden ook kruiden, laken, tabak en boeken. De mellah heeft een aparte ingang: de Bab Mellah, die uitmondt op de Boulevard Hassan II. Op de Place Souk el-Mellah (hoek Rue des Consuls) zijn enkele uiterst simpele visrestaurants te vinden.
De Oudaïa-kasba
Bij de monding van de Bou Regreg staat de Oudaïa-kasba op de plaats waar al in de 10de eeuw een fortificatie was neergezet. De Almohadensultan Yakoub el-Mansour voorzag de nederzetting van de hoge muren met poorten en torens en vestigde er zijn residentie. In de 17de en 18de eeuw werd de kasba opnieuw versterkt. Nu zijn er binnen de muren een woonwijk, een museum en een Andalusische tuin. De kasba ligt aan het einde van een wandelroute door de medina, maar kan ook makkelijk buitenom met een taxi worden bereikt.
Opvallend aan de kasba is de hooggelegen imposante poort. De Oudaïa-poort heeft een dubbele passage om het aanvallers moeilijk te maken de kasba binnen te dringen. De poort heeft echter, gezien de rijke reliëfs, zeker ook een decoratieve functie gehad.
Eenmaal door de poort leidt de Rue Jemaa naar een terras dat een fraai uitzicht biedt over de Atlantische Oceaan, het strand en het aan de andere kant van de rivier gelegen Salé. Een ander uitzichtspunt is de lager gelegen ‘piratentoren’, eveneens bereikbaar via de Rue Jamaa. In deze straat staat de oudste moskee van Rabat, Jamaa el-Atiqa (1150). Via de Rue Jamaa en de zijstraat Rue Bazzo loopt de weg door de wijk naar het Moors café, waar rust en, opnieuw, uitzicht over de rivier en Salé de belangrijkste attracties zijn.
Het Oudaïa-museum
Buiten de kasba, onder aan de trap die naar de poort leidt, is een tweede, meer bescheiden ingang, die ook toegang geeft tot de kasba. Hier is tevens de entree tot het Oudaïa-museum, in een verzorgde Andalusische tuin met bloementerrassen, sinaasappelbomen en fonteinen. Het museum dateert uit 1915 en was voorheen een paleis uit de tijd van sultan Moulay Ismaïl. De vroegere gebedszaal en de zalen rond het binnenhof dienen nu als tentoonstellingsruimtes. De vaste collectie gebruiksvoorwerpen en kunstnijverheid is gevarieerd, met een lichte nadruk op keramiek, sieraden en muziekinstrumenten. Een tweede ruimte is gereserveerd voor wisselende tentoonstellingen.
In de eerste zaal zijn sieraden uit het zuiden tentoongesteld. Voor de vasten is er een maatbeker voor de aalmoezen en een astrolabium om de maanstand te bepalen. Op de binnenhof vallen vooral de tentoongestelde muziekinstrumenten op. De rebab, kemenja (viool) en luit in de eerste vitrine horen bij de instrumentatie van Andalusische muziek, hoewel de instrumenten terugkeren in de volksmuziek. De tweede vitrine is geheel gewijd aan de muziek van de Gnawa, de broederschap die vooral onder afstammelingen van slaven een grote populariteit geniet. De guembri is een rechthoekige driesnarige luit die samen met de nimmer afwezige metalen castagnettes (qraqeb) en vingercimbalen (sagat) voor de typische dreinende trancemuziek zorgen. Voor optredens komt daar nog de grote drum (tbol) bij. In de laatste vitrine zijn twee typen hobo’s die ook in volks- en trancemuziek worden gebruikt: de rhaïta geeft een hard scherp geluid, evenals de dubbelpijpige zamr die vooral in de Rif wordt gebruikt.

Plattegrond van de Oudaïa-poort
Aan de overzijde van het hof domineren enkele grote exemplaren van het polychrome en blauwe aardewerk uit ‘keramiekhoofdstad’ Fes. Daarnaast staat een geheel koperen theeservies met een mujmar waarop het water door hete kolen wordt verwarmd, een suikerdoos voor de brokken suiker die in de thee gaan en een bewaardoos voor verse mint.
OUDAÏA-MUSEUM. Geopend: wo. ma. 8.30
12, 15 18 uur. Tot de museumcollectie behoorde het interieur van
een Marokkaans woonhuis. Het is onzeker of dit na de lopende
verbouwing terugkeert in het museum.
Dezelfde poort die toegang geeft tot het museum biedt een tweede route naar de woonwijk achter de muren. In plaats van rechtsaf naar het museum, leidt de doorgang rechtdoor naar een opstapje naar het hart van de wijk, binnen de muren van de kasba. Direct rechts na dit opstapje is de weg naar het Moors café.
Buiten de kasba loopt de drukke verkeersweg naar beneden naar de Ensemble Artisanal. Hier zijn rondom een patio winkels met kunstnijverheidsproducten gevestigd: keramiek en tegels, tapijten en lederen omslagen en tassen; alles te koop tegen vaste prijzen. Er is een klein caféterras bij met uitzicht over de monding van de Bou Regreg.
De nieuwe stad
De medina van Rabat is via de avenue Mohammed V verbonden met de ville nouvelle; de avenue Hassan II scheidt beide stadsdelen. De nieuwbouw in het centrum heeft een sober karakter. Er staat in de gehele stad één echte wolkenkrabber en de nooit voltooide Hassantoren is nog altijd een van de hoogste punten in de stad. De nieuwe stad van Rabat was het pronkstuk van de stadsplannen van Henri Prost (pp. 67-68). De Franse architect wist de nieuwe stad op voorbeeldige wijze in te passen tussen de zee en de rivier, de Oudaïa-kasba en de her en der verspreide bezienswaardige monumenten, zoals de Bab er-Rouah, de Hassan-toren en de Chellah. Een kleine, buiten de muren staande moskee werd onopvallend opgenomen in het park dat tussen oude en nieuwe stad de enige groene plek van de stad vormt. Helaas was in Prosts plannen geen rekening gehouden met de groei van de lokale bevolking, zodat rondom de stad al snel krottenwijken verrezen. Later is alsnog, langs de kust en verder van het centrum, sociale woningbouw verrezen.
