Casablanca en de Atlantische
kust
8
De Atlantische kustvlakte van Marokko is al eeuwen een gewild gebied. In het bijzonder Portugezen en Spanjaarden streden er om controle te verkrijgen over de handel met Marokko en de trans-Sahara-handel. Steden als Safi, Azemmour en El Jadida hebben een Iberisch verleden. Opvallend genoeg speelde de plaats die nu torenhoog uitsteekt boven de rest vroeger nauwelijks een rol van betekenis. Casablanca groeide pas in de 20ste eeuw door de tussenkomst van Frankrijk uit tot de metropool van Marokko. Deze ontwikkeling werd door de voormalige koning Hassan II bekroond met de bouw van een immense moskee aan de kust. De groei van de stad hield verband met de industriële ontwikkeling van het achterland. Meer landinwaarts wordt op de Rehamna-vlakte fosfaat gewonnen in een reservoir dat tot de grootste in de wereld behoort. Centrum is de mijnstad Khouribga. De streek heeft de toerist niet veel te bieden. De aantrekkelijkste route loopt langs de Atlantische kust naar Essaouira, een kustplaats die geldt als een van de meest idyllische van het land.
Casablanca
Voor het internationale luchtverkeer is Casablanca de belangrijkste bestemming. Soms wordt hier een korte stop gemaakt, maar vaak wordt de reis meteen voortgezet naar verdere bestemmingen, zoals Marrakech, Agadir of Rabat. Dit is begrijpelijk omdat Casa, zoals Marokkanen de stad gemakshalve meestal noemen, een stad is zonder het typisch oriëntaalse van de vier koningssteden. Het is een grote, industriële metropool, qua inwonertal de derde stad van Afrika en de grootste van Marokko. Wat de stad te bieden heeft zijn onder meer koloniale architectuur, gevarieerde uitgaansmogelijkheden en de immense Hassan II-moskee.
Casablanca
Klik op een van de volgende deelkaarten voor een vergroting:
linksboven, rechtsboven, linksonder en rechtsonder.
Geschiedenis
De oorsprong van Casablanca gaat terug tot de nederzetting Anfa, die berucht was als kapersnest. Een Portugese actie tegen de zeerovers leidde in 1468 tot de verwoesting van de vestingmuren en het dorp. De bevolking vluchtte naar Rabat, en drie eeuwen lang zou de stad in dezelfde verwoeste staat blijven. Rond 1770 besloot sultan Mohammed III de stad weer op te bouwen. De Portugese naam Casa Branca (het Witte Huis) werd overgenomen: Dar el-Beida in het Arabisch. De Spanjaarden veranderden vervolgens de naam in Casablanca, toen zij het recht van alleenhandel kregen.
De nieuwe stad bleef van ondergeschikte betekenis in Marokko. In de jaren zestig van de 19de eeuw telde de vestiging slechts 8000 inwoners; inmiddels zijn het er meer dan drie miljoen. Een aanzet tot de groei van de stad werd gegeven door een Fransman die een laken-handel tussen Frankrijk en de streek Chaouïa opzette. Zijn voorbeeld kreeg al snel navolging van andere Europeanen, waardoor de stad aan het begin van de 20ste eeuw al een kleine Europese kolonie kende. De stad bestond toen louter uit de oude medina en een kleine Europese wijk daarnaast.
De eigenlijke groei begon nadat Marokko in 1912 een Frans protectoraat was geworden. Resident-generaal Lyautey besloot dat Casablanca de belangrijkste havenstad van Marokko moest worden, en Franse scheepvaartmaatschappijen openden lijnen op de haven. Ten oosten van de medina werden de huidige Europese stad en een kleine haven gebouwd. Bouw en industrie lokten tal van werklozen uit het zuiden naar Casa. Vanwege deze immer groeiende stroom arbeiders ontstond er een schrikbarend woningtekort. De Fransen hadden in de stedelijke planning wel rekening gehouden met de groei van de Europese kolonie, maar onvoldoende met die van de oude medina. Aan de rand van de stad verrezen bidonvilles, wijken met huizen van blik, karton, planken en zakken. Om de overbevolkte medina te ontlasten, bouwden de Fransen in 1923 een nieuwe medina in het zuidoosten van de stad en arbeiderswijken aan de stadsranden. Later verrezen ten westen van de stad, op de plek van de oude nederzetting, nieuwe wijken als Anfa en Aïn Diab. Thans is Casa het economische en industriële centrum van het land. De moderne haven met zijn vijf kilometer lange kaden is belangrijk voor de verscheping van fosfaat. Een eigen spoorlijn verbindt de haven met de fosfaatmijnen van Khouribga. De stad is een zelfstandige administratieve eenheid, Groot-Casablanca genaamd.
