Stanley
Grote Combeweg, 1977
De hitte was er niet om te harden. Demonstratief wiste hij voor de zoveelste keer met grote halen het zweet van zijn gezicht. Binnen een minuut zou het opnieuw als een waterval van zijn voorhoofd naar beneden stromen. Je kon je er druk om maken, maar het was onbegonnen werk.
Toch kwam de hitte hem goed van pas. Stevig hield hij de grote boerenbonte zakdoek in zijn vuist geklemd. Tijdens haar laatste bezoek in het cellenhuis had zijn moeder hem die toegestopt. Volgens haar was zo’n zakdoek een probaat middel om de rechter zand in de ogen te strooien. Ze had hem zonder met haar ogen te knipperen gezegd dat ze geen reden had zich zorgen te maken: die middag zou hij als vrij man de rechtbank verlaten.
Het laten prepareren van de zakdoek had haar flink wat geld gekost. Hij moest de zakdoek zo veel mogelijk in het zicht van de rechter houden: hoe vaker zijn blik erop zou vallen, des te beter zou het werken. Maar hoezeer ze de kunsten van de bonuman ook roemde, Stanley was er niet geheel gerust op. De succesverhalen die de andere gedetineerden opdisten ten spijt, hadden de wondermiddelen van zijn moeder nog nooit tot zijn vrijlating geleid. Zijn situatie was zo uitzichtloos dat hem niets anders restte dan te hopen dat het dit keer wel zou werken.
De zaal had met zijn houten banken veel weg van het interieur van de kerk waar zijn moeder vaak naartoe ging. Sinds hij op zijn veertiende voor het eerst in aanraking kwam met de politie had hij deze ruimte ontelbare keren van binnen gezien. Hij sloot zijn ogen en trachtte het geroezemoes en het geschuif van schoenen over de houten vloer achter hem buiten te sluiten. Hij kon zich niet aan de indruk onttrekken dat het grootste deel van het publiek hier kwam om de tijd te doden – hij zag telkens weer dezelfde gezichten. En natuurlijk waren de mofo korantis als piranha’s op de zaak afgekomen om hun favoriete bezigheid te voeden. Bij deze twee categorieën voegde zich nog het personeel van de omringende kantoren en ministeries – herkenbaar aan hun onberispelijke manier van kleden – die op deze manier hun lunchpauze doorbrachten.
Plotseling verstomde het geroezemoes een ogenblik, om kort daarop nog heviger dan tevoren los te barsten. Hij hoefde niet achterom te kijken om te weten wie of wat de oorzaak van de ontstane commotie was, maar hij kon de drang niet weerstaan.
Voor de gelegenheid had ze haar opvallendste kledingstuk uit de klerenkast gevist. De zorgvuldig gestreken jurk – er was geen plooi te zien die er niet thuishoorde – was zedig hooggesloten en reikte tot haar enkels. Ze had de stof blijkbaar met stijfsel behandeld: de jurk stond als een plank om haar lijf. De felle kleuren deden pijn aan zijn ogen. Alsof ze hem wilde herinneren aan de reden waarom hij daar zat, droeg ze haar mooiste collier. De roosvormige schakels gluurden provocerend net boven de kraag. De kleurige feda wees trots omhoog. Met een blik vol minachting keek ze de zaal in.
Stanley sloeg vertwijfeld zijn ogen op. Opnieuw verbaasde hij zich erover hoe ze zich na al die jaren nog altijd letterlijk en figuurlijk als een nachtvlinder kleedde.
Met opgeheven hoofd en haar ogen op hem gericht schreed ze naar voren. Haar manke tred had ondanks alles iets meelijwekkends.
Hij wendde zijn blik van haar af. Met trillende vingers viste Stanley de zakdoek uit zijn achterzak en vouwde die opzichtig open voordat hij er nauwgezet een driehoek van vouwde en het zweet dat nu uit al zijn poriën liep van zijn gezicht en hals wiste. Wie zou het zeggen, misschien had de zakdoek ook wel effect op Maxi Linder.
De gesteven jurk protesteerde krakend toen ze plaatsnam op de bank links van hem en de zoete geur van haar goedkope parfum dwars door de muskuslucht van zijn transpiratie sneed. Hij staarde recht voor zich uit. Hij wilde haar vlijmscherpe tong niet provoceren door oogcontact met haar te zoeken. Als gloeiende kolen voelde hij haar ogen op de zijkant van zijn gezicht branden. Hij probeerde het trillen van zijn handen te beheersen en bracht opnieuw zijn zakdoek naar zijn gezicht.
