Amalia

Timmermanstraat, 1914

Hij had haar voor het eerst aangesproken toen ze op weg was naar haar werk. Ze was achttien jaar en werkte als dienstmeisje bij mevrouw Ledesma. Haar mond viel open van verbazing, toen hij haar vertelde dat hij al een tijd probeerde moed bij elkaar te rapen om haar aan te spreken. Ze had tot op dat moment nog nooit met een vreemde man gesproken. Toen ze voor het eerst ongesteld werd, had moeder haar verteld dat ze nu niet meer met jongens mocht praten – als ze dat wel zou doen zou ze in verwachting raken en daarmee haar familie te schande maken. Zonder hem te antwoorden was Amalia snel doorgelopen.

Sinds die dag had hij haar elke dag opgewacht om een eindje met haar op te lopen. Ze durfde hem geen moment recht in het gezicht te kijken en zijn vele vragen bleven onbeantwoord. In plaats daarvan had ze naar de grond gestaard, en af en toe had ze hem vanuit haar ooghoek stiekem opgenomen.

De witte en kaki pakken met hoge boord die hij droeg, vond ze wat stijfjes voor zijn leeftijd – ze schatte hem een jaar of vier ouder dan zij. Doordat hij zijn panamahoed gewoonlijk bijna tot aan zijn wenkbrauwen had getrokken, kon ze niet zien wat voor haar hij had. Zijn handen, waarop de pezen zich duidelijk aftekenden, straalden kracht uit. Het kaki van zijn pak paste wel goed bij zijn huidskleur: de teint van koffie met melk.

Na een tijdje betrapte ze zichzelf erop dat ze vol ongeduld uitkeek naar het moment dat ze hem zou zien. En als hij een keer niet kwam opdagen, moesten haar zussen thuis het ontgelden.

“Zou het gepast zijn als ik je thuis kwam opzoeken?”

Overrompeld door de directheid van zijn vraag bleef Amalia staan. Voor het eerst keek ze hem recht in het gezicht. De botstructuur was duidelijk zichtbaar, en toch zag hij er niet mager uit. Zijn huid was strakgespannen en glansde als een obe-vrucht. Zijn borstelige wenkbrauwen staken ver naar voren, en daaronder keken zijn poezenogen haar smekend aan. Op zijn bovenlip had hij een dun snorretje, maar zijn kin was gladgeschoren en krachtig. Ze kon de aders in zijn hals vol verwachting zien kloppen.

Dan maar zwanger worden.

“Moeder jaagt je weg als je dat doet.”

“Wil je daarmee zeggen dat als ik het risico neem om weggejaagd te worden, ik welkom ben?” zei hij gevat. Zijn huid die daarnet nog zo glad en strak was geweest, vertoonde plotseling ontelbare rimpels, op de meest ondenkbare plekken.

Ondanks het vage onrustgevoel dat van haar bezit had genomen sinds hij met haar was begonnen te praten, restte haar niets anders dan met haar hoofd achterover geknikt vrolijk met hem mee te lachen.

Ferdinand zat met kaarsrechte rug in de voorzaal. Het nerveuze trillen van de pezen in de hand waarmee hij de wandelstok omklemde, wist hij niet verborgen te houden. Zijn hoed had hij veilig tot aan zijn wenkbrauwen getrokken.

Amalia zat tegenover hem van de ene bil op de andere te schuiven. Haar handen, waarmee ze haar zakdoek reeds ontelbare keren had open- en dichtgevouwen, had ze in haar schoot gelegd. Het gevoel van onrust had haar niet meer verlaten. De onverklaarbare tinteling die ze de laatste tijd in haar onderbuik voelde, had de angst alleen maar groter gemaakt.

Kalm als altijd betrad moeder de voorzaal. Vlak voor Ferdinand bleef ze staan. Ze nam hem onderzoekend op.

