Nelis
Timmermanstraat, 1915
“Hé, Willemientje! In de keuken heb ik een zak sinaasappels klaarstaan. Wil je in ruil voor een paar overheerlijke sappige sinaasappels het huis voor mij aanvegen?” Om de smaak van de sinaasappels nog extra te benadrukken, smakte Nelis luid met zijn tong.
Wilhelmina, die in haar eentje aan het spelen was op het stukje erf tussen zijn huis en het huis van Mapauw onderbrak meteen haar spel. Het diepe erf lag ingebed tussen de Timmerman- en de Saramaccastraat. Door de abrupte onderbreking kwam haar voet geheel tegen de spelregels in op een van de lijnen terecht die ze in het zand getrokken had. Haar lippen krulden zich tot een ondeugende glimlach. “Voor een paar sinaasappels? Tuurlijk!” zei ze gretig. “Toen ik u vanmiddag met die zak zag slepen, vroeg ik me al af wat erin zou zitten.”
“Kleine leugenaar, wie denk je voor de gek te houden? Natuurlijk wist je wat er in die zak zat! Geen wonder dat je toevallig hier in je eentje aan het hinkelen bent, uitgekookte monki monkil Ik ben slimmer dan je denkt.” Nelis was net uit zijn middagdutje ontwaakt en liep naar de badkamer achter het huis. Met een speels gebaar zwiepte hij zijn handdoek in haar richting. Behendig sprong Willemientje opzij en ontweek de klap, die doelloos in de lucht bleef hangen. “Mi mis’ yu!”
Uitdagend keek het buurmeisje hem aan. Haar grote pretogen straalden, terwijl haar jonge lijf als een strakgespannen liaan klaarstond om de volgende slag te ontwijken.
“Je moest je schamen om een grote man zo te pesten! Als je daar niet gauw mee ophoudt, kun je die sinaasappels wel vergeten!” Het lukte hem niet zijn stem kwaad te laten klinken.
Wilhelmina drukte haar lippen stijf op elkaar. Ze probeerde niet te lachen. Haar vingers pulkten aan een van de knopen van haar jurk. “Waar vind ik de bezem, oom Nelis?”
“Waar je hem de vorige keer gevonden hebt. Gebruik die kleine maar, die lange is voor grote mensen.” In het voorbijgaan trok hij speels aan een van haar vijf dikke vlechten.
Als in een wazige film doemde plotseling het gezicht van zijn jongste dochter voor hem op. De zeurderige pijn in zijn borststreek kwam langzaam opzetten. De laatste keer dat hij haar gezien had, was ze net zo oud geweest als Willemientje nu.
♦
Drie jaar geleden had hij zijn gezin voor het laatst gezien. Zonder hem iets te melden en volkomen onverwacht was zijn vrouw bij hem weggegaan – met de kinderen. Ze had niet eens de moeite genomen hem een foto van zijn kinderen na te laten.
Na lang zoeken had hij dit huis aan de Timmermanstraat gevonden. Een armoedig houten tweekameroptrekje op neuten, met een voordeur en twee scheef in hun hengsels hangende ramen. In het grote huis aan de kant van de Timmermanstraat woonden vrouw Amalia, meneer Ferdinand en hun destijds tien jaar oude dochtertje Wilhelmina. De aanwezigheid van Wilhelmina had het gemis van zijn kinderen enigszins draaglijk gemaakt.
Tevergeefs maande vrouw Amalia hem Wilhelmina niet te veel te verwennen. Telkens weer nam hij cadeautjes of lekkers voor haar mee. Maar vrouw Amalia zag dit door de vingers, omdat ze ook altijd op hem kon rekenen als Ferdinand voor zijn werk uithuizig was.
Zijn ellende was begonnen op de dag dat hij na lang twijfelen was ingegaan op een uitnodiging voor een geheime bijeenkomst met enkele collega’s uit het politiecorps.
“Als je niet meedoet zou je wel eens voor eeuwig naast de pot kunnen pissen,” was het antwoord dat hij op samenzweerderige toon te horen kreeg op zijn vraag naar het doel van de bijeenkomst.
Die avond vergezelde hij een collega naar een geheim adres aan Ondrobon. Toen ze de poort binnengingen, realiseerde Nelis zich dat het de piekwas waar politie-inspecteur Frans Killinger woonde.
♦
Die nacht kon hij van opwinding en angst de slaap niet vatten.
“Wat lig je toch onrustig te woelen?” Geïrriteerd draaide zijn vrouw zich voor de zoveelste keer om.