“Ghèghèghèèè, kijk eens aan: meneer is goed voorbereid! Zowaar er een God bestaat – die zakdoek zal je niet helpen.” Haar lage, sarcastische stemgeluid ging als een mes door de zaal.
Het gelach dat op haar woorden volgde, deed zijn gezicht in vuur en vlam staan. Schielijk stopte hij de zakdoek diep weg in zijn achterzak.
“Nadat jullie je stront hebben uitgehaald, zoeken jullie je heil bij de bonumans. Bigisma de nayu oso ma bigisma de na mi oso tu,” siste Maxi, zo dat alleen hij het kon horen.
Het was alsof zijn maagstreek met een vlijmscherp voorwerp werd bewerkt. Hij was op van de zenuwen.
♦
Meteen na het voorval had hij spijt gehad van zijn daad. Hij had Maxi Linder zowat zijn hele leven gekend, maar hij leerde haar pas echt kennen toen hij een paar jaar geleden op Zorg en Hoop kwam wonen. Daarvoor had hij haar slechts regelmatig door de stad zien lopen en had hij zich laten fascineren door de legendarische verhalen die over haar de ronde deden.
Ze sprak hem voor het eerst aan toen hij op een avond naar Hoover Chin ging om een portie tjow mein te halen. Hij had haar al bij de ingang zien staan toen hij kwam aanlopen. Naast haar op de grond stond het emmertje waarin ze de restjes verzamelde die de klanten achterlieten. Voor ze naar huis ging, werd het door de Chinees nog eens aangevuld met het afval dat hij in de keuken had staan. Dit nam ze mee naar huis voor haar honden, wier aantal met de dag groeide en die een gruwel vormden in de ogen en oren van de buurt.
“Hé, Johnny, geef me een kwartje!” zei ze terwijl ze een stap opzij deed en hem de weg versperde. Brutaal stak ze haar geopende hand in zijn richting en staarde hem breed glimlachend aan. De voortanden in haar bovenkaak waren op twee na van puur goud, zag hij.
“Ik heet geen Johnny.” Stanley wist niet of hij bang voor haar was of dat het het ontzag voor haar postuur was, dat hij zich zo slecht op zijn gemak voelde in haar nabijheid.
“Voor mij zijn alle mannen Johnny, Johnny. Wist je dat bijna al die Amerikanen die bij mij in bed kropen zich voorstelden als Johnny? Ze logen dat ze barsten, natuurlijk. Mij was het om het even – als ze maar betaalden.”
Stanley lachte om haar ijzeren logica. “Jij bent me er ook eentje! Weet je dat je mijn grootmoeder had kunnen zijn?”
Maxi Linder keek hem geringschattend aan. “Hoe oud ben je?”
“Achttien jaar.”
“Achttien jaar? Als ik in mijn tijd was zou ik je kweken. Weet je hoeveel mannen ik heb onderhouden met het geld dat ik met mijn lichaam verdiende? Grote mannen zijn het geworden. Vandaag de dag zou ik niet hoeven bedelen. Ik heb ze kleedgeld gegeven, ik betaalde de barbier voor ze. Als ik dat allemaal moet oprakelen staan we morgen nog hier.” Ze strekte haar geopende hand naar hem uit. “Waar blijft mijn kwartje? Dan kan ik naar huis. Mijn honden moeten nog eten.”
Stanley kende die verhalen van al die mensen voor wie ze opleidingen had betaald. Niemand wist wie die mensen waren. Over sommigen werd druk gespeculeerd, maar daar bleef het bij. Om wie het werkelijk ging, daarover zweeg ze als het graf.
Met moeite viste hij wat kleingeld uit de zak van zijn broek, die als een tweede huid om zijn lichaam zat en in wijde pijpen uitliep. “Hier heeft u twee kwartjes. Meer heb ik niet.”
Ze griste de kwartjes uit zijn hand, alsof ze bang was dat hij zich zou bedenken. “Bedankt, Johnny. God zal je zegenen.” Ze bukte zich en pakte de emmer van de grond. “Mijn honden wachten. Tot ziens.”
Voor Stanley iets terug kon zeggen sjokte ze weg, het donker in.