In een onverwachte beweging plukte ze zijn hoed van zijn hoofd. “Zo, jongeheer, nu kan ik je beter bekijken. Laat eens zien wie we hier voor ons hebben…”

Amalia sloeg haar hand voor haar mond, ze kon maar nauwelijks haar lachen inhouden. Het was de eerste keer dat ze Ferdinand zonder hoed zag. De hoed had een rode afdruk op zijn voorhoofd achtergelaten. Zijn zacht krullende haar was kortgeknipt en tegen zijn hoofd platgedrukt. Zonder zijn hoed zag hij er een stuk jonger uit, en minder streng en formeel. Amalia voelde haar hart overslaan bij het zien van de hulpeloze blik in zijn ogen tijdens de strenge keuring waaraan haar moeder hem onderwierp. Opnieuw die tinteling in haar onderbuik. Ze was dus echt zwanger. Zenuwachtig pakte ze haar zakdoek en wiste het zweet dat uit al haar poriën stroomde van haar voorhoofd. Moeder zou de schande niet overleven.

“En, wie zijn je mensen?”

Moeders woorden brachten haar terug tot de werkelijkheid.

“Mijn ouders zijn reeds overleden, mevrouw. Ik was hun enige kind. Na hun dood heeft mijn oom, die zelf geen kinderen heeft, de zorg voor mij op zich genomen. In zijn huishouding ben ik opgegroeid.”

Een teder gevoel maakte zich van Amalia meester. Ze wenste dat ze de kracht bezat om op te staan en hem te beschermen tegen het kruisverhoor van haar moeder. Zag ze dan niet hoe moeilijk het voor hem was om tegen een wildvreemde vrouw zulke persoonlijke dingen te vertellen?

“Wat is de naam van je oom?”

“Vreeling, Alexander Vreeling. Hij was inspecteur van politie, maar hij is nu gepensioneerd…”

“Vreeling?” Bedachtzaam liet moeder haar kin op haar vuist rusten. Met gefronst voorhoofd staarde ze in de verte. “Vreeling…” mompelde ze een paar keer bijna onverstaanbaar terwijl ze haar ogen tot spleetjes kneep. Plotseling brak haar gezicht open in een glimlach. Ze stak haar vinger op en riep triomfantelijk: “Zijn het soms de Vreelings die naast apotheek Dawson wonen?” De strenge toon was plotseling uit haar stem verdwenen. “Het lijkt wel alsof ik geen manieren heb. Ik heb me helemaal niet aan je voorgesteld! Juliette, aangenaam.” Terwijl ze een hand naar Ferdinand uitstak, brak de zon door op haar gezicht.

Verlegen pakte hij de toegestoken hand. Terwijl zijn ogen vol verbazing die van Amalia zochten, mompelde hij: “Ferdinand Vreeling. Het genoegen is geheel aan mijn zijde, mevrouw.”

Amalia wist niet wat ze van haar moeders gedrag moest denken, maar nu ze aardig voor Ferdinand was, werd haar achterdocht gauw naar de achtergrond verdreven. Ferdinands ogen zogen zich aan de hare vast. Zonder zich van tevoren aan te kondigen, was daar weer het vreemde gevoel in haar onderbuik.

De zaterdag na Ferdinands bezoek was het huis in rep en roer. Amalia had haar moeder sinds lange tijd niet meer zo zien stralen. Druk gesticulerend deelde ze haar orders uit aan de meisjes. Gewoonlijk werd het huis alleen zo grondig schoongemaakt tijdens de jaarwisseling. Maar nu kropen ze op handen en voeten over de vloer om de kieren tussen de planken schoon te krijgen. Amalia had als taak de muur van de voorzaal schoon te maken. Met een oude tandenborstel kwam ze op plekken die te klein waren voor een normale borstel.

“Het lijkt wel alsof de koning op bezoek komt,” zei Dofie, de oudste en brutaalste van de meisjes.