Nelis had slechts iets onverstaanbaars gemompeld. Ondanks de klemmende omarming van de warme nacht lag hij te rillen van de kou. Zelfs de warmte die zijn vrouw uitstraalde kon de kou niet verdrijven die bezit genomen had van zijn binnenste. Hetgeen die avond besproken was, was niets minder dan een samenzwering tegen het gouvernement. Daar stond de doodstraf op… Een bitterzoete geur van angstzweet brak uit zijn poriën los bij de gedachte aan zo’n onherroepelijke straf…
“We zullen het koloniaal bestuur omverwerpen en een onafhankelijke staat stichten!” echoden de vol vuur uitgesproken woorden van Killinger in zijn oren. “Het wordt tijd dat zij aan wie dat toekomt de verantwoordelijkheid krijgen over hun eigen land. Dat zij de vruchten mogen plukken die deze bodem voortbrengt. Wee hen die aan de overkant van de oceaan in weelde leven ten koste van de zwarte bevolking hier te lande! Aan ons de taak ervoor te zorgen dat dit land in handen komt van zijn ware zonen. En laat het duidelijk zijn: om ons doel te bereiken zullen we alle ons ten dienste staande middelen gebruiken.”
Zijn woorden hadden diepe indruk op Nelis gemaakt. Iedereen had zich laten meeslepen door de toespraak van de Hongaar. Samengepakt in de veel te kleine, benauwde voorzaal hadden ze zijn woorden als een beker markusa-stroop gedronken. De volle snor van de inspecteur, die aan beide zijden omhoog krulde, had zijn woorden benadrukt. Met zijn doordringende blauwgroene ogen, die dwars door je heen keken, had hij de aanwezigen betoverd. Alle aanwezigen werd een goede positie in het vooruitzicht gesteld – als het plan zou slagen. Het was de eerste keer dat Nelis zich met politiek inliet. Het was de eerste keer dat hij een blanke had ontmoet die zich leek in te zetten voor gewone mensen. Tot dan toe had hij slechts met hen te maken gehad wanneer ze hem een of ander commando toeblaften…
Plotseling kwam zijn vrouw naast hem overeind. “Mi Gadol Nelis, wat is er? Je zweet als een otter! Zo warm is het nou ook weer niet. Je bent kletsnat!”
Liggend op zijn zij, met zijn rug naar haar toegekeerd, voelde hij opeens zijn maaginhoud kolkend zijn weg omhoog zoeken. Met zijn handen voor zijn mond kwam hij als door een muskiet aangevallen overeind. Voordat hij naast zijn bed stond, vloog de inhoud van zijn maag door de kamer.
Met zijn hoofd rustend in zijn handen zat hij op de rand van het bed. Tot zijn opluchting was de druk in zijn borst verdwenen. Maar de kou bleef.
“Je heb zeker weer flink gezopen vanavond no? Je weet toch dat je niet tegen sterke drank kan! Maar goed dat de kinderen dit niet hoeven meemaken, dat is toch geen voorbeeld, en dat voor een politieagent!” Ondanks haar woede had er bezorgdheid in haar stem geklonken. Natuurlijk wilde hij een goed voorbeeld zijn voor zijn kinderen. Met die gedachte zwoer hij bij zichzelf nooit meer naar zulke bijeenkomsten te gaan.
Enkele weken na dit voorval werd hij op zijn werk gearresteerd. Bij aankomst in Lont’oso, het ronde hoofdbureau van politie, werd hij meteen in de boeien geslagen en zonder opgaaf van reden in een cel gesmeten. Eerst dacht hij nog te ïnaken te hebben met een grap van een collega. Maar toen hij zijn celgenoten zag, zonk de moed hem in de schoenen. Het waren zonder uitzondering mannen die aanwezig waren geweest bij de vergadering aan Ondrobon – alleen Killinger ontbrak. De angst stond op de gezichten te lezen. Iemand had waarschijnlijk de controle over zijn darmen verloren: de stank was niet te harden in de kleine ruimte, die normaal geschikt was voor vijf personen en waar ze nu met z’n twaalven zaten.
♦
De dagen voor zijn veroordeling gingen als in een droom aan hem voorbij. Vrouw en kinderen had hij sinds de dag van zijn arrestatie niet meer gezien. Van zijn moeder kreeg hij het bericht dat zijn vrouw bij hem wegging.
Op de dag van de rechtszaak zag het buiten zwart van de mensen. De meesten riepen leuzen ter ondersteuning van de verdachten. De rechter veroordeelde hem tot een gevangenisstraf van twee jaar en oneervol ontslag uit de politiedienst. Hem werd ten laste gelegd het deelnemen aan een illegale vergadering, en het achterhouden van belastend materiaal. Volgens de rechter mocht hij van geluk spreken dat hij maar één vergadering had bezocht. Zijn medearrestanten kregen veel zwaardere straffen – sommigen zelfs levenslang. Killinger kreeg de doodstraf, een vonnis dat later werd omgezet in verbanning uit de kolonie.
