7. Brand op een boot

Edwin spitst zijn oren. ‘Wie staat daar buiten zo hard te roepen?’ vraagt hij zich af. Maar meteen daarop heeft hij door dat het z'n zus is. Ook Peter heeft het gehoord.

‘Kom eens vlug kijken!’ horen ze buiten.

Samen met Edwin snelt hij het middendek van de Albatros op. Tegelijkertijd zien de jongens waarom Vera zo'n kabaal maakt. Aan het andere eind van de steiger stijgen zwarte rookwolken omhoog.

‘Daar staat een boot in brand!’ klinkt het geschrokken.

Alle drie springen ze op de steiger en rennen in de richting van de brand. Tim en Tor rennen achter hen aan. Er is verder geen mens in de buurt te bekennen.

In de kajuit is het één grote vuurzee.

‘Wat moeten we doen?’ vraagt Vera benauwd.

Edwin kijkt gejaagd naar Peter.

‘Heb jij je mobiel bij je?’ vraagt Peter

Edwin begrijpt hem meteen.

‘1-1-2 bellen?’

‘Dat zou ik maar snel doen!’ zegt Peter. ‘Trouwens, ik denk dat we beter wat uit de buurt kunnen gaan staan. Wie weet staat er op die boot ook een gasfles.’

Edwin staat al met de telefoon tegen zijn oor.

Edwin met telefoon

‘Maar we kunnen er niet meer voorbij’, zegt Vera nog een tikkeltje benauwder.

image

 

De jongens zien dat de vlammen uit de boot over de steiger waaien.

‘Laten we snel naar de Albatros gaan. Daar zitten we in ieder geval op behoorlijke afstand van de brand’, vindt Peter.

‘En als de brand hierheen komt?’ zegt Vera met een trillende stem.

‘Mocht het uit de hand lopen, dan kunnen we altijd nog wegvaren met onze boot.’

Edwin heeft contact met een mevrouw van 1-1-2.

‘Ja, er is hier brand in de jachthaven … ja klopt, net buiten het dorp … inderdaad vlak bij de sluis … Ja, snel alstublieft voordat er nog meer boten in brand vliegen … Wij? Nee, we kunnen niet weg. Of ja, wel met onze boot … Ja, dat zullen we zeker doen als het te gevaarlijk wordt.’

Edwin stopt snel zijn mobieltje in zijn broekzak en met z'n drieën rennen ze weer terug naar de boot. Bij de Albatros kijken ze nog een keer om. Het hout van de steiger heeft inmiddels ook vlam gevat.

Snel springen ze aan boord. Tim en Tor wippen achter hen aan. Op het middendek staan ze nog even naar de brand te turen.

‘Kunnen we niet veel beter alvast wegvaren?’ vraagt Vera.

‘We kunnen nog wel even wachten’, vindt Peter.

‘Hoe kan zo'n boot eigenlijk ineens in brand vliegen?’ vraagt Edwin.

‘Misschien kortsluiting of zoiets …’ antwoordt Peter.

‘Ik heb iemand weg zien rennen’, zegt Vera.

‘Echt? Hoe zag die eruit?’

‘Dat kon ik niet goed zien. Het was in de verte en ik zag hem alleen op de rug. Hij was blond.’

‘Was dat Jacob niet?’

‘Die is toch al veel langer weg.’

‘Ja, maar ook blond.’

‘Hij leek er misschien wel op, maar ik geloof niet dat hij het was. Hij had in ieder geval geen gaskruik bij zich.’

‘Sssst. Hoor eens …! Volgens mij komt er een brandweerauto aan met loeiende sirene.’

‘Ja … ik hoor hem ook.’

De drie vrienden spieden in de richting van het dorp.

‘Ik denk dat ik toch de Albatros ga starten’, zegt Peter. ‘Het vuur wordt steeds feller. Maak jij de touwen los, Eddie?’

Edwin loopt meteen door het gangboord naar de achterkant van de boot en maakt aan één zijde het touw los van de bolder. Aan de andere kant is nog een touw. Ook dat heeft hij in een mum van tijd los.

Omdat de Albatros als laatste aan de steiger ligt, dobbert de boot meteen een beetje weg van de steiger. Edwin loopt weer door het gangboord en roept door het raam bij het stuurwiel: ‘Hij is los. Starten maar!’

Peter drukt met een rood hoofd op de startknop.

Onder in de boot klinken schrapende geluiden, maar er is nog geen sprake van een ronkende motor.

Edwin loopt door naar de kajuit.

‘Hij doet het niet!’ Er klinkt lichte paniek in de stem van Peter.

Edwin kijkt uit het raam. Ze zijn al een aantal meters van de steiger weggedreven.

Vera staart ook naar de steiger. Ze wijst. ‘Hé … ik zie Jacob.’

‘Waar?’ vraagt Edwin.

‘In die bosjes aan het begin van de steiger.’

‘Ja, nu zie ik hem ook. Hij wil via die struiken langs de brand komen.’

‘Hij ziet ons niet, volgens mij.’