Aan de Avenue Mohammed V liggen alle belangrijke gebouwen die in dezelfde periode werden neergezet. Het hoofdpostkantoor en het parlementsgebouw zijn ontworpen door Adrien Laforgue. Hier bevinden zich ook veel cafés, enkele goede boekwinkels, bioscopen en chique patisserieën. Evenwijdig aan de Avenue Mohammed V loopt de Avenue Allal ben Abdallah, waarvoor hetzelfde geldt. Ook hier zijn weer bijzondere staaltjes van koloniale architectuur te vinden: de nationale bank, hotel Royal met een ‘koloniale entree’ en daartegenover de gelijknamige bioscoop met een strakke façade. Een derde, modernistisch vormgegeven bioscoop is eveneens aan de Avenue Allal ben Abdallah: La septième Art, met een prettig terras in de tuin van het complex.
Verder weglopend van de medina, in de richting van het station, leiden twee straten naar het ietwat hoger gelegen deel van de ville nouvelle. Meest bijzondere gebouw is hier de door Laforgue ontworpen Saint-Pierre-kathedraal, die met enige koloniale arrogantie door de Fransen op het hoogste punt van de stad werd neergezet. Een plein verderop (Place Moulay Hassan) is de bloemenmarkt van Rabat.
Archeologisch museum
Voorbij het station staat op de hoogte van de 18de-eeuwse moskee Jamaa es-Soenna het archeologisch museum van Rabat.
Ter oriëntatie
Het speciaal hiervoor ontworpen gebouw bevat de belangrijkste oudheidkundige collectie van het land. Deze omvat paleo- en neolithische vondsten, voorwerpen uit de Chellah van Rabat en de vroegislamitische periode. Het interessantst is de Romeinse collectie met voorwerpen uit Banasa, Lixus en Volubilis en enkele mooie bronzen beelden. Het museum bestaat uit een hoofd- en een bijgebouw waar de ‘bronzen’ staan opgesteld. Direct na de entree toont een landkaart de verschillende cultuurfasen die in het museum worden onderscheiden, namelijk prehistorisch, pre-islamitisch en islamitisch. Deze indeling zonder aparte vermelding van de Romeinen is van belang, omdat men in Marokko veel waarde hecht aan het bestaan van een ontwikkelde beschaving vóór de komst van de Romeinen. Aan deze neo-Fenicische ‘Mauretaanse’ beschaving wordt ook in de rest van het museum veel aandacht besteed.
Begane grond
De rondgang in de eerste zaal begint in de prehistorie. Een reeks schedels en botresten, voornamelijk uit opgravingen langs de Atlantische kust, toont de lichamelijke ontwikkeling van mensachtigen in Marokko tussen 400.000 en 45.000 jaar geleden. De volgende vitrine toont het effect dat de gestage verandering van het klimaat heeft gehad op de flora en fauna van Marokko. Te zien zijn onder andere beenderen van een gazelle, neushoorn, jakhals en hyena. Bijzonder is een dier dat geldt als voorloper van de huidige olifant. Behalve schedels zijn er bewijzen gevonden van de materiële cultuur van de eerste mensen. De getoonde voorwerpen in de vitrines tonen een toenemende bewerking van kiezels en beenderen (1,5 miljoen jaar geleden), uitmondend in speciaal gefabriceerde pijlpunten en bijlen (15.000 jaar geleden). Ook het geestelijk leven ontwikkelde zich, zo blijkt uit de wijze van begraven. Een opvallend cultureel verschijnsel in de inheemse cultuur die Ibero-marusien wordt genoemd (10.000 jaar v.Chr.) was het afvijlen van tanden. De laatste vitrine brengt de bewoners van Marokko in het Neolithicum toen men landbouw ging bedrijven; versierd keramiek, vijzels en molenstenen getuigen daarvan. In het eerste buitenhof van het museum bieden de aren op votieven uit Banasa meer illustraties van de zich ontwikkelende landbouwcultuur.
Bovenverdieping
De bovendieping gaat via enkele bijzondere opgravingen in op de periode na de prehistorie. Sala is de Romeinse nederzetting op de plek van de huidige Chellah van Rabat. Te zien zijn onder andere pre-Romeins aardewerk en andere voorwerpen zoals een ivoren kaarsenstandaard, glaswerk en votiefaltaartjes. Ook nadien bleef de Chellah aantrekkingskracht uitoefenen. De 13de-eeuwse Merinidendynastie bestemde het tot hun necropool. De aangegeven jaren hier zijn die volgens de islamitische jaartelling.
Bij vitrine 17 kom je terecht in de overgangsperiode tussen Romeins en islamitisch Marokko. Er zijn Byzantijnse koperen voorwerpen zoals een beeldje van de goede herder dat met behulp van een vergrootglas kan worden bekeken. Bij vitrine 18 vermeldt de museumtekst dat Sijilmasa een in de 8de eeuw gestichte nederzetting was die uitgroeide tot een centrum van de karavaanhandel. Er is weinig bekend over de geschiedenis, waardoor Sijilmasa in de Tafilalt-oase altijd met een zekere mysterie is omgeven. De gevonden voorwerpen wijzen in ieder geval op een rijke geschiedenis. De tentoongestelde munten in vitrine 19 vormen een belangrijke bron voor de geschiedschrijving van Marokko. De verspreiding van munten geeft inzicht in de toenmalige economische verhoudingen en in de mate waarop de sultan in staat was Marokko aaneen te smeden. Een kaart toont de lokale munterijen van het land.
