22. Een onverwachte pyromaan
‘Kees?’ klinkt het ongelovig uit Edwins mond. ‘Wat doe jij hier?’
‘Dat gaat je niets aan en haal dat monster weg of ik zal 'm!’
‘Los Tor!’ gebiedt Edwin.
Als Tor niet direct gehoorzaamt, geeft Edwin een harde ruk aan de riem.
‘LOS!’
Met tegenzin laat Tor zijn prooi los.
Kees komt meteen overeind en grijpt Edwin bij zijn keel. ‘Als je ooit iemand zegt dat je me hier hebt gezien, dan zal ik je!’
Edwin krijgt het flink benauwd. Dit is helemaal de Kees niet die hij als buurjongen kent.
‘Heb je me begrepen?’ klinkt de dreigende stem van Kees nog eens.
Edwin raakt in paniek en wil gaan gillen, maar de klemmende hand om zijn hals belet hem dat. Er klinkt slecht een gorgelend geluid. Ineens geeft Kees een harde schreeuw en tuimelt naast Edwin tussen de takken.
Meteen zit Tor boven op hem. Hij is nu echt niet meer van plan om los te laten, zo lijkt het.
Edwin kan weer vrij ademhalen en wrijft over zijn keel.
Dan hoort hij stemmen achter zich. Edwin kijkt schichtig achterom. Een felle lamp schijnt in zijn gezicht.
‘Kijk eens wie we daar hebben …’ hoort hij de stem achter het scherpe licht zeggen. ‘Kom maar eens uit de struiken en flik het niet om er nog eens tussenuit te knijpen. Neem meteen dat lieve monster van je mee.’
‘D-dat gaat niet meneer …’ hakkelt Edwin. ‘Hij heeft iemand vast.’
‘Iemand vast? Hoe bedoel je?’
‘Iemand vast die hier tussen de struiken zat.’
‘Het moet niet gekker worden.’
‘Henk,’ zegt de politieman, ‘kun jij even kijken, dan zorg ik dat dit joch 'm niet weer smeert.’
Even later staat agent Henk tussen de dichte struiken bij Edwin en schijnt met z'n lamp tussen de takken waar Kees vastzit met ook nog eens Tor boven op zich.
‘Mag ik vragen wat meneer daar aan het doen is?’ hoort Edwin hem zeggen en tegen hemzelf: ‘Haal die hond van je maar weg zodat we deze meneer overeind kunnen helpen.’
Edwin gebiedt Tor voor de tweede keer dat hij Kees los moet laten.
De hond gehoorzaamt nu direct.
‘Hij luistert wel goed, is het niet?’ zegt de agent en trekt Kees aan een hand tussen de takken uit.
Even later staan ze op het gras voor de struiken.
‘Zo, dan mogen jullie nu vertellen wat daar tussen de struiken te zoeken was zo midden in de nacht. Wie wil er het eerst?’
Dan gebeurt er iets vreemds. Ondanks dat Kees een jaar of achttien is barst hij ineens in snikken uit. ‘Laat maar … ik ga … 'k ga wel mee. Neem me maar mee. Het helpt nu toch niet meer’, snottert hij.
De twee politiemensen kijken elkaar even verbaasd aan en dan naar Edwin.
‘Wat is hier aan de hand?’
Edwin haalt even zijn schouders op. ‘Ik weet het ook niet.’
Even zwijgt hij. In korte tijd zijn er een heleboel puzzelstukjes op zijn plaats gevallen. De vorige keer dat hij achter de geheimzinnige figuur aanzat, was hij hem ineens bij het huis van Kees kwijt. Geen wonder, denkt hij. De overmatige belangstelling die Kees had voor de brand op de boot … Ineens valt Edwin de gelijkenis op tussen Kees en Jacob. Gelijke lengte, allebei blond, even oud … Dan vervolgt hij: ‘Maar wat ik wel weet is dat u achter de verkeerde brandstichter aan heeft gezeten.’
Heel even draaien zijn ogen naar Kees, die met gebogen hoofd naar de grond staat te staren.
‘Laat Kees het maar zeggen’, fluistert hij dan aarzelend.
‘Oké Kees, jij gaat met ons mee.’
De agent neemt Kees bij de arm en loopt over het gras in de richting waar hun politieauto staat.
‘Ik wil wel graag het een en ander van je noteren’, zegt de andere agent dan tegen Edwin. ‘Loop even mee naar de straat, dan kan ik bij de straatverlichting wat schrijven.’
Samen lopen ze naar de weg. Edwin is nu in het geheel niet meer van plan om ertussenuit te knijpen.
Op straat neemt de agent een notitieblokje uit zijn jaszak. ‘Ik wil graag je naam en adres opschrijven.’
De politieman vraagt verder en Edwin vertelt alles wat hij weet..
Als hij uitverteld is, zegt de agent: ‘Ik loop even met je mee naar huis. Het is hier vlakbij, begrijp ik wel.’
Even later staan ze voor het huis waar Edwin woont. Edwin opent de deur.
‘Doen jullie die nooit op slot?’ vraagt de agent.
‘Het leek me niet zo handig om m'n ouders op te sluiten …’ zegt Edwin wat bedeesd.
‘Het is helemaal niet zo handig voor een jochie van jouw leeftijd om 's nachts op straat te lopen’, zegt de agent dan, ‘maar daar hebben m'n collega's het vanmiddag nog wel met je over. Ik zal op ons bureau doorgeven dat je vanmiddag met een of allebei je ouders wordt verwacht voor een gesprek. In de loop van de morgen worden jullie nog wel opgebeld. We zullen ons nu eerst eens met die Kees gaan bezighouden. Enne … ondanks alles bedankt voor je hulp.’