‘Kijk nou, daar komt een politieman achter hem aan …’

‘Dat heeft-ie helemaal niet in de gaten.’

‘Ja hoor, hij heeft hem al te pakken.’

Edwin en Vera zien met verbazing hoe Jacob wordt ingerekend. Ondertussen is Peter nog steeds druk in de weer om de motor aan de praat te krijgen. Daardoor hebben ze niet in de gaten dat de Albatros richting een ander steiger drijft, die ook vol ligt met allerlei pleziervaartuigen.

Met een bons glijdt de Albatros tegen de buitenste boot. Door de schok verliezen Edwin en Vera hun evenwicht en tuimelen over elkaar. Ook Tor valt om en rolt tegen Tim, die een hoge gil geeft.

Geschrokken kijkt Edwin om zich heen en ziet meteen wat er is gebeurd. De Albatros ligt tegen een plezierjacht en schuift er langzaam langs. Edwin vliegt overeind en grijpt de reling van het plezierjacht vast. Uit alle macht probeert hij de Albatros stil te laten liggen, maar dat valt nog niet mee.

‘Peter, Pééter!’ schreeuwt hij. ‘Kom helpen!’

Peter komt de kajuit al uit en ziet meteen wat hij moet doen. Hij loopt door naar de achterkant van de Albatros. Daar pakt hij vlug een van de touwen en slaat die om de dichtstbijzijnde bolder op het plezierjacht.

Het touw komt helemaal strak te staan en kreunt. Maar de Albatros ligt stil. Edwin kan de reling loslaten. ‘Hè, dat ging maar net.’

‘We maken hem aan de voorkant ook maar even vast’, zegt Peter en loopt meteen naar de voorzijde.

Als dat gebeurd is, komt Peter weer door het gangboord naar Edwin en Vera.

‘Ze hebben Jacob te pakken’, zegt Vera.

‘Wie hebben Jacob te pakken?’

‘De politie …’

Peter kijkt in de richting waarnaar Vera wijst, maar Jacob en de politieman zijn niet meer te zien.

‘Hoe weet je dat?’

‘Nou, dat heb ik net gezien.’

‘Waarom dan?’

‘Ja, hè hè, als ik dat wist. Ik denk dat ze niet wilden dat hij op de steiger liep.’

‘Zullen we ook maar via deze steiger naar de andere kant lopen? De Albatros kan nu niet meer wegdrijven. Pa moet er vanavond maar naar kijken. Ik krijg hem niet aan de gang’, zegt Peter.

Dat vinden de anderen prima. Via het plezierjacht klauteren ze naar de steiger en lopen zo naar het vasteland. Vera neemt Tim op haar arm. Tor kan de sprong zelf wel maken.

Als ze over de steiger weer op de kade komen, zien ze dat brandweermannen druk in de weer zijn met het uitrollen van slangen. Ook loopt er een aantal politiemensen die de toestromende nieuwsgierigen op afstand houden. Jacob zien ze nergens meer. Wel staat een eindje voor de steiger een gasfles.

Peter wijst. ‘Zou die van Jacob zijn?’

‘Lijkt me haast van wel. Er was straks niemand hier in de buurt en Jacob was een gasfles halen, dus …’

‘Kijk daar! Jacob zit in een politiebus!’ roept Vera ineens.

Een stuk verderop staat inderdaad een politiebus en door de ruiten zien ze Jacob achterin naast en tegenover twee agenten zitten.

‘Wat doen we?’ vraagt Edwin.

‘Wachten tot hij er weer uitkomt, natuurlijk’, antwoordt Peter.

Maar tot hun verbazing rijdt de politiebus na een tijdje weg zonder dat Jacob is uitgestapt.

‘Hè, krijg nou wat …’ zegt Edwin.

Peter krabbelt in zijn blonde, stugge haardos. ‘Dat is vreemd.’

‘Zullen we het aan een andere agent vragen?’ stelt Vera voor. ‘Er lopen er nog een paar.’

Met z'n allen lopen ze op de dichtstbijzijnde politieman af. Niemand denkt meer aan de gasfles op de steiger.

‘Meneer’, zegt Edwin, ‘waarom is die jongen zojuist in die politiebus meegenomen?’

De agent kijkt Edwin onderzoekend aan en zegt: ‘Waarom wil je dat weten? Ken je hem soms?’

Edwin wijst naar Peter. ‘Dit is zijn broer.’

‘Daar kan ik nog niets over zeggen’, zegt de agent. ‘Wellicht willen ze hem nog het een en ander vragen.’

‘Maar dat kan hier toch ook?’ vindt Edwin.

‘Zoals ik al zei: ik weet niet wat mijn collega's daarmee voor hebben. Dus ik kan jullie niet verder helpen.’

De drie vrienden kijken elkaar eens aan. Hier worden ze kennelijk niet wijzer van.

Peter kijkt even op zijn horloge. ‘Zullen we maar naar huis gaan? Het is bijna etenstijd’, stelt hij voor.

Edwin kijkt ook even op zijn horloge. ‘Ja, onze moeder zal het eten ook wel bijna klaar hebben.’