De plaats Belyounech bij Ceuta is beroemd vanwege de uitgebreide irrigatiewerken voor olie- en graanpersen en voor de watertoevoer in huizen. Daarnaast zijn hier fundamenten gevonden van muniyas, stenen torens waarvan het bestaan alleen uit de literatuur bekend was.
Tot slot is er aandacht voor Chichaoua, 70 km ten westen van Marrakech, waar tussen de 9de en de 16de eeuw een belangrijke suikerindustrie was gevestigd, toen nog een luxeproduct. Om een constante toevoer van water te waarborgen, werden enorme aquaducten gebouwd.
Het tweede gebouw
Via het tweede buitenhof leidt een pad buitenom naar het tweede gebouw. Hier zijn de bronzen beelden tentoongesteld waarvan enkele hun naam gaven aan de huizen waar ze in Volubilis werden gevonden. Op een rij staan Cato, Juba II, de gekroonde Efebe, een drinkende Efebe, een visser en een blaffende hond. Daarnaast staan twee marmeren beelden uit Banasa. De ingang is versierd met een kopie van een mozaïek uit het Huis van Venus in Volubilis.
De vitrines rondom geven een overzicht van het dagelijks leven in pre-Romeins en Romeins Marokko. Rechtsom begint de geschiedenis bij de Feniciërs, die al in de 6de en 7de eeuw v. Chr. in Mogador (Essaouira) purper wonnen, waarmee een kleine tentoongestelde amfoor werd gevuld. Pre-romeins Banasa was een centrum van aardewerkproductie. De getoonde voorwerpen geven een kijkje op de heersende luxe van de bewoners aldaar. De hieropvolgende vitrines tonen de toenemende invloed van de Romeinen, onder andere door het afsluiten van bondgenootschappen, die werden vastgelegd op de getoonde koperen platen. Verschillende vitrines schenken aandacht aan de Romeinse economie en de lokale cultuur.
ARCHEOLOGISCH MUSEUM. Geopend: wo.–ma.
9–16 uur.
Hassan-toren en het mausoleum
Een wandeling of taxirit door de ville nouvelle leidt naar een klein plateau bij de grote brug over de Bou Regreg. Op deze plaats werd in 1195, onder de hoede van Yacoub el-Mansour, begonnen met de bouw van een moskee en een minaret die het evenbeeld moesten worden van de Giralda van Sevilla en de Koutoubia van Marrakech. Na Yacoubs dood werd het werk aan de moskee gestaakt en nimmer voltooid. Nu resteert een onvoltooide minaret en een zuilenrij die van het plateau een van de aantrekkelijkste pleinen van de stad, en misschien wel van het land, maken.
De 360 zuilenstompen geven aan hoe groot het complex moest worden: 180 bij 140 m, twaalf poorten, negentien lengte- en eenentwintig dwarsschepen. De minaret is vierkant van vorm, heeft een grondvlak van 16 bij 16 m en een hoogte van 44 m; de muren zijn 2,5 m dik. Doordat de bovenbouw niet is voltooid, lijkt de toren te zwaar voor zijn hoogte. Volgens de regels van de Andalusische bouwkunst behoort – zoals bij de Giralda in Sevilla en de Koutoubia ook het geval is – de lengte vijfmaal de basis te zijn. De toren zou dan 80 m zijn.
In 1956 verrichtte de eerste koning van Marokko, Mohammed V, na de onafhankelijkheidsverklaring op deze plek het koninklijke vrijdagsgebed. Op zijn sterfbed gaf hij de wens te kennen hier begraven te worden. Na zijn dood werd begonnen aan een grafmonument dat sterk doet denken aan de koebba’s van overleden heiligen die je overal in Marokko aantreft, maar die het in omvang verre overtreft. Kenmerkend voor de heilige sfeer die het mausoleum van Mohammed V bedoelt uit te stralen zijn de vierkante bouw, de groene dakpannen en de gouden bollen op het dak. Het marmer is afkomstig uit Italië, de sarcofaag is gemaakt van wit Pakistaans onyx. Inmiddels zijn ook prins Moulay Abdallah, de in 1983 overleden jongste zoon van koning Hassan II, alsmede opdrachtgever Hassan II zelf bijgezet in het mausoleum.
De Chellah
Even buiten de muren ten zuiden van Rabat ligt de Chellah op de plek waar de oudste resten van de stad zijn opgegraven, uit de pre-Romeinse tijd en uit de periode van de Romeinse nederzetting Sala Colonia. De verweerde muren van de Chellah huisvesten ook ruïnes en sporen uit latere eeuwen. Het complex komt het beste tot zijn recht in de avondschemering als het strijklicht de muren rood kleurt en het geklepper van de talrijke ooievaars die er hun nest hebben gebouwd, het overheersende geluid vormt.
De muren hebben de vorm van een onregelmatige vierhoek met zijden van ongeveer 300 m. Zware vierkante torens springen uit de muur naar voren. De bewerkte toegangspoort wordt beschermd door twee achthoekige hoge torens. De Berberstam die door Moulay Idriss tot de islam was bekeerd, bouwde hier een klein fort, dat echter al spoedig verlaten werd omdat men aan de overkant van de rivier de stad Salé stichtte. Almoraviden en Almohaden gebruikten in latere eeuwen het fort als uitvalsbasis voor tochten tegen Spanje. Hierna namen de Meriniden bezit van het complex. Sultan Abou el-Hassan liet in de Chellah een koranschool bouwen waarvan het grondplan met 14 studeerkamertjes nog is te herkennen, alsmede de kleine betegelde minaret, waarop een ooievaarspaar een nest heeft gebouwd. De gebedsnis van de bijbehorende moskee is recht tegenover de ingang zichtbaar. Achter de gebedsnis ligt de necropool van de Meriniden, de tweede na die van Fes. Sultan Abou Youssef was de eerste die er in 1286 werd begraven. Hierna volgden nog drie sultans, onder wie de eerdergenoemde Abou el-Hassan. Langs de necropool leidt een weg omlaag naar een bron, die vroeger voor religieuze reinigingen werd gebruikt en nu nog bijzondere kracht schijnt te bezitten, gezien de talrijke toeristen die er muntjes in gooien.