Ville nouvelle
In 1914 kreeg de architect Henry Prost de
opdracht een stadsplan voor Casablanca te maken. Door de oorlog
werd pas in 1918 begonnen met de werkelijke bouw. Het plan van
Prost komt overeen met de wijze waarop hij in geheel Marokko
bestaande steden met een nieuwe Europese wijk trachtte te verenigen
(
pp. 67-68). De specifieke problemen van
Casablanca lagen vooral in de beperkte ruimte. In verband met
bestaande bewoning buiten de muren bij de Bab Marrakech en de
begraafplaats van Sidi Bellyout in het noordoosten, besloot men de
Europese stad in het zuidoosten te bouwen. Kenmerkend voor Casa
werd het circulaire stratenpatroon (Boulevard Mohammed Zerktouni;
Boulevard Rahal el-Meskini). De nieuwe stad omsluit als het ware de
medina die zich naar de kust opent.
Het echte centrum van de stad wordt gevormd door Place Mohammed V, de verbindende schakel tussen de oude en de nieuwe stad. Dit plein wordt gedomineerd door het flatgebouw van het Hyatt-hotel. Achter het Hyatt gaat de toegang tot de oude medina schuil. Enkele avenues hebben hun beginpunt op dit plein. Evenwijdig aan de kust loopt de Avenue des Forces Armées Royales. De wolkenkrabbers van alle grote hotelketens domineren deze snelweg. Hier bevinden zich ook de kantoren van de belangrijke luchtvaartmaatschappijen. In het centrum zelf zijn de wolkenkrabbers minder overheersend.
Boulevard Mohammed V is een van de opmerkelijkste straten van Casablanca. Aan twee zijden zijn in de jaren dertig witte gebouwen neergezet in een mengelmoes van Europese Jugendstil en neo-Andalusische stijl. Hier zijn ook twee overdekte passages en de centrale markt, waar naast vlees en groentes ook bloemen worden verkocht. Rondom de Place Aknoul is een autovrij winkelcentrum, waar schoenen- en lederzaken overheersen. Tegenover de markt staat de vervallen hotelkolos Lincoln van architect Hibert Bibe.
Place des Nations-Unies is het bestuurlijke centrum van de stad. Het plein is een schoolvoorbeeld van de manier waarop een combinatie van Europese architectuur en Arabische motieven tezamen een nieuwe stijl kunnen opleveren. Eerder was hier een militair kampement. Aan de noordzijde van het plein is het postkantoor. Het langwerpige gebouw daarnaast is de nationale Munt. Tussen beide gebouwen in ligt een plein met een fontein, die ’s avonds verlicht is; er is dan een licht- en watershow te bewonderen. Het gebouw aan de westzijde met de Italiaans aandoende klokkentoren is het stadhuis. Het paleis van justitie, aan de zuidzijde, heeft een monumentale trap en zuilengalerij. Verscholen tussen dit gebouw en het stadhuis staat de ambassade van Frankrijk met achter een hek een ruiterstandbeeld van Lyautey (François Cogne, 1933). Vóór 1956, toen het plein vernoemd was naar Lyautey, stond dit standbeeld midden op het plein. Op het plein sluit een enorm park aan, het Parc de la Ligue Arabe, dat vóór 1956 vernoemd was naar Lyautey. Rond het middaguur houden veel beidawis, zoals de inwoners van Dar el-Beida heten, hier hun siësta.
De katholieke kerken uit de koloniale tijd zijn gebouwd in dezelfde stijl: qua vorm gaat het onmiskenbaar om katholieke kerken, maar in motieven en materiaal is de oriëntaalse invloed te herkennen. Verscholen in een park staat, ten westen van de Place des Nations-Unies, de enigszins vervallen Sacré-Coeur. De Notre-Dame-de-Lourdes (1956) staat achter het Place des Nations-Unies aan de Boulevard Zerktouni. De witte torens van de katholieke kathedraal zijn oosters opengewerkt en het schip valt op door zijn hoge steunberen.
De haven
Recht voor het Hyatt-hotel, op de Place Mohammed V, leidt een weg rechts naar één van de twee treinstations van Casa, Casa Port en het bijbehorende winkelcentrum Centre 2000. Links van het station passeer je na enkele tientallen meters ongemerkt de douane. Een visrestaurant markeert de toegang tot de vissershaven van Casablanca. Tussen de wirwar van vissersbootjes en visnetten doemt op de achtergrond de enorme Hassan II-moskee op. De overslaghaven van Casablanca behoort tot de grootste van geheel Afrika. Hier worden vooral fosfaat, maar ook suiker en landbouwproducten geëxporteerd. De dood van negen Fransen, werkzaam in de haven van Casa, leidde in 1907 tot een Frans militair ingrijpen, dat tevens het begin van de Franse verovering van geheel Marokko betekende. De stad werd toen vanaf een Frans oorlogsschip gebombardeerd.
De medina
Het oude middeleeuwse Anfa heeft geen monumenten nagelaten, zelfs geen ruïnes. Daarmee is de stad uit de 18de eeuw het oudste verleden van Casablanca. Drie hoofdpoorten gaven in vroeger tijden toegang tot de medina: de Bab Marrakech, de Bab el-Kebir en de Bab el-Marsa. Bij de Bab el-Kebir, die om die reden ook wel Bab es-Soek heet, was de centrale markt. Dit is het huidige Place Mohammed V. De muren die de stad omringden, zijn inmiddels gesloopt op enkele stukken aan de kust en tussen Place Mohammed V en de Bab Marrakech na.