“Je wilt dat ik je smoel voor je breek no? Die vrijpostigheid van je zal je nog in de problemen brengen!” Moeder zwaaide met haar poetslap naar Dofïes hoofd.

Toen ze er zeker van was dat moeder haar niet zag, wierp Dofie een scheve blik in haar richting.

Moeder had haar handen vol aan de kinderen. Vader bracht het grootste deel van zijn tijd door op zijn buiten aan de Commissarisweg. Daar verbouwde hij aardvruchten, bananen en verschillende soorten groenten, die moeder op de markt verkocht. De kinderen zagen hem een paar keer per jaar. Om diefstal van zijn gewassen te voorkomen moest hij er wonen. Het gezin bleef in de stad zodat moeder dicht bij de markt was. Van de cassave die hij verbouwde bakte moeder brood, waarmee de jongere kinderen ‘s morgens voor school langs de deuren gingen. Als er ‘s morgens niet genoeg werd verkocht, moesten ze ‘s middags proberen nog wat te verkopen. Wie niet genoeg verkocht, kon het spelen wel vergeten.

Amalia woonde met haar moeder, vijf zusters en vier broers op Ma-Retraite. Op het moment dat ze Ferdinand ontmoette, woonden alle kinderen nog thuis. De meisjes sliepen bij moeder op de kamer. De twee oudsten deelden het bed met moeder en de rest sliep op een rieten mat op de vloer. De jongens sliepen in de voorzaal.

Die zondag mochten ze na de kerk hun zondagse kleren aanhouden. De voorzaaldeur, die normaal gesloten was, stond wagenwijd open. Amalia zat bij het raam en deed haar best niet constant naar buiten te kijken. Haar geduld werd beloond toen ze Ferdinand in gezelschap van zijn oom en tante het houten brugje zag oplopen dat over de sloot voor hun huis lag. Zijn oom was net als Ferdinand gekleed in een wit pak. Het wit was kraakhelder en reflecteerde de ochtendzon, tot het pijn aan je ogen deed. De witte knopen van het colbert vormden een rij die tot aan zijn hals doorliep in een hoge boord. De wijde broek had in het midden een kaarsrechte vouw. Hij droeg een platte hoed met brede rand. De zilveren vogelkop op zijn wandelstok hield hij losjes in zijn hand, waaraan een grote gouden zegelring prijkte. Zijn zwarte schoenen glommen als een spiegel, en zijn borstelige wenkbrauwen en zijn grote snor die naar zijn oren toe krulde, deden Amalia denken aan de walrus die ze een keer op een prent had gezien.

Ferdinands tante was vrij tenger gebouwd, hetgeen nog versterkt werd door de zachtgele mis’’ de neef met bijpassende hoofddoek. Tegen de felle zon hield ze een paraplu vast van dezelfde stof als haar jurk. Bij haar oren piepten twee roosjes haar net onder haar hoofddoek uit. Een scherpe haviksneus domineerde haar bijna blanke gezicht.

Toen moeder hen zag aankomen moest ze gaan zitten, terwijl ze zichzelf koelte toe blies. Op haar voorhoofd waren plotseling ontelbare pareltjes verschenen. Dofie trok haar overeind en duwde haar naar de deur.

Amalia zat kaarsrecht op haar stoel haar zakdoek aan flarden te trekken. Haar oren suisden. Met moeite kon ze de opkomende duizeligheid verdrijven.

Het gezelschap was intussen de voorzaal binnengekomen. De ruimte leek opeens veel kleiner dan ze eigenlijk was. Normaal werden gasten niet binnenshuis ontvangen, maar achter het huis, waar een paar houten banken in de schaduw van een afdakje stonden. De voorzaal was voor belangrijk bezoek. Het was de kinderen verboden om er te komen, behalve ‘s nachts, wanneer de jongens naar bed gingen. Ze noemden hem meesmuilend ‘moeders porseleinkast’.