Het koninklijk paleis
Dicht bij de Chellah ligt Dar es-Salam, het koninklijk paleis. Het paleis is met een moskee, de regeringsgebouwen en militaire kazernes gebouwd rondom een open vlakte, de mechouar. Niet ver van het paleis vandaan ligt de regerings- en diplomatenwijk van de stad. De paleiswacht is in het wit gekleed, draagt rode epauletten en een brede rode ceintuur, waaraan twee leren tassen bengelen. De bewakers hebben witte handschoenen aan en op het hoofd prijkt een blauwe of rode muts met witte ruiten. Leden van dezelfde ‘zwarte garde’ houden de wacht bij de Hassan-toren en het mausoleum. Soms maakt op vrijdag de koning in het openbaar de tocht van zijn paleis naar de el-Fahs-moskee om er deel te nemen aan het middaggebed. Gewoonlijk doet hij dit in een rijtuig, maar soms ook te paard of te voet, omgeven door leden van de koninklijke garde, waarvan één de koninklijke parasol ophoudt. Deze tocht trekt altijd veel publiek.
Ten zuiden van Rabat
De verbinding tussen de hoofdstad Rabat en Casablanca bestond nog niet zo lang geleden uit smalle wegen en enkele grote hangbruggen over smalle riviertjes in de zomer en brede stromen in de winter. Het huidige drukke verkeer tussen deze twee plaatsen gaat over een vierbaansautoweg. De vroegere hoofdverbinding leidde door een aantal badplaatsen, die nu de afslagen zijn van de snelweg.
De stranden langs de kust volgen elkaar op tot Mohammedia, de stad die vooral bekend is vanwege de daar aanwezige petrochemische industrie. De bekendste kustplaatsen zijn Temara en Skhirat, die in bestuurlijk opzicht deel van de hoofdstad zijn. Temara is behalve als badplaats interessant vanwege de kasba die door leden van de Oudaïa-stam – inderdaad dezelfde als die van de kasba in Rabat – werd bewoond. Ook is er een ruim opgezette dierentuin met vooral zee- en zoogdieren. Meer landinwaarts ligt het kurkeikbos van Temara.
Bij Temara leidt een afslag naar het strand (Temara-Plage) en een andere naar Sidi Yahia-des-Zaer, waar bij de ingang van het dorp langs de weg de koebba van Sidi Yahia staat, een wit gebouw met koepel en graf. Op dinsdag is er een weekmarkt voor de wijde omgeving. Richting zee staat aan het kleine riviertje Yquem het kasteel van Aïn Attig of wat daarvan over is: een ommuurd hof met poorten in alle windrichtingen en daarbinnen de restanten van enkele gebouwen. Het bouwwerk dateert uit de tijd van de Almohaden.
Khemissèt en Oulmès
Landinwaarts op de autoweg P1 naar Meknes ligt Khemissèt, een provinciehoofdstadje in de streek Zaër. Ten zuiden van het stadje ligt een meer, ‘dayat-er-roumi’. De naam verwijst naar de benaming voor buitenlanders in Marokko. Het meer zou vernoemd zijn naar een ‘roumi’ die bij het meer woonde. Het meer is een geliefde visplek.
Verder zuidelijk, via de S209 naar Khenifra, ligt Oulmès-les-Thermes op 1200 m hoogte tussen de bergen en de bossen. Sedert eeuwen levert de minerale bron, Lalla Haya, water van 42 °C. Het Oulmèswater is overal in Marokko te verkrijgen, in grote en kleine flessen. Het is rijk aan calciumcarbonaat en magnesium. Het van nature al gazeuseachtige water wordt nog versterkt met gassen uit de bron. De bron ligt bij het plaatsje Tarmilate. Het stadje Oulmès is het administratieve centrum van de streek.
Salé
Door de aanwezige geleerden en schrijvers gold Salé lange tijd als een van de culturele centra van het land. De stad is bekend bij pelgrims die de drie zawiya’s bezoeken en eenmaal per jaar een belangrijke religieuze processie bijwonen. Salé heeft ook een meer profane functie, als satellietstad voor Rabat. Dit betekent dat het een overloop is voor hen die in Rabat geen goedkope woning kunnen vinden. Ook bevat de stad, anders dan Rabat, nog veel ateliers voor laagbetaald ambachtelijk werk. De twee steden zijn door een brug met elkaar verbonden. Bussen en taxi’s (vanaf het park aan de Boulevard Hassan II in Rabat) pendelen de hele dag tussen de steden. Het is ook mogelijk met een bootje de Bou Regreg over te steken. Op het strand bij de Oudaïa-kasba en verder stroomopwaarts zijn twee ‘instaphaltes’. Met een taxi is het plein voor Bab el-Mrisa het meest geschikte begin voor een wandeling door de medina.
Geschiedenis
Salé werd in de 11de eeuw gesticht door de Beni Ifren-stam, die van de zuid- naar de noordoever verhuisde. In het begin van de 17de eeuw riep Salé zich uit tot een zelfstandige republiek, die rijk werd door slavenhandel en zeeroverij. De stad kreeg al spoedig een beruchte naam in Europa als zeeroversnest. Daniël Defoe liet zijn held Robinson Crusoë in Salé door zeerovers gevangennemen en vandaar ontsnappen naar zijn eenzame eiland. Salé verbond zich met Rabat in de ‘republiek van de twee oevers’. Spanje en Portugal traden vaak tegen de zeerovers op en in 1654 ondernam Michiel de Ruyter een strafexpeditie tegen Salé. Aan het einde van de 18de eeuw maakten Frankrijk en Engeland met harde hand een einde aan de zeeroverij. Met de opkomst van Rabat groeide de stad in de 20ste eeuw uit tot overloop van de hoofdstad.
