10. Buurjongen Kees

Met z'n vijven lopen ze naar de andere kant van de jachthaven. De Albatros ligt nog steeds keurig naast een andere boot te dobberen. Ze klauteren over de boot heen en springen vervolgens op de Albatros. Allereerst laat Peter de inhoud van de jerrycan in de brandstoftank van de Albatros klokken. ‘Ziezo, nu zal de motor wel starten’, veronderstelt hij. Hij loopt meteen naar de kajuit en gaat op de bestuurdersstoel zitten.

De motor slaat inderdaad meteen aan. Vera steekt haar duim op naar Peter.

‘We gaan eerst de tank helemaal volgooien, anders komen onze kennissen volgende week niet ver’, zegt Peter. ‘Wil jij even de touwen losmaken, Eddie?’

Edwin gaat meteen naar buiten en doet wat hem gevraagd is. Daarna vaart Peter de boot kalm naar de plaats waar kan worden getankt. Edwin legt de Albatros weer als een volleerd matroos vast.

Een kwartier later ligt de Albatros weer met een goed gevulde tank op zijn vertrouwde plekje en zet Peter de motor uit. ‘Ziezo’, zegt Peter, ‘dat is geregeld. Nu nog even de koelkast aanzetten. Dat is gisteren ook niet gebeurd.’

Edwin graait even in zijn broekzak. ‘Weet je wat ik heb gevonden?’

Hij houdt het kettinkje voor Peter z'n neus.

‘Mag ik ook eens zien?’ vraagt Vera.

Edwin draait een kwartslag om en laat de ketting vlak voor Vera's neus bungelen. Vera pakt de ketting aan één kant vast en leest wat er op het hartje staat.

‘Gerarda?’

‘Staat dat er echt op?’ vraagt Peter verbaasd.

‘Weet je wat ik denk? Dat jouw broer die gisteren heeft verloren.’

‘Waar heb je die gevonden dan?’

‘Voor aan deze steiger en daar heeft Jacob gisteren gelopen. Ik denk dat we hem hier na al die heisa van gisteren wel een plezier mee kunnen doen … toch?’

Peter krabbelt even op zijn achterhoofd. ‘Ik wist niet dat Jacob zo'n kettinkje had. Hij heeft altijd geroepen dat hij nooit met zo'n meidending zou gaan lopen.’

‘Als er meiden in het spel zijn …’ zegt Edwin wijs.

Meteen heeft een stomp te pakken van zijn zus.

‘Moet jij nodig zeggen. Met je nulkommaniks ervaring.’

‘Ik ken m'n broer toch wel een beetje, lijkt me’, zegt Peter, ‘en daarom twijfel ik er sterk aan of dat ding wel van Jacob is.’

‘Nou, vraag het hem dan eerst maar.’

Peter knikt.

‘Als het niet van hem is, kan ik 'm altijd nog aan ons overbuurmeisje Gerarda geven’, zegt Edwin.

‘Misschien heeft zij ook niets met die ketting te maken’, vindt Vera. ‘Er zijn meer hondjes die Fikkie heten.’

‘Mmm, Gerarda is een naam die niet zo heel veel voorkomt, volgens mij’, bromt Edwin. ‘Ik ken er tenminste maar eentje.’

‘Ik vraag het wel aan Jacob’, zegt Peter. ‘Zullen we weer gaan?’

De drie vrienden stappen de kajuit uit en Peter draait het deurtje op slot. Hij controleert nog even of de Albatros goed vastligt.

‘Vertrouw je me niet?’ vraagt Edwin, die de Albatros heeft vastgelegd.

Peter kijkt even vragend om.

‘Als-ie niet goed vastligt, is het eigenlijk jouw schuld. Jij heb mij geleerd hoe ik het moest doen.’

Peter grinnikt een keer. ‘Ik zie aan de knopen dat je een goede leermeester hebt gehad’, kaatst hij de bal terug.