Ferdinands oom en tante namen plaats op de bank, die net groot genoeg was voor twee. Over de rugleuning lag het kleed dat door moeder zelf was versierd met geborduurde bloemen langs de rand en godsdienstige spreuken in het midden.

Moeder bood Ferdinand haar stoel aan, maar hij bedankte beleefd en zei dat hij liever bleef staan. Deze keer was hij niet vergeten om direct bij binnenkomst zijn hoed af te nemen. Met haar handen netjes in haar schoot gevouwen zat Amalia in de overgebleven stoel.

Met een ongeduldig gebaar stuurde moeder de andere kinderen de deur uit. “Ga aan je werk, jullie hebben hier niets te zoeken. Als jullie praten moeten jullie niet liegen.”

Schoorvoetend gingen ze de kamer uit. Dofie kon het niet laten naar Amalia te knipogen.

“Dofie, breng stroop!” commandeerde moeder in de richting van de keukendeur. “Amalia, groet je niet? Heb ik je geen manieren geleerd? Je moet niet zo suf zijn!”

Amalia zat naar haar handen in haar schoot te staren. Ze had sinds de binnenkomst van het gezelschap nog geen woord gezegd. Nu ze voor het eerst voorzichtig opkeek, was dat recht in de vriendelijke ogen van Ferdinands oom. Door de aanmoediging die ze in die ogen vond liet ze zachtjes wat lucht aan haar lippen ontsnappen. “Dag, mevrouw, meneer,” mompelde ze terwijl haar ogen steun zochten bij Ferdinand, die achter de stoel van zijn tante stond.

De clowneske manier waarmee Ferdinand zijn wenkbrauwen optrok deed haar in een onbeheerste schaterlach uitbarsten. Naast haar hoorde ze moeder diep zuchten. Ze wierp een steelse blik in haar richting. Moeders ogen vuurden bliksemschichten haar kant op.

Ferdinands tante bracht redding toen ze zich vriendelijk tot moeder richtte: “Ferdinand vertelde ons dat hij een leuk meisje had leren kennen. Wij vonden het gepast om eens langs te komen en kennis te maken met de ouders van het meisje. Ook waren we heel nieuwsgierig om Amalia te ontmoeten… Ferdinand, je hebt geen woord te veel gezegd! Is ze niet net een bloementuin, Philip?”

Ferdinands oom schraapte zijn keel en met een gewichtige stem waaraan duidelijk te horen was dat hij gewend was bevelen uit te delen, zei hij tegen Amalia: “Jullie hebben elkaar pas kortgeleden leren kennen. Laten we kijken hoe het gaat. Als we zien dat jullie het na verloop van tijd goed met elkaar kunnen vinden, dan heb ik er geen bezwaar tegen dat Ferdinand met je trouwt.” Hij verschoof in zijn stoel en met een ruk aan zijn broek ter hoogte van zijn knie trok hij de vouw recht.

Hierna richtte hij zich tot Ferdinand, met een stemgeluid waarin nu duidelijk emotie doorklonk: “Jongen, sinds de dood van mijn geliefde zus heb ik je als een zoon in huis genomen. Ik heb me altijd gehouden aan mijn belofte aan je moeder toen ze op sterven lag: dat ik erop zou toezien dat je een succesvol man in de maatschappij zou worden. Ik heb haar steeds in mijn gebeden gevraagd om de juiste vrouw op je pad te brengen. Als je moeder deze vrouw de ware voor jou vindt zal niets en niemand daartussen kunnen komen. Dus we laten het aan God over.”

Dofie droeg een blad met rozenstroop de voorzaal in. Amalia deed haar best Dofies blikken te ontwijken, bang als ze was om opnieuw een lachstuip te krijgen. Voorzichtig zette Dofie de glazen neer, waaruit een zoete geur opsteeg. Amalia’s keel voelde plotseling kurkdroog aan. Ongeduldig wachtte ze op een teken dat het zoete vocht zijn weldadig verfrissende werk mocht doen.

