Eduardina
Nieuw Vrede en Arbeid, 1981
Waar haar voeten neerkwamen, stoof het zand van het onbetegelde trottoir op. Met een ruk aan de zoom sjorde ze haar jurk op zijn plaats, die tijdens de ongemakkelijke rit in de tot de laatste plaats bezette wilde bus was scheefgetrokken. De manier waarop de stof onder haar arm knelde, had het ongemak alleen maar vergroot. Tijden geleden al had ze zich voorgenomen ten behoeve van gelegenheden als die van vandaag een nieuwe jurk te laten maken. De stof had ze al lange tijd klaarliggen. Maar ze had het bezoek aan de modiste almaar voor zich uitgeschoven. Ze had een bloedhekel aan begrafenissen.
Begrafenissen leken de laatste tijd wel publieke gebeurtenissen, waar men naartoe ging ook als men er niets te zoeken had. Nieuwsgierigheid naar het leed van anderen en roddelzucht vormden tegenwoordig de voornaamste drijfveren om een teraardebestelling bij te wonen, of je de persoon in kwestie nu gekend had of niet. Toen haar Hendrik werd begraven, waren dit tenminste nog rituelen die met het nodige respect omgeven waren.
♦
Voor Eduardina de poort van de begraafplaats binnenging, controleerde ze nog even of haar jurk netjes zat. Ze moest goed voor de dag komen. Zij was degene met wie Maxi haar laatste jaren het meeste contact had gehad. Ze beschouwde haar aanwezigheid ter plaatse als een plicht. Met een duw tegen de zwarte hoed met brede rand maakte ze haar toilet op orde.
Van schrik bleef ze bij de poort staan. Zo’n grote menigte! De mensen verdrongen elkaar tot buiten de aula. Men sloeg er geen acht op dat de rust van de overledenen kon worden verstoord. Om maar niets te hoeven missen, stonden sommigen zelfs oneerbiedig op enkele nabijgelegen grafzerken…
Aan het stemmige gezang dat haar over de hoofden van de massa tegemoet trad, maakte ze op dat de kerkdienst al begonnen was.
O Heer, Mijn God wanneer ik stil bewonder
Het groots heelal door Uwe hand gemaakt
Eduardina naderde de menigte, die tweestemmig en uit volle borst haar favoriete kerklied zong. Ze gaf ondertussen haar ogen goed de kost. De lange uithalen aan het eind van iedere zin versterkten de droefenis die van de bijeenkomst uitging.
De sterren zie en hoor de donder rollen
Uw macht aanschouw, die straalt door alles heen
“Tóngo!!” Met zijn bulderende bariton spoorde de voorganger de aanwezigen aan tot het inzetten van het refrein. Volgzaam zwol het volume uit de vele kelen aan en weergalmde langs de dicht op elkaar staande menigte over de eindeloze rijen graven.
♦
Dan zingt mijn ziel, mijn Redder, God tot U:
Hoe groot zijt Gij! Hoe groot zijt Gij!
♦
Eduardina baande zich een weg tussen de dicht op elkaar geperste lichamen. Door haar volle gewicht in de strijd te werpen en haar ellebogen te gebruiken, lukte het haar steeds dichter bij de aula te komen.
Dan zingt mijn ziel, mijn Redder, God tot U:
Hoe groot zijt Gij! Hoe groot zijt Gij!
♦
Ze liet zich niet tegenhouden door de scheve blikken en geïrriteerde opmerkingen die haar ten deel vielen. Waar waren al die mensen toen vrouw Max ze nodig had? Toen ze eenmaal binnen was, veroorzaakte het gezang een aangename aanslag op haar trommelvliezen.
♦
Als ik bedenk dat God Zijn Zoon niet spaarde
Maar Hem voor ons liet ingaan in den dood…!
♦
De lucht trilde door de weerkaatsing tegen de muren en het plafond. Ze voelde het tot diep in haar botten.
♦
Dat op het kruis Hij blij mijn lasten torste
Mijn zonden wegnam door Zijn God’lijk bloed
♦
Bij de muur tegenover de ingang stond de baar met de bruine notenhouten kist, voorzien van koperen handvatten.
“‘Tóngo!!”
♦
Dan zingt mijn ziel, mijn Redder, God tot U:
Hoe groot zijt Gij! Hoe groot zijt Gij!
♦
Het geluid steeg op en stuitte op het zinken puntdak, waarna het een uitweg vond via de harmonicavormige gaasbespanning waarmee de ramen waren afgeschut.
♦
Dan zingt mijn ziel, mijn Redder, God tot U:
Hoe groot zijt Gij! Hoe groot zijt Gij!
