6. Weer een keer op de Albatros
‘Wat moet er naar de boot?’ vraag Edwin.
‘Oh, van alles wat’, antwoordt Peter. ‘Moeder heeft wat dekbed- en kussenhoezen gewassen. De dekbedden zelf trouwens ook. Er moet wat bestek mee, een klok, een radiootje, allemaal dingetjes die we in de winter van de boot halen. O ja, en we moeten niet vergeten de koelkast aan te zetten en kijken of de gasfles niet leeg is.’
‘Hoe krijg je dat allemaal mee?’ vraagt Vera zich hardop af.
‘Ik heb een handkar die ik aan m'n fiets kan hangen en jullie kunnen wat achterop nemen … toch?’ roept Peter en loopt naar de woning.
Edwin en Vera volgen hem, evenals Tim en Tor. Bij de achterdeur zien ze de handkar al klaarstaan.
‘Hè, nou vergeet ik nog m'n fiets’, zegt Peter.
‘Wacht maar, die haal ik wel op.’ Edwin rent al naar de schuur.
‘Neem die van jullie ook mee!’ roept Peter hem achterna.
‘Joe!’
Vera en Peter lopen naar binnen. In de bijkeuken staan de spullen al klaar.
‘We zetten ze alvast buiten neer’, stelt Peter voor, ‘dan kunnen we zo meteen wel zien hoe we gaan laden.’
Als alles buiten staat, komt Edwin juist met de derde fiets aangereden. Peter koppelt zijn fiets aan de handkar.
‘Daar kan een heleboel in’, vindt Edwin.
Alle losse zaken zitten in dozen, die in de kar op elkaar kunnen worden gestapeld.
‘De dekbedden erop en daarover een spin en de hele zaak kan veilig worden getransporteerd’, concludeert Edwin
‘Daar kom jij dan weer gemakkelijk van af’, zegt Peter.
‘Waarom moeilijk doen als het makkelijk kan?’ grijnst Edwin.
‘Eddie is liever lui dan moe’, komt Vera ertussen.
‘O nee hoor. Ik wil wel met die kar fietsen.’
‘Oké, afgesproken!’ lacht Peter.
‘Dan moet jij Tor aan de lijn houden’, zegt Edwin.
‘Kunnen we die ook niet boven op de kar zetten?’ vraagt Peter en geeft Vera een knipoog.
‘Ook onder de spin zeker’, brengt Edwin ertegen in. ‘Daar zal je moeder blij mee zijn, op al dat schone wasgoed.’
‘Dacht je echt dat ik dat meende?’ grinnikt Peter.
‘Je weet het maar nooit met jou …’
Vera zet Tim weer in de fietsmand. Net voor dat het gezelschap op wil stappen komt moeder Groeneveld nog even om de hoek van de deur kijken.
‘Jacob komt straks wel even naar de gasfles kijken, hoor.’
‘O, maar dat kan ik zelf ook wel, ma.’
‘Laat Jacob nu maar. Die heeft dat al vaker gedaan.’
Zonder verder iets te zeggen stappen ze nu wel op.
‘Doe voorzichtig hoor!’ roept moeder hen achterna.
Vera kijkt en knikt een keer achterom en zwaait kort. ‘Ik hou ze wel in de gaten.’
‘Heel verstandig, Vera!’
Ze rijden het erf af richting het dorp.
‘Ligt jullie boot nog steeds in de haven over de sluis?’ vraagt Edwin licht hijgend.
‘Ja, nog net als toen. De laatste steiger. Gaat het een beetje?’
Edwin wil zich niet laten kennen, want het valt hem toch wel een beetje tegen.
‘O, ja hoor … eitje …’
Ze naderen de sluis.
‘Kijk, daar zie je de boot al liggen’, wijst Peter vanaf de brug over de sluis.
Edwin kijkt in de aangewezen richting. Nu moeten ze nog een stuk omrijden om bij het terrein van de jachthaven te komen, weet hij. Hemelsbreed zijn ze maar honderd meter van de boot vandaan, maar ze moeten nog wel een halve kilometer fietsen, denkt hij somber. Kom op, laat je niet kennen, prent hij zich in.