Sultan Mohammed III had duidelijk andere plannen met Casa in vergelijking met Essaouira. Want hoewel de steden in dezelfde periode door dezelfde sultan zijn gebouwd, verschillen ze aanzienlijk. De medina van Casa is niet volgens een eenduidig plan gebouwd en lijkt in dit opzicht op de werkelijk oude medina’s van Rabat, Fes en Marrakech. Casa en Essaouira hebben één monument gemeenschappelijk: een Sqala (bastion). De Sqala van Casa bestaat uit een aantal bastions aan de noordrand van de medina. Uit dezelfde periode dateert de Dar el-Makhzen of Grote Moskee (1786–1787). In deze noordelijke wijk van de Sqala en de moskee woonden de handelaren van de stad. Hier staat ook een heiligdom van de maraboet Sidi Smara. De Avenue Mohammed el-Hansali scheidt de oude medina van het belangrijkste heiligdom, de koebba van Sidi Bellyout. Sidi Bellyout kwam in 1350 uit Kairouan in Tunesië naar Chaouïa om het geloof te prediken. De aanleg van een weg over het heiligdom leidde in 1907 tot gewelddadig verzet van de Marokkanen. In het stadsplan van de Franse architect Prost werd de koebba gespaard. Dit ging ten koste van een deel van de medina en de stadsmuur, waardoor er ruimte vrij kwam voor de weg naar de haven. Twee andere wijken waaruit de stad aan het begin van de 20ste eeuw bestond, zijn inmiddels verdwenen: de mellah in het zuiden en zuidoosten van de stad en de wijk Tnaker bij de Bab Marrakech, waar boeren uit Doukkala in hutten en kleine huizen woonden. De benaming Tnaker is in de nieuwe stad behouden.
De nieuwe medina
De nieuwe medina van Casablanca, die eigenlijk Habous heet, staat aan de rand van de stad, naast het koninklijk paleis. De wijk werd in de jaren twintig gebouwd als een traditionele stadswijk met voorzieningen van een moderne stad, als stromend water, elektriciteit en een vuilnisophaaldienst. Om exact het karakter van een Marokkaanse medina na te bootsen, maakte architect Albert Laprade voorafgaand aan de bouw de nodige schetsen van de medina’s van Fes, Salé en Marrakech. De oude stijl van bouwen is nagevolgd. De straten hebben verrassende bochten, er is een poort die sterk op Bab Boujeloud van Fes lijkt en er is een grote moskee met minaret die op de Jamaa es-Sounna van Rabat lijkt. De oude medina’s kennen weliswaar een bepaald patroon, bijvoorbeeld in de opbouw van wijken, maar zij hebben zich toch in de loop van de tijd organisch ontwikkeld. Hier-door kennen de straten van de oude medina, allerlei variaties en bijzonderheden die er door opeenvolgende bewoners zijn aangebracht. De nieuwe medina van Casablanca daarentegen werd in één keer neergezet: het stratenpatroon is bochtig, maar verraadt in de perfecte maatgeving de hand van de stedenbouwer.
De nieuwe medina heeft veel antiekzaken. Een opmerkelijk gebouw is verder het Mahakma du Pacha aan de Boulevard Victor Hugo, dat in de jaren 1941–1956 als residentie van de pasja werd gebouwd. Hier werden de traditionele Spaans-Moorse kunstvormen toegepast, vooral zichtbaar in het stucwerk in 64 zalen en binnenhoven.
Ten westen van de medina
De Hassan II-moskee
Langs de kust van de Atlantische Oceaan staat de Hassan II-moskee, de enige functionerende moskee van Marokko die voor niet-moslims toegankelijk is. De architectuur is opmerkelijk. Het lijkt erop alsof men met de moskee de woorden van Okba ben Nafi, de eerste islamitische veroveraar in 683, in steen wilde omzetten: zoals Okba zijn paard een stukje de Atlantische Oceaan indreef en uitriep dat hij de islam niet verder kon verbreiden, zo steekt de Hassan II-moskee eveneens met zijn punt in zee.
De moskee is gebouwd met geld dat ingezameld is onder de gehele Marokkaanse bevolking. Sinds de voltooiing dient het als ijkpunt voor het religieuze leven: op televisie is het deze moskee die op gebedstijden in beeld verschijnt.
HASSAN II-MOSKEE. Geopend: za.–do.
8–19.