♦
Eindelijk was ze doorgedrongen tot dicht bij de baar. Met haar tas tegen haar buik gedrukt, hapte ze met korte stootjes naar adem. Ondanks de met gaas bespannen ramen was de atmosfeer hierbinnen ijl en broeierig.
Het gezang was ten einde. Het onafgebroken gewapper van al wat maar voorhanden was, alles waarmee men zichzelf koelte kon toewuiven, veroorzaakte een geluid dat veel weg had van het onheilspellende geklapper van de vleugels van een zwermyorka fowru’s.
Vrouw Max lag onder een zee van bloemen die slechts haar hoofd en borst vrijlieten in de gepolijste bruine kist. De fleurige feda op haar hoofd contrasteerde met de vale kleur van haar gezichtshuid. Op haar voorhoofd lag een frivole lok zwart kunsthaar, die net onder de hoofddoek uitkwam. Haar mondhoeken waren iets naar beneden getrokken, zodat haar onderlip pruilend naar voren stak. Eduardina had vrouw Max zolang als ze haar kende niet zo ontevreden gezien, zelfs niet op de momenten dat ze zich door de grootste tegenslagen heen worstelde. Ergens achter haar hoorde ze iemand fluisteren dat je uit de trek rond haar mond kon opmaken dat vrouw Max geen vrede had met haar dood. Hadden de lijkwassers haar er niet wat mooier bij kunnen leggen! Vrouw Max moest het tijdens haar reis naar yanasei kennelijk doen zonder haar onafscheidelijke gouden sieraden. De enige concessie aan vrouw Max’ liefde voor opsmuk was het goedkope collier van grote kleurige glazen ballen dat haar hals sierde. Nadat ze voor de tweede keer slachtoffer was geworden van lui die het op haar goud hadden gemunt, gaf ze bijna alles wat ze nog aan sieraden had weg. Eduardina had vriendelijk bedankt toen haar de mogelijkheid werd geboden een keuze te maken uit haar sterk uitgedunde collectie. Het druiste tegen elk principe in zich te tooien met spullen die verkregen waren op een wijze die in Gods ogen een gruwel was.
Plotseling voelde ze een zweterige hand op haar onderarm. “Zeg, ik hoorde net dat u de dame bent die haar thuis dood heeft aangetroffen?”
De oude vrouw die haar fluisterend had aangesproken, was veel te zwaar opgemaakt. Elk haartje van haar korte roodbruine pruik zat op zijn plaats. Bij haar slapen liepen straaltjes water vanonder het hoog getoupeerde kunststuk haar hals in.
Ze keek Eduardina onderzoekend en verwachtingsvol aan. Haar zorgvuldig gemanicuurde handen gingen naar haar voorhoofd. Haar wijsvinger, die eindigde in een opvallend roodgelakte nagel, verdween tussen de band van haar haarstuk en haar huid. Er ging een lichte trilling over haar lippen. “Die hitte hier is ondraaglijk,” zuchtte ze en haar gezicht vertrok in een grimas.
Terwijl Eduardina naar een antwoord zocht, brak ze er haar hersenen over wie deze vrouw was. Ze kwam haar zo bekend voor… Plotseling schoten haar de woorden van vrouw Max te binnen. “Ze wil niet dat men weet dat ze in het leven heeft gezeten. Maar aan de manier waarop ze zichzelf uitdost, weet een kind dat je met een oude motyo van doen hebt. Echt, je hoeft geen twee keer te kijken…” Zo sprak vrouw Max als ze het over vrouw Agutobo had. Nu pas zag ze dat dit de vrouw was die een broodjeszaak runde in de Herenstraat.
Ze kon het niet laten: “Bent u soms familie?”
“Ehhe… nee, geen familie. Ik kende haar maar vaag…” Nerveus ging haar hand naar de band van haar pruik. “Ze kwam af en toe bij mij in de zaak om wat eten bij elkaar te bedelen. Dat ze zo aan haar eind moest komen…!” Ze schudde meewarig het hoofd. “Ik hoorde dat die honden haar vanonder reeds hadden opgegeten.”
“Onzin! Dat is niet waar!” zei Eduardina feller dan nodig was. “Men vertelt de wildste verhalen.” Nu was het haar beurt om zich te ontlasten van de druk van de rand van haar hoed.
“Ik vond haar twee dagen voor haar overlijden, liggend naast haar bed. Anders dan wordt beweerd was ze nog in leven. Mijn dochter brak het raam open en klom naar binnen. Het was niet mooi om te zien hoe ze erbij lag, zo in haar eigen vuil…”
“Och arme,” kreunde Mathilde. Rondom hen had zich een groepje nieuwsgierigen gevormd dat alle aandacht voor de dienst van broeder Inge van het Leger des Heils had verloren.