Moeder had de stroop de avond tevoren gemaakt. Eindeloos had de pan met water en suiker op de koolpot staan koken. Toen de vloeistof voldoende ingedikt was had moeder er citroenzuur en rozenessence bijgevoegd. Moeder zwoer bij haar recept, waarbij volgens haar de verhouding zuur/essence zeer nauw luisterde. De keuken had de hele avond naar snoep geroken. De kinderen moesten zich zolang tevredenstellen met het opsnuiven van de geur. De ingrediënten kostten volgens moeder een fortuin.

Al die tijd was moeder, diep onder de indruk van het belangrijke gezelschap, op haar plek blijven zitten terwijl ze om de minuut aan haar jurk zat te plukken. Aller ogen waren nu op haar gericht. Stotterend zocht ze naar woorden. Amalia had met haar te doen. Nooit eerder hadden ze zulk hoog bezoek in huis gehad – een gepensioneerde inspecteur van politie met zijn joodse vrouw… Haast onverstaanbaar wist ze uit te brengen: “Met Gods wil hoop ik dat het goed komt… voor Amalia…”

Amalia en Ferdinand gingen samenwonen aan de Hoogestraat. Na een paar jaar vruchteloos proberen zwanger te worden – alle huismiddeltjes van haar moeder ten spijt – had Amalia de hoop opgegeven ooit nog kinderen te krijgen.

Maar na twintig jaar verhoorde God haar gebeden alsnog, tegen alle verwachtingen in.

Na de geboorte van Wilhelmina besloten ze te verhuizen naar een ruimere woning aan de Timmermanstraat. Amalia wilde aanvankelijk niets weten van die verhuizing – de Timmermanstraat lag midden in de hoerenbuurt – maar nadat Ferdinand haar had verteld hoe laag de huur was, had ze haar bezwaren snel laten varen.

Tijgerkreek, 17 mei 1914

Lieve Ama,

Eerst en bovenal wil ik informeren naar je dierbare gezondheid en die van onze dochter. Met Gods wil hoop ik dat jullie het goed maken. Hopelijk duurt het deze keer niet zo lang voordat ik weer in de stad ben. Ik hoop dat je op deze brief niet zo lang hoeft te wachten als op de vorige. Ik kan me heel goed voorstellen dat je boos was omdat je zo lang niets van me hoorde. Zoals ik je al eerder uitlegde is de post afhankelijk van het tijdstip dat er iemand naar de stad komt. Volgende maand is Wilhelmina jarig. Ik weet niet of ik erbij kan zijn. Er is hier heel veel werk te doen. We hebben gisteren een nieuwe, veelbelovende goudader in een zijtak van de Tijgerkreek ontdekt. Zoals je begrijpt is het voor mij moeilijk het placement nu te verlaten.

Van het geld dat ik je heb gestuurd kun je een mooie stof kopen om een jurk voor Wilhelmina te laten maken. Wat wordt ze groot! Ze heeft de stevige bouw van jouw familie. Ama, hou je haar goed in de gaten? Je weet wat ik bedoel. Het is jouw taak als vrouw om voor dit soort zaken zorg te dragen. Zoals je weet is ze mijn oogappel en ik zou het niet overleven als ze ons te schande maakt. Ik wil me niet op jouw terrein begeven, aangezien het niet mijn taak is om me met vrouwenzaken te bemoeien, maar ik denk dat je wel begrijpt wat ik bedoel. Als je geld tekortkomt: je weet dat je bij het kantoor in de stad terechtkunt.

In je laatste brief vroeg je me of het klopt dat sommige gouddelvers hun sigaren met bankbiljetten van honderd dollar aansteken. Ik heb ze het hier niet zien doen, maar ik weet dat sommigen zulke dingen doen om anderen te imponeren als ze in de stad zijn. Ze hadden waarschijnlijk niet gedacht dat ze ooit zoveel geld zouden verdienen. Het zijn lui zonder verantwoordelijkheidsgevoel.