Aïn Diab
Voorbij de moskee voert de strandpromenade langs de wijk El Hank met een vuurtoren en badplaatsjes, zoals het bekende Aïn Diab, met de tot de verbeelding sprekende strandnamen Tahiti, Lido, Sun Beach en Miami. In Aïn Diab zijn nogal wat discotheken en nachtclubs. Hier werd de eerste McDonald’s van Marokko gevestigd. Het was toen nog chic de relatief prijzige hamburgers uit Amerika te eten. Inmiddels is een bezoek veel gewoner en zijn filialen van de fastfoodketen in alle grote steden te vinden. Verder staan hier een moskee (1983) en een koninklijk paleis van het Saoedische vorstenhuis.
De westvlakte
Vanuit Casablanca lopen een spoorlijn en een snelweg (P13) naar het fosfaatplateau met als belangrijkste plaatsen Khouribga en Oued Zem. Deze steden hebben de toerist weinig te bieden, maar voor de Marokkaanse economie is de regio van het allergrootste belang. Het plateau herbergt namelijk de grootste voorraad fosfaat van de wereld (5 miljard m2).
Na Oued Zem bereikt de P13 het plaatsje Boujad. Een nogal gezochte uitleg stelt dat de plaatsnaam een samentrekking is van de rivier Oued Abou en wolven (eljaad) die in de streek leefden. De stad is de derde in grootte in de provincie Khouribga (met 36.000 inwoners) en vooral bekend als thuisplaats van een zawiya van de Sherqawa-orde. Deze zawiya werd gesticht aan het einde van de 16de eeuw door Sidi Mohammed es-Sherqi. Aan het einde van de 17de eeuw was ze op het hoogtepunt van haar macht. Het was toen het meeste bezochte heiligdom van Marokko en centrum van religieuze geleerdheid. Bovendien diende Boujad als gemeenschappelijke graanopslagplaats en markt voor de gehele regio. Het succes van de Sherqawa van Boujad had mede te maken met de steun die zij gaven aan sultan Moulay Ismaïl in zijn pogingen de stammen in deze streek onder controle te krijgen en een veilige route van Fes naar Marrakech te verkrijgen.
Hassan II-moskee
Het weekblad Maroc Hebdo schreef bij de opening van de Hassan II-moskee dat de opeenvolgende dynastieën van het land zich altijd hebben ingespannen om het nageslacht gebouwen na te laten die getuigen van hun ijver en grandeur: ‘Het werk van onze vorst past in deze traditie.’ Mogelijke critici werd de mond gesnoerd met de uitspraak dat ‘kunst, zeker Grote Kunst, geen prijs kent’. Groot is de moskee in ieder geval: de minaret is met 200 m hoger dan al de torens van Europese kathedralen. Het is in grootte de tweede moskee in de wereld. Het gehele complex omvat 9 ha. In de moskee kunnen 105.000 gelovigen deelnemen aan het gebed, waarvan 25.000 in de gebedszaal. Er is een aparte gebedsruimte voor vrouwen. Hieromheen zijn een medersa, bibliotheek en een museum.
De moskee staat heel toepasselijk in Casablanca, de stad die in de 20ste eeuw is uitgegroeid tot metropool en de meest nationale stad van het land. Door migratie hebben tal van Marokkanen, ongeacht hun regionale afkomst, bindingen met de stad. De stad symboliseert voor velen van hen de moderne zijde van Marokko. Grootse plannen als verdere uitbreiding van de stad en een metro staan nog op stapel. De Hassan II-moskee past goed bij dit streven: de moskee is in de toepassing van oude ambachtelijke kunst in een modern gebouw bedoeld als een bewijs van Marokkaanse bouwkunst. Het illustreert tegelijk het beeld dat de voormalige Hassan II wilde uitdragen over zijn land: onder de hoede van de koning trekken traditie en moderniteit zij aan zij op.
Kasba’s van Moulay Ismaïl
Sultan Moulay Ismaïls opdracht in alle delen van Marokko kasba’s te bouwen, bleek een goede, maar kostbare strategie voor de onderwerping van het land. In de minimaal zeventig kasba’s woonden soldaten die belasting hieven, als een soort politie optraden en rechtspraken. Vanzelfsprekend draaiden de onderworpen stammen op voor het voeden en kleden van de soldaten. Een in zijn regeerperiode gebouwde kasba (30 km van Boujad) getuigt van het succes van sultan Moulay Ismaïl. Kasba Tadla dateert uit 1687 en huisvestte de duizend soldaten van het slavenleger van de sultan met hun vrouwen en kinderen. Niet alleen de stammen van de Tadla-vlakte wilden de sultan op de knieën krijgen, maar ook de stammen rondom de zawiya van Dila, in de Midden-Atlas. Kasba Tadla is nu een stadje van 15.000 inwoners, dat hoog boven de rivier Oum er-Rbia ligt, op de rand van de westelijke uitlopers van de Midden-Atlas. De nieuwe kasba uit de 19de eeuw is de trots van de stad. De gekanteelde vesting ligt hoog boven de rivier en heeft binnen de muren graanopslagplaatsen, een moskee en een ziekenhuisje. Dat de Fransen het hier niet gemakkelijk hebben gehad, bewijst het monument met de namen van meer dan 4000 gesneuvelde Franse soldaten.