♦
Sindsdien liep hij haar geregeld tegen het lijf, op haar vaste plek naast de ingang van Hoover Chin of in de bus op weg naar huis. Iedere keer als ze hem zag vroeg ze om een aalmoes. Plagerig vroeg hij haar dan waarom ze al dat goud waarmee ze behangen was niet naar het pandjeshuis bracht, in plaats van hem lastig te vallen. En steevast slingerde ze enkele zware termen naar zijn hoofd, waarna hij haar wat gaf uit de opbrengsten van zijn straatberovingen van die dag. Langzaamaan ontstond er een band tussen hen.
Het ging zelfs zo ver dat hij bij haar over de vloer kwam, in haar huisje aan de Geraniumstraat. Als ze erom vroeg, hielp hij haar met kleine klusjes in huis en boodschappen doen. Op de dagen dat zijn criminele activiteiten niets hadden opgebracht, deelde ze wat ze bij elkaar gebedeld had met hem.
♦
Op de dag van de festiviteiten rond de onafhankelijkheid, nu twee jaar geleden, had hij haar vloekend thuis aangetroffen. Op zijn vraag waarom ze niet naar het centrum ging om feest te vieren brieste ze: “Wat valt er te vieren? Denk je dat die zogenaamde politici in staat zullen zijn iets goeds te doen voor dit land? Laat me je dit zeggen, Johnny, de meesten van hen ken ik zonder broek aan hun kont. Als je begrijpt wat ik bedoel.” Haar ogen lichtten ondeugend op en ze keek hem met een betekenisvolle blik aan. “Ze beloven zoveel…! Denk je dat ze iets zullen doen voor oude mensen zoals ik? Het enige wat ze doen is in hun grote auto’s rondrijden en zo veel mogelijk vrouwen versieren. Nee, ik zie geen reden tot feesten. O, o, was die blanke maar niet weggegaan…”
♦
Plotseling werd zijn gedachtegang onderbroken door de stem van de bode, die de aanwezigen opriep te gaan staan – uit eerbied voor de rechter, die met zijn gevolg de rechtszaal betrad. Gewichtig nam deze plaats achter de lange tafel in koloniale stijl, geflankeerd door de officier van justitie en de griffier.
Met knikkende knieën zakte Stanley weer neer op de houten bank. Naast hem klonk het geruis van Maxi’s japon. Uit het volume van het gepraat achter hem maakte hij op dat de zaal goed vol zat, en dat verbaasde hem niet. Iedereen wist dat de betrokkenheid van Maxi Linder bij deze zaak voor het nodige theater zou zorgen.
Om de aandacht op zich te vestigen, schraapte de rechter enkele malen zijn keel. Stanley kon zich niet voorstellen hoe hij en de overige leden van het hof het uithielden onder die zwarte jurken. Wat hem nog het meest verbaasde was dat er geen druppeltje zweet te bekennen was op het gezicht van de rechter. Hij was blijkbaar zozeer gewend geraakt aan de hitte in de zaal dat het hem niet meer deerde. Met enkele ferme slagen van zijn houten hamer maande de man de bezoekers tot stilte, met als direct gevolg dat het enige geluid dat daarna nog te horen was, afkomstig was van het verkeer buiten.
Nadat de rechter hem het woord gegeven had, ging de officier van justitie plechtig staan. Met zijn handen op de tafel steunend stak hij een betoog af over het feit dat Stanley geen onbekende was van justitie. Het was vooral dit feit dat hij aanvoerde ter verdediging van zijn eis: twee jaar gevangenisstraf.
Stanleys vingers klauwden zich vast aan de zitting van de bank. Twee jaar zitten voor een gouden ketting, die zelfs niet teruggevonden was!
Achter zijn rug klonken kreten van instemming.
Het kon niet waar zijn! Twee jaar! Zijn enige hoop lag in de mogelijkheid dat de rechter niet zou meegaan met de absurde eis en hem vrij zou spreken.
Nerveus diepte hij zijn laatste redmiddel uit zijn achterzak. Omzichtig klapte hij de zakdoek open en wiste zich grondig het zweet van zijn gezicht.
“Ghèghèghèèè…!”
De sarcastische lach van Maxi Linder deed hem ineenkrimpen. Verlegen propte hij de zakdoek in de zak van zijn overhemd.
“Mevrouw Wilhelmina Rijburg, klopt het dat u ervoor hebt gekozen zelf uw zaak te behartigen?” richtte de rechter zich tot Maxi Linder.
“Ja, Edelachtbare. Ik ben een arme vrouw die zich geen advocaat kan permitteren.”
“Heeft men u op de hoogte gesteld dat u recht heeft op kosteloze bijstand?”