De agent knipoogt snel een keer. Hij wacht totdat Edwin naar binnen is en het slot heeft omgedraaid en keert dan terug naar zijn collega.
Samen met vader en Vera loopt Edwin het politiebureau binnen. De politie had inderdaad die morgen opgebeld. Toen Vera thuis was gekomen sliepen vader en moeder nog als een roos.
Edwin kwam er dus niet onderuit om zelf alles te vertellen.
Vader had verschillende keren zijn hoofd geschud en moeder had haar hand voor haar mond geslagen, maar na het telefoontje van de politie had er geen verwijt meer geklonken.
Op het bureau worden ze hartelijk ontvangen. Er staat zelfs koffie, thee en fris voor hen klaar. Maar Vera en vooral Edwin voelen zich nog niet echt op hun gemak.
Een van de agenten bij wie de vorige dag Jacob ontsnapte, neemt plaats aan de andere zijde van de tafel.
Edwin schuift wat zenuwachtig heen en weer op zijn stoel. Ook de agente komt binnen en geeft iedereen een hand
Eerst wordt er voor iedereen drinken ingeschonken. Als iedereen is voorzien, neemt de politieman het woord. Hij kijkt Edwin even aan en zegt: ‘We hebben reeds het een en ander van onze collega's gehoord. Daar zit je dan, boevenvanger …’
Daarmee is meteen het ijs gebroken. Alle spanning vloeit uit Edwin weg.
Hij hoort aan de toon van de agent meteen dat het nu wel goed komt.
De agent vervolgt zijn verhaal: ‘Jullie buurjongen Kees heeft alles bekend. Dat wil zeggen dat hij heeft toegegeven alle branden van de laatste week te hebben veroorzaakt. Je zult je afvragen: hoe komt zo iemand daar toch bij? Er zijn mensen die erop kicken om de brandweer uit te zien rukken. Anderen kicken echt op het gevaar en het vuur. Dan kun je echt wel spreken over een pyromaan. Kees is echter een bijzondere pyromaan. Of beter gezegd: helemaal geen pyromaan, al zag het er na die reeks van branden wel naar uit dat we met een pyromaan van doen hadden. Nee, Kees is puur een geval van … je zult het niet geloven, jaloezie. Ja, jullie horen het goed, ik zei jaloezie.’
De agent kijkt even rond.
‘Ik zie aan jullie gezichten dat het veel vragen oproept … toch?’
Edwins gedachten draaien weer op volle toeren na de woorden van de agent.
De puzzel in zijn hoofd lijkt ineens compleet. ‘Nou …’ zegt hij wat schuchter.
‘Het roept bij jou geen vragen op? Vertel …’ spoort de agent hem aan.
‘Ik eh … ik denk nu dat Kees jaloers was op Jacob Groeneveld.’
De agent begint te lachen. ‘Jij bent een pienter kereltje. Waarom denk je dat?’
‘Ik heb gehoord dat Kees graag verkering wilde met Gerarda, bij ons uit de buurt, maar dat ze verkering nam met Jacob. En ik denk dat daarom Kees heeft geprobeerd om Jacob verdacht te maken.’
‘Jij kunt zo bij ons komen werken’, schatert de agent nu. ‘Nee hoor, geintje. Hoewel? Je moet er toch maar eens over nadenken wat je wilt worden, of weet je het al? Mensen als jij hebben we juist nodig.’
Edwin krijgt er een kleur van.
‘Maar alle gekheid op een stokje’, gaat de agent verder, ‘die Kees is natuurlijk een triest geval. Bij deze jongen is er een behoorlijk steekje los, anders kom je niet tot zulke daden. Hij zal ongetwijfeld straf krijgen, maar ook hulp bij deze stoornis.’
Edwin voelt medelijden met Kees nu alles duidelijk is geworden, maar dat laat hij niet merken.
Vera kampt met hetzelfde gevoel. Ze kijkt vader aan en zegt: ‘Wat naar … de buurman en de buurvrouw zullen hier ook niet zo blij mee zijn.’
‘Oké’, zegt de agent dan, ‘maar nu moeten we het ook nog even hebben over dat voorval van gistermiddag hierbuiten …’
Hij kijkt Edwin en Vera weer even doordringend aan. Oei, denkt Edwin, nu gaan we het toch nog krijgen. Hij kijkt naar Vera en ziet dat die ook een beetje benauwd kijkt.
Gelukkig valt het mee. De agent vertelt hun dat het niet echt verstandig was wat ze deden, maar gezien de afloop van deze hele geschiedenis was hij toch wel blij dat het allemaal zo gelopen is als het is.
‘Maar als er in het vervolg weer zoiets gebeurt: gewoon naar ons toe komen. Wij eten geen kindertjes. Die lusten we niet’, besluit hij met een glimlach.
‘Ik hoop dat het niet meer gebeurt’, vindt Edwin. ‘Da's veel gemakkelijker.’
De agent geeft hem een vette knipoog.
‘Zo is 't maar net.’
Dan nemen ze afscheid.
Even later worden ze door agente naar buiten gebracht en ze geven haar ook een hand.
‘We gaan nu eerst de familie Groeneveld opzoeken’, zegt ze nog voordat iedereen zich omdraait.
Vlak bij de auto verbreekt Vera de stilte. Ze loopt al even na te denken. ‘…We moeten maar bidden voor Kees, pa.’
‘Daar ben ik het helemaal mee eens, Veer’, zegt vader. ‘Eigenlijk is die Kees een beklagenswaardige jongen.’
Op weg naar huis vraagt Vera: ‘Wat gaan we nu doen?’
‘Ik weet het’, roept Edwin opgetogen. ‘We gaan als een speer naar Jacob op de Albatros. Die weet nog van niets, natuurlijk!’