Gedurende de rechtszaak kwam Nelis erachter dat het complot aan het licht was gekomen, doordat de smid die voor de wapens zou zorgen wroeging had gekregen en tijdens de biecht alles aan de pastoor verteld had. Op diens aanraden was hij met zijn verhaal naar de politie gegaan.
♦
Fris gewassen liep Nelis zijn woning binnen. De scherpe geur van Lifebuoy-zeep hing als een aura om hem heen. Onder het lopen wreef hij met zijn handdoek zijn hoofd droog. De emmers water die hij boven zijn hoofd had leeggegoten waren lekker verkwikkend geweest.
Als een stomp in zijn maag trof hem de aanblik van de geknielde Wilhelmina. De aanblik was zo overweldigend dat hij steun moest zoeken bij de deurpost. Ze had de zoom van haar rok in haar knieholte gestopt. De stof spande strak om haar billen. Het dunne katoen onthulde haar ontluikende vrouwelijke rondingen bijna schaamteloos. Door de veegbewegingen kromde en ontspande haar rug zich soepel als een buigzame grasspriet. Ze had haar voeten onder haar billen gekruist. Ze leek wel een watra m’ma die aan de oever van de rivier haar toilet maakte.
Nerveus wiste Nelis met zijn handdoek de zweetdruppel die hij op zijn voorhoofd voelde parelen weg. Tegen beter weten in vervloekte hij de hitte. De drang in de kamer te blijven was sterker dan de stem van zijn gezond verstand, die hem zei dat hij beter rechtsomkeert kon maken. Een laatste emmer koud water over zijn verhitte lichaam zou hem weer bij zinnen brengen. Hij walgde van zichzelf, walgde van de gedachten die er in hem opkwamen. Hij kende haar nu al zo lang, maar dit was de eerste keer dat haar aanwezigheid hem in de war bracht. Weg hier! Ze was immers maar een kind van nauwelijks dertien jaar! Flink uit de kluiten gewassen, ja, maar het bleef een kind.
Weer doemde het gezicht van zijn dochter voor hem op en hij had plotseling diep medelijden met zichzelf. Was hij al niet genoeg gestraft, dat hem zelfs zijn kinderen waren afgenomen? Zijn vingers kromden zich steviger om het hout van de deurpost. Moedeloos legde hij zijn hoofd tegen het verweerde hout. Het kraakte.
Alsof ze ergens op werd betrapt, draaide Wilhelmina zich abrupt om. “Jeetje, u laat me schrikken! Ik hoorde u niet binnenkomen…”
Zonder succes probeerde Nelis het slijm dat zijn keel bijna dichtdrukte weg te slikken. Hij kon zijn ogen niet losmaken van haar borsten, die het ritme van haar ademhaling volgden. Overmand door schaamte liet hij zijn handdoek voor zijn kruis zakken. Haar jonge borsten staken fier vooruit, met tepels die zich zonder gêne door de stof van haar geblokte jurk aftekenden. Nelis voelde dingen die hij sinds het vertrek van zijn vrouw niet meer had gevoeld.
“Bent u niet lekker, oom Nelis? U ziet zo bleek. Uw borstrok is kletsnat!”
Haar stem, die van ver tot hem doordrong, bracht hem terug naar de situatie van het moment. Wilhelmina zat hier op haar hurken op de houten vloer en keek hem met een vragende blik in haar ogen aan. Haar mond was van verbazing opengevallen. De rij sterke hagelwitte tanden met daartussen haar roze tong wakkerde de lust verder aan.
“Nee, nee,” zei hij haastig, “er is niets aan de hand… Heb jij het ook zo warm? Zo meteen kan ik weer een bad nemen. Ik zweet me kapot!” De woorden kwamen als een hees gefluister over zijn lippen. De haren stonden recht overeind op zijn huid. Hij tintelde over zijn hele lijf. De bitterzoete zweetgeur die altijd om hem heen hing als hij nerveus was, vulde zijn reukorgaan. Door zachtjes lucht langs zijn lippen te laten ontsnappen, probeerde hij zichzelf onder controle te krijgen. “Neem een paar sinaasappels uit die zak en ga naar huis.” Hij herkende zijn eigen stem amper.
“Maar oom Nelis, ik ben nog niet klaar met vegen! Ik moet de vloer bij de aanrecht nog doen. Ik wil die sinaasappels wel verdienen.”
Zonder haar tegen te spreken zakte Nelis neer op een stoel bij de keukentafel. Door zijn oogharen verloor hij haar geen moment uit het oog. De drang om zijn hoofd tussen die sukru manya’s te rusten te leggen werd steeds groter. Zachtjes zou hij zijn warme adem tegen haar tepels blazen en toezien hoe ze langzaam hard werden. Daarna zou hij ze zachtjes kneden tot ze recht overeind stonden. Als aan een bobi manya zou hij aan ze zuigen. Als ze het hem toeliet zou hij lief voor haar zijn, al was het maar heel even, haar tegen zich aandrukken als was ze zijn eigen dochter.