“Dat weet ik, Edelachtbare. Staat u me toe te zeggen dat ik geen vertrouwen heb in al die heren in hun nette pakken. Ik ken ze veel te goed! Mijn stelling is: de beste bode is de vrouw zelf.”
Met moeite slaagde de rechter erin zijn gezicht in de plooi te houden. In de zaal brak een hilarisch gelach los. Slechts nadat hij enkele keren flink met zijn hamer had geslagen, keerde de rust weer.
Stanley liet zijn blik langs de gezichten van de mannen achter de met een groene doek belegde tafel gaan. Stuk voor stuk waren ze oud genoeg om Maxi Linder onder minder officiële omstandigheden te hebben gekend. Het idee bezorgde hem een extra ongemakkelijk gevoel, dat langzaam vanuit zijn maagstreek omhoogkroop en zijn keel dichtsnoerde.
“Mevrouw, mag ik u verzoeken de vragen zo kort en helder mogelijk te beantwoorden?”
“Ik zal het proberen, Edelachtbare.”
“Herkent u de verdachte?”
Hun blikken kruisten elkaar.
Maxi’s ogen vernauwden zich tot strepen. Met haar tanden op elkaar antwoordde ze: “Ja, Edelachtbare, tot mijn spijt moet ik bekennen dat ik dit ongedierte ken. Ik heb hem meerdere malen te vreten gegeven.”
“Noem mijn zoon geen ongedierte, yu motyo beestyu!” riep zijn moeder vanachter uit de zaal.
“Stilte!!” riep de rechter terwijl hij een paar maal met zijn hamer op de tafel sloeg. “Mevrouw, als u zich niet buiten de zaak houdt, ben ik genoodzaakt u uit de zaal te laten verwijderen.”
“Maar ik kan haar mijn zoon toch geen ongedierte laten noemen! A no bonprit’ en, hij is niet door een boom gebaard! Laat ze naar d’r eigen kijken!”
“Wie noem jij hier motyo?” begon Maxi. “Maak eerst je eigen achtererf schoon, voordat je in het mijne komt graven. Jij met al die kinderen van verschillende vaders! Je weet niet eens van wie je ze gekregen hebt!”
Ongezouten begonnen sommige aanwezigen hun mening over de ruzie tussen de twee vrouwen te ventileren. Door te dreigen de zaal te ontruimen, lukte het de rechter de rust te doen wederkeren.
“Mevrouw Rijburg, wilt u in uw eigen woorden vertellen wat er op die bewuste dag is voorgevallen? En mag ik u daarbij nogmaals verzoeken u niet over te geven aan discussies met het publiek?”
Gewichtig schraapte ze haar keel. “Ik kan het me nog heel goed herinneren. Ik voelde me niet zo lekker, die dag. Ouderdom komt met gebreken, zeggen ze, ook al mag ik er voor mijn leeftijd nog best wezen. Maar zoals ik al zei, ik was die dag niet zo lekker. Ondanks mijn slechte gezondheid ging ik de straat op, op zoek naar mijn driemaalsdaags. In de Maagdenstraat kwam ik Stanley tegen, ongeveer ter hoogte van de Jodenbreestraat, op die hoek waar die man met zijn karretje bloedworst staat te verkopen. Hij vroeg meteen of ik wat geld voor hem had voor een soft. Aangezien ik me niet lekker voelde en die dag zelf niets gevonden had, vroeg ik hem mij met rust te laten.”
“Was u gewend hem geld te geven?” onderbrak de rechter haar.
“Edelachtbare, ik ben een gul mens. Zolang als ik leef, heb ik wat ik heb met anderen gedeeld. Stanley is een jongen uit de buurt die soms bij mij over de vloer komt. Zelf heb ik geen kinderen. Gewoonlijk kon hij altijd bij mij terecht.”
“U had hem dus eerder geld gegeven.”
“Ja, Edelachtbare. Hij was niet gierig. We hebben vaak het beetje dat we hadden met elkaar gedeeld. Zo leefden we met elkaar.”
“Kunt u ons terugvoeren naar de dag van het misdrijf.”
“Alsof het de dag van gisteren was, Edelachtbare. Nadat ik hem had afgepoeierd liep ik verder. Ter hoogte van de Heiligeweg werd ik plotseling ruw van achteren vastgepakt. Voor ik doorhad wat er gebeurde, werd er aan de ketting aan mijn hals getrokken. Aangezien het een zware ketting was, gaf die niet meteen mee. Het metaal sneed in mijn huid. Ik had het gevoel dat ik onthoofd werd. Het was verschrikkelijk! Zoiets wens ik zelfs nog geen hond toe…” Ze pauzeerde even om op adem te komen.
