12. Een onrustige nacht
Edwin opent zijn ogen. Maar hij ziet niets. Het is volslagen donker.
Hè, droomde hij nu? Hij komt overeind en luistert. Het is helemaal stil.
Dan doet hij het lampje naast zijn bed aan en kijkt met knipperende ogen op z'n wekker. Drie uur. Hij knipt het licht weer uit en laat zich met een zucht achterover vallen.
Opeens hoort hij het weer. Zie je wel. Hij heeft helemaal niet gedroomd. Met een ruk komt hij overeind en blijft een moment in het duister staren. Het geluid van een sirene komt dichterbij.
Ineens ziet hij door het gordijn heen iets bewegen. Het lijkt wel of iemand met een zaklamp of zoiets aan het schijnen is.
Onmiddellijk stapt Edwin uit zijn bed. Voorzichtig sluipt hij op z'n blote voeten naar het raam en schuift het gordijn een beetje opzij. Buiten ziet hij een flakkerende oranje gloed.
Brand! Er is weer brand! schiet het door hem heen.
De brand zelf kan hij niet zien. Er staan huizen voor, maar het is niet ver weg. Wat zal hij doen?
Snel neemt hij zijn besluit. Hij loopt terug naar zijn bed en knipt daar het lampje weer aan.
In een wip heeft hij zich aangekleed. Het licht gaat weer uit en op z'n tenen sluipt Edwin z'n kamer uit. Vervolgens loopt hij de trap af. Onderaan luistert hij even of er niemand wakker is geworden. Het is echter muisstil in huis. Dan loopt hij op z'n tenen door de keuken. Bij het schaarse maanlicht en de oranje gloed die door de ramen naar binnen vallen ziet hij vaag de honden liggen. Tim kijkt om en Tor laat zijn kop op z'n poten liggen. Maar Edwin ziet het wit van zijn ogen. Slapen die beesten nou nooit echt? vraagt hij zich af.
Hij loopt snel door naar de achterdeur. De deur is op slot. Edwin draait de sleutel om en haalt hem uit het slot. Even later staat hij buiten en draait de deur weer op slot.
Dan denkt hij even na. Is dat wel zo slim? Ik sluit zo vader, moeder en Vera eigenlijk op. Als er iets gebeurt, kunnen ze niet naar buiten … Maar als ik de deur niet op slot draai? … dan iedereen zomaar naar binnen.
Dan besluit hij dat hij het opsluiten van vader, moeder en Vera gevaarlijker vindt, draait de deur weer van het slot en steekt de sleutel in zijn zak.
Rechts van zich ziet hij de oranje flakkerende gloed. De sirene van de brandweer is gestopt. Kennelijk is men al op de plek van de brand.
Edwin kijkt even om zich heen, maar wie kan hij hier in het holst van de nacht eigenlijk nog verwachten? Toch loopt hij kort langs de schuur, het muurtje langs hun achtertuin, de dennen langs het pad van de achterburen en allerlei dingen die hij tegenkomt. Het zou toch wel wat vreemd zijn als iemand hem hier op dit tijdstip zou zien, vindt hij.
Via het smalle pad tussen de huizen achter hen komt hij in de straat die parallel ligt aan de dijk waar hij zelf woont. Een eind verderop in die straat ziet hij een brandweerauto staan. Er lopen een paar mensen bij met helmen op.
Uit de tegenovergestelde richting komt ook iemand aangelopen. Hij is dus niet de enige die de brand heeft opgemerkt.
Achter hem komt juist een auto aangereden. Edwin loopt snel een dam in blijft even muisstil naast een struik staan. Ineens ziet hij dat het een politieauto is. Zijn hart begint even sneller te kloppen.
De politieauto remt af. Edwin drukt zich wat dieper in de struik. Gelukkig rijden de agenten nog een stukje door en stoppen vlak achter de brandweerauto. Die hebben nu kennelijk iets anders te doen dan op mij te letten, denkt Edwin. Gelukkig maar.
Toch zit de schrik er wel een beetje in. Edwin twijfelt of hij verder zal lopen. Als die agenten hem alleen bij de brand zien, zullen ze wel vragen of z'n vader of moeder hiervan af weten.
Even staat Edwin in tweestrijd. Hij is erg benieuwd naar wat er nu weer in brand staat, maar durft eigenlijk niet meer verder. Weet je wat, denkt hij, als ik nu eens even de straat oversteek, kan ik misschien iets meer zien. Hij loopt de dam uit en kijkt naar links en naar rechts. Er is op dat moment niemand te zien. Ook niet bij de brandweerauto. De agenten zijn zo te zien ook al uitgestapt.
Als een speer schiet hij de straat over en loopt een paar meter de tegenoverliggende oprit op. Tussen een paar coniferen door ziet hij ineens wat er brandt. Het is een auto die onder een carport staat geparkeerd. Het is wel duidelijk dat de auto niet te redden is, maar de brandweermensen zijn uit alle macht bezig om te voorkomen dat de brand via de carport op het huis overslaat.