Aan weerszijden van Kasba Tadla liet Moulay Ismaïl twee andere kasba’s neerzetten: meer naar het westen in het stadje Settat (in het centrum van de stad) en in Beni Mellal (in de Midden-Atlas). De rivier Oum er-Rbia, de langste rivier van Marokko, markeert de overgang naar de streek Doukkala. Hier liet Moulay Ismaïl in 1710 nog een kasba aan de rivier bouwen, een van de grootste van Marokko, de kasba van Boulaouane (ten zuiden van Settat). Het complex bestaat uit een moskee, een heiligdom van Sidi Mansana, badhuis, koninklijke vertrekken en kwartieren voor het garnizoen.
De Atlantische kust
De drie Atlantische kuststeden tussen Casablanca en Essaouira waren alle van oorsprong Portugese handelsposten (presidio’s). Een van de wensen van de Portugezen was om via de handelsposten de Sahara-handel naar zee af te laten buigen in plaats van de producten door Marokko in het noorden te laten verhandelen. Safi is de eerste van de drie Portugese kuststeden. De stad is bekend als centrum van aardewerkproductie. Azemmour is de kleinste van de drie. Het aan de Oum er-Rbia gelegen stadje is een van de weinige plaatsen waar geen Europese wijk is ontstaan, zodat de gehele stad, waarvan een groot deel nog ommuurd is, als een medina kan worden beschouwd. Door de duinenrij leidt de weg langs de kust naar El-Jadida, het vroegere Portugese Mazagan. El-Jadida is een moderne stad met een heel bezienswaardig oud Portugees gedeelte met muren en bastions die ten dele tot de 16de eeuw teruggaan.
Azemmour
Het kleine stadje Azemmour ligt aan de monding van de Oum erRbia, de grootste rivier van Marokko. Het is met 26.000 inwoners een belangrijk centrum voor de teelt van citrusvruchten, tomaten en groenten, maar geniet vooral bekendheid als stad van patroonheilige Moulay Bouchaïb. Mensen komen van heinde en verre om het heiligdom te bezoeken; vrouwen laten er hun handen met henna versieren.
De Atlantische kust
Geschiedenis
De geschiedenis van Azemmour is verbonden met de aanwezigheid van Spanjaarden en Portugezen aan de Atlantische kust. De Portugezen drongen aan het einde van de 15de eeuw onweerstaanbaar op in Marokko. De Marokkaanse sultan bleek machteloos. Alleen enkele lokale leiders waren in staat tegenstand te bieden. In 1486 namen ze Azemmour in. Het waren de Saadiërs die in 1541 Azemmour heroverden op de Portugezen. Helaas namen landen als Spanje, Engeland en Nederland de plaats van Portugal over. In de 17de eeuw nam de lokale leider Al-Ayashi het vanuit Azemmour op tegen de Spanjaarden die in het naburige El Jadida zaten. Hij bestookte de Spanjaarden, maar deze waren zo slim de Marokkaanse sultan erop te wijzen dat Al-Ayashi niet alleen de positie van de Spanjaarden maar ook die van hemzelf bedreigde. Al-Ayashi werd hierop door de sultan uit Azemmour verdreven.
De oude stad is omgeven door stevige muren, waarin poorten toegang geven tot een kasba en een joodse mellah. Aan de noordzijde van de muur kan men er via een trap bovenop komen en er een groot stuk overheen wandelen om een goede indruk te krijgen van de lager gelegen joodse wijk, de kasba en de monding van de rivier. In de kasba staat het Dar el-Baroud, een tot ruïne vervallen kruithuis. Bij de muur aan de noordzijde van de rivier staat een koebba van Sidi Ouadoud.
Buiten de muren loopt vanaf het plein een straat naar de moskee en het heiligdom van de 12de-eeuwse Moulay Bouchaïb. Hier zijn tal van hennawinkeltjes. Vrouwen lopen er met hun handen in watten gewikkeld om hun net aangebrachte motieven te beschermen en te laten drogen.
El Jadida
De Portugezen veroverden aan het einde van de 15de eeuw vlotjes alle kuststeden van noord (Tanger, Ceuta) naar zuid. Halverwege bereikten ze in 1502 El Jadida, de stad die ze Mazagan noemden. Ze bouwden er een vesting die goed intact is gebleven.
Geschiedenis
De Portugezen maakten bij hun komst in 1502 El Jadida tot machtscentrum langs de Marokkaanse kust. Een groot deel van de 17de eeuw was de stad in handen van de Spanjaarden; hierna werd ze weer Portugees tot 1769. Na hun vertrek liet Moulay Abderrahman in 1821 een nieuwe stad bouwen, die hij toepasselijk El Jadida, ‘de nieuwe’, noemde en die onder meer door joden uit Azemmour werd betrokken. De haven van El Jadida is uniek, maar de stad kon de concurrentie niet volhouden met Casablanca, Safi en Essaouira; de haven behield slechts lokale betekenis voor de verscheping van vis en landbouwproducten uit het achterland Doukkala.