De zaal hield haar adem in. De kreten van ontzetting die zo nu en dan uit de zaal hadden opgeklonken, waren Stanley niet ontgaan.
“Bent u klaar met uw getuigenis?”
“Nee, Edelachtbare, dat is nog niet alles. Het ergste moet nog komen,” zei Maxi met veel gevoel voor drama. “Toen ik van de eerste schrik bekomen was, draaide ik mijn hoofd om. Tot mijn grote verbazing keek ik recht in zijn gezicht!” Ze priemde haar vinger in Stanleys richting. “Dat was het moment dat ik het laatste beetje geloof dat ik in de mensheid had verloor. Dat iemand die bij je over de vloer komt tot zoiets in staat is! Met een laatste ferme ruk lukte het hem de ketting met de grote gouden munt stuk te trekken. Hierna maakte hij zich als de bliksem uit de voeten.” Demonstratief gooide ze haar handen in de lucht. “Ik heb nog geprobeerd hem achterna te gaan. Maar zoals u ziet is dat met zo’n wond aan mijn been onbegonnen werk.” Ze pakte de stof van haar rok en trok die een eindje omhoog. Aan haar enkel was het verband te zien, dat op de plek van de wond een gele bloederige vlek vertoonde. “Terwijl ik luidkeels God aanriep en hem smeekte iets te doen, ging die vervloekeling er een eindje verderop in een taxi vandoor.”
“Is toch beestachtig!” riep iemand achter hen.
Theatraal naar adem snakkend keek Maxi in Stanleys richting. Een tijdje hielden ze elkaars blik vast.
Het was de stem van de rechter die een einde maakte aan de woordloze machtsstrijd die zich tussen hen afspeelde. “Bent u klaar met uw getuigenis, mevrouw Rijburg?”
“Ja, Edelachtbare, in naam van God hoop ik dat u hem goed straft.”
Stanley maakte een afwerend gebaar in haar richting, gevolgd door een tjoerie.
Met een slag van zijn hamer riep de rechter hem tot de orde.
♦
Na Maxi’s betoog verscheen een man die getuigde dat hij Stanley met de gouden ketting in zijn hand voorbij had zien snellen. De taxichauffeur die hem van de plek des onheils vervoerd had, wees hem aan als degene die op die dag amechtig hijgend in zijn wagen sprong met een ketting in zijn hand.
“Wilt u na al deze verklaringen nog iets zeggen?” De rechter keek hem aan met een gezicht waarop geen enkele emotie was af te lezen.
Stanley sloeg zijn armen over elkaar. Zijn huid voelde klam aan.
Of hij nog wat te zeggen had. Zou het wat uitmaken als hij de rechter vertelde dat hij die dag ontzettende honger had gehad? Dat hij de dag daarvoor eveneens niets te eten had weten te scoren? Dat hij het niet had kunnen uitstaan dat ze hem zo had afgesnauwd? Hoe vaak had hij haar niet geholpen als hij haar totaal berooid op straat was tegengekomen? Hoe moest hij het waas dat voor zijn ogen was verschenen verklaren, toen ze met goud behangen tegen hem zei dat ze geen geld had? Hoe kon ze om geld bedelen, terwijl ze voor een fortuin aan haar lichaam had hangen? Dat, toen hij daaraan dacht, het licht voor zijn ogen was uitgegaan? Dat hij pas in de taxi op weg naar huis weer bij zijn positieven was gekomen? Dat hij tot zijn verbazing haar ketting in zijn hand had gehad…?
Het zou er toch niets toe doen als hij zijn kant van de zaak vertelde. Naar het geroezemoes uit de zaal te oordelen, waren de kaarten reeds geschud. En die waren zeker niet in zijn voordeel uitgevallen.
Nerveus diepte hij zijn zakdoek uit zijn overhemd. Met zijn handen in zijn schoot geklemd, plukte hij aan de randen van zijn zakdoek. Vurig bad hij dat zijn moeder voor een keer haar geld niet voor niets aan die bonuman had uitgegeven.
Met gesloten ogen hoorde hij ergens ver weg de stem van de rechter het vonnis uitspreken. Twee jaar met aftrek van de tijd in voorarrest. Achter hem brak tumult los.