Laatst werd een van mijn collega’s plotseling ernstig ziek. Tijdens zijn vervoer naar Paramaribo is hij overleden. Ze moesten hem in het bos begraven. Toen ik dat hoorde, had ik ontzettend met zijn familie te doen. Hij was nog niet zo lang in het bos werkzaam. Ik hoorde dat hij net terug was uit Curaçao, waar hij was ontslagen bij Shell. Hij was echt geen type voor dit zware werk. Het werk hier is heel zwaar en de muggen zijn werkelijk een crime.

Ik slik trouw de kinine die je me hebt meegegeven. En ik begin elke dag met een beker bita-thee. Als het mijn bloed net zo bitter maakt als het smaakt, heb ik van de muggen niets te vrezen.

Ama, verlang je net zoveel naar mij als ik naar jou? De bijwerking van de bïta maakt het er niet makkelijker op. Schat, als ik terug ben in de stad krijg je het bewijs. Blijf wel met Gods wil en pas goed op onze kleine Wilhelmina.

Je liefhebbende Ferdi

Starend in het niets vouwde Amalia de brief dicht en stopte hem in haar decolleté. Ze genoot van dit moment, wanneer de dag langzaam plaatsmaakte voor de avond. De zon was flink gedaald en de verzengende hitte was gebroken. De ondergaande zon had de horizon oranje gekleurd. De cicaden in het struikgewas en de kikkers in de sloot die het erf van de weg scheidde, zongen hun serenade op hoge toon. Het gezang waarmee ze hun ontwaken vierden weerklonk door de hele buurt. Op straat speelden kinderen. Het droge zand van de weg werd opgewoeld door hun blote voetjes. Hun vrolijke stemmen streden om het hardst met het gezang van de insecten en kikkers.

Een gelukzalig gevoel doorstroomde Amalia, hier op de houten bank voor haar huisje aan de Timmermanstraat. Een betere echtgenoot dan Ferdinand had ze zich niet kunnen wensen.

“Komen jullie binne! Deze vervloekte kinderen, hoor! Als jullie niet meteen naar binne komen stroop ik jullie de huid van je lijf! Waar is de zweep?!”

Het gegil van de buurvrouw rukte Amalia ruw uit haar zoete gemijmer. Aan de overkant zag ze de oorzaak van de door de buurvrouw veroorzaakte commotie. Een groep prostituees, variërend in leeftijd en teint, was er druk in gesprek. Net als de meeste buren vond Amalia de vrouwen een slecht voorbeeld voor de kinderen. Als ze voorbijkwamen, riep ook zij haar kind naar binnen. Toen de parade dichterbij was gekomen, klonk het gelach door tot de bank waar Amalia zat. De vrouwen waren gekleed naar Europese snit. Hun strakke, veelal kanten jurken gaven onbeschaamd de geheimen van hun lichaam prijs. De jurken reikten bijna tot hun schoenen. De kanten hoeden met brede rand gaven hun iets deftigs. Sommigen hadden een voile voor hun gezicht. Aan hun gehandschoende handen hing een bevallig buideltje. Amalia keek vol afschuw naar hun opgemaakte gezichten. Make-up was niet iets voor nette vrouwen.

Matrozen Beth liep fier in hun midden. Ze was een van de populairste motyo’s van de stad. De feesten die bij haar thuis voor zeelieden werden georganiseerd, waren volgens de mofo koranti tot ver buiten de landsgrenzen bekend. Ze verdiende zóveel geld dat het huis waarin ze woonde haar eigendom was. Amalia wist niet of ze die verhalen moest geloven. Zij en haar man werkten beiden en konden zich slechts een huurhuis permitteren. En zo’n schoonheid was die Beth nu ook weer niet…