De stad
Ook hier is Avenue Mohammed V de as van de stad. Het busstation ligt hieraan, betrekkelijk ver van het centrum. Langs het strand loopt een boulevard met daaraan een theater en het stadhuis.
De oude ommuurde stad was jarenlang erg vervallen, maar is enige jaren geleden grondig gerenoveerd. In de omgeving van de stadspoort staan drie religieuze gebouwen broederlijk bijeen. De Grote Moskee, de kerk van Maria Hemelvaart en meer verscholen een zawiya. Achter de moskee is via een binnenhof de belangrijkste bezienswaardigheid van de stad te bereiken: een uitgebreide ondergrondse Portugese cisterne. De wateropslagplaats werd in 1541 gebouwd, is 33 m lang en wordt door 25 gotische zuilen in zes schepen verdeeld. De gewelven hebben fraaie gotische kruisribben. De grote ruimte is ook als opslagplaats en als vluchtplaats in tijd van oorlog gebruikt.
Vier bastions markeren de muren van de stad. Het noordelijkste bastion draagt de naam Baluarte do Anjo (Engelbastion; Bastion de l’ange). Een van de kanonnen hier wordt gebruikt om het breken van de vasten in de maand Ramadan aan te kondigen. De overige drie bastions zijn: Saint-Antoine in het oosten, Saint-Esprit in het westen en Saint-Sebastian in het zuiden. Bij de Porta do Mar (Zeepoort), waarvan de Portugese naam nog wordt gebruikt, leidt een trap naar de stadsmuur en het bastion. Vaak is deze bastionopening gesloten. Om toch op de muren te komen kun je direct na de ingang vóór de kerk naar links en vervolgens rechtdoor naar de bastiontrap. Van hieruit is het mogelijk de muren bijna geheel rondom te wandelen. Bij bastion Saint-Sebastian staan een oude synagoge en rechtszaal. Een ander overblijfsel van de joodse gemeenschap, een begraafplaats, bevindt zich buiten de muren van dit bastion. Ook in de rest van de ommuurde stad zijn tal van joodse huizen te vinden, al is een groot deel daarvan ernstig vervallen.
Drie badplaatsen
Rondom El Jadida zijn drie badplaatsen. Sidi Bouzid is een mooi strand op 3 km van de stad. Deauville is het hoofdstrand van de stad. Haouzia is op 3 km in het noordoosten wat rustiger. Het strand Lalla Fatma ligt net boven Safi, de stad die vooral gegroeid is als industriestad en uitvoerhaven, maar die ook naam heeft als een van de keramiekcentra van het land.
Safi
Geschiedenis
Op de plaats van de huidige stad was al een nederzetting in de Carthaagse en Romeinse tijd. In 1508 gingen de Portugezen zich hier vestigen; ze bouwden de muren en het fort, maar werden reeds in 1541 verdreven, waarna de sultan de haven uitbreidde en aan de stad een moskee en een medersa schonk. Vanaf 1767 stond de handel in de stad onder Franse controle. In de 18de eeuw begon hier onder invloed van een migrant uit Fes de productie van aardewerk die de stad wereldwijde bekendheid zou geven.
De stad
Het belangrijkste plein is Place de l’Indépendance, te herkennen aan de langwerpige fonteinenreeks. De fontein toont met aardewerken vazen waaruit water stroomt het ambtelijke product waar Safi beroemd om is. Een spoorlijn scheidt het plein van het strand. Een trap leidt onder de spoorlijn door naar de kust. De kustlijn wordt gekenmerkt door hoge rotsen, maar anders dan in El Jadida ontbreekt een strand. Er is wel een rommelig ingerichte wandelpromenade en een haven, die dienst doet als vissershaven en industriële overslaghaven.
Aan de kust staat Dar el-Bahr, het zeekasteel. Dit was de zetel van de Portugese gouverneur. Door de schietgaten steken nog tien lopen van de oude Spaanse, Portugese en Hollandse kanonnen richting zee. ‘Willem Wegewaert me fecit (‘maakte mij’) Hagae 1625’ staat op een kanon en op een tweede: ‘Arent van der Put me fecit Rotterdamae 1619’.
In de 17de eeuw genoot de Nederlandse Republiek grote bekendheid als wapenhandelaar. Marokko en Nederland hadden bovendien in Spanje een gemeenschappelijke vijand. Helaas voor Nederland was Marokko, in het bijzonder de haven van Safi, gastvrij voor Nederlandse piraten die de schepen van de Staten-Generaal aanvielen. Claes Compaen was wel de bekendste van deze piraten.
Behalve het zeekasteel herinnert ook de Portugese kapel aan de voormalige Portugese aanwezigheid in de stad. De kerk, die niet altijd geopend is, heeft fraaie gewelven.