Ineens wordt de aandacht van Edwin ergens anders door getrokken. Aan de overkant van de straat sluipt iemand in zijn richting. Edwin duikt automatisch in elkaar. Het is te donker om te zien wie het is. De donkere gestalte sluipt langs de struiken en bomen die in de tuintjes langs het trottoir staan.
Net zoals ikzelf zo-even ook deed, denkt Edwin, maar dit is geen jongen van mijn leeftijd.
Edwin volgt de sluipende figuur aandachtig. Als deze aan de overkant van de straat net voorbij de plaats is waar Edwin zit, slaat hij linksaf. Hé, hij gaat hetzelfde pad op waar ik net vandaan kwam, denkt Edwin. Zou het iemand van de Vissersdijk zijn? Hij wordt een beetje nieuwsgierig wie daar zo z'n best doet om niet gezien te worden.
Hij weet toch al wat er in brand staat. Zijn aandacht is nu veel meer op die duistere figuur gericht. Z'n besluit is snel genomen.
Hij komt overeind en kijk vlug een keer naar links en naar rechts. Dan rent hij de straat weer over en loopt snel naar het pad dat naar de Vissersdijk leidt.
Vlak voor de bocht stopt hij even en kijkt voorzichtig om de hoek. Een eind verderop ziet hij een donkere schim over een heining stappen.
Dat is bij onze achterburen, denkt Edwin. Wie moet dat dan toch zijn? De achterburen zijn oudere mensen. Deze sluipende persoon is duidelijk geen oud mens.
Edwin loopt het pad op en versnelt zijn pas richting de plaats waar zojuist de schim is verdwenen. De heining begint vlak achter een tuin met hoge dennen. Daarachter ligt een moestuin. Edwin kijkt om de hoek van de dennen. Niemand te zien. Of wacht … daar ziet hij iets bewegen … Ja hoor, dat is-ie weer.
Opnieuw stapt de schim over een heining, maar nu aan de overkant van de moestuin.
Edwin denkt even na wat hij zal doen. Hij wordt steeds nieuwsgieriger wie hier zo geheimzinnig doet. Hij neemt zich voor om de geheimzinnige persoon nog even te volgen. Hij kan ook even de moestuin oversteken en dan misschien weer zien waar de gestalte heen gaat.
De heining is te hoog voor hem om erover te stappen. Edwin kruipt er maar tussendoor. Bijna is hij zover, maar dan blijft zijn linkervoet haken. Hij verliest zijn evenwicht en rolt ondersteboven, midden in een bed spinazie.
Hij krabbelt vlug overeind. Oei, de spinazie is lelijk geplet. Gelukkig heeft geen mens het gezien. Gehaast loopt hij over de smalle paadjes in de tuin tussen de aardappelen, de slaplanten en de bonenstaken door.
Dan komt hij bij de plaats waar hij de duistere gestalte over de heining heeft zien stappen. Ja zie je wel, denkt hij, precies achter het huis van de buren. Maar er is niets meer te zien. Tussen het huis van de buren en de daar weer op volgende buren ligt een pad. Hij ziet tussen de huizen door de Vissersdijk. Zou die persoon al op de dijk zijn? vraagt hij zich af. Als ik dat wil weten zal ik erachteraan moeten.
Hij wringt zich weer tussen de stalen draden van de heining recht achter de buren door, maar past nu wel op dat hij niet weer ondersteboven rolt. In een vlot tempo loopt hij tussen de twee huizen door over het pad dat omhoog loopt. Bovenaan kijkt hij naar links en naar rechts. Maar er is niemand te zien. Schuin tegenover ligt ook nog een voetgangerspad de dijk weer af. Dat pad loopt weer naar een andere straat, weet Edwin. Die persoon kan dus drie verschillende richtingen uit zijn.
Edwin begrijpt dat de kans klein is dat hij hem nu nog kan volgen. Dat is jammer, denkt hij, maar niks aan te doen. Hij loopt over de dijk voor hun eigen huis langs weer naar de achterzijde. Even later staat hij weer binnen.
Gelukkig zijn de honden niet gaan blaffen Ze horen het verschil wel tussen hun baasje en iemand anders, weet Edwin. Hij trekt zijn schoenen uit en loopt geruisloos naar boven naar zijn kamer. Als hij de deur achter zich heeft dichtgetrokken knipt hij het lampje bij zijn bed weer aan. Snel kleedt hij zich uit. Tot zijn schrik ziet hij ineens dat één broekspijp behoorlijk onder de modder zit. Maar hij heeft geen zin om die nu schoon te maken. Hij bestudeert de moddervlek nog eens. Eerst maar even laten drogen, denkt hij, dan borstel ik het er morgen waarschijnlijk zo af.
Hij stapt in zijn bed en knipt het licht uit.
De oranje gloed achter zijn gordijnen is verdwenen. Maar wie zou die sluipende figuur zijn geweest, vraagt hij zich af … Toch vreemd!