Vanuit de Prinsenstraat draaide Blaka Nene op haar fiets de Timmermanstraat in. Ze was de talk of the town. Soms liep de hele straat uit als ze voorbij kwam fietsen. Sommigen lachten haar uit vanwege haar ongewone verschijning, anderen waren vol bewondering voor haar moed en veronderstelde rijkdom. Blaka Nene dankte haar naam aan haar donkere huidskleur. De huid van haar gezicht had de glans van gepolijst bruinhart. De kaarsrechte houding waarin ze op haar fiets zat, gaf haar iets van een koningin. Met een strik had Blaka Nene haar grote, opvallende hoed onder haar kin vastgebonden. Om het fietsen niet te bemoeilijken had ze haar rok opgetrokken, zodat haar enkels onbeschaamd aan de blikken van nieuwsgierige kijkers werden blootgesteld. Op de pedalen glommen haar schoenen, afgezet met neppareltjes – het werk als motyo had haar duidelijk geen windeieren gelegd. Het voorwiel trok een diep spoor in de onverharde weg.

Toen ze haar collega’s voorbijfietste, ontspande ze zich een ogenblik en zwaaide vrolijk in hun richting. Met groot en luidruchtig enthousiasme beantwoordden ze haar groet. Amalia ergerde zich aan hun provocerende gedrag. Over de wijze waarop ze hun geld verdienden, wilde ze geen oordeel vellen – dat liet ze aan God over.

Die ochtend was het MS Renzelaer de haven binnengevaren. Groepjes matrozen hadden zich al in de buurt laten zien. De vrouwen waren op weg naar de promenade aan de Waterkant en naar de bars in de Watermolen- en Saramaccastraat.

Ineens zag Amalia vanuit haar ooghoeken beweging bij het raam. Wilhelmina had het gordijn opzij geschoven, met haar ellebogen steunde ze op de vensterbank en haar hoofd rustte op haar handen. Met een blik waarvan de bewondering afdroop sloeg ze de groep vrouwen gade.

“Meisje, mars je weg van het venster! Heb ik je niet eerder gewaarschuwd om bij het raam weg te gaan als die motyo’s voorbijkomen!?”

“Maar mama, ik dóé toch niets, ik kijk alleen maar! Ze vallen toch niemand lastig. Moet je die hoed van Matrozen Beth zien!” Wilhelmina was een en al bewondering.

“Wilhelmina, meisje, luister: deze school is te hoog voor jou, dus kap ermee! Je hebt die kersenzweep lang niet op je bast gevoeld no? Mars, weg van dat raam!”

Met een grote tjoerie maakte Wilhelmina zich los van het raam. Amalia voelde het bloed naar haar hoofd stijgen bij zoveel vrijpostigheid. Hoe moest ze haar dochter aan het verstand brengen dat die motyo’s geen goed voorbeeld waren voor opgroeiende kinderen? Misschien was het weer tijd voor de zweep. Ze vond het steeds moeilijker alleen verantwoordelijk te zijn voor de opvoeding van Wilhelmina. Vooral nu ze de leeftijd bereikte dat ze een groot meisje ging worden. Voor een meisje van twaalf was ze vrij groot. Ze was hoekig van bouw, maar ze had een zekere gratie die je niet zou verwachten bij een kind van haar postuur. Haar huid had de kleur van mahonie. Van haar vader had ze haar mooie haar geërfd. Het was zo’n dikke bos dat het Amalia veel moeite kostte er met een kam doorheen te komen. Haar zwarte ogen keken brutaal de wereld in. Ze was altijd vrolijk en opgeruimd. Haar vrolijkheid werkte bijzonder aanstekelijk en verspreidde zich altijd onder de mensen om haar heen. Voor haar leeftijd waren haar borsten al flink ontwikkeld. Anders dan de meisjes van haar leeftijd, die angstvallig probeerden hun ontluikende borsten te verbergen, liet Wilhelmina zien dat ze trots was op het bewijs van haar vrouwelijkheid. Door haar rug te rechten zorgde ze ervoor dat haar jurk zich spande om haar aanwinst.