Het centrum van salé
De oude stad van Salé is nog geheel omgeven door een muur met een aantal bastions en acht poorten. De opmerkelijkste daarvan is Bab el-Mrisa (1260), bestaande uit twee robuuste torens met een klavervormige boog. De poort is gedecoreerd met een floraal en gekalligrafeerd reliëf. Vroeger was het een toegangspoort naar een binnenhaven, nu is het de entree tot de 19de-eeuwse mellah. De wijk, bestaande uit rechte straten, is danig vervallen en wordt bewoond door arme families, maar enkele mooi versierde portalen suggereren een rijker verleden.
De mellah-straat loopt uit op het belangrijkste plein van de stad met in het midden een plantsoen. Hierachter bevinden zich de belangrijkste markten van Salé, waaronder de overdekte stoffensoek. Na de soeks loopt de weg omhoog, om in een trap te eindigen. Deze leidt omhoog naar de Grote Moskee, door de Almohaden in de 12de eeuw gebouwd. Ernaast staat de medersa Abou el-Hassan (ca. 1335), een van de mooiste Merinidische gebouwen, rijkelijk versierd met stuc- en houtsnijwerk en tegeltableaus. Het terras van de medersa biedt een mooi uitzicht over de twee steden aan de Bou Regreg.
Drie zawiya’s
In de stad is een groot aantal heiligengraven. Drie hiervan nemen een bijzondere plaats in. Bij de Grote Moskee staat rechts de zawiya van Sidi Ahmed el-Tijani, die in de 17de eeuw leefde. De zawiya van Sidi Abdallah ben Hassoun ligt achter de Grote Moskee. Sidi ben Hassoun is de patroonheilige van Salé. De zawiya heeft een versierde ingang met stalactieten-stucwerk en mozaïeken. In het heiligdom vindt aan de vooravond van Mouloud, de geboortedag van Mohammed, het waskaarsenfeest plaats, een muzikale optocht met grote wassen beelden door de stad.
Een andere veel bezochte heilige plaats is de zawiya van Sidi Ahmed ben Ashir buiten de poort van de Grote Moskee. De heilige kracht van Sidi ben Ashir schijnt vooral een gunstig effect te hebben op geestesziektes. Ook hier wordt een veelbezochte moessem gehouden. In de nabijheid zijn een begraafplaats en gebedsmuur (msala), waar vrouwen uit de stad op vrijdag graag samenkomen om te bidden. Vrouwen kunnen in het heiligdom hun handen met henna versieren.
Direct achter het heiligdom van Sidi ben Ashir lopen de muren die Salé van de zee scheiden. In het hoekbastion, vroeger in gebruik als gevangenis, is nu een klein keramiekmuseum gehuisvest. Dit past bij een stad die geldt als een van de grote keramiekproducenten van het land. In de kleine zalen van de bordj overheerst het Riffijnse tsoul-aardewerk met simpele geometrische versieringen, maar de collectie omvat exemplaren uit alle Marokkaanse regio’s. Bijzonder zijn de keramieken putranden uit de tijd van de Almohaden. Een trap naar boven leidt naar het terras van het bastion. Hier vind je een magnifiek uitzicht over het strand, Salé (vooral de begraafplaats aan het strand) en, aan de overzijde van de rivier, Rabat.
De Gharb, ten noorden van Rabat
Twee rivieren domineren de Gharb, een van de vruchtbaarste streken van Marokko. De Oued Sebou ontspringt in de Rif en mondt uit bij Kenitra, de stad die in het protectoraat onder de naam Port Lyautey als haven van Rabat moest dienen. De bedding van de Oued Loukos is al sinds de klassieke oudheid bekend als vruchtbare streek. Hier zou de Tuin van de Hesperiden zijn geweest waar de Griekse held Herakles als een van zijn twaalf werken gouden appels moest plukken. Nu zijn er enkele interessante Romeinse opgravingen te vinden.
Twee verzamelaars
Wie de P2 volgt, de kustweg naar het noorden, komt na ongeveer 12 km uit bij het plaatsje Sidi Bouknadel en de daar gevestigde Jardin Exotique Bouknadel, een tuin met bomen en planten uit alle werelddelen. De tuin is rijk aan bougainvillea, yuca’s, bonsaiboompjes, papyrus, bamboe en hibiscus. Vanwege de rust is de tuin in trek bij verliefde paartjes, die daarom ook wel jardin érotique wordt genoemd.
De tuin is het werk van de Parijzenaar Marcel François, die in de tijd van het Franse protectoraat als handelaar in aquariumplanten de wereld rondreisde op zoek naar bijzondere exemplaren. In 1951 besloot hij zijn collectie van tropische flora onder te brengen in Marokko. Op een kaal veld van 4 ha gaf François de planten en bomen hun plaats in natuurgetrouw nagebootste landschappen. Zijn droom om het verloren paradijs te herscheppen, was na tien jaar uitgekomen. Het resultaat was een labyrint van gebouwen, bomen, planten, vijvers vol tropische vissen, en zelfs vossen, apen en herten. Vanaf 1961 ging de tuin open voor het grote publiek; in 1973 kreeg de Marokkaanse overheid de tuin in bezit. Deze besloot er een openbaar park van te maken, waarna de tuin snel in verval raakte. Het werd onvoldoende schoongehouden en reparaties werden niet langer uitgevoerd. François maakte het verval van zijn droom mee. Na zijn dood op bijna 100-jarige leeftijd nam in 1998 een vereniging ‘Vrienden van de jardin exotique Bouknadel’ de verantwoordelijkheid voor de tuin op zich. Sindsdien wordt de tuin stapje voor stapje in zijn oude glorie hersteld.