Eduardina genoot ervan het middelpunt van de aandacht te zijn. “Ik moest mijn oor bij haar mond leggen om te kunnen verstaan wat ze zei. Ze kreunde zoiets als dat ze wegging, dat haar lichaam niet meer wilde. Toen ik vroeg wat er was gebeurd, kermde ze alleen maar dat ze zo’n pijn had. Na een tijdje wenkte ze me. Ik moest mijn oor bij haar mond leggen. Ze fluisterde dat ze me het huis en het bijbehorende perceel schonk. Maar aangezien ik niet om aardse goederen geef, heb ik daar geen werk van gemaakt.”
“Wie heeft haar huis dan genomen?” vroeg een omstander.
“Ja, wat gaat er met dat huis gebeuren?!” riep een ander.
“Ik weet het niet. Ze kreeg nooit bezoek van familie. Niemand weet of ze nog wel familie heeft. De staat zal het zich wel toe-eigenen. Maar om op mijn verhaal terug te komen: buiten gingen die honden als bezetenen tekeer. Ze stamelde iets over de honden. Ik schrok me rot toen ze plotseling op zo’n vreemde manier haar ogen wegdraaide. In paniek gilde ik naar mijn dochter dat ze een ambulance moest laten komen. Ik had nog de tegenwoordigheid van geest om haar te zeggen dat ze ook meteen de militairen moest bellen…”
“Ja, sinds de coup bemoeien die ellendelingen zich overal mee!” riep een gedrongen man wiens doorweekte overhemd tegen zijn huid plakte. Als teken van afkeer deed hij een stevige fluim op de stenen vloer belanden.
“Ik zou maar wat meer respect tonen voor de zonen van de revolutie!” beet een oude vrouw met een rieten hoed hem venijnig toe. “De oude regering maakte er ook een puinhoop van. En hoeveel van die oude politici hadden hun opleiding niet aan Maxi te danken?”
“Hé, laten we Maxi’s begrafenis niet verpesten met politieke discussies!” suste Eduardina.
“Je haalt me de woorden uit de mond,” zei Mathilde. “Wie deze vrouw niet in haar hoogtijdagen heeft gekend, zal niet geloven dat ze jurken bezat met echte gouden knopen. Maar afijn, vertel eens verder…”
“Inmiddels had zich een grote menigte voor het huis verzameld,” hervatte Eduardina haar relaas met een blik van verstandhouding in de richting van Mathilde. “De ambulance was gearriveerd, maar men kon het erf niet op omdat de honden als wilde dieren tekeergingen. De militairen lieten nog een uur op zich wachten. Ze moesten een paar van de honden afmaken om het erf te kunnen betreden.”
“Ai, ze had verschrikkelijk veel honden. Ik geloof een stuk of honderd,” overdreef een oude vrouw wier rug zo gebogen was als een scheefgegroeide palmboom.
“Geëscorteerd door de militaire politie werd ze met loeiende sirenes naar ‘s Lands Hospitaal gebracht. Iemand die op de brancardafdeling werkte waar ze werd opgenomen, vertelde me dat ze nog bij kennis was toen ze werd binnengebracht. Nadat ze haar hadden opgefrist en onderzocht, werd ze overgeplaatst naar de intensive care. Haar lever had het opgegeven…”
“Ze dronk te veel!” riep iemand dwars door Eduardina’s relaas heen.
“Twee dagen later overleed ze. Het spijt me dat ze me niet gebeld hebben toen haar situatie kritiek werd. Ik had mijn telefoonnummer doorgegeven. Als ik erbij was geweest, had ik haar nog haar laatste slokje water kunnen geven. Hoefde ze niet met een droge keel naar haar Schepper.”
♦
De rouwplechtigheid was afgelopen. De lijkdragers tilden de kist van de baar en schudden die voordat ze hem op hun schouders legden enkele malen krachtig heen en weer.
“Ai, schud haar voor de laatste maal nog maar eens flink door elkaar! Ze heeft een veelbewogen leven gehad. Dat is nu ten einde. Nu kan ze gaan genieten van een welverdiende rust.” Terwijl haar tandeloze kaken de woorden uitspogen, probeerde de vrouw met de palmboomrug met haar ene hand de kist aan te raken en met de andere hand haar evenwicht te bewaren op haar stok.