Dan stappen ze het steiger op. Tim en Tor volgen hen. Ineens spitst Tor zijn oren en er klinkt een zacht gegrom achter uit zijn keel. Tim is meteen ook heel waakzaam en kijkt in dezelfde richting als z'n maatje. De drie vrienden kijken door het gedrag van de honden ook naar het einde van de steiger.

‘Hé, daar loopt iemand’, zegt Vera.

‘Volgens mij is dat Kees’, reageert Edwin.

‘Wat loopt die daar rond te kijken?’

‘We gaan het hem vragen. Kom op!’

Met z'n allen lopen ze naar het begin van de steiger. Kees heeft hen inmiddels opgemerkt. Hij staat hen al op te wachten. ‘Hallo, jullie ook hier?’ begroet hij het drietal.

‘Dat zie je.’

‘Zeg, jullie hebben gisteren toch die brand van dichtbij meegemaakt?’ vraagt Kees.

‘Dat klopt’, zegt Vera. ‘We zaten zelfs opgesloten door die brand. We waren op die boot.’ Vera wijst naar achter.

‘Oh …’ klinkt het verbaasd. ‘En weten jullie intussen al hoe die brand is ontstaan?’

‘Hoezo moeten wij dat weten?’ vraagt Edwin.

‘Nou, jullie waren er toch bij?’

‘Je dacht toch niet dat we rustig op het einde van de steiger gingen staan afwachten?’ zegt Edwin. ‘We zijn weggevar … eh wegge … eh dreven met de Albatros.’

‘Dus jullie hebben niemand gesproken over de brand op dat plezierjacht.’

‘Hoe weet je dat het een plezierjacht was als jij er gisteren niet was?’ vraagt Vera.

‘Oh, dat hoorde ik vertellen bij de jongens van de brandweer.’

‘Misschien was het wel weer kortsluiting, net als bij die vrachtauto een paar dagen geleden’, oppert Edwin.

Kees kijkt peinzend voor zich uit en zegt: ‘Het zou zomaar kunnen …’

Peter kijkt op zijn horloge. ‘Ik ga weer naar huis. Ik moet nog wat extra voer klaar gaan zetten. Het is morgen zondag.’

Edwin kijkt ook op zijn horloge en vervolgens naar Vera. ‘Wij kunnen nog wel even meerijden … toch? Dat is gezelliger.’

Vera knikt.

Gezamenlijk lopen ze naar de fietsen. Kees heeft zijn fiets bij die van hen neergezet.

Bij de eerste kruising slaat Kees rechtsaf richting het dorp.

‘Ik ga wel alvast naar huis, hoor. Dag.’

De drie vrienden fietsen de brug bij de sluis over.

‘Wat is die Kees voor een figuur?’ vraagt Peter.

‘Kees? Dat weet je toch wel … da's een buurjongen van ons. Hij is ongeveer net zo oud als Jacob en verder is hij helemaal verslingerd aan alles wat met de brandweer te maken heeft. Hij weet er echt heel veel van en pas zei hij dat-ie binnenkort ook bij de brandweer gaat’, antwoordt Edwin.

‘Hoe oud moet je daarvoor zijn?’ vraagt Vera.

‘Weet ik niet’, antwoordt Edwin. ‘Ik denk een jaar of achttien.’

‘Ik vind het een vreemde vogel’, vindt Peter.

‘Oh, maar hij is erg aardig’, verdedigt Edwin z'n buurjongen. ‘Ik ben wel eens bij hem thuis op zijn kamer geweest. Allemaal foto's en modellen van brandweerauto's. Hij heeft zelfs een brandweerpak.’

‘Dat zal dan wel een ouwe zijn’, zegt Peter.

‘Kan wel zijn’, reageert Edwin, ‘maar hij heeft er dan toch eentje. En hij heeft ook een pieper op zak, zodat hij altijd weet wanneer er ergens brand is.’

‘Maar gisteren toch niet’, brengt Peter ertegen in.

‘Hoezo?’

‘Nou, waarom denk je dat hij aan ons vroeg of we iets van de brand wisten?’

Edwin denkt even na. ‘Ja, daar heb je wel gelijk in.’