‘Je krijgt een rood koppie, Eddie’, plaagt Peter.
Edwin zegt niets en trapt stug door. Eindelijk rijden ze de laatste steiger op. Er is verder niemand bij de boten te zien.
De Albatros ligt bijna helemaal achteraan. Bij de boot laat Edwin zich van de fiets vallen en gaat plat op z'n achterste op de planken van de steiger zitten uitpuffen.
‘Jullie mogen lossen. Ik heb het transport verzorgd’, grijnst hij.
Tor komt naast hem staan en likt een keer over zijn arm. Hij heeft wel gezien dat z'n baasje moe is. Edwin aait hem over zijn kop.
Peter maakt de spin los en begint met het overbrengen van de dekbedden naar de boot.
Als Edwin zijn ademhaling weer onder controle heeft, staat hij toch maar op. Hij pakt een van de dozen uit de kar en stapt daarmee ook de boot op. Tor volgt hem gedwee. Tim is al begonnen met de boot te verkennen en dribbelt door het gangboord.
Met een plof zet Edwin de doos op de tafel in de kajuit en kijkt rond. Nu hij de kajuit weer vanbinnen ziet, komen allerlei herinneringen aan een eerder avontuur op de boot in hem op.
‘En toch was het tof’, zegt hij ineens.
‘Tof …?’ vraagt Peter niet-begrijpend.
‘Nou, ik bedoel toen we een paar dagen hebben rondgevaren in de Biesbosch, weet je nog wel?’
‘O, bedoel je dat. Jazeker.’
‘Moeten we nog maar eens overdoen.’
Er klinken ineens voetstappen buiten. Onwillekeurig schrikt Edwin. Dan ziet hij dat het Jacob is. Meteen moet hij om zichzelf lachen. Nu hij op de boot is, lijkt de spannende sfeer meteen weer terug, terwijl ze gewoon in de jachthaven aan een steiger liggen.
‘Ha Jacob, heb je je portemonnee al terug?’ vraagt Vera meteen als Jacob de kajuit binnenstapt.
‘Nee, nog steeds niet. Er zat gelukkig niet veel geld in, maar m'n ID-kaart zat er ook in. Die heb ik wel opnieuw moeten aanvragen. Heel gedoe.’
‘Jij kwam toch naar de gaskruik kijken?’ vraagt Edwin.
‘Klopt. Dat zal ik eerst eens doen. Misschien moet ik wel een nieuwe halen. Zijn jullie nog even hier? Ik heb geen sleutel van de boot.’
‘Wij kunnen nog wel een poosje wachten’, vindt Vera, ‘Het is hier best gezellig.’
Jacob duikt in een kast onder het kookplaatje en trekt de fles eruit. Hij schudt hem even.
‘Daar zit niet veel meer in. Ik kan hem beter even omwisselen. Jullie wachten op mij?’
‘We hebben vakantie, dus we hebben alle tijd’, vindt Edwin.
‘Ik pak even jouw fiets met de handkar, broertje’, zegt Jacob.
Peter knikt. Even later is Jacob weer verdwenen. De drie achterblijvers laten zich op de bank zakken.
‘Jammer dat we niets bij ons hebben’, zegt Peter na een tijdje.
‘Hoe bedoel je?’
‘Nou, chips of drinken.’
‘O, maar zo lang zal Jacob niet weg zijn.’
Vera kijkt om zich heen. ‘Waar is Tim nu weer?’
‘Die zal wel ergens aan het dek lopen’, antwoordt Peter.
Vera staat meteen op en loopt de kajuit uit. Buiten kijkt ze om zich heen en ziet Tim boven op het kajuitdak staan. Hij kijkt even naar zijn baasje, maar dan weer over haar heen. Zijn staartje staat kaarsrecht overeind en trilt een beetje.
‘Waar sta je naar te kijken, Timmetje?’
Vera kijkt om en schrikt.