“Zie je die oude vrouw die achter de kist aan loopt? Dat was vroeger een geduchte concurrente van Maxi. Maxi schijnt haar zelfs een keer het ziekenhuis in geslagen te hebben…” fluisterde een van de vrouwen die voor Eduardina uit liepen.
Gek, het overgrote deel van de aanwezigen bestond uit vrouwen. Maxi’s woorden schoten haar te binnen. Ik heb geleefd en ik heb laten leven. Ik heb ontelbare mannen gegeten en ontelbare mannen hebben mij gegeten… Waarom waren er zo weinig mannen om haar bij haar laatste gang te begeleiden? Zij, die het land zulke grote zonen gegeven had…?
♦
Met de kist hoog boven op hun schouders gingen de dragers de stoet voor. Ze zwalkten van links naar rechts, in de maat van de opgewekte tonen van Jopie Vriesdes Bazuinkoor. Uitgelaten dansend volgde de menigte de kist en zong uit volle borst:
♦
Nanga palm a de go
Nanga palm a de go
Te a doro janda, na Jeruzalem
Nanga palm a de go
Palmtakken wuiven, zij gaat heen
Palmtakken wuiven, zij gaat heen
Als ze daar aankomt, in Jeruzalem
Palmtakken wuiven, zij gaat heen
“Maxi Linder was een wereldse vrouw, daarom wordt ze zo uitbundig geëerd!” riep een klein, gezet oudje. Haar in open schoenen gestoken voeten, die haar enorme hielen niet binnen konden houden, deden het zand opstuiven. Met schokkende danspassen die haar zware billen als drilpudding deden trillen, stortte ze zich in de uitgelaten rouwstoet. De menigte was uitgezwermd tot voorbij de naast het pad gelegen grafstenen. Zonder respect voor de nabestaanden en de doden werden de verse bloemen op pas gedolven graven onder schoenzolen vermorzeld.
Een bejaarde heer wees naar de glanzende kist die zich boven de menigte verhief. “Zoals ze boven iedereen uittorende tijdens haar leven, zo torent ze liggend in haar kist boven ons allen uit!”
“Nu ligt ze voor eeuwig op haar rug!” riep een opgeschoten jongeman oneerbiedig.
Eduardina liep heen en weer tussen de aanwezigen, om zo veel mogelijk anekdotes over vrouw Max te kunnen opvangen.
“Op een dag vroeg ik haar plagend wat een plèi kostte. “Kom, laat me je met mijn ananas verzwelgen!” riep ze. En ze tilde haar rok zo hoog op dat ik haar naakte pruim kon zien. En toen was ze al een oude vrouw, ik zweer het je!” vertelde een jongen die met gemak Maxi’s kleinzoon had kunnen zijn lachend.
Rondom hem werd er met luide keelklanken op zijn verhaal gereageerd. “Dus het verhaal klopt dat ze geen onderbroek droeg!”
“Je weet toch dat ze de laatste jaren elke middag bij Hoover Chin stond. Op de hoek van de Zinniastraat en Gemenelandsweg. Wel, als je naar binnen wilde, blokkeerde ze altijd je pad. Als je haar geen geld gaf, begon ze luidkeels te verkondigen dat je vroeger bij haar kwam en wat je allemaal niet bij haar deed. Ze ging vaak zo lang door dat je haar wel wat gaf om van haar af te zijn. Ze was slim hoor.”
“Ja, dat klopt. Of ze riep dat je vader bij haar kwam, om je voor je vrienden voor schut te zetten. Als je met een meisje was, kon je het helemaal schudden. Dan beweerde ze dat je haar stiekem bezocht. Tegen je meisje zei ze dat ze het niet voor niets moest weggeven…”
Meegesleept door de uitgelaten stemming die er heerste, begreep Eduardina ineens waarom begrafenissen tegenwoordig werden bezocht alsof het een dagje uit betrof – tijdens gelegenheden als deze ontvluchtte men tijdelijk de problemen die de politieke ontwikkelingen van de laatste tijd met zich meebrachten.
Ze wrong zich door de dicht op elkaar gepakte massa en baande zich een weg naar een groep mensen die bij elkaar onder een grote mahonieboom stond. Aan hun bewegingen te zien, ging het er daar heel gezellig aan toe. Ze was het groepje nu dicht genoeg genaderd om te verstaan wat ze zeiden.
“Als jongeman werkte ik als elektricien mee aan de bouw van het Towertheater. De neonletters waren helemaal uit Amerika geïmporteerd. Je zult het niet geloven, maar toen we de verpakking openmaakten bleek er aan een van de letters een kaartje te hangen met ‘Greetings to Maxi Linder Queen of All Whores’. Helemaal uit Amerika! Ik sta hier echt niet te liegen…”
De omstanders keken de spreker met grote ogen aan. Moesten ze die onzin nu geloven of niet?