De pottenbakkerswijk is te bereiken via Bab el Kouass. Beneden is een galerij met aardewerkwinkels. Verder omhoog wijzen de omhoogstekende oventjes op de werkplaatsen. Hier zijn ook enkele coöperaties gevestigd. De klei uit de bergen wordt er vermengd met water en in een mal gevormd. Eenmaal gedroogd in de zon gaat het de oven in. Het resultaat wordt geschilderd met motieven, voorzien van glazuur en opnieuw gebakken.
Aan de andere kant van de medina staat op een heuvel een fort (keshla). Het domineert met de gekanteelde muren en torens de stad. De heuvel biedt een prachtig uitzicht over Safi. In het fort is het keramiekmuseum gevestigd. Rondom een binnenhof zijn een zaal met keramiek uit Safi en twee zalen met keramiek uit Fes en Meknes.
Tussen Safi en Essaouira
De weg van Safi naar Essaouira leidt langs de kust door de vlakte van Chiadma, die evenals de andere Atlantische kustvlakten vanaf de bergen en hoogvlakten trapsgewijs afdaalt naar zee. Al eeuwenlang wordt er irrigatie toegepast en wordt het water uit de Atlas via kanaaltjes over de akkers verspreid. Naast de deelpachters en landarbeiders op de grote bedrijven, zijn er ook talrijke kleine zelfstandige boeren die hun eigen lapje grond bewerken en wat vee en pluimvee houden. Aan de kust ligt Saouira Qadima, ‘de oude ommuring’, een vissersdorp dat onder de naam Agouz de locatie is van een Portugees fort uit de 16de eeuw.
Het was sultan Mohammed III die in 1760 besloot om op de grens van Chiadma en het onherbergzame Haha een nieuwe ‘ommuring’ te bouwen, namelijk de stad Essaouira.
Essaouira
Het 50.000 inwoners tellende Essaouira ligt op een lang en smal rotsig schiereiland in de oceaan. De stad bestaat uit een witte massa van kubusvormige huizen, rechte straten, een vissershaven en verdedigingswerken van muren, torens en bastions.
Geschiedenis
In de oudheid was Essaouira een Carthaagse factorij; Carthagers en Romeinen wonnen er purper op het eilandje voor de kust. De Europese benaming voor de stad, Mogador, is waarschijnlijk gebaseerd op Mogdul, de naam van een plaatselijke heilige. Portugezen verbasterden de naam vervolgens tot Mogador. In 1956 werd de plaatsnaam vervangen door Es-Saouira, wat in het Arabisch ‘de kleine ommuurde’ betekent. In 1506 bouwden de Portugezen het noordelijk gelegen fort, maar in tegenstelling tot in El Jadida verlieten zij dit al weer snel. Diabat, een plaatsje 4 km ten zuiden van Essaouira, was in de eeuwen daarna de enige nederzetting van betekenis in de Hahastreek zonder vruchtbaar achterland.
Pas in de tweede helft van de 18de eeuw leefde de stad weer op. Sultan Mohammed III had toen het plan opgevat van Essaouira het belangrijkste handelscentrum van Marokko te maken. Het verhaal wil dat de architect van Lodewijk XV, Théodore Cornut, de tekeningen voor de nieuwe stad heeft gemaakt. Het ‘Europese’ karakter van de stad zou hieraan toe te schrijven zijn. Schriftelijke bronnen geven echter geen uitsluitsel. Het rechtlijnige stratenpatroon zou ook heel goed in een Arabische stad passen. De typische ‘oosterse’ kronkelstraatjes zijn terug te vinden in de mellah, de joodse wijk van de stad.
De bewoners van de nieuwe stad kwamen uit heel Marokko. Duizenden soldaten van de zwarte koninklijke garde, kooplieden uit Agadir waarvan de haven werd gesloten, en joodse handelsfamilies. Zij konden hun internationale netwerken gebruiken om met de Europese kooplieden handel te drijven. Zo woonden er joden uit Livorno, Algiers en Amsterdam. Het was de Europeanen niet toegestaan om zelf met Marokkanen te handelen. In een later stadium trok de stad migranten uit de Sous en Haha aan.
Soeks en juweliers in de hoofdstraat
De oude stad van Essaouira is omgeven door een grote muur met bastions. De belangrijkste toegang tot de binnenstad is de Bab Doukkala. Vanaf deze poort leidt de hoofdstraat, die enkele keren van naam verandert, rechtstreeks naar de haven. Vóór de Bab Doukkala zijn rijtuigen te huur voor een rondrit door de stad.