Amalia kon zeggen wat ze wilde, bij Wilhelmina ging het het ene oor in en het andere uit. Als Amalia er genoeg van had, pakte ze een twijg van de kersenboom en kreeg Wilhelmina een flinke pans boko. Ze zorgde er wel voor dat ze alleen haar billen en benen raakte. Na zo’n pak slaag was Wilhelmina voor een tijdje weer de gehoorzame dochter die Amalia zich wenste, en die zonder morren haar taken in huis vervulde.

Ferdinand was een keer ontzettend boos op Wilhelmina geweest. Amalia had hem verteld dat zijn dochter de gouden halsketting die hij voor haar had gekocht, had weggegeven aan het oude echtpaar dat tegenover hen woonde. Toen hij haar om de reden van haar daad vroeg, had ze doodnuchter geantwoord dat hun overburen hem beter konden gebruiken om eten te kopen dan dat zij ermee liep te pronken. Het was de eerste en enige keer geweest dat hij haar een pak slaag had verkocht.

Wilhelmina dreef haar moeder vaker tot wanhoop met haar liefdadigheidsdrang, die vaak ten koste ging van haar portemonnee. Wilhelmina schroomde niet spullen weg te geven aan anderen. Amalia had er daarom een gewoonte van gemaakt haar zakken te controleren voor ze buiten ging spelen.

Ze prijsde zich gelukkig dat Ferdinand goed verdiende, ook al was het hard werken in het binnenland en was het niet makkelijk zo vaak en lang van elkaar gescheiden te zijn. Maar ze hadden het ervoor over. Wilhelmina was hun voornaamste zorg.

Ferdinand droomde ervan op een dag eigenaar te kunnen zijn van het huisje en het bijbehorende perceel. De twee andere huizen die op het perceel stonden zouden genoeg huur opbrengen, zodat ze wat financiële armslag zouden hebben. Hij had zelfs plannen om het perceel naast dat van hen te kopen, en hij had bovendien een stuk grond in de Saramacca-straat op het oog. Elke maand zette hij een gedeelte van zijn salaris op een spaarrekening van de bank. Amalia was blij dat hij anders was dan de meeste goudzoekers, die hun geld over de balk smeten, en het voornamelijk aan drank en vrouwen besteedden – als ze met verlof in de stad waren strooiden ze er zo scheutig mee in ‘t rond dat sommigen in een weekeinde hun hele maandverdienste erdoor joegen. Amalia dankte God dagelijks in haar gebeden dat Hij haar een echtgenoot als Ferdinand had geschonken. Ze keek uit naar de dag dat ze genoeg gespaard zouden hebben en Ferdinand zijn plannen zou kunnen verwezenlijken.

“Vrouw, dan ben ik huisjeseigenaar en kunnen we leven van de huur. Weet je wel wat dat betekent?”

Hij had het haar al vaak genoeg gevraagd – Amalia speelde het spelletje mee en antwoordde dat ze het niet wist.

“Nee? Weet je écht niet wat dat betekent?”

Amalia schudde van nee.

“Dan kan ik in de stad blijven en elke maand het geld van de huur incasseren!” riep hij dan enthousiast, tilde haar van de grond en draaide haar met een zwier in de rondte, waarbij de stof van haar kreukvrij gesteven koto een ruisende luchtverschuiving veroorzaakte.

“Zet me neer! Mi Gadol Straks laat je me nog vallen!”

Het idee dat Ferdinand altijd in de stad zou zijn en haar kon bijstaan met de opvoeding van Wilhelmina klonk haar als muziek in de oren. Vaders hadden toch meer overwicht op hun kinderen dan moeders. Het werd echt tijd dat hij vaker thuis was. Wilhelmina was bijna net zo groot als zij – nog even en ze zou haar voorbijschieten. Gelukkig kon ze op meneer Nelis rekenen als ze een mannenhand nodig had in de opvoeding van Wilhelmina…