“Ja, ze was tot ver over de grenzen bekend. Er is zelfs een foto van haar verschenen op een van de omslagen van het tijdschrift van de Pan Am.”
“Ai, Maxi was bij leven al een legende,” zuchtte een oude vrouw.
Eduardina luisterde zo aandachtig dat ze zich een ongeluk schrok toen er plotseling een hand op haar schouders werd gelegd. Nog buiten adem van schrik draaide ze zich om. Ze keek recht in de zachtaardige ogen van een man van om en nabij de tachtig. Even aarzelde ze voordat ze de uitgestoken hand vastpakte.
“Gecondoleerd met Maxi. En bedankt voor wat je voor haar hebt gedaan.”
Even was ze uit het lood geslagen. Wie was deze man? Zou het een familielid van haar zijn? “Ik heb slechts gedaan wat er van buren onderling verwacht wordt. Bent u familie van haar?”
“Nee, ik ben geen familie. Ik kende haar. Mijn naam is Marius Menten, aangenaam.” Opnieuw stak hij zijn hand naar haar uit.
Marius Menten? Dat moest die Marius zijn over wie vrouw Max het weleens had. Volgens haar was het zijn schuld dat ze haar percelen was kwijtgeraakt. Doordat hij haar bij het gouvernement had aangegeven, was ze naar Katwijk gestuurd. Hij had gehoopt haar daar naar zijn hand te kunnen zetten.
Eduardina gaf hem een slappe hand en mompelde haar naam. “Ze zijn al bij het graf aangekomen. Ik ga ervandoor. Eveneens gecondoleerd.” Zonder hem de kans te geven iets te zeggen, maakte ze zich uit de voeten.
♦
“…De Here doe Zijn aangezicht over u lichten, en zij u genadig! De Here verheffe Zijn aangezicht over u, en geve u vrede! Allen die hiermee instemmen zeggen: Amen.”
Overal om haar heen klonk het ‘Amen’.
Met die stichtelijke woorden sloot de voorganger de ceremonie bij de open groeve af. Langzaam lieten de lijkdragers het dikke sisaltouw vieren waarop de kist met het stoffelijk overschot van vrouw Max rustte. De menigte was stilgevallen en men stond met ernstige gezichten naar de dalende kist te kijken. Aan de andere kant zag Eduardina de oude man staan die haar kort daarvoor had aangesproken. Hij maakte geen geluid, maar de tranen stroomden over zijn gelooide wangen.
Mathilde stond met een gespannen gezicht voor zich uit te kijken. Met een vinger trok ze aan de band van haar pruik. Eduardina meende een vonk van opluchting in haar gezicht te ontwaren.
Het oude vrouwtje met de rug als een palmboom bukte zich en vulde haar hand met de pas gedolven aarde. Met onverstaanbaar prevelende lippen wierp ze de aarde de kist achterna. Met een doffe klap sloeg de kluit stuk op het deksel van de kist.
Eduardina zocht tevergeefs naar het gezicht van vrouw Mary Medemblik, wier zoon zijn carrière, zoals zovele anderen, te danken had aan vrouw Max. Waar waren al die eigenaren van die bedrijven van wie vrouw Max tegen het eind van de maand haar gesloten envelop kreeg? Dat was alleen God en vrouw Max bekend.
Opeens werd haar aandacht getrokken door de figuur die verdekt stond opgesteld achter de immense stam van een mangoboom iets verderop. Eduardina kneep haar ogen samen. Met een schok hield ze haar adem in. De man achter de boom was Izaak Meyer. Vrouw Max had haar veel van haar geheimen toevertrouwd, maar ze kon zich niet herinneren dat ze ooit zijn naam in haar mond genomen had. Terwijl ze haar aandacht verplaatste naar de kist, die inmiddels in het gat lag, en waarvan de bodem schuilging onder een laag grondwater, vroeg ze zich af wat hem ertoe gedreven had de begrafenis bij te wonen van iemand als Maxi Linder. Maar ze kon het wel raden.
♦
Langzaam verspreidde de menigte zich. Hier en daar stonden groepen mensen na te genieten van vrouw Max’ ongebruikelijke begrafenis.
Toen ze bijna bij de uitgang was hoorde ze een vrouw verzuchten: “Tyé mi Gado, iemand als Maxi, die zoveel van de straat hield! Hoe konden ze haar zo ver van de ingang begraven?”