Ten noorden
van Rabat
Klik op een van de volgende deelkaarten voor een vergroting:
linksboven, rechtsboven, linksonder en rechtsonder.
Even ten noorden van de jardin exotique staat het Musée Belghazi, een volkenkundig museum met een oppervlakte van 7000 m2. De collectie bestaat uit de verzameling authentieke kunstvoorwerpen van de familie Belghazi, aangevuld met hedendaagse reproducties. Het museum opende zijn deuren in 1996 op initiatief van Mohammed Belghazi, die de verzameling van zijn grootvader en vader overnam en uitbreidde tot ruim 4000 voorwerpen. Zo’n 2000 exemplaren van de collectie handschriften, juwelen, tapijten, meubels, wapens en kleding zijn opgesteld in zeven zalen. De zalen zijn thematisch ingericht met aandacht voor de Arabisch-islamitische, Berberse én joodse materiële cultuur van Marokko. Bijzonder is een minuscule Koran van 27 mm die volgens het museum de kleinste in de wereld is. Het museum heeft ook een restaurant.
MUSÉE BELGHAZI. Dit museum ligt bij km
17 van de weg Kenitra Salé Bouknadel.
In de natuur
Ten noorden van Salé strekt zich landinwaarts tot aan Kenitra het Bos van Mamora (130.000 ha) uit. Dit bos bestaat uit verschillende boomsoorten, maar vooral uit kurkeiken. De eerste kurk kan geoogst worden als de boom 27 jaar is, daarna iedere 9 à 10 jaar. De geoogste kurk ligt in de buitenlucht in stapels te drogen. Tussen de kurkeiken groeit de pyrus mamorenis, een perenboom die alleen in dit bos groeit en ernaar is vernoemd. Het bos heeft zijn naam ontleend aan een antieke Berberse versterking die El-Mamora (‘De bloeiende’) werd genoemd (het huidige Mehdiya).
De weg van Salé naar Kenitra passeert het Sidi Bourhabameer, een langgerekt kustgebied dat de status van natuurreservaat heeft. Veel noordelijker ligt na 80 km Moulay Bousselham, een derde natuurgebied in de Gharb. Het nabijgelegen meer Merdja Zerga is een vogelreservaat, met onder andere flamingo’s; er is ook gelegenheid tot duiken. De naam van het dorpje verwijst naar een 10de-eeuwse heilige, Moulay Bou Selham (‘de man met de cape’), wiens koebba in het dorp staat.
Aan de monding van de Oued Sebou
Kenitra
In 1912 werd Kenitra gesticht door de Fransen onder de naam van Port Lyautey. Het is de uitvoerhaven van de producten van het gebied van de Gharb, zoals graan, groenten, kurk, hars en looizuur. Kenitra is ook een militair centrum. De stad heeft bovendien een groot deel van de rurale migranten uit de streek opgevangen. Het centrum bestaat uit rechte straten met terrassen erlangs en bomen en bloemen. Fonteinen op pleinen en in parken geven Kenitra toch nog een aangename sfeer, zoals in de exotische tuin aan de Avenue Hassan II en op Place Mohammed V, waar het water uit bronzen zwanen spuit.
Mehdiya
Daar waar de Sebou in zee stroomt, ligt het vissersplaatsje en het strand Mehdiya. Beide zijn bereikbaar vanuit Kenitra met eigen vervoer, bus of met een grand taxi. De kustweg loopt langs de haven en het 2 km verder gelegen strand, dat in de zomer vooral vermaak biedt aan Marokkanen. Er zijn namelijk geen grote toeristische voorzieningen die een lang verblijf rechtvaardigen. Boven de haven reikt boven op het hoge kustplateau een vesting uit die er in verschillende eeuwen door Portugezen, sultan Moulay Ismaïl en de Spanjaarden werd neergezet om hun pogingen te ondersteunen de riviermonding en het omringende land te controleren.
De huidige muren dateren uit 1650 en zijn van Spaanse makelij, de poort is Marokkaans. Mehdiya is het oude El-Mamora (waarnaar het bos bij Salé werd vernoemd). Moulay Ismaïl doopte de nederzetting om in Mehdiya (‘Geschenk’) na de verovering ervan op de Spanjaarden.
Een klimpartij of een omweg leidt naar de toegangspoort, tegelijk de belangrijkste bezienswaardigheid van het complex. De poort met twee torens en gekartelde kantelen lijkt wel wat op de stadspoort Bab el-Mrisa van Salé. Opmerkelijk is de dubbele toegang om potentiële indringers de verkeerde kant uit te sturen. Nu zijn het vooral dagjesmensen die in de ommuurde vesting komen picknicken; de bus stopt voor de deur. Binnen de muren zijn op het terrein – met enkele gevaarlijke gaten – een moskee, restanten van een paleis en enkele intrigerende onderaardse opslagruimtes. Het uitzicht op de zee en de riviermonding is aantrekkelijk.
Twee Romeinse opgravingen
Thamusida
Twaalf kilometer ten noorden van Kenitra liggen in het vlakke land 5 km van de weg de ruïnes van het Romeinse Thamusida, een militaire buitenpost uit de 2de eeuw n.Chr. Waarschijnlijk is deze gebouwd op de ruïnes van vroegere bewoning (2de eeuw v.Chr.).
Herkenbaar zijn de muren, een poort en de rivierkade en in een kleine wijk Romeinse baden.
BEREIKBAARHEID. Vanuit Kenitra is
Thamusida te bereiken door de P2 te volgen en bij het dorpje Souk
el-Khemis – bij het benzinestation – rechtsaf te slaan (onverharde
weg).