Als een spin die zijn prooi beloert, zo geduldig hield hij haar vanuit zijn ooghoeken in de gaten.
Op haar knieën bewoog ze zich in de richting van de voordeur, het vuile zand voor zich uit vegend.
Nelis pakte een sinaasappel uit de zak. Met een mes sneed hij hem in vieren. Hij volgde het sap dat van zijn vingers liep met zijn ogen. Langzaam bracht hij zijn vinger naar zijn mond en likte het vocht ervan af. De gedachte aan haar lippen zond een krachtige trilling door zijn lijf die hij tot in zijn liezen voelde. Er was geen weg terug. Hij moest lief voor haar zijn, heel even. In twee stappen was hij bij de deur. Met een doffe klap trok hij die in het slot.
♦
Wilhelmina lag snikkend op de vloer, haar knieën tegen haar borst getrokken. Nelis probeerde haar te kalmeren. Met zijn vrije hand streek hij door haar haar. De andere had hij nog altijd voor haar mond geslagen. De tranen drupten van zijn kin naar beneden en kwamen op haar betraande gezicht terecht.
Als een poema had ze zich verweerd. Het was hem zwart voor de ogen geworden. Het was een ongelijke strijd. Dit was hij niet van plan. Voor hij er erg in had was hij verdergegaan. Het beeld van zijn dochter wisselde zich in snel tempo af met de opengesperde ogen van Wilhelmina, waarin pijn en verbazing om de voorrang streden. En toch was hij bij haar binnengedrongen.
♦
“Huil niet, ik heb je geen pijn willen doen.” Er ontsnapte hem slechts een raspend gefluister. Zijn keel voelde aan als schuurpapier.
Hij durfde zijn hand niet van haar mond weg te nemen. Zo kon ze niets zeggen. Haar met bloed besmeurde bovenbenen vormden het afschuwelijke bewijs…
Met steeds groter wordende snelheid cirkelde de ruimte om hem heen. Hij was wanhopig. Hij legde zijn voorhoofd tegen dat van Willemien en brak met ongecontroleerde schokbewegingen in snikken uit. Wat nu? Wat moest hij doen? Wat zou er van hem worden?
Hij had gedacht aan de Timmermanstraat eindelijk rust te vinden. Vrouw Amalia, meneer Ferdinand en de kleine Wilhelmina waren familie geworden – en in één vervloekte middag had hij alles stukgegooid! Als hetgeen zich hier had afgespeeld bekend zou worden, zou hij voor lange tijd in de gevangenis belanden. Dan kon hij het wel vergeten zijn kinderen ooit nog te zien. Hij moest koste wat kost voorkomen dat Wilhelmina ging praten…
“Denk erom, als je hier met iemand over praat, zeg ik dat je het zelf wilde. Wie denk je dat ze zullen geloven, een volwassene of een kind? Hoe wil je verklaren wat je hier in mijn huis deed? Als je moeder dit hoort ben je nog niet jarig! Reken maar dat ze de kersenzweep op je lijf kapotslaat! En daarna stuurt ze je naar het tuchthuis…” Waar was zijn medelijden gebleven? Uit zelfbehoud was alles geoorloofd. “Knoop het goed in je oren. Als je belooft je mond te houden moet je knikken – dan neem ik mijn hand van je mond. Anders ga ik naar je moeder en vertel haar wat je hebt gedaan,” blufte hij op hoop van zegen. Het was hoog spel, maar wat kon hij anders doen om zijn lijf te redden?
Wilhelmina was opgehouden met snikken, haar gezicht stond in een pijnlijke grimas. Als hij naar de kille walging in haar ogen keek voelde hij zich alleen maar nog onbehaaglijker. Die blik paste niet bij haar leeftijd en opgeruimde aard. Tot zijn opluchting knikte ze langzaam. Ze hield haar ogen onafgebroken op hem gericht.
Voorzichtig haalde Nelis zijn hand van haar mond. Een koude, staalharde blik priemde in zijn richting. De rillingen liepen over zijn rug. Haar ogen straalden iets uit van een roofdier dat zich bedacht tot welke tactiek het zou overgaan om zijn prooi te vangen. De angst sloeg hem om het hart.
Als verdoofd trok Wilhelmina haar broekje op. Het bloed dat aan haar magere dijen kleefde, besmeurde de stof. Moeizaam kwam ze overeind, met een van pijn vertrokken gezicht. Automatisch stak Nelis zijn hand uit om haar overeind te helpen, maar de muur die ze om zich heen had getrokken deed hem zijn hand verlegen terugtrekken.
Vol schaamte verborg hij zijn gezicht in zijn handen. Tussen zijn vingers en een waas van tranen door zag hij haar naar de deur strompelen.