De hoofdstraat is een drukke winkelstraat, hier Rue Mohammed Zerktouni genaamd. Halverwege kruist ze de Rue Mohammed el-Gorry (met opmerkelijk veel fietsenwinkels), die naar de tweede poort van de stad leidt, de Bab Marrakech. Het kruispunt van beide straten vormt in alle opzichten het hart van de stad. Aan weerszijden van de straat zijn twee marktplaatsen. De ene soek is overzichtelijk. In het overdekte deel wordt – hoe kan het ook anders – vis verhandeld. Opvallend zijn vooral de kruidenstalletjes. Parfums als jasmijn, muskus en sandelhout zijn in vaste vorm per gram te koop. Er zijn kruiden tegen haaruitval en wortels om te vermageren, maar ook henna, koriander en saffraan. De andere soek heeft een rommeliger karakter. Er worden gereedschappen en oude potten en pannen verkocht. In de directe nabijheid van deze soek, aan de linkerzijde van de straat (komend vanaf de Bab Doukkala), is de Ruelle es-Siaghin, een mooi betegelde winkelstraat met zilver- en goudjuweliers. Vroeger had ieder ambacht een vaste plek in de stad: de kleermakers tussen de twee soeks in, de pottenbakkers en schoenmakers in de mellah, en de slagers in de hoofdstraat.
De haven
De Zeepoort, de enige toegang tot de haven, bestaat uit een boog tussen twee gecanneleerde zuilen en een driehoek boven het geheel. Aan weerszijden zweven als het ware twee ronde torentjes, gelijkend op die van de Torre de Belém bij Lissabon. Een Arabisch opschrift in de poort vermeldt als bouwjaar 1769, het jaar 1184 van de islamitische jaartelling. Het opschrift luidt: ‘Geprezen zij God en lof aan de sultan; sultan Mohammed beval zijn slaaf Ahmed de afvallige deze poort te bouwen’. De poort maakt deel uit van de Sqala, een fortificatie met bastions. Het bastion dat een uitzicht biedt over de haven en de zee kan tegen betaling worden bezichtigd.
In de haven zelf is het een en al bedrijvigheid. Links en rechts liggen netten en drijvers opgestapeld. Op de rechterkade wordt vis schoongemaakt, op de linker wordt de vis verhandeld. Vrouwen doen hun verworven vis in meegebrachte plastic emmertjes. Rond het middageten zie je overal in de stad mensen buiten op een houtskoolvuurtje sardines roosteren.
Een groot deel van de haven wordt ingenomen door een werf waar houten vissersboten worden gebouwd. Kleine bootjes worden in de timmerwerkplaatsen op de rechterkade gebouwd. Op de linkerkade wijzen tafels en stoelen op de mogelijkheid in de buitenlucht vis te eten. Dat kan ook bij het achter de werf gelegen visrestaurant Chez Sam. Dit restaurant, dat ’s avonds veel zwerfkatten op bezoek krijgt, is gebouwd in de vorm van een schip.
Stad en vestingwerken
Bij de stichting van de stad kreeg iedere nieuwe bevolkingsgroep zijn eigen wijk toegewezen. De joodse handelselite woonde in de wijk die aansloot op de haven, Casbah genaamd. Het grote plein Place Abdallah ben Yassin leidt naar deze wijk. Hier bevinden zich terrassen, café-restaurants en veel souvernirwinkels. Links voor café-restaurant Café de la France leidt een gang onder de huizen door naar de vestingmuren aan de zeezijde van de stad. Hier zijn talrijke timmerbedrijfjes: het inlegwerk van Essaouira is vermaard. Van het harde thujahout maakt men tafelbladen, juwelenkistjes, meubeltjes enzovoort. Ze worden ingelegd met figuren van paarlemoer, zilver en citroen- en zwartgeblakerd citroenhout. De knoest van de thujaboom levert een extra geliefd motief op dat in de meubels is terug te vinden.
Langs de muur leidt een weg omhoog naar de Sqala van de kasba. De vestingwallen zijn opgesierd met rijen van oude bronzen kanonnen. Orson Welles maakte tegen de achtergrond van deze vestingwerken de film Othello.
Vanaf de werken zijn enkele eilandjes voor de kust te zien. In de Oudheid stonden deze bekend als de Purpereilanden vanwege de in het water voorkomende purperslak die de grondstof voor purper afscheidt. In de kazematten van het bastion zijn ook weer kleine timmerwerkplaatsjes te vinden. Voorbijgangers worden uitgenodigd een kijkje binnen te nemen. De wijk rondom deze vestingwerken is de eigenlijke medina van Essaouira. Aan deze zijde woonden kort na de stichting van de stad leden van de stam Bani Antar aan de andere zijde van de hoofdstraat soldaten en Agadiris.
Hier is ook het enige museum van de stad: het streekmuseum Sidi Mohammed ben Abdallah. Onder de te bezichtigen voorwerpen bevinden zich muziekinstrumenten, juwelen, tapijten, wapens en kleding.
MUSEUM. Geopend: wo.–ma. 9–12 en
14.30–18 uur.
De weg evenwijdig aan de muren leidt naar de mellah. De wijk ligt tegen de buitenmuren van de stad en naast de hoofdpoort Bab Doukkala. Hier woonden in het verleden vooral de ‘gewone’ joden. Per decreet werd alle joden in 1807 opgedragen zich in de mellah te vestigen. Een uitzondering werd gemaakt voor de joodse elite. Nu de joodse bevolking is geëmigreerd, wonen in de smalle straatjes en vervallen huizen de armste inwoners van Essaouira.