Banasa
Waar de Sebou-rivier landinwaarts buigt, liggen aan de linkeroever de resten van Banasa, een veteranenkolonie uit de tijd van Octavianus, de latere keizer Augustus, met de naam Julia Valentina Banasa (27 v.Chr.). Soldaten die er 30 jaar dienst op hadden zitten, mochten hier op hun eigen lapje grond van een soldatenpensioen genieten. Behalve een militaire kolonie was er al eerder een inheemse nederzetting. Tegenwoordig is Banasa een uitgebreid ruïneveld aan de voet van een grote koebba van de plaatselijke heilige Sidi Ali Bou Jenoun. Er zijn drie straten waarlangs op het kruispunt een forum met bestrating uit de 3de eeuw herkenbaar is. Het forum bestond uit een open vierkant met aan weerszijden overdekte gebouwen, waarschijnlijk tempels en een basiliek met houten dak. Er zijn verder vijf openbare baden opgegraven, waarvan in het frigidarium (koud bad) in fresco’s en mozaïeken de contouren van de zeegod Oceanus en enkele zeedieren zijn te zien.
BEREIKBAARHEID. Banasa is bereikbaar
via de P2 en de S210. Langs de S210 wijst een bord de weg naar de
ruïnes, die via een onverharde weg zijn te bereiken.
Larache en Asilah
Larache
In Larache (70.000 inwoners) wordt de zomerse hitte door blauwe luiken buiten gehouden. De huizen zijn er gebouwd tussen tuinen en boomgaarden op de hellingen van de rivieroever. Even buiten de stad ligt de tweede archeologische opgraving van Marokko, die van de Romeinse stad Lixus.
Geschiedenis
Larache behoorde afwisselend aan Portugal, Marokko en Spanje. De Portugezen bouwden er reeds in de 15de eeuw een fort, dat later door de Marokkaanse sultan werd veroverd. De stad werd hierop in 1610 als geschenk teruggegeven aan de Spaanse koning, als dank voor zijn hulp bij een troonstrijd. De stad kwam in 1689 weer in Marokkaanse handen door Moulay Ismaïl (1689), die haar verfraaide en er een belangrijke natuurlijke zeehaven en een zeeroverssteunpunt van maakte. Dit leidde tot verscheidene beschietingen door Franse oorlogsschepen. De stad was van 1911 tot 1956 Spaans gebied.
De medina
Op Place de Libération staat het stadhuis met onder de galerijen een markt.
De Bab el-Khemis leidt naar de medina met de ‘Zoco de la Alcaiceria’, ook wel ‘Zoco Chico’ (kleine soek) genaamd, een vierkant pleintje, door arcaden met winkeltjes omgeven. Vandaar leidt de weg naar de oude, door de Spanjaarden op een in zee uitstekende rots gebouwde kasba of Kebibat (‘de koepeltjes’). De vervallen vesting heeft een weidse pergola vanwaar een uitzicht over de oceaan wordt geboden. Het archeologisch museum is gevestigd in een oude vierkante 16deeeuwse vesting die het wapen van Karel V draagt. Het museum bevat Romeinse munten, mozaïeken en andere voorwerpen uit het nabijgelegen Lixus.
Aan de zuidkant van de stad staat het Ooievaarskasteel (16de eeuw), dat vroeger als citadel dienst deed en nu een ontmoetingsplek is, evenals het nabijgelegen park. De begraafplaats Lalla Menana is opmerkelijk vanwege de poort. Even verderop is een tweede Spaanse begraafplaats, die wordt doorsneden door de Loukos-rivier. Op de begraafplaats ligt het graf van de Franse toneelschrijver Jean Genet, die in de stad heeft gewoond.
De opgraving
van Lixus
Klik op een van de volgende deelkaarten voor een vergroting:
linksboven, rechtsboven, linksonder en rechtsonder.
Vijf kilometer ten noorden van Larache, aan de P2, liggen langs de oevers van de Loukkos de ruïnes van het Romeinse Lixus. Voor de komst van de Romeinen in 44 n.Chr. bevonden zich hier nederzettingen van de Feniciërs en Mauretaanse koningen. Na de verovering verhief keizer Claudius de stad tot kolonie. Uit deze periode dateren de meeste overblijfselen. Na 300 verloor de stad aan betekenis, maar ze bleef voortbestaan tot in de 5de eeuw.
Lixus had een beneden- en een bovenstad, die beide door muren waren omgeven.
Het oostelijk deel van de benedenstad wordt gedomineerd door een Romeins theater en amfitheater, het enige in Marokko, uit de eerste eeuw n.Chr. De hoge muren in het amfitheater duiden erop dat er circusspelen met wilde dieren werden gehouden. Het amfitheater biedt een geweldig uitzicht over de rivier die slingerend zijn weg door het land zoekt. De thermen erachter hebben enkele mozaïeken. In het lauwwaterbad was tot voor kort een mozaïek van Poseidon te bezichtigen. Moderne vandalen hebben de zeegod helaas van zijn gezicht ontdaan. In het noordelijk deel van de stad lagen de woonwijken. In de bovenstad, de acropolis, was het centrum. Er zijn hier resten van minstens vijf tempels gevonden. Tempel E was gewijd aan de Fenicische god Melkarth.
Tempel F werd later omgebouwd tot een kleine eenvoudige christelijke basiliek en is daarna wellicht de moskee geworden van het dorp Tchemmich (zoals de locatie tegenwoordig heet). Helemaal in het zuiden bij de Loukkos staan restanten van de garumfabriek waar ansjovis werd verwerkt tot garum, een soort vispasta.
Veel vondsten, zoals wapens, bronzen beeldjes, albasten vazen en mozaïeken (met name die van het Huis van Mars en Rhea) zijn in het archeologisch museum van Tetouan ondergebracht.
