3. Wat doet de fiets van Jacob op de Vissersdijk?
Na schooltijd fietsen Edwin en Vera zoals afgesproken naar de boerderij van de vader van Peter. Omdat Peter, die op de havo een klas hoger zit, vroeger uit was dan Edwin en Vera zijn ze niet samen naar huis gefietst. Ze hebben in de brugklas op donderdag bijna geen huiswerk en broer en zus vinden het altijd leuk op de boerderij. Edwin mag wel eens met Peter op de tractor en Vera is er dol op om de kalfjes te voeren.
Bij de boerderij zetten ze hun fietsen bij de schuur op de standaard en lopen naar het woonhuis. In de keuken treffen ze ma Groeneveld.
‘Ha, daar hebben we de familie De Jongh’, zegt ze. ‘Jullie zochten Peter?’
‘Klopt’, klinkt het in stereo.
‘Volgens mij is hij ergens in of bij de schuur, dus ga daar maar eens kijken.’
‘Oké, bedankt!’
Edwin en Vera draaien zich allebei om en lopen weer naar buiten. Inderdaad zien ze even later Peter bij de schuur lopen. Hij wenkt hen dat ze naar hem toe moeten komen. Op een draf rennen beiden naar hun vriend.
‘Heb je ook gehoord van die branden?’ vraagt Edwin.
‘Branden?’ zegt Peter. ‘Ik heb maar over één brand gehoord. Vlak bij jullie.’
‘Vlak bij ons?’ zegt Vera. ‘Het was toch op de Beatrixhaven, zei vader vanmorgen bij het ontbijt?’
Edwin heeft meteen spijt dat hij het branden heeft genoemd. Thuis heeft hij niets verteld over de brand van vannacht. Maar vader en moeder zullen inmiddels toch wel gehoord hebben over de brand schuin tegenover ons huis vannacht, denkt hij.
Edwin had het liever geheim gehouden dat hij de afgelopen nacht naar buiten is geweest, maar vooruit dan maar …
‘Zeg, vertel eens over die brand vlak bij ons?’ vraagt Vera aan Peter.
‘Dat was bij Gerarda Versluis achter het huis’, antwoordt Peter.
‘Hé, dat rijmt’, lacht Edwin. ‘Maar dat wist ik wel’, vervolgt hij dan stoer. ‘Ik ben er nog even wezen kijken. Maar vertel dat niet tegen vader of moeder’, zegt hij met een opgeheven vinger tegen Vera, ‘anders krijg ik er weer van langs.’
Dan keert hij zich weer tot Peter. ‘Maar hoe weet jij dat dan?’
‘Van die brand vlak bij jullie, bedoel je? Dat heb ik van onze Jacob, die heeft tegenwoordig verkering met Gerarda.’
‘Echt waar?’ zegt Vera. ‘Wat leuk!’
‘Oh, nu begrijp ik het van die fiets’, laat Edwin erop volgen.
‘Van die fiets? Welke fiets?’ vraagt Peter.
‘Nou, die fiets van je broer, natuurlijk.’
‘Heb jij die gezien dan?’ vraagt Peter verbaasd.
‘Dat is toch niet zo raar’, vindt Edwin. ‘Die stond vlak bij het huis van Gerarda.’
‘En onze Jacob is 'm kwijt.’
Dan vervolgt Edwin: ‘Dat heb je als je verliefd bent. Dan raak je wel eens in de war.’
‘Hoor hem’, schampert Vera. ‘Meneer heeft zeker ervaring.’
‘Meiden’, zucht Edwin.
‘Staat hij er nog?’ vraagt Peter.
‘Dat zou ik niet weten’, antwoordt Edwin.
‘Jacob is 'm echt kwijt, maar hij is gisteren niet bij Gerarda geweest.’
‘Weet je dat zeker?’ vraagt Edwin en houdt z'n hoofd een beetje schuin.
‘Ja, want hij is de hele dag uit geweest met oom Hans naar de Flevopolder. Hij is met de fiets naar oom Hans aan de Sleeuwijksedijk gereden en toen ze terugkwamen, was z'n fiets foetsie.’
‘Vreemd …’ vindt Edwin.
‘Zullen we dan even gaan kijken of hij er nog staat?’ stelt Vera voor.
‘Goed idee’, vindt Peter, ‘maar ik moet nog even een kruiwagen brokken binnen zetten.’
Snel loopt Peter met een kruiwagen naar de silo, laat deze onder een pijp vollopen en brengt de kruiwagen naar de schuur, waar wat beesten binnen staan.
Edwin houdt de deur voor hem open.
Voordat Peter zijn fiets pakt, snelt hij even naar de keuken. Even later is hij weer terug. ‘Zo, ik heb tegen m'n moeder gezegd dat ik even weg ben.’
Even later rijden ze met z'n drieën richting het dorp. Via dezelfde weg die Edwin en Vera een kwartier geleden hebben gevolgd rijden ze naar de Vissersdijk.
Het laatste stukje zet Edwin een sprintje in. Hij wil toch wel als eerste weten of die fiets er nog staat. Misschien is het Jacobs fiets niet, denkt hij, dan slaat hij een flater. Maar hij heeft toch duidelijk de Valtrasticker gezien.
Dan is hij bij de plaats waar hij de fiets gezien heeft. Hij knijpt in zijn remmen. Z'n achterwiel slipt op de steentjes en de fiets draait en kwartslag. ‘Ja, hij staat er nog’, roept hij naar Vera en Peter, die er ook aankomen.
Peter kijkt ook tussen de huizen. ‘Ja, dat is 'm. Hoe komt dat ding hier?’
‘Moet je aan je broer vragen’, zegt Edwin.
‘Ik neem hem maar mee’, zegt Peter en stapt van zijn fiets. Hij loopt tussen de huizen door en pakt de fiets. Het rijwiel staat niet op slot. Juist als hij weer op de weg staat, komt de overbuurman van Edwin en Vera aanlopen. Hij kijkt niet bepaald vriendelijk.
‘Is die fiets van jou?’ vraagt de man.
‘Nee, van z'n broer’, antwoordt Edwin.
‘En wat moet-ie daar dan?’
‘Geen idee’, zegt Peter. ‘M'n broer was hem kwijt.’
De buurman kijkt Peter even scherp aan en zegt dan: ‘Ben jij er soms ook een van die Groeneveld uit de Biesbosch?’
‘Ja … hoezo?’ vraagt Peter.
‘Is je broer dan dat kereltje dat met Gerarda van een paar huizen verder gaat?’
‘Klopt’, zegt Peter kort. Hij houdt niet zo van deze nieuwsgierigheid.
‘Zeg dan tegen hem dat hij z'n fiets in het vervolg bij dat meidje zet en niet tegen mijn huis.’
‘M'n broer is hier gisteren niet eens geweest’, zegt Peter een beetje kribbig.
‘Ja, dat zeggen ze allemaal. Ze mochten zeker niet weten dat hij bij dat meidje was’, zegt de buurman met een valse grijns op zijn gezicht.
Peter heeft niet langer zin in dit gesprek en loopt naar z'n eigen fiets. Hij stapt op en rijdt met beide fietsen weg.
Edwin en Vera volgen hem zonder de buurman nog een blik waardig te keuren. Deze kijkt hen met gefronste wenkbrauwen na.
‘Wat een chagrijnige vent’, zegt Vera.