Asilah
Asilah is een ommuurd vissersstadje met een Iberisch karakter, maar sfeer en licht trekken tal van kunstenaars. Het stadsbestuur stimuleert dit ook; het probeert van het stadje een cultureel centrum te maken, wat blijkt uit de muurschilderingen die de binnenstad opfleuren en uit het jaarlijkse culturele festival in augustus. Asilah is goed onderhouden en voorbereid op toeristisch bezoek: er zijn hotels, een camping (tussen stad en station) en appartementenverhuur. Het treinstation ligt op 2 km van het centrum.
Geschiedenis
Asilah werd gebouwd op het Fenicische Silis, dat later Romeins werd. De Noormannen verwoestten de stad, waarna zij achtereenvolgens in het bezit was van Portugal, Spanje en Marokko. De Portugezen trokken in de 15de eeuw de vestingmuren op. In 1578 landde de Portugese koning Sebastião er. Hij sneuvelde korte tijd later in de Drie-Koningenslag bij Ksar-el-Kebir. In 1692 gaven de Spanjaarden, die Asilah van de Portugezen hadden overgenomen, de stad aan Moulay Ismaïl, die er een moskee, een medersa en een Moors bad bouwde. Van 1911 tot 1956 was Asilah weer Spaans.
Medina
De aan zee gelegen medina is door muren omgeven. Aan de zeezijde staan de Bab el-Bahr (Zeepoort), bij de vissershaven, en de kasbahpoort. Beide geven toegang tot Place Sidi Ali ben Hamdouch, dat wordt gedomineerd door een gekanteelde vierkante toren, El-hamra (‘de rode’) genaamd. Van hieruit is het mogelijk over de muren langs zee te wandelen.
Aan zee tussen de zeepoort en het heiligdom van
Sidi Mansour staat het paleis van Raisouni (
pp. 121-122). Het paleis, nu cultureel
centrum, heeft twee verdiepingen; op de tweede etage biedt de oude
eetzaal uitzicht op de oceaan. Uiteindelijk leidt de weg door de
Rue Ibn Khaldoun naar de andere zijde van de vestingmuren, bij Bab
el-Jbel (Bergpoort). Boven de poortopening is het wapen van de
Portugese koningen opgenomen. Buiten de poort staat het
heiligdom van Sidi Ahmed el-Mansour (die ook zijn
naam aan de straat gaf), met ervoor veel
graven die met kleurige tegels zijn versierd. De stad heeft aan de
landzijde nog een opmerkelijke poort, Bab Homar, die met kanonnen
is versierd. Terrassen larderen het plein buiten de poort.
Steencirkel van Mzoura
Ten zuidoosten van Asilah staat een prehistorische steencirkel uit 800 v.Chr. De cirkel van 55 m in diameter bestaat uit 167 rechtopstaande gepolijste stenen. De grootte varieert, de grootste meet 5 m. Deze wordt Uted genoemd, de naam die lokaal ook aan het monument als geheel wordt gegeven. In het midden zijn de resten van een grafkamer gevonden. De herkomst en betekenis van de cirkel is onduidelijk. In de oudheid werd het complex heel toepasselijk aangewezen als de begraafplaats van de legendarische reus Antaeus, die als zoon van Moeder Aarde onoverwinnelijk was zolang hij met beide voeten de aarde beroerde. Herakles, komend van de tuin van de Hesperiden, versloeg Antaeus door hem van de grond op te tillen! Het graf van Antaeus werd in de Oudheid vereerd, en in 80 v.Chr. liet de Romeinse generaal Sertorius het openen: hij vond er een 30 m lang skelet. Deze vondst kon niet bevestigd worden toen in de 19de eeuw opnieuw archeologische opgravingen werden verricht.
BEREIKBAARHEID STEENCIRKEL. De cirkel
is moeilijk te vinden. Volg vanuit Asilah de P2 naar het zuiden en
sla voorbij de spoorlijn af naar het dorp
Souk-Tnine-de-Sidi-el-Yamani. Van hieruit loopt een onverharde weg
5 km tot aan de steencirkel. In het archeologisch museum van
Tetouan staat een maquette van de cirkel en een originele
steen.
Raissouni en de mythe van de ‘ridderlijke bandiet’
Het paleis van Raissouni in Asilah is verbonden met de bandiet en ‘pasja’ Moulay Ahmed ben Mohammed el-Raissouni (1858-1925), die een welhaast mythische status in de geschiedenis heeft verworven. Mede verantwoordelijk hiervoor was een van zijn gevangenen, de Engelsman Walter Harris, die in zijn boek Morocco that was Raissouni als een ‘ideale’, ‘opvallend knappe’ bandiet neerzette: gezet postuur, blanke huid en ‘Grieks’ profiel met een volle zwarte baard. Aan het einde van zijn leven – Raissouni stierf in 1925 – was hij zelf gaan geloven in zijn verschijning als Marokkaanse Robin Hood. De beeldvorming van Harris leidde ertoe dat Raissouni werd bezocht door toeristen op zoek naar avontuur en in de hoop door hem gevangengenomen te worden. In werkelijkheid was Raissouni een bendeleider die vanaf het einde van de 19de eeuw de Rif onveilig maakte. Bekend werd hij vooral toen zijn bende rijke Europeanen uit Tanger kidnapte om hen tegen een hoog losgeld weer vrij te laten. Met de verworven rijkdom liet hij in 1908 zijn paleis in Asilah bouwen, toen hij een afgedwongen gouverneurschap van Tanger had verworven. Raissouni’s val als gouverneur kwam toen zijn mannen een Fransman op het strand bij Tanger doodde. Na de instelling van het protectoraat kwam hij onder Spaans bewind nog even terug in zijn functie, maar al snel verdreven de Spanjaarden hem uit Asilah. Het was ten slotte de Riffijnse leider Abdelkrim die Raissouni gevangen wist te nemen, nadat hij noodgedwongen zijn oude leven als bandiet weer had opgepakt.


